| |
| |
| |
August van Istendael
Prinses Lydialaan 16, 3030 Heverlee
In memoriam Padre Camillo Torres
‘“Camillo Torres werd neergeschoten
In een gevecht met de ordemacht.”
Niemand heeft zijn ogen gesloten,
Maar toch slaapt Camillo Torres zacht.
Door heel Columbia gaat de mare:
Padre Camillo Torres is dood,
Zij slaat als een golf door de grote schare
Van zijn verdrukte volk in nood.
Hij werd in zijn ongeduldige woede
Door de groten van wereld en kerk bespot,
Maar ik weet dat zij thans ontzet bevroeden
Dat hij welgevallig was aan God.
Want wie heeft echter en groter liefde,
Dan hij, die zijn jonge leven geeft,
| |
| |
Omdat hem het wrede onrecht griefde,
Dat ook na zijn dood op de armen weegt.
En over de grenzen zal men het weten,
Zolang één mens nog honger lijdt;
Padre Camillo wordt niet vergeten;
Die hem neerschoot heeft zijn dood gewijd.’
*
Een wereldreiziger met ankerplaats in Heverlee. Men zou eerder verwachten u in een grote stad te vinden.
De omstandigheden hebben dat zo beschikt. Ik heb voor mijn werk lang in Nederland gewoond en toen ik in Brussel werd benoemd, rees voor de kinderen het probleem van het onderwijs omdat zij in Nederland al op school waren geweest. Daar ik niet zoveel vertrouwen had in het Nederlands onderwijs in Brussel, ben ik me hier komen vestigen en heb er dank zij de wet-De Taeye dit huis kunnen bouwen. Ik heb er nooit een moment spijt van gehad. Er was dan nog het extra-voordeel dat er hier een universiteit was.
U bent geen groot jager maar een globetrotter voor het aanschijn van de Heer. Hoeveel kilometers hebt u er wel opzitten?
Ik heb dat natuurlijk niet opgetekend maar ik vermoed dat het wel om en bij de zes miljoen moet zijn alles bij mekaar. En dat met alle verkeersmiddelen: vliegtuig, trein, auto, en ook - maar weinig - met de boot.
In welk land was u het liefst?
| |
| |
Dat is moeilijk te zeggen want elk land heeft zijn eigen charme. Maar ik heb wel een zwak voor Azië: Viëtnam, Ceylon, India misschien. Ook voor Latijns-Amerika: Guatemala, Mexico. Er zijn zoveel mooie landen: de Filippijnen, Indonesië, Bali, Java...
Voelt de internationalist die u geworden bent, zich nog thuis in het moederlandje?
Zonder enige moeite. Toch is het soms zo, dat als ik een tijdje weg ben geweest en dan weer terugkom, ik een paar dagen nodig heb om me aan te passen. En nu ik meer op Belgisch vlak werk, begin ik me er toch rekenschap van te geven dat ik lang afwezig geweest ben: veel mensen ken ik eenvoudig niet, evenmin als de achtergrond van heel wat moeilijkheden. Dat maakt het mij eigenlijk gemakkelijker, want dan hoef ik er ook geen rekening mee te houden.
Hebt u nu andere normen om over onze toestanden te oordelen?
Ik dacht van wel. De gewoonte om te vergelijken, niet op kleine schaal maar tussen landen van verschillende continenten, behorend tot verschillende culturen, godsdiensten en historische tradities, gaat er moeilijk uit. Hoeft er ook niet uit te gaan.
Wat ziet u dan als het grootste gebrek van de Vlamingen? U mag er voor dit geval voor mij ook Belgen van maken.
Ze zijn voor mijn gevoel toch wel wat kortzichtig. Terwijl de wereld aan 't vergaan is, zijn ze bezig met taalproblemen. Ik zeg hiermee niet dat die niet belangrijk zijn, maar toch. En wat ik zeg geldt voor alle Belgen, meer nog voor de Walen dan voor de Vlamingen.
Daar is dan toch wel één eigenschap tegenover te stellen.
| |
| |
En een die ik, naar ik hoop, met hen deel: het gezond verstand. Ook de zin voor realiteit en het feit dat ze meer humor hebben dan de rest van de Germanen.
Zou u de Engelsen hiermee niet te kort doen?
Ik reken de Engelsen niet helemaal bij de Germanen. Ze vormen een aparte wereld.
De Engelse humor heeft toch een reputatie.
Ja, maar alle Britten hebben per se geen humor.
U bent secretaris-generaal van de Cidse - in verstaanbare taal de Internationale Werkgroep voor Socio-Economische Ontwikkeling. Ik vermoed dat meer dan één Belg niet weet wat dat is.
Dat zal wel niet voor de Belgen alleen zo zijn. Het gaat om de coördinatie op internationaal vlak van de ontwikkelingswerken van de rooms-katholieke Kerk, dus over de samenwerking met en de hulp aan de derde wereld. Bij ons is Broederlijk Delen daar lid van, in Duitsland is dat Misereor, in de Verenigde Staten de Catholic Relief Services. Bij de Cidse zijn ook organismen aangesloten uit de ontwikkelingslanden zelf, want wij maken geen enkel onderscheid.
Zo een organisme onderstelt financies. Waar haalt u het geld?
Wij hebben geen financies omdat wij een coördinatiebureau zijn: het geld blijft in de verschillende nationale organismen. Onze taak bestaat erin informatie te verzamelen over projecten. Wij brengen de verschillende organisaties samen om te discussiëren over trends in ontwikkelingswerk. Elk jaar presenteren wij een rapport over het geheel der projecten die in de verschillende
| |
| |
landen werden aanvaard of verworpen.
Wij hebben computerprogrammators die analyses maken. Zo zien we waar de accenten liggen en ook hoe de beslissingen worden genomen over toekenning of weigering van financiële steun. We kunnen nagaan hoe die beslissingen in verhouding staan tot de leuzen die werden gebruikt voor de werving, hoe de propaganda staat tegenover de uitwerking. Dat is van belang om de strategic efficiënt te maken. Denk nu maar niet aan een grote administratie; ons bureau is zeer klein.
Met grote macht?
Zonder macht. Het is een echte werkgroep, waarvan ieder lid gelijkberechtigd is. Ikzelf heb geen stemrecht: ik bereid alles voor, maar het zijn de organisaties die de beslissingen nemen.
U bekleedt verschillende functies. Welke is de belangrijkste?
Op het ogenblik voorzitter van Caritas Catholica, want ik bereid me voor om het secretariaat van de Cidse te verlaten, precies om fulltime-voorzitter te kunnen zijn van Caritas Catholica.
Alle andere ambten zijn vrijwillige en vrije activiteiten, die niet beroepshalve worden uitgeoefend: lector aan de KUL, voorzitter van de internationale stichting Humanum. Dan is er een heel klein organisme dat echter een belangrijke functie in het ontwikkelingswerk heeft: Coopération et solidarité. Ik ben dan ook voorzitter van Justitia et Pax, op nationaal en Europees vlak.
*
In deze ruime zit- en eetkamer staat een monumentale schouw in ouderwetse stijl, waar een prettige praathoek bij aansluit.
Het grote klavier eist heel wat plaats op maar de vier kinderen zijn er muzikaal mee opgegroeid.
Boven de Brabantse kast, die uit de familie van mevrouw
| |
| |
komt, hangt een Boerenbruiloft van Breugel, een Pieperdruk uit München.
Deze Pierrot is van Kestjens, die in Utrecht aan de vrije academie werkzaam was.
De Marine aan de andere muur is van Jean Timmermans en dit landschap in Israël is van een Joods schilder.
Als de bezoeker in de eetkamer aan de stevige kloostertafel zit, kan hij Danseressen van Alice Frey bewonderen, of kijken naar de kerk van Wemmel die Rawoc heeft geschilderd, of zich vermeien in de kleuren van het bloemstuk dat een Witrussische balling uit Parijs heeft gemaakt.
*
De eerste gebeurtenis in uw leven heeft al een internationale toets. U werd geboren in Engeland - in Bertley - op 9 januari 1917. Heeft dat enig spoor nagelaten?
Ik geloof van niet. Mijn ouders waren naar Engeland gevlucht met twee kinderen. Ze zijn in 1919 teruggekomen met vijf kinderen; ik was toen pas twee jaar.
Waar zou u geboren zijn als het geen oorlog was geweest?
In Sint-Truiden of in Brussel. Bij het uitbreken van de oorlog woonden mijn ouders in Brussel. Terug uit Engeland zijn ze weer te Sint-Truiden gaan wonen.
Bracht het beroep van uw vader dat mee?
Ja, mijn vader had elf kinderen en hij heeft nogal wat beroepen uitgeoefend om de kost voor hen te verdienen. Onder de oorlog in Engeland werkte hij in een munitiefabriek en in een mijn. Later was hij vertegenwoordiger en dat is hij zijn verder leven ook gebleven.
| |
| |
U bent van degelijk Limburgs ras?
Dat degelijke is betrekkelijk. Mijn grootvader van vaderszijde was een Hollander, mijn grootmoeder een Française. Mijn moeder zelf was van Duits-Belgische afkomst: haar vader was een Duitser. Tijdens de laatste oorlog, toen ik wat tijd had, heb ik nog wat in die oude papieren zitten te snuffelen en dan kwamen er nog meer Duitsers en ook Hongaren bij kijken. Ik ben ermee opgehouden want ik kwam in te veel landen terecht. Op het einde van de 18de eeuw was het al vrij ingewikkeld. Zo een internationale herkomst geeft wel een gemakkelijkheid voor talen.
U spreekt er een heel stel.
Wat is spreken? Ik kan het wel gezegd krijgen in het Spaans, Portugees en Italiaans. Vlotter vanzelfsprekend in het Frans, Duits en Engels. Die kennis is natuurlijk ook gegroeid met het internationale werk dat ik gedaan heb. In elk geval is de talenkennis mij goed te pas gekomen.
Ik resumeer uw schooltijd: lagere school bij de broeders van Liefde in Sint-Truiden, humaniora bij de salesianen van Don Bosco in Hechtel.
Maar mijn retorica heb ik in Sint-Truiden gedaan. Verder heb ik daar ook nog een trimester gedaan in het eerste jaar filosofie, waar ik Willy Onclin als professor heb gehad. Hij was toen 28 en ik vrees dat ik een van zijn lastige leerlingen ben geweest.
Dat was die fameuze tijd van de bedevaart van de K.S.A. naar Rome.
Die heb ik niet meegemaakt maar ik was wel aanwezig op de gouwdag in Aldeneik, waar we de rozenkrans hebben gebeden
| |
| |
voor de paus opdat hij een beter inzicht zou krijgen in onze Vlaamse aangelegenheden. Ik heb in die jaren in Hernieuwen nogal veel verzen gepubliceerd, net als Westerlinck en anderen. Ik was eenpaar jaar jonger dan mijn klasgenoten: de meesten die met mij uitkwamen waren van 1915 of 16.
U hebt dus ook de overgang A.K.V.S.-K.S.A. meegemaakt.
Ja, maar ik was vooral actief in de Caritasbeweging, die sterk ontwikkeld was in Antwerpen maar toch ook een kleine groep bezat in Limburg: in Hasselt met Paesmans en in Gent met Spitz. Die beweging was vrij nationalistisch maar legde toch vooral het accent op versobering en persoonlijke levensstijl. Het was een vrij veeleisende beweging.
Waren er toen mensen naar wie u opkeek?
Aangezien ik bij de salesianen van Don Bosco studeerde was Don Bosco voor mij de grote figuur. Ik ben trouwens nog altijd voorzitter van de oud-leerlingenbond. Hechtel was toen een apostolische school: wie bij de salesianen retorica deed verbond er zich ook toe in te treden. Dat is de reden waarom ik mijn retorica in Sint-Truiden heb gedaan. Ik heb dus wel een trimester filosofie gedaan als voorbereiding op het groot seminarie, maar dat ging niet omdat ik toen niet erg gezond was: ik had veel last van maagzweren en verder vertoonde ik ook allerlei andere tekenen van een onrustige ziel.
Hebt u er niet aan gedacht na de humaniora verder te studeren?
Dat was om verschillende redenen zeer moeilijk. Ik was om te beginnen zeer jong. Er was in de familie geen traditie van hoger onderwijs. Ik kreeg geen gehomologeerd diploma humaniora omdat ik de 7e, 6e en 5e op één jaar had gedaan. Ik heb het nog wel geprobeerd in de Sociale School in Heverlee bij pater Perquy,
| |
| |
(want ik was toen al lid van de K.A.J. en van de vakbeweging), maar dat ging niet omdat ik te jong was. Ik moest eerst stage doen en ik ben er niet meer uitgeraakt: ik ben stage blijven doen tot op de dag van vandaag.
Het was anders niet zo makkelijk toen een baan te vinden. Het was crisistijd.
Ik heb mogen beginnen op de B.A.C., dat is de Belgische Arbeiderscoöperatie, nu de tweede grootste spaarbank van België na de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. Dat was in 1936. Ik heb twee jaar lang alle mogelijke werkjes mogen opknappen en dat heeft me veel geleerd voor de vakbeweging, want die directe ervaring leerde mij wat kon en niet kon.
Hoe kwam u bij de christelijke vakbeweging?
Ik was bij de B.A.C. stagiair en werd op zeker moment opgezegd. Er was toen een examen uitgeschreven voor twee posten in de vakbeweging: één in Antwerpen en één in Brussel en ik heb daaraan meegedaan. Ik kwam er als eerste uit en mocht kiezen tussen Antwerpen en Brussel. Ik heb Antwerpen gekozen, hoewel ik in Brussel woonde want in 1929 waren mijn ouders onder de druk van de crisis weer naar Brussel gaan wonen. Het is in een grote stad gemakkelijker om aan zijn trekken te komen.
Had u een speciale roeping of vorming om secretaris te worden van wat toen Horescap werd genoemd en wat nu wel de Horecabedrijven zijn?
Die p betekende personeel: dus hotel, restaurant en cafépersoneel. Ik had helemaal geen roeping want ik was geheelonthouder: ik rookte niet en ik dronk niet. Maar ik werd in Antwerpen verkozen door de mensen van het bedrijf zelf, ook al was ik heel jong: 21 jaar. Ik heb me daar ernstig ingewerkt en een jaar later
| |
| |
werd ik secretaris voor het hele land. Toen de zetel naar Brussel werd overgebracht, bleef ik in Antwerpen wonen, want intussen was ik daar met mijn ouders naartoe verhuisd.
Voelt u zich eigenlijk nog Limburger?
Als er ergens affiniteiten zijn dan is het met Limburg: ik praat trouwens nog heel goed plat Limburgs. Maar voor de rest heb ik nog maar weinig familie in Limburg. De oudere mensen zijn gestorven en mijn broers en zusters wonen in Antwerpen, Brussel, Tienen en ook in Wallonië.
Ik vond geen militaire dienst vermeld in uw biografie.
Ik werd in oktober 1939 vrijgesteld wegens lichamelijke ongeschiktheid. Ik had toen nog steeds veel last van een maagzweer en dat werd toen als een serieuze kwaal beschouwd. Later is dat meegevallen, want de laatste 25 jaar heb ik er geen last meer van gehad.
De oorlog legde alle vakbondsactiviteiten stil. U ging toen in overheidsdienst. Welke?
Vele. Ik begon op het Commissariaat voor Prijzen en Lonen waar ik specialist was in de lonen van de tabaksindustrie. Ik had er nooit iets mee te maken gehad, maar ik heb er geleerd hoe men sigaren maakt, zowel machinaal als met de hand. Toen in het Commissariaat een sociale afdeling werd opgericht, kwam ik op het ministerie van Arbeid terecht. Daar ben ik moeten weggaan wegens moeilijkheden met de Duitse afgevaardigde. Ik ben toen op Economische Zaken op de afdeling toerisme gekomen om te zorgen voor de bevoorrading van hotels en restaurants, een bedrijf dat ik wel kende. Ik kreeg daar eveneens zware moeilijkheden en moest er verdwijnen. Dan heb ik een nieuwe werkkring gevonden bij het ambachtswezen, waar ik was op het einde van
| |
| |
de oorlog. Men verzocht mij daar definitief te blijven en bood me zelfs aan me tot directeur te bevorderen: ik voelde mij niet geroepen om ambtenaar te worden en ben terug naar de vakbeweging gegaan.
U was ondertussen getrouwd.
Jawel, in 1941, met een Brabantse uit Melsbroek, de witloofstreek. Ik heb vier kinderen waarvan de jongste 24 is en nog thuis.
Voortgaande op de binneninformatie die ik kreeg, was u tijdens de oorlog ook uitgever en nog wel van gedichten.
Ik heb samen met anderen een soort literair tijdschrift uitgegeven dat als doorlopende bloemlezing op de markt werd gebracht. Om een bloemlezing uit te geven was er namelijk geen toelichting nodig. Daarin werden verzen gepubliceerd van Hubert van Herreweghen, Jos de Haes, Anton van Wilderode, Frank Meyland, Adriaan Magerman en anderen, verhalen van Piet van Aken en Nic van Beek - die in een concentratiekamp is gebleven - en nog enkele anderen. Wij hebben dat twee-en-een-half jaar volgehouden. Ik werkte toen op het bureau voor toerisme dat geleid werd door Gustave Nellens, de man van het casino van Knokke. Mijn bureau hing toen vol met Permekes, Magrittes en noem maar op. Daar hadden de zittingen van de groep plaats. Pieter Geert Buckinx kwam ook soms eens kijken en ook Herman Teirlinck. De naam van het tijdschrift was Podium. Het was een klein bescheiden ding maar Jos de Haes bv. heeft daar zeer mooie gedichten in gepubliceerd. Ik was beheerder van de uitgave en ik heb mijn rekeningen afgesloten met winst. We hebben dat geld netjes met zijn vieren opgesoupeerd na de oorlog in De spijtigen Duvel, waar Teirlinck wel meer kwam. Datwaren Van Herreweghen, De Haes, Teirlinck en ikzelf.
| |
| |
Maar er verschenen van u ook eigen verzen.
Ik heb één bundel uitgegeven. Twee andere werden bekroond maar ik heb ze niet uitgegeven. Af en toe heb ik in Dietsche Warande en Belfort nog een vers gepubliceerd en in Nieuwe Stemmen, maar om te blijven schrijven en voldoende vruchtbaar te zijn moet je in de sfeer leven, moet je contact hebben met mensen en moet je tijd hebben: mijn leven was niet van aard om dat te bevorderen. Want om verzen te schrijven moet je tijd hebben voor rust en bezinning. Om toch verzen te blijven schrijven heb ik me dan maar toegelegd op het sonnet. Een verouderde vorm, maar een vorm die dwingt tot grote concentratie en dat is goed voor iemand die weinig tijd heeft om werkelijk te bezinnen. De vorm dwingt je om kort te zijn, want je moet gevoelens en gedachten met begrensde woorden formuleren en in een streng, van revoren vastgesteld schema.
Met die sonnetten bent u eigenlijk weer helemaal bij want op 25 april had er in de Sint-Lodewijkskerk te Leiden een Sonnettenavond plaats onder de titel ‘Sonnetten die klinken als een Klok’ en die werd georganiseerd door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Daar traden de oude meesters op samen met de nieuwe sonnettendichters - al streven die wel pseudo-naïeve effecten na. Maar dit was een terzijde. U schrijft dus nog sonnetten. Wil u er geen voorlezen?
Graag.
Dragende vrouwen
‘Ik draag, mijn moeder droeg, de vrouwen dragen;
Het kind rust op mijn rug of in mijn schoot.
Ik draag geduldig alles naar de dood
En slechts mijn ogen stellen grote vragen.
| |
| |
Ik richt het hoofd alleen op om te dragen,
De last des huizes, maniok of brood,
Al wat mijn heer voorheen en nu gebood;
Ik draag, ik ben geboren om te dragen.
Hoe menig pad ontstond er in het vage
Van kreupelhout en grassen door de stage,
Duldzame stoot van vrouwen op een rij?
Elk heeft haar zorg, haar droom en geen stelt vragen,
De dagen slentren dragende voorbij:
Last op mijn hoofd... hij denkt misschien aan mij.’
Een ander genre waar ik veel mee bezig ben is de limerick. Ik heb er misschien wel 350 samen in verschillende talen: die zal ik misschien nog wel eens uitgeven. Dat genre is soms sterk anekdotisch maar ik geef me er graag aan over tijdens vergaderingen om de zin voor relativering in ernstige dingen te behouden.
Zullen we proberen een uitgever te verlekkeren? Als u er een paar voorleest kan dat werken.
Daar hebben we nog de tijd voor.
U bent ook nog kunstcriticus geweest.
Toch maar een blauwe maandag. Dat was in Het Westen, een weekblad dat door Renaat van Elslande, Michiel Vandekerckhove en Jef Deschuyffeleer werd uitgegeven. Ik heb daar, net als vele jonge mensen van toen, wat geld ingestoken en er enkele tijd de rubriek Kunst en Literatuur verzorgd, maar het heeft niet lang geduurd.
*
| |
| |
De werkkamer van de gastheer is een vertrek waar tussen de vele boeken door hier en daar voorwerpen staan die uit de verre wereld naar hier werden gebracht: een Indisch slachtmes, een bord uit Peru, een Christus van een Pools artiest. Het houten bureau is van Kropholler, wat betekent dat er voor het maken van deze werktafel geen spijker werd gebruikt maar dat alleen met pinnen werd gewerkt.
*
Na de oorlog bent u actief in de Landelijke Bedienden Centrale, de L.B.C. U speelt een rol in tal van conflicten en stakingen. Welke waren de markantste?
De staking van de chemische fabriek Marly in Vilvoorde in 1945-46. Dat was een zeer troebele tijd en er bestond een zeer sterke stroming naar een eenheidsvakbond onder communistische leiding. De inzet van die staking ging minder over beroepsbelangen en beroepseisen dan wel over de vraag of de eenheidsvakbeweging het zou winnen van de vrije. Wij hebben het gewonnen en we hebben de eenheidsvakbeweging de pas afgesneden. We zijn toen snel gekomen tot een veralgemening van de C.A.O.'s, de collectieve arbeidsovereenkomsten, die zeer sterk door de Landelijke Bedienden Centrale werden bepaald. Die C.A.O.'s waren toen niet zo vanzelfsprekend maar wij hebben ze erdoor weten te krijgen voor de banken, de chemische industrie, enz. Ik ben trouwens nog altijd lid van deze Landelijke Bedienden Centrale.
Als u dertig jaar bent - dat is in 1947 - wordt u adjunct-secretaris-generaal van het I.C.V., het Internationaal Christelijk Vakverbond. Adjunct van wie?
Dat was in Utrecht. Ik was de adjunct van Pieter Jozef Serrarens, die sinds 1919 secretaris-generaal was van het I.C.V. Hij was een
| |
| |
man die in de politiek stond en parlementslid was voor de K.V.P. Hij speelde een belangrijke rol in de Europese Beweging en de Internationale Arbeidsorganisatie.
Vijf jaar later, in 1952, werd u de grote baas van het Internationaal Christelijk Vakverbond en die aanstelling gebeurt altijd bij verkiezing. Welke rol vervult dit I.C.V.?
In die tijd was het I.C.V. een zuiver Europese organisatie, die niet alleen de belangen van de werknemers in Europa behartigde, maar bovendien een sterke stuwkracht was voor de Europese eenmaking. Het was de bijzondere verdienste van de internationale christelijke vakbeweging, dat ze de meest consequente verdedigster is geweest van de vrijheid van vereniging voor de werknemers.
Het I.C.V. bestaat nog.
Het was verminkt uit de oorlog gekomen want in alle dictatuurlanden werd de christelijke vakbeweging afgeschaft: in Portugal, Spanje, in Oost-Europa, Duitsland en Italië. Na de oorlog kwam ze met name in Duitsland en Italië niet opnieuw op gang omdat de bezettende overheid dat belette. Daarbij kwam nog dat in de concentratiekampen een grotere zin voor eenheid was gegroeid.
Buiten België, Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland schoot er van het vroegere I.C.V. niets meer over en het was duidelijk dat de expansiemogelijkheden buiten Europa lagen. Dat had evenwel andere implicaties. Het oorspronkelijk Internationaal Christelijk Vakverbond was zeer sterk confessioneel, katholiek of protestants, wat al een vreemde figuur was in Europa: het was toen niet zo gewoon katholieken en protestanten samen te zien in één beweging. In andere werelddelen als Afrika en Azië behoorde de meerderheid van de bevolking tot weer andere godsdiensten: boeddhisten, muzelmannen, Hin- | |
| |
does. Wij hebben dan een beweging voor gelovige arbeiders gelanceerd en die heeft in die landen ingang gevonden. Toen ik het I.C.V. heb verlaten waren er 74 landen aangesloten. De niet-Europese landen zijn nu in de meerderheid, daar waar ze er helemaal niet bij hoorden.
En hebt u met deze organisatie ook spektakulaire resultaten bereikt?
Niet zo dikwijls want het gaat vaak om minderheidsgroepen. De echte vrijheid van vereniging bestaat in zeer weinig landen en groepen als de vakbeweging worden door de regeringen niet goed onthaald, omdat ze contestatair zijn en aan de controle van de regering ontsnappen. Zij hebben niet alleen een sociale bekommernis, maar ze beroepen zich daarenboven op een geloofsovertuiging om hun eisen kracht bij te zetten.
Is zo een apart vakverbond voor gelovige arbeiders in deze tijd niet voorbijgestreefd?
Ik denk van niet. In de ontvoogdingsstrijd van de arbeider is die geestelijke problematiek een deel van de sociale strijd. De ontvoogding moet met geestelijke waarden rekening houden. Dat is nog meer waar in niet-christelijke landen dan in Europa. In de verschrikkelijke materiële omstandigheden waarin de arbeiders daar vaak moeten leven, komt de hoop alleen van het geestelijk fundament. Het zou misdadig zijn hun die hoop te ontnemen. Onze hele actie bestond er in aan te tonen dat, als een eenvoudig mens een geestelijke grondslag in zijn leven aanneemt, er geen reden bestaat om minder attent te zijn op de sociale onrechtvaardigheid, integendeel. Dat sprak de mensen sterk aan, o.m. de Moslims, maar het werd in Europa niet goed begrepen omdat men hier vastzat in confessionele categorieën. Zo werd ik gevraagd onze actie voor de Gereformeerde Synode in Nederland te rechtvaardigen en werd ik ook bij herhaling naar Rome ge- | |
| |
roepen om op de gevaren van onze houding te worden gewezen. Ik heb me deze verkeerde beoordeling door het gevestigde gezag niet erg aangetrokken.
Zou een eenheidsvakbond toch niet sterker staan?
In de meeste landen waar een eenheidsvakverbond bestaat, staat die onder controle van de regering. De landen waar een gezond, open pluralisme van vakbeweging bestaat, staan in de strijd niet achter op andere landen, integendeel. Het sociaal evenwicht in het formuleren van eisen ontstaat uit gezond pluralisme en geeft ook een grote stabiliteit aan de vakbeweging. De landen waar dit gezond pluralisme bestaat, bezitten het hoogste percentage van vrijelijk georganiseerde werknemers. België bezit een van de hoogste percentages van de wereld. Zoals in een democratische staat een overdreven vermenigvuldigen van partijen niet te wensen is, zo is het ook niet goed vele vakbewegingen op te richten, want dan zwakt men ze af. In België bestaan twee grote vakbewegingen en dat schept een gezonde toestand, waardoor beide gedwongen worden de beste politiek te voeren. Het brengt ook matiging mee: als een vakbond onmogelijke eisen stelt, dan verliezen de leden het vertrouwen. Stel u voor dat er in België een eenheidsvakbond zou bestaan! Die zou 1.600.000 leden tellen. Wie zou België dan nog kunnen besturen? Ik heb het ooit gezegd aan Kennedy: Als Amerika een zelfde percentage van georganiseerde werknemers zou tellen als België, zouden er daar vijftig miljoen georganiseerde arbeiders zijn. Dan werd Amerika onbestuurbaar; die vijftig miljoen zouden tot één enkel vakverbond behoren.
Zijn de vakverbonden toch geen staat in de staat geworden?
Dat is nogal sterk uitgedrukt. Wel is het waar dat de parlementaire democratie zich niet heeft aangepast aan de spreiding van verantwoordelijkheden, maar dat heeft met de vakbeweging als
| |
| |
zodanig niets te maken. Er moet een methode van regeren gezocht worden waarin de sociale partners sterker worden ingeschakeld. Men zou trouwens met meer recht kunnen zeggen dat de grote kapitaalsconcentraties een staat in de staat zijn.
Naar Manu Ruys onlangs in ‘De Standaard’ schreef, zouden bv. de vakbonden een overheersende macht bezitten, o.m. in het onderwijs.
Ik ken dat geval niet speciaal. Maar het onderwijzend personeel is zeer laat tot de vakbond gekomen. Ze behoren eigenlijk tot de laatste rekruten van de vakbond.
U blijft dus geloven in de relatie Kerk - of geloof - en vakbond?
Jawel, omdat ik er van overtuigd ben dat iemands geestelijke overtuiging ook zijn sociaal engagement kan bezielen. Wie het evangelie als inspiratiebron erkent, moet ook bepaalde consequenties aanvaarden. Als dat voor hem geen reden is om een bepaalde houding aan te nemen in sociale problemen, dan is zijn geloof niet relevant. Voor een gelovige is de geloofsovertuiging de diepste aanleiding tot engagement. Voor hem bestaat er een niet te miskennen gelijkwaardigheid tussen de mensen, die als gelijken door dezelfde Schepper tot het leven werden geroepen, die allen door hetzelfde offer van Christus werden verlost en ook allen tot dezelfde eeuwigheid bestemd zijn. Ieder mens is gelijk in rechten, in vrijheid en bijzonder in menselijke waardigheid. Ook al zijn alle mensen verschillend van gestalte, ras, intelligentie en lichamelijke begaafdheid, hun principiële, concrete gelijkheid als kinderen Gods is onaantastbaar. Dit inzicht is een sterk motief om een rol te spelen in de strijd voor sociale rechtvaardigheid, die er op gericht is alle mensen, ook de armste en de meest onbekwame, de meest weerloze een menswaardig bestaan te bezorgen.
| |
| |
In uw hoedanigheid van algemeen secretaris van het Internationaal Christelijk Vakverbond nam u deel aan een onnoemlijk aantal internationale organisaties, gaande van de Verenigde Naties over de Internationale Arbeidsconferentie tot de Raad van Europa. Ik noem alleen een paar bekende organisaties. Wat mij vooral interesseert zijn de resultaten van die verschillende activiteiten.
Een internationaal vakverbond heeft vanzelfsprekend een taak van vertegenwoordiging. Het moet ook in internationale organisaties de stem van de arbeiders laten horen; het moet zich overal voor de belangen van de arbeiders inzetten. De Internationale Arbeidsorganisatie bv. heeft belangrijke internationale conventies tot stand gebracht, o.m. over de vrijheid van vakbeweging, de vrijheid van vakbondsacties in de ondernemingen, gelijk loon voor mannen en vrouwen, de arbeidsduur, de minima van sociale zekerheid. Men kan het zo maar niet aan regering en patroons overlaten over deze zaken alleen te beslissen, daar moet men bij zijn. Het resultaat van dit werk wordt men in het dagelijkse leven gewaar, zonder te beseffen van waar het komt.
Ik wil nog met nadruk een apart voorbeeld vermelden. U speelde een belangrijke rol bij de opstelling van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dat is een document dat met fanfarestoten werd begroet. Is dat niet een soort idealistische slag in het water geweest? Bewijst dit document in de praktijk zijn deugdelijkheid?
Dat is een idealistisch document geweest. Men had hard gezocht naar wat - in het perspectief van de toekomst - de consensus was tussen de vrije volken over wat men als fundamentele mensenrechten kon betitelen. De nieuwe verklaring had een andere dimensie dan de Verklaring van de Rechten van de Mens van de Franse revolutie, die meer de rechten van de individuele burger tegenover de staat op het oog had.
| |
| |
In de verklaring van de Verenigde Naties zijn rechten gedefinieerd die de burgers kunnen opeisen en die de gemeenschap moeten garanderen: recht op werk, onderwijs, menselijke arbeidsvoorwaarden, cultuur. Het gaat hier dus om een heel andere instelling.
De opvatting is natuurlijk idealistisch maar het is toch geen slag in het water. Ik denk dat de grondwet van verschillende landen door die verklaring beïnvloed is geweest. Zonder het bestaan van die verklaring zou de Raad van Europa nooit de conventie van de mensenrechten hebben aanvaard en zou in de UNO nooit het pact over de sociale en politieke rechten tot stand zijn gekomen, dat 9 jaar geleden werd aangenomen. Om van kracht te worden heeft een internationale conventie een minimum aantal handtekeningen nodig. Er ontbreken nu nog vijf handtekeningen. Vele staten durven het pact niet ratificeren. Zelfs Europese staten hebben het niet gedaan, ook al waren ze lid van de Raad van Europa.
Heel de strijd tegen de repressie en de foltering zou minder zin hebben als het daarop doelende artikel van de mensenrechten er niet was. Het protest tegen wat er in Chili gebeurt en ook dat tegen de behandeling van de joden in de Sovjetunie steunt op de Verklaring van de Rechten van de Mens.
Op het tweede Wereldcongres van het lekenapostolaat in 1957 behandelde u het thema: ‘De verantwoordelijkheid der katholieken in internationale gouvernementele en neutrale instellingen’. Is die thesis niet gedepasseerd?
Dat had met confessionaliteit niets te maken. In die tijd stonden de katholieken zeer sceptisch tegenover internationale instellingen als UNO, UNESCO, enz. Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat deze instellingen universeel representatief zijn, over grote middelen beschikken en een ruime keuze van deskundigen hebben in alle landen. Bovendien bestrijken ze alle mogelijke levensgebieden waar gelovige mensen niet onverschil- | |
| |
lig voor kunnen zijn.
Verder moet men vaststellen dat wat de groep gealfabetiseerden in de wereld betreft, dus de mensen die intellectuelen kunnen zijn, de christenen de grootste groep vormen. En toch leveren zij opvallend weinig mensen voor het kader van die instellingen. Zij schieten dus te kort in hun civieke plicht. Het gaat er niet om om daar katholieke instellingen van te maken, maar wel om het feit dat men als gelovige mee drager moet zijn van die universele instellingen. Ik heb daarover gesproken in het kader van een congres waarop ook de huidige paus, Paulus VI, toen nog aartsbisschop van Milaan, aanwezig was.
Wat doet dat lekenapostolaat eigenlijk?
Dat was in die tijd een verzameling van alle mogelijke katholieke actiegroepen. Het feit dat iemand aan lekenapostolaat doet, maakt hem niet minder belangrijk voor land en wereld. Hij heeft ook daar een taak.
U hecht wel veel belang aan de internationale verantwoordelijkheid van de christenen. Is die verantwoordelijkheid anders dan voor niet-christenen?
Ze hoeft niet noodzakelijk anders te zijn maar ik vind dat, gezien het aantal intellectuelen en gevormde mensen van christelijken huize, de christelijken een grotere rol moeten spelen in de internationale instellingen. Waarom zijn de christenen geïsoleerd? Waarom houden ze zich vooral met privé-belangen bezig? De joden geven ons op dat gebied een grote les: ze zijn veel sterker ingesteld op internationale verantwoordelijkheid.
Ik kan er niet aan denken al de universiteiten en landen op te noemen waar u lezingen hebt gehouden, want dat is een te lange waslijst. Misschien is de vraag makkelijker te beantwoorden als ik ze zo formuleer: Is er een land waar u niet hebt gesproken?
| |
| |
Ik heb niet aan alle universteiten gesproken, in Mexico bv. zeker aan geen enkele. Verder had ik vrijwel in alle landen vooral met arbeiders, boeren en bewoners van krottenwijken te doen.
Zat er een lijn in die talloze lezingen?
Geen vooropgezette lijn. Het was altijd de reflex op een ervaring en het sociaal denken van het ogenblik. Er heeft in de christelijke wereld een grote ontwikkeling plaatsgevonden: als men denkt aan wat men in 1948 met sociale leer van de Kerk aanduidde en wat men daar nu mee bedoelt, dan betekent dat een hele ommezwaai. Dat zit allemaal in die lezingen. Maar het zou inderdaad interessant zijn daar een synthese van te maken.
Is het met een illustratie niet duidelijker te maken?
In 1945-46, en zeker vóór de oorlog, zat de Kerk wat de christelijke sociale opvatting betreft, vast in een vrij confessionele kring. Ik heb, zonder de geestelijke substantie te laten vallen, de doorbraak naar andere godsdiensten helpen verwezenlijken en ik heb bij boeddhisten en moslims en anderen echo gewekt. Ik vind de vaststelling dat er tussen alle mensen, die een geestelijke dimensie in hun leven erkennen, een zekere band bestaat, leidt tot een gemeenschappelijk begrip omtrent het probleem van de vrijheid, van de sociale en economische rechtvaardigheid en zelfs van de relaties tussen volkeren en landen. Ik geloof echt dat daarvan een interessante synthese te maken is en dat heeft niets te maken met memoires, want daar geloof ik niet in: voor mij is dat bijgewerkte geschiedenis.
U doceert sinds 1963 aan de K.U.L. Welk vak?
Internationale technische bijstand en ontwikkelingssamenwerking. Dat is een heel klein vak, één semesteruur. Ik zou trouwens geen tijd vinden om meer te doen. Het is nu al een echte
| |
| |
acrobatie om mij iedere week op dezelfde dag een of twee uren vrij te maken.
Maar u hebt de nodige ervaring want u hebt een belangrijke rol gespeeld in diverse organisaties die zich bezighouden met ontwikkelingshulp. Wat zijn daar de meest nijpende problemen?
Twee dingen. De historisch gegroeide eenzijdige overheersing van de westelijke landen op de ontwikkelingslanden. Het tweede probleem is het zeer verregaande gebrek aan begrip voor vrijheid in de ontwikkelingslanden zelf. Heel het onderwijs is gericht op de vorming van elites. In landen waar massa's analfabeten zijn werkt dat feodaliteit en ongelijkheid in de hand. Wij leven in een land waar naast de politieke macht tal van vrije organisaties bestaan, die belangen vertegenwoordigen en het uitoefenen van de macht controleren. Zo komt men tot een sociale integratie. Die bestaat niet in de ontwikkelingslanden en daarom is bv. het opbouwen van een vakbeweging daar zo'n belangrijke taak.
Wordt die ontwikkelingshulp gezond aangepakt? Wordt ze soms niet misbruikt?
Ze wordt misbruikt zowel door de landen die ze verlenen als door de landen die ze ontvangen. De ontwikkelingshulp is nog steeds geen uiting van solidariteit. Pas nu begint er een stroming te ontstaan die uitgaat van de erkenning van de onderlinge afhankelijkheid. Het beschikken over de grondstoffen speelt daarin een rol. Er zal een nieuw machtsevenwicht tot stand komen. Daar zit hoop in.
Vindt u dat Broederlijk Delen en andere bewegingen van die aard bewegingen moeten steunen die met geweld sociale vooruitgang in een land willen bewerkstelligen?
Met geweld wordt weinig sociale vooruitgang gerealiseerd. Ik
| |
| |
ben een uitgesproken pacifist. Ik heb dertig jaar ervaring met de arbeiders en boeren in die landen en ik heb altijd gezien, hoe bij gewelddaden de arme lieden het gelag betalen. Ik denk dat men tot het uiterste moet proberen het aanwenden van geweld te vermijden. In geweld zit altijd een verschrikkelijk stuk manipulatie van mensen. Indien Broederlijk Delen dat zou doen, dan zou er een grote reactie zijn. Dat kan een vastenactie zich echt niet permitteren.
In april heeft de voorzitter van de wereldraad van de K.A.J., de Spanjaard Enrique Del Rio, gezegd: indien de omstandigheden er ons toe nopen, zullen wij niet aarzelen onze steun te verlenen aan een gewelddadige revolutie. Zit die tendens er dan toch niet in?
Het is mogelijk dat Broederlijk Delen bv. een coöperatief van een bevrijdingsbeweging zal steunen, maar ze zullen geen guerrilla steunen. In bevrijde gebieden kunnen ze ook humanitaire hulp verlenen maar geen oorlogssteun.
Ik heb het over dat thema gehad toen ik hier in Heverlee onlangs een homelie heb gehouden en daar heb gesproken als voorzitter van Caritas Catholica. Als je nu werkelijk verklaart volgens het evangelie te leven dan zijn or consequenties. Je houdt er dan rekening mee dat de christenen een historische verantwoordelijkheid hebben in het tot stand komen van de maatschappij zoals die is. Men vindt in die maatschappij weinig terug van het evangelie: de hongerigen worden niet gespijsd, ze sterven integendeel als vliegen, al zou men ze kunnen spijzen. De gevangenen worden niet meer bevrijd maar gefolterd met technische assistentie van het westen, en de beulen zijn niet zelden christenen. Het zijn zeker niet de zachtmoedigen die het land bezitten maar de geweldigen. Als we alleen maar de zaligsprekingen ernstig opnemen, is er nog heel wat te doen eer we komen tot een maatschappij waarin het menselijk is te leven.
Ik betwist niet dat er gesteund en geholpen moet worden. De
| |
| |
vraag is of met die hulp het geweld mag worden gesteund. Ik heb al meer deze bewering gehoord, die wel simplistisch is maar waarin toch een grond van waarheid schuilt: Ik gaf geld aan een organisme voor ontwikkelingshulp die dat aan een bevrijdingsleger schenkt. Dat koopt er geweren mee en daarmee worden o.m. ook kinderen en weerloze vrouwen doodgeschoten.
Er bestaat geen enkel voorbeeld dat aantoont dat een gewelddadige actie wordt gesteund. Wel steunen wij gewapend ingrijpen op een andere manier. Met onze belastingen worden de wapenfabrikanten ondersteund. In het zuiden van de Filippijnen wordt een mini-oorlog gevoerd met Belgische wapenen.
Ik zou uw voorbeeld trouwens kunnen ombuigen. Wij voeren in Europa meer graan aan het vee dan al de uitgehongerden in Afrika en Azië nodig hebben om te overleven. André Dumont heeft over die toestand een scherp boek geschreven waarin hij poneert dat wij elke dag Afrikaanse kinderen opeten. ‘A nos tables bourgeoises nous mangeons des enfants d'Afrique.’
Er bestaat geen waarachtige menselijke solidariteit. Wie van onze tien miljoen Belgen hebben zich iets ontzegd, zichzelf pijn gedaan om hun solidariteit met de derde wereld te betuigen? Dat aantal is op een zeer kleine plaats samen te brengen.
Er wordt wel eens meer smalend gesproken over het werk van de missionarissen, maar hebben die toch niet het voorbeeld gegeven van de belangeloze ontwikkelingshulp en heel wat gepresteerd? Zij deden toch meer dan zieltjes winnen.
Zij hebben inderdaad veel gedaan uit humanitaire en godsdienstige overwegingen en velen van hen hebben heldhaftige offers gebracht. Hun inzet en hun verdiensten tot op de dag van vandaag moeten ten volle erkend worden. Maar ontwikkelingswerk is de zaak van het hele volk. De missionarissen konden alle mogelijkheden niet rationeel aanpakken. Een actieve missionaris die aan geld raakte kon dat wel in zijn beperkt gebied en naar
| |
| |
zijn eigen inzicht, maar dat lukte ze lang niet allen. Daarbij komt dat de missionarissen in de gebieden waar ze werkzaam waren, scholen oprichtten en zich met de gezondheidszorg bezighielden, daarbij geholpen door de koloniale administratie. Daardoor is de schuld van de koloniale machthebbers nog zwaarder geworden, want het koloniaal bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid op de missionarissen afgewenteld tegen een lage prijs.
Nu is het ook zo dat de profeten van het verleden meer onfeilbaar zijn dan die van de toekomst. Indien wij in de schoenen van onze voorvaderen hadden gestaan, zouden we het misschien nog slechter doen. Wij moeten nu volgens nieuwe inzichten handelen en ons eigen falen niet verhalen door te veroordelen wat in het verleden is geschied.
U was betrokken bij het Vaticaans Concilie als lekenauditeur. Wat betekent dat?
Ik was bij de eerste drie die werden uitgenodigd om de zittingen van het Vaticaans Concilie bij te wonen. Wij mochten dus al die Latijnse speeches beluisteren. Onze taak lag evenwel meer in de werkgroepen waar de eindteksten werden voorbereid. Daar werden we als deskundigen gehoord. Ik heb vooral meegewerkt aan de commissie die zich bezighield met de Kerk in de wereld, en die Gaudium en Spes heeft voortgebracht. Daar werden ook economische, politieke en sociale vraagstukken behandeld en als je dat wilde kon je daar zeer actief meewerken.
Waarom werd ‘Justitia et Pax’ opgericht in 1966? U bent er nu - sinds november 1974 - voorzitter van.
In 1966 werd een pauselijke commissie opgericht die ik mocht helpen voorbereiden. In het Concilie werd inderdaad de wens geuit dat een organisme van de Universele Kerk zich zou bezighouden met het wekken van het bewustzijn bij de christenen in
| |
| |
verband met de armoede in de wereld, de sociale gerechtigheid, de vrede.
En wat zijn de resultaten?
Het belangrijkste resultaat was dat hierdoor in vele landen een nationale commissie werd opgericht, die veel dichter bij de feitelijke werkelijkheid stond.
Naar mijn mening ware het beter geweest die pauselijke commissie buiten de Romeinse Curie te houden. Wel moest ze de goedkeuring krijgen van de kerkelijke autoriteit, maar verder moest ze kunnen handelen op eigen verantwoordelijkheid, zonder al het gezag van Kerk en paus in de weegschaal te werpen. Dat bleek evenwel in de toenmalige context van de Curie niet mogelijk te zijn. Toch heeft Justitia et Pax binnen de Curie invloed gehad waar het ging om internationale en sociale problematiek, maar de commissie is van louter consultatieve aard. Als een bevolkingsgroep, omdat ze vervolgd wordt, een beroep doet op de commissie, dan wordt niet verwacht dat de commissie een leger stuurt of gerechtelijk optreedt, maar wel dat ze de folteringen aan de kaak stelt en duidelijk tekenen van solidariteit stelt. Als organisme van de Curie kan dat moeilijk omdat men voortdurend rekening moet houden met de verhouding Kerk - Staat, en dat niet alleen op nationaal vlak maar ook op het vlak Rome-Regering.
Sodepax is het comité van de rooms-katholieke Kerk en de Wereldraad der Kerken voor sociale vraagstukken, ontwikkeling en vrede. Het doel is weer samenwerking voor ontwikkeling.
Dat is een oecumenische groep van de Wereldraad en de pauselijke commissie Justitia et Pax, waarvan ik mede-oprichter was in 1967. Zolang er leden waren die geen kerkelijke functionarissen waren, ben ik er lid van geweest. Het is een interessante
| |
| |
groep die veel heeft gedaan voor het kweken van een nieuwe visie op de ontwikkelingshulp in alle kerkelijke kringen, zowel katholieke als protestantse of orthodoxe. De werking wordt nog voortgezet, maar in een zeer gereduceerde vorm. De specifieke taak van dat comité is het geweten van de leden der verschillende Kerken vormen tot sociale rechtvaardigheid.
De katholieke Kerk is een macht en de Wereldraad der Kerken is een andere grote macht en toch twijfel je soms aan hun efficiency. In het woord Sodepax staat het wood ‘pax’. Zocht men die vrede niet al te veel in verre landen? Noord-Ierland snijdt in het vlees van al wie gelovig is.
Het is inderdaad een treurige toestand, maar toch heeft Sodepax enkele initiatieven genomen voor een toenadering.
In 1968 was u een van de 15 waarnemers van het Vaticaan op de Algemene Vergadering van de Wereldraad der Kerken. Komt er enig schot in deze toenadering?
Dat was in Uppsala, in Zweden, en de eerste keer dat er op de Algemene Vergadering van de Wereldraad der Kerken een vertegenwoordiging was van de rooms-katholieke Kerk. Er was na het Concilie een soort oecumenische euforie vast te stellen: daarnaast was bij de gewone mensen - niet alleen in Europa maar vooral in de missielanden - de drang naar toenadering zeer groot. Dat is zeer moeilijk als het gaat om kerkstructuren en theologische kwesties, omdat overwegingen van macht en invloed daarbij onvermijdelijk zijn. We leven thans niet in een tijd van hoogbloei van oecumenische gevoelens, maar ik ben er toch van overtuigd dat de oecumene zonder veel hinderpalen een grote vlucht zou kunnen nemen op het terrein van de sociale actie en de ontwikkelingshulp. Dat men als christen een uiteenlopende visie heeft op geloofszaken en zelfs op de persoon van Christus is niet zo verwonderlijk, maar dat christenen ook verdeeld zijn als het
| |
| |
om de naastenliefde gaat, zal men steeds minder aanvaarden. Daar zouden zij elkaar sterker moeten vinden dan nu het geval is. In de arbeidersbeweging werkten wij met andersgelovigen, ook met niet-christenen, samen. Dat moet ook op breder vlak mogelijk zijn.
U hebt in het Vaticaan wel een stevige voet aan de grond, want toen in 1971 de pauselijke raad Cor unum werd opgericht, werd u er weer lid van. Wat is het doel van Cor unum?
Dat is een algemene raad die tot taak heeft al de inspanningen, die worden geleverd via kerkelijke organen of met kerkelijke middelen op het gebied van de hulpverlening op alle terreinen, te coördineren. Daar komt dus bij kijken: missionering, evangelisering, charitatieve hulp, rampenhulp, gezondheidswezen, onderwijs, ontwikkelingshulp. Het is de taak van Cor unum daar een lijn in te brengen. Die raad is niet operationeel en heeft geen gezag over de afzonderlijke organismen: hij heeft alleen als taak te overtuigen. Ik zit in die raad ambtshalve, als vertegenwoordiger van een belangrijke groep die binnen de Kerk aan ontwikkelingshulp doet.
Sinds 19 december 1974 bent u ook nog voorzitter van Caritas Catholica. Kunt u eigenlijk al uw mandaten uit elkaar houden?
Het is een beetje moeilijk. Al die mandaten zijn verschillende taken die alleen maar werk kunnen geven. Daarom heb ik ook mijn taak bij de Cidse opgegeven en ben ik teruggekeerd naar het Belgische vlak. Ik heb het gevoel van een leeuw in de grote vlakte van Kenia die plots vrij beslist naar een dierentuin te komen.
Er bestaat een onnoemlijk aantal internationale organisaties, die vaak met onverstaanbare letterwoorden tuorden aangeduid. Is dat niet mat van het goede te veel? Is dat ook geen verspilling?
| |
| |
Er is best wel enige verspilling mee gemoeid, maar ze is niet te vermijden. De internationale samenwerking is een relatief nieuwe sector, die nog niet helemaal is gerodeerd.
Ik herinner me dat ik in 1949 in Rome voor het eerst een gesprek had over de menselijke dimensies van de technische bijstand. De tegenwoordige paus, die toen nog monseigneur Montini was, duidde toen de bedrijvigheid bij de internationale instellingen als ‘internationaal toerisme’ aan! Later is hij zelf naar de UNO-vergadering gevlogen. Wereldwijde internationale samenwerking staat nog in de kinderschoenen en heeft zeker nog geen bevredigend niveau bereikt. Onze samenleving wordt echter universeler met de dag. Daarom zullen we toch op de ingeslagen weg moeten doorgaan.
*
Ook bij een wereldreiziger kan de boog niet altijd gespannen staan.
Soms is hij al eens in de keuken actief, hoewel dat vooral gebeurt als het gezin met vakantie is.
Poëzie lezen is een verademing waarvan hij nog altijd houdt. Of poëzie schrijven. Of poëzie vertalen.
In deze vertaling van een gedicht van Padraic Pearse van 1916 hoort hij klanken die hem aanspreken.
‘De schoonheid van de wereld heeft mij diep bedroefd,
Die schoonheid, die verdwijnt.
Soms heeft mijn hart gebonsd van grote vreugde,
Als ik een eekhoorn zag, die vluchtte in een boom,
Ofwel een rode vuurvlieg op een halm,
Ofwel konijntjes 's avonds op een akker
In 't schuine licht der zon,
Ofwel een heuvelflank door schaduwen bespeeld,
Een rustig-groene heuvel waar een bergboer had gezaaid,
En spoedig oogsten zou; dicht bij de poort des hemels;
| |
| |
Of kinderen blootsvoets dansend op het strand
Van een verebde zee, of spelend op straat
In een klein dorp in Connacht,
Dingen vol jeugd en vreugde,
En dan heeft mij mijn hart gezegd:
't Verdwijnt, verandert, sterft en is niet meer,
Lichtende, groene dingen, dingen vol jeugd en vreugde.
Ik ben dan mijn eigen weg gegaan,
*
Caritas Catholica. Hoe staat het met de Caritas en wat is er nog katholiek aan?
Daar hangt een hele legende omheen. Tegenwoordig is Caritas volledig gedecentraliseerd. Velen vermoeden daar een geweldige macht achter, maar dat is naïef. De centrale leiding bestaat uit een voorzitter half-time, een secretaris-generaal ook half-time en een secretaresse die full-time is. Dat is geen machtsapparaat om grote dingen mee te doen. De verschillende verbonden die van Caritas Catholica deel uitmaken zijn autonoom.
Het doel van Caritas Catholica is coherentie en informatie. Ook de verbinding te leggen tussen groeperingen die zich bezighouden met bewustzijnsvorming, bv. Broederlijk Delen, en dienstverlening, bv. bejaardenzorg en jeugdwerk. De harmonie te verzekeren tussen wat inspirerend werkt en wat institutioneel dienstverlenend werkt, is een van de moeilijke taken. Caritas Catholica bestaat in heel de wereld, in 108 landen. De voorzitter van die Caritas Internationalis is een Duitse prelaat, de secretaris-generaal komt uit Paraguay.
| |
| |
Als nieuwe voorzitter van Caritas Catholica hebt u zeker plannen.
Niet zo erg veel. Ik ben nog maar pas in functie en dus zit ik veel vergaderingen voor. Er is ook hier een federalistische stroming, zodat er een Waalse en een Vlaamse vleugel bestaat met een centrale raad als tussenorganisme.
Het is alleszins mijn bedoeling de band tussen het inspiratorisch werk en wat institutioneel dienstverlenend werk heet te verstevigen. De animatie moet tot engagement in de realiteit leiden. De instellingen mogen niet zo bureaucratisch of technisch worden dat er geen enkel spoor van christelijke inspiratie meer in terug te vinden is. Dat is de convergentie die ik moet uitbouwen. Ook het verder democratiseren van de verschillende organismen staat op het programma, want op het gebied van de participatie zijn we er nog niet.
U hebt in de Kerk een sterke evolutie meegemaakt en u was er nauw bij betrokken. Kunt u het verschil aangeven in uw geloof van dertig jaar geleden en dat van nu?
De formele kant van het lidmaatschap van de Kerk speelde in dat geloof vroeger een belangrijke rol. Ik ben nu nog iemand die sterk houdt van een regelmatige geloofspraktijk omdat ik vind dat het loyaal lidmaatschap in een gemeenschap ook door zichtbare daden moet te herkennen zijn.
Er is veel meer begrip gekomen voor mensen van goede wil: het onderscheid van godsdienst is geen maatstaf voor het beoordelen van mensen, maar hun kwaliteit.
Vroeger gaven we geld voor de missie maar de opvatting waarbij men zich toen via een aantal goede daden als boekhouder van genade opwierp is voorbij. Vroeger was het geloof samengesteld uit zekerheden in definieerbare en omlijnde vorm. Op dit ogenblik heb ik geleerd dat geloven is: met onzekerheden leven en toch te vertrouwen.
| |
| |
Ik geloof sterk in de spelende mens: er is niets zo onzeker als een kind en zijn spel. En toch staat er achter die onzekerheid een zekerheid. Als het kind springt wordt het opgevangen. Vroeger zou men niet gesprongen hebben.
De tragiek van vele gelovigen op dit moment is dat ze hun zekerheden kwijt zijn maar die zekerheden zijn er nooit geweest. We moeten vertrouwen hebben, wetende dat men niet zeker zijn kan: dat is de akte van geloof.
Denkt u dat de kinderen nu gelukkiger zijn dan in uw jeugd?
Ze hebben het nu gemakkelijker. Want wat is geluk? Men is zich daar nooit bewust van. Men zegt dat maar later. Wij leefden wel dichter bij de natuur: we kenden alle vogels, we wisten waar en hoe de nesten waren. We kenden onkruid en insekten. Ik kom uit een fruitstreek waar de kwajongens volgens de traditie rechten hadden: eens dat het fruit was geplukt, mochten de jongens het overgebleven fruit bengelen, afslaan dus. Dat werd in mijn tijd al verboden. In de tijd dat het fruit nog niet rijp was plukten wij het, maakten een kleine silo in de grond, staken het daarin en dekten het toe met netels. Enkele dagen later was het rijp. Met Driekoningen liepen we rond met wierookvaten die we zelf hadden gemaakt van conservenblikken. In de bietentijd holden we bieten uit om er een doodskop van te maken. Dat geluk kennen de kinderen allemaal niet meer. Ze hebben het mooier. Ze hebben andere vreugden.
Wat is uw mooiste realisatie geweest in uw leven?
Ik ben een gelukkig mens.
Hebt u een formide voor het geluk?
Nee. Men erkent zijn grenzen. Men doet wat men kan. Men heeft het gevoel dat het niet tevergeefs is, zonder daarom er de
| |
| |
belangrijkheid van te overdrijven. Goede dingen in het leven zijn: een goed gedicht, een goed glas wijn, een goed boek, een goed gesprek.
Uitzending: 2 juni 1975.
|
|