| |
| |
| |
Minister Paul W. Segers
Rubenslei 1, 2000 Antwerpen
Meneer de minister, u bent in uw leven twaalf jaar minister geweest en de laatste acht jaar was u het ononderbroken. Wat een gevoel geeft het aan een minister geen minister meer te zijn?
Het weldadige gevoel bevrijd te zijn van zware verantwoordelijkheid en de mogelijkheid te verwerven om de zaken van op afstand en met meer filosofie te bekijken.
Daarbij heb ik nu meer de gelegenheid om naar de televisie te kijken!
Loont dat de moeite?
Soms om vijf voor acht, naar Hier spreekt men Nederlands!
U raakt mij in mijn zwakste plek. Er werd in die televisie ooit eens gezegd dat de Franssprekenden in de hogere legerleiding werden bevoordeeld - niet ‘bevoordeligd’ - en u hebt dat zo maar niet genomen. U was toen minister van Landsverdediging.
| |
| |
Dat is juist. Omdat het een flagrante onwaarheid is. Laat ik wel eerst erkennen dat de Vlaamse gemeenschap in het leger nog het aandeel niet heeft dat zij moet bekomen. Dat is een feit. Dat is o.m. het gevolg van de houding die de Vlamingen in het verleden tegenover het leger hebben aangenomen. Ik werp hier niemand de steen want ook ik was in mijn jeugd ver van militaristisch ingesteld. Maar nu zijn er steeds meer Vlamingen die reserve-officier of officier willen worden.
Ik kan echter getuigen dat nu de individuele kans om in het leger carrière te maken, groter is voor de Vlaamse officieren dan voor de Franssprekenden omdat zij kleiner in aantal zijn bij het toekennen van hun toekomende bevorderingen.
Moeilijker nog is het aan de top omdat daar na een jarenlange carrière verdienstelijke Franssprekende hogere officieren aanwezig zijn, experts in hun vak, die ge zo maar niet aan de dijk moogt zetten, maar wel hun bevorderingskansen verkleinen.
Ten tweede zijn er nog weinig Vlaamse deskundigen op dat hoger niveau, die de vereiste statutaire voorwaarden vervullen.
In de diplomatie bv. kan je wel Vlaamse kandidaten parachuteren omdat de algemene vorming en de ervaring opgedaan in een andere sector, nuttig kunnen zijn. Dat gaat niet in het leger omdat de officier een gespecialiseerde vorming en opgang heeft gekregen. Wel kan ik duidelijk bevestigen dat er in het leger een zeer gunstige evolutie op Vlaams gebied wordt doorgezet en wij onafwendbaar naar goede Vlaams-francofone verhoudingen gaan.
Dat is dan opgeklaard.
Mag ik u ook een vraag stellen?
Ben ik voor deze uitzending als oud-minister van Landsverdediging wel Vlaams genoeg? Ik geloof dat u bij uw bezoeken nogal graag een bepaalde kant uitgaat...
Dat lijkt me een steekje aan het adres van Kardinaal Cardijn, mgr. Broekx, Kamervoorzitter Van Acker, Mr. Victor, Paul
| |
| |
Haesaerts, Achilles Mussche, Marie Gevers, Julien Kuypers, mgr. Van Waeyenbergh... In het huis mijns vader zijn vele woningen.
Ik wist niet dat ik in zo een goed gezelschap verkeerde. Dat is dan ook opgeklaard! We kunnen nu rustig de vredespijp roken.
Liever een sigaret, als ik mag kiezen.
U werd op 21 december 65 jaar en men noemt dat de pensioengerechtigde leeftijd. Denkt u aan pensioen?
Geenszins, en mijn vrouw is ook tegen mijn bestendige aanwezigheid thuis. Vroeger heb ik eraan gedacht alles op te geven wanneer ik 65 werd. Nu vind ik dat er nog wat bij kan. Ik troost me met de gedachte dat ik eens mijn tijd zal vullen met raad te geven waar dat gevraagd wordt. Dat is zeker prettiger dan verantwoordelijkheid te dragen. Toch kan ik me een inactiviteit niet indenken. Ik voel er weinig voor om te worden wat baron Snoy noemt ‘le consommateur pur’. Probeert u dat maar eens in het Nederlands te zeggen.
Een volgende keer, om vijf voor acht. ‘Louter verbruiker’ zal wel niet gaan. Of ‘consument en niets anders’. - Waarom staat er P.W. voor uw naam?
Toen ik hier in Antwerpen politieke voordrachten begon te houden, deed ik dat gewoon onder mijn naam Paul Segers. Maar er leefde hier nog een Paul Segers in het politieke leven: de conservatieve katholieke Staatsminister. Die schreef me toen een briefje: ‘U spreekt zeker vrij goed, maar ik kan al uw verklaringen niet onderschrijven. Zou u om verwarring te vermijden uw tweede voornaam willen toevoegen?’ Dan heb ik - op zijn Hollands, - twee initialen aanvaard. Zo ben ik als P.W. het publieke leven ingestapt.
*
| |
| |
De Rubenslei in Antwerpen is een drukke straat, waar het net als elders een probleem is om een parkeerplaats te vinden, maar waar het nog lastiger is als men op bezoek gaat in dit imposante flatgebouw, waar op elk van de elf verdiepingen twee ruime flats zijn.
Natuurlijk ga je met een van de liften, zelfs al moet je maar op de tweede verdieping zijn.
Als je de hal binnentreedt, zie je eerst een soliede kast in neogotiek, een stijl waarvoor de heer des huizes een zwak heeft.
De Leeuw van Brugge die er op staat, kijkt star naar een reproduktie van het zwaard van Le Cid, een geschenk dat uit Toledo kwam.
Hier hangen ook schilderijen: een magnifiek blauw Leiegezicht van Saverijs, een veelkleurig Bloemstuk van baron Opsomer en een Andalusisch meisje door de Spaanse schilder Aurelio.
De Druivendrager is van de Portugese beeldhouwer Morera en de mooie houten Tijl Uilenspiegel met Lamme Goedzak is natuurlijk van beeldhouwer Albert Poels.
Van Ch. van Raemdonck is het blauwe Moederschap, een geschenk van Unicef aan mevrouw Segers.
Naast de ingangsdeur tenslotte brandt een oude Venetiaanse flambouw.
In de reime salon staat centraal een tafel met ettelijke gemakkelijke stoelen: het is een plaats waar heel wat belangrijke poltieke gesprekken werden gevoerd.
De schilderijen hier zijn van Jan van Puyenbroekc, die een huisvriend is: het portret van de gastheer in 1955, het portret van mevrouw in 1958, een bloemstuk en het portret van de eerste kleinzoon.
De 23 kleinkinderen staan hier samen op deze foto.
*
Meneer de minister, vele vooraanstaande politieke figuren in uw stad zijn geen geboren Antwerpenaars. Ik denk aan gouverneur Declerck, aan minister van Staat Kamiel Huysmans...
| |
| |
U kunt eraan toevoegen Leo Delwaide, Frans van Cauwelaert en zeker nog andere. Dat is altijd de politiek geweest van Antwerpen: we laten de vreemdelingen komen, we beïnvloeden ze en zij maken ons rijk. Antwerpen is rijk geworden door de vreemdelingen.
Dat bezorgt de Antwerpenaars dus geen complex, want u bent een echte Antwerpenaar.
Ik ben inderdaad een zuiver Antwerpenaar. De stadsarchivaris E.H. Floris Prims heeft, tijdens de oorlog, opgezocht hoelang mijn familie in Antwerpen woonde en hij is tot in de 17de eeuw teruggegaan. Toen is de familie hier ingeweken uit Hoboken, waar mijn voorvader op het kasteel leefde als hovenier. Als mijn voorvader kasteelheer geweest was, zou ik de opzoekingen natuurlijk hebben voortgezet! Nu heb ik E.H. Prims hartelijk bedankt.
Wat was uw eigen vader?
Schilder-decorateur en deze stiel bracht mee dat hij in grote huizen van de stad werkte. Daarover kon hij onuitputtelijk vertellen, bv. dat Liszt zou musiceren in een salon dat juist gedecoreerd werd. Vader kon trouwens zeer goed vertellen.
Elke zondag begaven wij ons op wandeling door de stad. Dat heette: naar de standbeelden gaan kijken en bij elk standbeeld kreeg ik een stuk Antwerpse geschiedenis te aanhoren. En op het einde van de tocht, was er steeds opnieuw: het uitzicht op de Schelde.
Dat heeft mij gemerkt: ik zou niet kunnen leven in een stad zonder water.
Had uw moeder daar ook belangstelling voor?
Moeder was van Kapellen. Zij was 42 toen ik als de jongste van
| |
| |
vijf kinderen geboren werd, maar ik heb meer de invloed van mijn vader ondergaan.
Er is dan de school geweest.
Ja, de officiële school. Mijn vader was liberaal gezind. Hij was wel christelijk maar de liberale partij leek een vooruitstrevende partij te zijn en trok hem aan, vooral via haar verwante turn- en sportverenigingen.
U was 14 toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
En ging dus naar school. In die oorlogstijd is mijn vriendschap met Lode Craeybeckx ontstaan en hoe onze wegen, politiek, ook zijn uiteengelopen, wij zijn altijd beste vrienden gebleven. Hij zegt wel dat ik verkeerd ben gelopen maar het is vanzelfsprekend dat hij de verkeerde weg is opgegaan! Wij dweepten toen met Rabindranath Tagore, van wie wij de verzen van buiten leerden: ‘Recht als een rieten fluitje, waardoor gij muziek zult blazen’. Hij was ouder dan ik en zo gebeurde het dat hij aan de Vlaamse Hogeschool van Gent ging studeren, wat hem dan de bekende moeilijkheden heeft bezorgd. Ik heb, na de oorlog, zijn proces bijgewoond samen met Herman van den Reeck. Die was toen zo kwaad over de veroordeling dat hij me verklaarde: ‘Ik word communist!’
Wat deed u zelf na de oorlog?
Examen afleggen om op het stadhuis te Antwerpen een plaats te bekomen. Er werd steeds beweerd dat daar enkel plaats werd geruimd voor liberalen.
Ik deed toch maar examen, slaagde en kwam in dienst van Straus, de liberale schepen van de haven. Daar bleef ik aan het werk gedurende 11 maanden.
| |
| |
U deed toen nog niet aan politiek.
Neen, enkel aan sociale actie. Het eerste contact met de christelijke arbeidersbeweging dateert van 1920. Ik werd toen vrijwilliger in de Nationalestraat waar de vakvereniging, de ziekenkas, de drukkerij en de spaarkas een gemeenschappelijk lokaal bewoonden in een eigendom van het bisdom. Al waren die verenigingen in één huis gevestigd, toch hadden zij geen organisch verband. Ze hadden wel één geestelijke bestuurder en dat was eerwaarde heer Bruynseels.
Ik had de opdracht aanvaard om elke zaterdag over actuele gebeurtenissen verslag en commentaar te geven. In die periode was er sprake van in Leuven een Sociale School te stichten met het doel leiders voor de christelijke arbeidersbeweging te vormen. Pater Perquy werd aangeduid om die taak op zich te nemen. Pater Perquy is een van de drie grote Westvlaamse priesters die mij gevormd hebben. Hij was een late roeping: hij had lang als bediende gewerkt bij een jood. Hij vertelde trouwens dat hij nooit een eerlijker mens had ontmoet. Pater Perquy kreeg dan die onmogelijke opdracht: een school stichten zonder geld, zonder professoren en zonder leerlingen. Er waren wel subsidies te bekomen. Daarvan had Hendrik de Man reeds genoten toen hij in Brussel de Arbeidershogeschool opende.
Pater Perquy kwam naar Antwerpen om leerlingen aan te werven en hij kreeg er als aanbeveling: ‘We hebben hier iemand die goed schijnt te worden, maar hij is in dienst op het stadhuis.’
Pater Perquy vroeg me dan of ik mijn betrekking wilde opgeven om naar de Sociale School in Leuven te komen. Mijn moeder wilde er niet van horen spreken. Ze zei: ‘Ge hebt een vaste plaats, en ziek of zuchtig, altijd pree.’ Mijn vader daarentegen oordeelde: ‘Ge moet gaan.’ Na heel wat overleg met pater Perquy ben ik dan leerling en dadelijk secretaris geworden van de Sociale School van Heverlee. Ik was toen als militair bij de grenadiers en moest onderbrekend verlof vragen om dat eerste studiejaar te kunnen volgen. Wij beleefden een heldentijd. We
| |
| |
werden ondergebracht in een huis op de Naamsesteenweg: 's morgens hadden wij les en om 12 uur legden we een laken op de tafels die net als lessenaar hadden gediend en konden dan eten. Maar dat eerste jaar was een prachtig jaar: daar waren Gust Cool, Oscar Behogne, Fernand Tonnet, Jules Coussens van Kortrijk, en wat later Fred de Taeye, L. van Helshoecht, Jaak van Buggenhout en anderen die verantwoordelijke posten zijn gaan bekleden.
U behaalde in Leuven aan de universiteit toch ook een licentiaat in de politieke en sociale wetenschappen.
Inderdaad. Toen ik in de Sociale School met de studie klaar was, ben ik er nog drie jaar als secretaris gebleven en haalde meteen dat diploma. In Leuven was ik graag gebleven, voor verdere studie en opleiding.
Maar u bent er niet gebleven?
Nee. In november 1926 kwam mgr. Broekx van Hasselt ons opzoeken en hij zei: ‘Paul, ge moet naar Brussel komen. Eerwaarde heer Louis Colens staat daar voor al het werk alleen. Gij moet de nationale secretaris worden van het A.C.W., het Algemeen Christelijk Werkersverbond.’ Ik aanvaardde die opdracht op twee condities: ik zou in Antwerpen mogen wonen en niet aan politiek moeten doen.
Die voorwaarden werden aanvaard. Ik zou instaan voor het organisatiewerk, de ontwikkelingswerken, de economische ondernemingen. Zo vertrok ik naar de Renaissancelaan in Brussel, naar het nationaal secretariaat waar pater Rutten al verbleef.
Daar woonden ook monseigneur Belpaire en E.H. Colens, de tweede Westvlaamse priester die mij heeft gevormd. Hij was een groot man, een leider, een rechtschapen mens, een sociaal voelend priester.
| |
| |
U was tot 1946 algemeen secretaris van het Algemeen Christelijk Werkersverbond en nadien werd u er voorzitter van. A.C.W. en A.C.V., dat is niet hetzelfde?
Om dat duidelijk te begrijpen moet ge weten hoe alles gegroeid is. Eerwaarde heer Colens, één der stichters van het A.C.W., had als onderpastoor in Oostende grote bewondering opgevat voor pastoor Pijpe, die de organisatie van de vissers tot stand bracht. Diens motto was: wij moeten de werkman als volwaardige mens organiseren in de schoot van zijn familie. Hij moet bescherming vinden, verdediging van al zijn belangen en rechten in één volksbeweging, onder leiders die zorgen zowel voor de beroepsbelangen als voor de verzekering van de familie tegen ziekte, mannen en vrouwen die leren sparen, die zorgen voor de geestelijke en culturele verheffing. E.H. Colens had die les niet vergeten. De christelijke vakbeweging groeide onder pater Rutten. Zij zorgde voor de verdediging van de beroepsbelangen.
Naast de syndicaten bestonden er meerdere organisaties, o.m. de zieken- en pensioenkassen van Gent, Charleroi en Brussel.
De juffrouwen Baers en Cappe organiseerden de christelijke arbeidersvrouwen. Mgr. Broekx had in Limburg coöperatieven opgericht in navolging van Michel Levie die in Charleroi de eerste christelijke coöperatie stichtte. E.H. Cardijn begon zijn werk voor de K.A.J. Nu redeneerden wij: al deze stichtingen doen uitstekend werk, maar ze hebben alle een wel omschreven, beperkte taak. Om de werkman en zijn familie te verzorgen moeten wij in één beweging, het A.C.W., de samenwerking structureel verzekeren, de acties van allen coördineren.
Die gedachte werd wel aanvaard maar de verwezenlijking ervan was niet gemakkelijk: als secretaris van het A.C.W. was ik de coördinator maar niet de baas. Elke bestaande beweging was tuk op de erkenning van de eigen taak en waarde en dan was er nog een ongelijke groeikracht vast te stellen: het A.C.V. - de christelijke vakbeweging - bv. ging geweldig snel vooruit.
Wij hebben dan getracht het bestaande te coördineren en aan
| |
| |
te vullen met gestichte of gereorganiseerde ontwikkelingsdiensten, economische werken, coöperatieve handelszaken, spaarkassen en verzekeringen. Ook op politiek gebied konden wij ons niet onbetuigd laten: het was de tijd van de standsorganisatie en standsvertegenwoordigers, en wij moesten zorgen dat we de politieke vertegenwoordiging kregen waarop de arbeiders recht hadden.
Nu deed ik wel aan politiek maar aanvaardde geen parlementair mandaat.
Het A.C.V., het vakverbond, bestond dus al vroeger dan het A.C.W., het werkersverbond?
Ja. Het A.C.V. was de machtigste organisatie. Zij trad echter toe tot het A.C.W. Het A.C.V. telde toen ± 100.000 leden. Wij zeiden toen: we staan 1 tegen 7 maar we zullen sterker worden. Dat is ook zo gebeurd. Het A.C.V. telt nu 820.000 leden en de socialisten hebben er ongeveer 700.000. Onze ziekenfondsen tellen nu meer dan een miljoen leden, waarvan 750.000 arbeiders. De Landsbond van Christelijke Mutualiteiten zorgt voor de verzekering van 4,5 miljoen landgenoten. Wij mogen zeggen dat er iets verwezenlijkt werd - ook op cultureel vlak. Ik denk bv. aan de boeken van onze Reinaertreeks, aan onze bladen, de inlichtingendiensten, de vakantiehuizen.
Het A.C.V., het vakverbond, is dus de oudste organisatie.
De christelijke vakbeweging ontstond in Gent in 1886, het jaar der grote sociale beroeringen. Oorspronkelijk bestond in Gent een bond die neutraal was en die vader Anseele en Gustaaf Eylenbosch onder zijn leden telde. Anseele deed die bond de socialistische weg opgaan. Dan is Eylenbosch met zijn vrienden uitgetreden en hebben zij een nieuwe vereniging gesticht, die zij de ‘anti-socialistische’ bond hebben genoemd.
Toen Arthur Verhaeghen met Eylenbosch in 1891 het dagblad
| |
| |
Het Volk stichtte, kozen zij ook als ondertitel Antisocialistisch blad. Hun motto luidde: zorgen voor de werkman maar hem beschermen tegen het goddeloos socialisme. Toen die krant verscheen, kostte hij één cent: een halve cent voor de gazet en een halve cent voor de bestelling door de post. Toen de krant 60 jaar bestond, had ik als minister van Verkeerswezen het woord te voeren op de viering. Ik heb toen vergeleken: de gazet kost nu 3 frank en de post vraagt voor de verzending 15 centiem. Dat is een duidelijk bewijs dat het privé-initiatief toch zoveel verstandiger is dan de Staat. Later heb ik het port dan maar opgeslagen!
Had de stichting van zo een overkoepelende organisatie geen weerstanden te overwinnen?
In zulke omstandigheden zijn er altijd weerstanden te overwinnen. De stichtingsvergadering van het A.C.W. had plaats in 1921. Toen werd de Belgische Volksbond opgeheven. De Belgische Volksbond was het verzamelpunt geweest van de democratische katholieken, die onder leiding van Carton de Wiart, Renkin en Helleputte afzijdig bleven van de conservatieve federatie van katholieke kringen en verenigingen, waarvan Woeste de leiding in handen had. De penningmeester van de Belgische Volksbond was in 1921 Cyriel van Overbergh. Die heeft het bezit - zijnde 64 frank - overgedragen aan het A.C.W., de algemene standsorganisatie van de christelijke werklieden.
De eerste voorzitter van het A.C.W. was Hendrik Heyman van Sint-Niklaas, één der eerste medewerkers van pater Rutten, een toegewijd en schoon mens.
Wie zijn dan allemaal lid van dat A.C.W.?
Het A.C.W. kunt ge een samenvoeging van instellingen en verenigingen noemen, waarin sterke leenmannen leven. Elke leenman heeft grote macht en die wordt gedoogd als zij niet te ver gaat. Wie deel uitmaakt van het A.C.W.? Dat zijn: het A.C.V., de
| |
| |
Landsbond van Christelijke Mutualiteiten, het landelijk verbond van de christelijke coöperatieven, de christelijke arbeidersvrouwengilden, de K.A.J., de V.K.A.J. en sinds 1945 ook de Werkliedenbonden.
Dat is een hele macht.
Zij vertegenwoordigt in elk geval meer dan één miljoen mensen. We hebben een weekblad dat De Volksmacht heet. Het komt in elke familie en heeft als oplage 604.000 nummers. Arthur Mulier heeft daar 20 jaar lang als hoofdredacteur - ongetekend - het hoofdartikel geschreven: democratische teksten, sociale programma's van een denker die meteen voorzitter was van een patroonsorganisatie.
Er wordt nu herdacht dat de encycliek ‘Rerum Novarum’ 75 jaar geleden verscheen. Men zegt van deze encycliek dat zij in 1891 aan de christelijke vakbeweging een handvest bracht, dus een stuk waarin regels en beginselen zijn gesteld. Blijft deze encycliek actueel en zo ja, waarom?
Rerum Novarum is een waardevol document dat sprak over de toestand van de werklieden in de industrielanden, die leden onder een onverdiende en vaak schandelijke ellende: lage lonen, lange arbeidsuren, vrouwenarbeid, kinderen die slapend naar het werk werden gedragen. Deze toestand werd in verschillende landen aangeklaagd. De paus zelf spreekt trouwens van zijn grote leermeester, die mgr. Van Ketteler was. In Engeland bv. was dat mgr. Manning. In 1891 heeft de paus deze pioniers een sterke morele steun geboden. Hij heeft een duidelijk antwoord gegeven op een aantal twistvragen. Een eerste vraag was: moet de Kerk, die instaat voor de zielzorg, een eigen verantwoordelijkheid dragen in het economisch-sociaal leven? Vele katholieken aanvaardden een verplichting tot christelijke liefdadigheid maar ze dachten niet evenzeer aan de plicht tot toepas- | |
| |
sing van rechtvaardigheid. De eigen taak van de Kerk in het economisch-sociaal leven is nadien steeds sterker beklemtoond in de encycliek Quadragesimo Anno en nog later door paus Johannes XXIII in Mater et Magister. Paus Johannes gaat trouwens verder: hij spreekt niet alleen over de industrie-arbeiders maar wijst ook op de noodtoestand waarin in verre gebieden de boerenbevolking leeft.
Te grote, onverdedigbare ongelijkheid tussen mensen en ook tussen volkeren werd als onaanvaardbaar beoordeeld. De geboden die golden voor rijke mensen, gelden ook voor rijke landen.
In tweede instantie wees paus Leo XIII in Rerum Novarum op de plichten van de Staat, die door een sociale wetgeving het lot van de werkmens moest verbeteren. Hij deed het schroomvallig omdat de katholieken gemakkelijk wantrouwig staan tegenover staatstussenkomsten, maar pausen hebben later de katholieken gelukgewenst die de sociale wetgeving tot stand gebracht en ontwikkeld hebben.
Een derde vraag die aan Leo XIII werd gesteld was: indien de werklieden zich verenigen, moeten de patroons dan van die verenigingen deel uitmaken?
Nog tussen 10 en 15 mei van het jaar 1891, dus op het laatste ogenblik, heeft de paus als antwoord ingelast dat de werklieden het recht hadden om zich te verenigen, zowel in pure werkliedenverenigingen als in gemengde verenigingen waar patroons en werklieden deel van uitmaken. Hij keurde dus de twee organisatievormen goed.
En de waarde van de encycliek nu?
Wat blijvend is: Kerk en Staat moeten op eigen terrein blijvend samenwerken aan sociale vooruitgang. Naast de plicht van de naastenliefde staat die van de rechtvaardigheid. Men moet voor de werkman als menselijke persoon waardering hebben en hem laten genieten van vormen van politieke, sociale en economische democratie.
| |
| |
Men zal deze verdiensten wel niet kunnen betwisten maar ging de stoot voor de ontvoogding van de werkman toch niet uit van de socialisten?
Men kan niet ontkennen dat de socialisten vroeger begonnen zijn met hun sociale en politieke actie ten bate van de werkliedenklasse. Het is te betreuren dat ze die schone taak opnamen in een materialistische geest, dat hun leiders, hun taal, hun werken, hun lokalen het merk droegen van een anti-christelijke gesteltenis. Dat heeft meegebracht dat in die tijd, toen de christelijke arbeidersbeweging ontstond, die twee arbeidersgroepen sterk tegen mekaar werden opgesteld. Voor de christenen waren die socialisten de verdedigers van een goddeloze doctrine en voor de socialisten waren de katholieken de verdelers van de arbeidersklasse. Ge kunt de sociale geschiedenis van België niet verstaan als ge er u geen rekenschap van geeft dat de oudere arbeiders zich herinneren dat de socialisten hun eerste verdedigers zijn geweest. Nu nog ligt de gemiddelde leeftijd van de leden van de socialistische organisaties hoger dan bij de christelijke. Voor de jongeren geldt dat niet meer: zij worden aangetrokken door een sterker ideaal. Dat vinden ze bij de christelijken. Bij de socialisten blijft trouw uit dankbaarheid, bij de christelijken is het ideaal van menselijke waardigheid sterker.
Er is op dit ogenblik toch een grote toenadering vast te stellen tussen de christelijke en socialistische vakbonden.
Voor de vakbonden is dat zeker juist. Waarom heeft die toestand zich zo gewijzigd? De christelijke vakbonden zijn sterk geworden. Er bestaat nog weinig gevaar dat zij op sleeptouw worden genomen. De beide vakbonden voelen zich als gelijken, als evenwaardige partners. Dat maakt de samenwerking minder riskant en meer wenselijk. Trouwens, ook de patroons zijn één. Er bestaat wel een christelijke patroonsorganisatie maar alle christelijke patroons zijn ook lid van het Verbond van de Belgische Nijverheid.
| |
| |
Op dit ogenblik wordt geen eenheidsvakbond aanvaard, wel een gemeenschappelijke actie, één front om de sociale programmatie te verwezenlijken. Er is dus klaarblijkelijk een grote toenadering ontstaan maar met behoud van de eigen persoonlijkheid van de eigen arbeidsorganisatie.
Wat scheidt hen nog?
Voor de verwezenlijking van de sociale programmatie op lange termijn bestaan er akkoorden. Wij verwachten echter van de Staat meer controle over de ondernemingen, maar geen rechtstreekse leiding. Wij laten meer ruimte voor de vrije marktpolitiek. Er bestaat ook een ernstig bezwaar tegen de eenheid door het feit dat de socialistische vakbeweging nauw verbonden is met de socialistische partij.
De 75ste verjaring van het verschijnen van ‘Rerum Novarum’ wordt plechtig herdacht!
Morgen maken wij er een grootse viering van, een grandioos spel van licht en kleur waarop we 100.000 deelnemers verwachten. De apotheose zal de toespraak zijn die de paus rechtstreeks tot ons zal richten. En in juli gaan we weer naar Rome, - voor die reis zijn al enkele duizenden arbeiders ingeschreven.
*
Als de gastheer in zijn studeerkamer werkt, doet hij het aan deze stevige kloostertafel. Kwansuis kan hij vanop deze plaats ook kijken naar de televisie, die in een gotisch meubel is ingewerkt.
In de boekenkast staan vooral werken over geschiedenis, zowel die van het land als de parlementaire en sociale geschiedenis en heel wat boeken over Napoleon.
Hier hangen enkele foto's die spreken van vriendschap en verering: die van Frans van Cauwelaert, van Adenauer, die de
| |
| |
heer Segers van vóór de oorlog kent, van kanunnik Colens, van mgr. Poels, van pater Perquy, van mgr. Brys en dan het huwelijksportret van koning Boudewijn, dat een geschenk is van de koning aan zijn minister.
Verder ook een paar schilderijen: een portret van de minister door Jan van Puyenbroek, een bloemstuk door J. Godderis, een markt, geschilderd door een Congolees kunstenaar, en een marine door Hubert de Vries.
Dit schip is een der vaartuigen waarvan mevrouw meter is en deze mijnwerkerslampen zijn geschenken van mijnwerkers: de ene uit Limburg, de andere uit de Borinage.
Op een kastje staan kleurige soldaten van Napoleon, een geschenk van de kleinkinderen aan hun grootvader, minister van Landsverdediging.
Ook in deze werkkamer is een gemakkelijke praathoek en een massieve kloosterdeur vormt de scheiding met het salon.
*
Meneer de minister, in 1932 werd u gemeenteraadslid van Antwerpen en schepen van sociale zaken.
Die twee dingen kwamen niet samen. In 1932 werd ik op verzoek van Frans van Cauwelaert gemeenteraadslid met de bedoeling schepen te worden, maar het mystiek huwelijk Van Cauwelaert-Huysmans werd toen verbroken. Het schepencollege werd door Huysmans gevormd met de liberalen, wat voor ons, jonge democraten, een grote ontgoocheling betekende.
In 1938 ben ik wel schepen geworden en wel onder burgemeester Huysmans, die in de politiek mijn eerste patron is geweest. Hij was een bijzonder, maar interessant man. Ik kon met hem goed samenwerken. Hij hield er niet van documenten te lezen en bestudeerde weinig dossiers. Als ik met een lange tekst aankwam, zei hij: ‘Jongeman, vat dat eens samen.’ Hij kon luisteren en op de zitting van de Raad verdedigde hij met han- | |
| |
digheid en succes zijn voorstellen. Onder de oorlog ben ik schepen gebleven met burgemeester Delwaide en in het nieuwe schepencollege, onder burgemeester Craeybeckx, werd ik in 1946 schepen van de haven. Dat bleef ik tot in 1949 toen ik lid werd van de Senaat. De cumulatie van senator en schepen van de haven leek me te zwaar.
Welke waren de zwaarste problemen toen?
Het herstel van de haven na het oorlogsgebeuren, de vernieuwing van het materieel, de verbeterde bewerktuiging van de haven en vooral het tijdig aanpassen van de handelshaven tot een industriehaven. Dat vroeg o.m. het aantrekken van industrieën, onder meer van petroleumraffinaderijen.
Hebt u nog interesse voor de gemeentepolitiek?
Weinig. Wel was ik graag schepen van de haven, omdat die functie een beheerderstaak onderstelt en wel in de eigen stad. Ik was liever burgemeester in een dorp dan senator in een groot land en ik geloof dat de periode dat ik als schepen van de haven doormaakte, tot de schoonste tijd van mijn publiek leven behoorde. Als minister zag ik later vele dossiers en weinig mensen. Ook al telden mijn diensten 135.000 ambten. Maar werken voor de haven bracht leven en voldoening. Gij kent uw volk en het werk schiet op onder uw ogen. Schepen van de haven van Antwerpen is een van de mooiste jobs in België.
In 1949 werd u senator.
Automatisch. Ik was voorzitter van de Vlaamse vleugel van de C.V.P. die met de verkiezingen een grote overwinning behaalde en ik werd als vanzelf gecoöpteerd senator.
Ik ben dus vrij laat in het Parlement gekomen, al zetel ik nu reeds 16 jaar in de Senaat, maar meteen bleef ik gedurende 12
| |
| |
jaar minister in opeenvolgende regeringen waarvan de C.V.P. deel uitmaakte.
U werd al dadelijk minister toen u als senator zetelde.
Inderdaad, in augustus 1949 in de regering-Eyskens. Dat was een regering met de liberalen. Ik kreeg de opvolging van Van Acker op Verkeerswezen. Ik had steeds geweigerd in een regering te treden omdat ik liever in de sociale organisatie werkte, het A.C.W. was mijn thuis geworden. Ook had ik van de taak van minister zulk een hoge dunk, dat ik vreesde die functie niet aan te kunnen.
Eyskens wuifde al mijn aarzelingen weg en sleepte mij weg uit Antwerpen naar de regering in de Wetstraat.
U bent in vier regeringen minister van Verkeerswezen geweest: Eyskens, Duvieusart, Pholien, Van Houtte. Wat hebt u kunnen verwezenlijken als minister?
Dat zou een heel lijstje worden. Maar laten we iets aanhalen dat u interesseren kan.
Toen ik minister was in 1953 hebben wij de televisie in België ingevoerd en ik werd geroepen om de fameuze lijnenslag op te lossen, - de keuze tussen de 625 continentaal of de Franse 819. De Franssprekenden in het Parlement vreesden dat, indien wij de 625 kozen, zij gescheiden zouden worden van de Franse cultuur. De Vlamingen ervoeren dat Nederland en Duitsland de 625 lijnen toepasten en zij geloofden dat dit lijnenstelsel in de toekomst zou gelden. De Franse specialisten beweerden dat 819 een beter beeld gaf, en als argument brachten ze naar voren dat een weefsel van 819 draden fijner is en duidelijker dan een beeld van 625, maar ze vroegen zich niet af of het menselijk oog dat verschil wel ziet. Verder meenden velen dat de Belgen liever de Franse staatstelevisie zouden bekijken dan de programma's van het Nederlandse zuilenstelsel.
| |
| |
Jan Boon en Julien Kuypers, overtuigde Vlaamse cultuurmensen, waren voor de ‘625’. Van Waalse zijde rees ook ‘parlementair’ verzet. Ik heb dan aan mijn secretaris-generaal Malderez gevraagd: Is het niet mogelijk een toestel te bouwen dat aan de Vlamingen de 625 geeft en de francofonen laat kijken naar de 819? Dat werd onderzocht, maar zulk toestel bestond niet. Ik heb dan grote hulp gekregen van technici van het N.I.R., Hanssens en Mortiau. Zij bereidden de technische oplossing voor.
De Belgische industrie vond het voorstel interessant. Dergelijke apparaten zouden iets duurder uitvallen, maar de eigen industrie werd zo beschermd tegen de invoer van Duitse en Franse toestellen, die dit systeem niet kenden. Zo is de uitwerking van mijn voorstel met de steun van de industrie aanvaard na een interpellatie in de Kamer vanwege francofonen. In die tijd was de hele opzet van de T.V. een echt waagstuk voor de Vlamingen. De Waalse televisie kreeg veel hulp uit Parijs. De Vlaamse T.V. moest alles zelf uit de grond stampen, heeft alles moeten leren, moest met beperkte middelen zichzelf behelpen. In die tijd is wonderbaar werk geleverd.
U hebt ook moeilijkheden gehad.
Bij de spoorwegen bv. Toen ik minister werd, waren er daar 91.000 personeelsleden en na 8 jaar bestuur, toen ik wegging, bleven er 68.000. Die sanering was dringend nodig en ze is doorgevoerd zonder tot brutale afdankingen over te gaan.
In de nieuwe regering-Lefèvre-Spaak werd u minister van Landsverdediging. Was dat geen hachelijke benoeming voor een Vlaming?
Inderdaad. Er bestond een malaise in het leger die weggewerkt moest worden. Voor mij was het een nieuw milieu maar ik vond er een interessante opdracht, onpopulair maar de moeite waard.
| |
| |
Gij hadt daar het gevoel onmiddellijk voor het land te werken, ver van alle partijpolitieke bekommernissen. Daarbij vond ik het wenselijk eens van departement te veranderen. Van christendemocraten verwacht men alleen activiteit in de sociale sector, bij arbeid of sociale voorzorg. Ik vond het gelukkig dat christendemocraten de kans kregen te bewijzen dat zij als patroon konden optreden.
Ik heb, zonder van de christelijke democratie te vervreemden, heel andere milieus leren kennen en nieuwe ervaring opgedaan. Ik heb veel geleerd, andersdenkenden, Walen en mensen uit andere standen leren kennen en nieuwe inzichten verworven.
Wat is uw moeilijkste taak geweest in uw carrière als minister?
De harde dagen van de koningskwestie, van de dekolonisatie van Congo en de socialistische stakingen van '61 heb ik als minister beleefd. Maar de grootste beslissing van heel mijn carrière is geweest: het zenden van onze parachutisten naar Stanleystad om blanken en inboorlingen te redden. Ik heb dan samen met Spaak die last gedragen. Wij hebben alles geheim gehouden tot de dag van het ingrijpen, hoeveel besprekingen ook nodig waren: besprekingen met Frankrijk, vanwaar de Amerikaanse vliegtuigen moesten vertrekken, besprekingen met Engeland, want de vliegtuigen moesten landen in Ascension. Ik heb nachten wakker gelegen, maar de militaire operatie is prachtig geslaagd en een paar duizend mensen werden gered te G'han en te Paulis.
Bij de laatste regeringscrisis werd u met een informatieopdracht belast, die u dan hebt opgegeven. Daar lopen vele, uiteenlopende geruchten over.
Dat was geen informatieopdracht maar een formatieopdracht: de koning had me opdracht gegeven een regering te vormen. Ik heb die aanvaard met de bedoeling de regering-Harmel-Spinoy onder een vernieuwde vorm voort te zetten. Ik had ook de deur
| |
| |
opengelaten voor een drieledige regering, maar ik constateerde dat die door de twee grote partijen niet gewenst werd. Ik heb dan getracht een nieuwe regering C.V.P.-P.S.C. te doen ontstaan en heb bij mijn onderhandelingen daarvoor steun gevonden, zowel van de zijde van de B.S.P. als van de C.V.P. Ik ben niet geslaagd hoewel ik bij de besprekingen meerdere malen een grote toenadering tot stand heb zien komen.
Waarom bent u niet geslaagd?
Me baserend op de cijfers, die me werden medegedeeld door het departement van Financiën en die bevestigd werden door een groep technici van de Nationale Bank aan wie ik rapport had gevraagd, wilde ik de vermeerdering van de begroting voor 1967 behouden binnen de perken, aangegeven door de stijging van het nationaal inkomen. Dat bracht mee dat het noodzakelijk was het voorziene accres, de toeneming dus van de uitgaven, met 12 miljard te verminderen, daar waar de stijging 23 miljard beliep. Uit de besprekingen met de socialisten bleek dat een beperking van 6 miljard mogelijk was, maar niet de 12 die ik nodig achtte. In die omstandigheden zag ik het niet mogelijk de inkomsten en uitgaven van 1967 in evenwicht te brengen op een voor mij aanvaardbaar niveau.
Men fluistert ook wel dat u niet mocht slagen omdat Kamervoorzitter Van Acker ook niet geslaagd was.
Dat was mogelijk de houding van een groep socialisten, maar bij de onderhandelaars heb ik daar niets van ondervonden. Wel was er bij de socialisten een stroming om hun eenheid in de oppositie te herstellen. Ik heb het opgegeven toen ik zag dat ik het doel dat ik me gesteld had, niet kon bereiken, namelijk de afremming der uitgaven, die ik als noodzakelijk beschouwde.
Is daar enige bitterheid van overgebleven?
| |
| |
Ik zou niet weten waarom. Ik heb de kans gehad ook in deze regering minister te zijn, maar ik heb dat niet gewenst. Eens dat de socialisten verklaard hadden wel met de C.V.P. maar niet met Vanden Boeynants te willen regeren, bleef er maar één mogelijkheid over: een regering C.V.P.-P.V.V. Ik heb die stelling verdedigd en heb ervoor gepleit. Ik heb daar een zware verantwoordelijkheid opgenomen, die in christelijke arbeiderskringen harde reacties heeft uitgelokt. In de arbeiderskringen was er een uitgesproken voorkeur voor een samengaan C.V.P.-B.S.P. In het A.C.V. stond men zeer wantrouwig tegenover het samengaan met de P.V.V., omdat die partij in de verkiezingscampagne sterk van leer was getrokken tegen het travaillisme en tegen de invloed die de vakbonden uitoefenen op politiek terrein. Met de politieke oplossing die ik heb aanbevolen, kwam ik in direct conflict met de leiding van de christelijke arbeidersbeweging. In die omstandigheden heb ik wel een aantal vrienden uit de christelijke democratie aangeraden in de nieuwe regering te treden, maar ik oordeelde dat het beter was dat ik mijn vrijheid behield. Ik ben dan teruggegaan naar het A.C.W. Ik heb mijn werk weer opgenomen, de vrede is hersteld en ik ben weer thuis in de Wetstraat 135.
*
In deze eetkamer is er een weelde van tin en porselein: de grote voorliefde van mevrouw Segers. Wat ivoor is, is dan weer de voorliefde van de gastheer, zoals dit ivoren Wijs oordeel van Salomon.
Dit bloemstuk werd geschilderd door de oudste - nu overleden - broer van minister Segers.
De madonna met kind in een hoek is oud en mooi.
Ook in deze ruime flatwoning is er een leefkamer met een prettige zithoek bij het venster en een even gemakkelijke leeshoek waar de boeken voor het dagelijks gebruik bij de hand zijn.
Hier hangen de foto's van de kinderen en ook een waarop
| |
| |
koning Boudewijn zich onderhoudt met de commandant van de parachutisten Jef Segers, zoon van minister Segers.
Ook hier is het bloemstuk van Willem Segers en dit Scheldegezicht bij Lillo is van Baeseleer.
De lange gang die naar de slaapkamers leidt, is vol snuisterijen en herinneringen, ook militaire, zoals het schild van het derde bataljon paracommando's en de wimpels van de verschillende legereenheden.
Tegenover een eigenhandig gekleurd gezicht van Oud-Antwerpen hangt een mooi Kempens dorpsgezicht van Jakob Smits.
In zijn foto-album heeft minister Segers vele herinneringen bewaard van gedenkwaardige momenten.
Hier begroet hij prinses Josephine-Charlotte toen zij na de oorlog uit Pregny voor 't eerst naar België kwam.
Vriendschap met minister van Staat Frans van Cauwelaert en burgemeester Craeybeckx.
Als minister van België woonde de heer Segers, samen met drie andere ministers, de IJzerbedevaart bij.
Als minister van Landsverdediging schouwt de heer Segers in Kortrijk de troepen die onder het bevel staan van zijn zoon.
En dan de hele reeks foto's van de Sociale Weken, die vroeger jaarlijks in Leuven plaatshadden en die voor België veel hebben betekend. Ze werden voorgezeten door pater Rutten en later door minister Segers en Raf Hulpiau.
*
Wat zou u zeggen van een schemerkelkje?
Ik durf niet antwoorden want ik weet niet wat het is.
Een lacune in uw opvoeding. Het is het Zuidafrikaanse woord voor cocktail. Het zal wel ja zijn zeker.
Liever straks, want ik moet nog ernstige vragen stellen. Men zegt
| |
| |
wel eens dat u het geestelijk kind bent van Frans van Cauwelaert.
Ik hoop dat het waar is. Het is zeker dat hij mij heeft gevormd wat betreft het concept van het samenleven der twee volksgemeenschappen in de gemeenschappelijke Belgische staat. Ik ben nog altijd een trouw aanhanger van zijn zienswijze.
Men noemt u wel eens de éminence grise van de C.V.P. en voor de gelegenheid heb ik er mijn Larousse op nageslagen: l'Eminence grise was le père Joseph, confident van Richelieu, en figuurlijk betekent het de intieme raadgever die achter de schermen optreedt. In de Franse tekst staat: ‘qui manoeuvre dans l'ombre’.
Ik weet dat men dat zegt. Voor zover het waar is, komt het door mijn terughoudendheid. Toen ik secretaris was van het A.C.W. tussen de twee oorlogen had ik geen parlementair mandaat maar ik was altijd betrokken bij de politieke gebeurtenissen en de regeringsvorming. Ook wanneer ik minister was, heeft mijn zwijgzaamheid vrienden ertoe gebracht me confidenties te doen, die ze wellicht aan anderen niet gedaan zouden hebben. Dat is het vertrouwen dat ge krijgt door luisteren en zwijgen. Ik sta misschien te zeer open voor het argument van de tegenstrever en tracht mijn eigen inzicht met die argumenten te verruimen. Zo kom ik gemakkelijk tot een compromis.
Sommigen zeggen dat u een handig diplomaat bent, anderen dat u dictatoriaal bent aangelegd.
Dictatoriaal? Als ik dat ben, dan hoop ik toch dat het op een vriendelijke wijze gebeurt. Trouwens, als we in de democratie de mogelijkheid verliezen leiding te geven, als de assemblée of de buitenwereld gaan beslissen dan is het niet mogelijk in de huidige gecompliceerde technische wereld nog verantwoorde beslissingen te nemen. Zeker moet de leiding ingelicht zijn, informatie,
| |
| |
adviezen verzamelen want zij moet rekening houden met de gesteltenis van de belanghebbenden, met de opinie, de gevoeligheid van de man van de basis.
Hoe ziet u de toekomst van België?
Er bestaan vele redenen om de Belgische staatsgemeenschap te behouden, redenen van diplomatieke, sociale, historische en politieke aard. Voor mij is er evenwel nog meer.
Moet ik zeggen dat ik vlaamsgezind ben? Ik ben Vlaming, eenvoudig in heel mijn leven, in mijn huisgezin, in mijn kinderen. Als Vlaming wil ik daarbij zeggen dat ik van België houd, dat ik ook houd van de Walen, die ik heb leren kennen in de christelijke, sociale en politieke actie. Voor de toekomst moet de Vlaamse volksgemeenschap krijgen wat haar eigen persoonlijkheid toekomt. Die gemeenschap moet Vlaams zijn. Ik meen en hoop dat als de rechtsgelijkheid verwezenlijkt is, de Vlaamse gemeenschap met de Waalse gemeenschap - die thans een periode van bewustwording doormaakt - zal samenleven in een sterk verband omdat beide daarmee gediend zijn. Dat is mogelijk als mensen van waarde, een tweetalige elite uit alle groepen en klassen, contacten leggen tussen die twee taalgroepen.
Dat veronderstelt inderdaad tweetaligheid en met mijn eigen Vlaams verleden klinkt me dat vreemd in de oren. Maar men mag tweetaligheid niet verwarren met verfransing. Er moeten nog veel misverstand en moedwil opgeruimd worden eer de ideale toestand van samenleving in België geschapen zal zijn. Ik meen dat de afstand die de Franssprekenden hebben af te leggen, veel groter is dan die welke de Vlaamssprekenden voor elke toenadering moeten overbruggen, maar wij, Vlamingen, moeten niet de indruk geven afkerig te staan tegenover een vredelievend en hartelijk samenleven. Ik druk u hierbij mijn overtuiging uit - even cerebraal als sentimenteel. Vlaams in Vlaanderen maar sterk genoeg om andersdenkenden te verdragen, om zich verbonden te voelen met landgenoten die een andere taal spreken.
| |
| |
Welke zijn de zwaarste problemen die zich in België voordoen?
Die zijn meer van louter politieke, psychologische en morele aard dan economisch. Natuurlijk de tegenstelling Vlamingen en Walen, die de bestuurbaarheid van het land in vraag stelt.
Dan is er ook het probleem van de vormen die de parlementaire democratie aanneemt, de traagheid waarmee ze moet werken tegenover het ongeduld van zoveel eisenprogramma's der drukkingsgroepen.
Er zijn in uw leven ontgoochelingen geweest en vreugden. Welke waren de grootste?
Over de ontgoochelingen is het beter niet te spreken. Die gaan voorbij en de vreugden blijven. Mijn familie is mijn grote vreugde en ik had mijn werk niet kunnen doen als ik geen goede thuis had gehad. Ik doe als zovelen: ik ga elke dag naar mijn werk, dat ik goed wens te doen, maar 's avonds kom ik naar huis. Op de 12 jaar dat ik minister ben geweest, ben ik geen enkele nacht in Brussel blijven slapen. Ik wenste dat mijn familieleven zich volledig zou afspelen in een Vlaams klimaat en dat kon dan voor mij enkel Antwerpen zijn.
Ik mag met voldoening zeggen dat mijn vier kinderen Vlamingen zijn in hun huwelijk, dat mijn 23 kleinkinderen allemaal Vlamingen zijn. Ik heb nooit de verleiding of de noodzaak gevoeld om mij door het aanvaarden van een Frans cultuurpatroon te verheffen. Ik heb me laten gelden als Vlaamse Belg, en dat gaf me nooit een minderwaardigheidscomplex.
Uitzending: 3 juni 1966. |
|