| |
| |
| |
Prof. dr. Robert Vandeputte
Gouverneur van de Nationale Bank Tervuurselaan 282, 1150 Brussel
Elke dag wandelt deze man een uur lang door dit park. Goed weer, slecht weer, hij wandelt. Het is zijn passie en zijn ontspanning.
Het is Robert Vandeputte, sinds het begin van dit jaar gouverneur van de Nationale Bank, de centrale bank van België, die onze bankbiljetten uitgeeft en ons goud- en deviezenbezit beheert.
Het woonhuis van gouverneur Vandeputte ligt vlak tegenover de vijvers van Woluwe, langs de drukke Tervuurselaan. Maar achter het huis zorgt de ruime tuin voor een oase van groen en rust.
*
U bent professor en u werd een paar maanden geleden benoemd tot gouverneur van de Nationale Bank. Mag ik dan beginnen met een paar examenvragen? Wanneer werd de Nationale Bank opgericht?
| |
| |
Dat moet in 1850 zijn geweest.
Inderdaad op 5 mei. Waarom werd die bank pas 20 jaar na de onafhankelijkheid opgericht?
Twintig jaar is een korte tijdsspanne. Maar het idee van een centrale bank, zoals de internationale benaming is, was nieuw voor de tijd. Koning Willem I had in 1822 al de Société Générale des Pays-Bas pour favoriser l'industrie nationale opgericht, die sedert 1830 dan Société Générale de Belgique werd genoemd. Als tegenhanger van deze bank kwam in 1835 de Banque de Belgique en zo ontstond de industriefinanciering. Tot dan toe werd vooral in speciën, in klinkende munt betaald. Deze banken nu gaven ook bankbiljetten uit, waarin de mensen min of meer vertrouwen hadden. Het gemengde karakter van die banken, nl. emissiebank en zakenbank, was oorzaak van diverse moeilijkheden tijdens de economische crisis van 1848. Daarom werd de Nationale Bank opgericht en zij kreeg het monopolie van de uitgifte van bankbiljetten. Aanvankelijk was de Nationale Bank ook een privé-bank en jarenlang heeft ze als dusdanig zeer goede zaken gedaan.
Wie was de eerste gouverneur van de Nationale Bank?
Frère-Orban, die ook de Algemene Lijfrentekas, de Maatschappij van Gemeentekrediet en de Spaarkas heeft gesticht. Hij is vrij oud geworden, 82 jaar geloof ik, en is lang aangebleven als gouverneur van de Nationale Bank.
Dat ambt zou dus een assurantie kunnen zijn voor een lang leven. Hoeveel gouverneurs zijn er na hem geweest?
Niet zoveel... Daar was o.m. bij Louis Franck, die in 1926 gouverneur werd.
| |
| |
Een van de drie kraaiende hanen.
Inderdaad, maar daarbij heeft hij veel moeilijkheden gehad. Rex en Léon Degrelle hebben zijn beleid scherp aangevallen en hij heeft zich dat zo aangetrokken dat hij er van gestorven is, in 1937. Hij was dan 69 jaar.
Waarom zijn er zo weinig Vlamingen gouverneur geweest? Moest men zelf rijk zijn misschien om het te kunnen warden?
Dat niet maar u weet toch dat heel de financiële macht uitsluitend in Franse handen was. Er is maar één uitzondering op die regel. Ik mag de bank die ik bedoel hier niet noemen, vermoed ik, het is de enige bank met van meet af aan een Nederlandse naam. En die heeft zich dan nog maar sterk kunnen laten gelden sedert de tweede wereldoorlog.
Is de gouverneur een staatsambtenaar?
Neen en de bank is ook geen parastatale instelling. Dat weten we zeker want al de parastatale instellingen staan geciteerd in de wet van 1954 en de Nationale Bank is daar niet bij. Wel zijn we een openbare instelling, die voor het openbaar welzijn fungeert en geen winstoogmerken heeft. Maar naar de vorm zijn we dan weer een privé-bank of een naamloze vennootschap: het kapitaal staat genoteerd op de beurs en er worden dividenden uitgekeerd. Een particulier kan dus aandelen van de Nationale Bank kopen: de dividenden die worden uitbetaald zijn stabiel en stijgen elk jaar een klein beetje. Ze vormen een soort van intrest. Maar toch hebben die effecten niet de kenmerken van werkelijke aandelen. Die eigen situatie is historisch gegroeid in de 19de eeuw. In zijn boek over de financiële geschiedenis van België vertelt Chlepner over de zeer ruime dividenden, die de Nationale Bank in de 19de eeuw heeft uitgedeeld.
| |
| |
Door wie wordt de gouverneur benoemd?
Door de koning, op voorstel van de regering en voor een periode van 6 jaar.
In de toekomst zullen we dus uw handtekening zien staan op elk bankbriefje dat we uitgeven.
Ik vermoed het. Ze hebben mijn handtekening speciaal gevraagd en dat is dus het bewijs dat ze die nodig hebben.
Zou de gouverneur soms valse bankbiljetten kunnen bijmaken?
Dat is totaal uitgesloten. De controlemaatregelen zijn van die aard dat hij er niet door zou raken. Het duurt jaren eer een cliché voor definitief gebruik wordt vrijgegeven. Ragfijne details in de tekening maken het mogelijk uit te maken of een bankbriefje echt is.
U zou een verrassende gelijkenis vertonen met Lyndon Johnson, maar een jongere editie dan.
Dat heb ik in dezelfde krant gelezen als u. Het werd mij voordien nooit gezegd. U kunt het nu toch zelf uitmaken!
Uw geboorteplaats is Antwerpen want uw biografie vermeldt dat u daar op 26 februari 1908 werd geboren. Maar u bent er al lang weg. Sinds wanneer?
Sinds 1940.
Bent u Antwerpenaar gebleven?
Nee.
| |
| |
Bent u Brusselaar geworden?
Ook niet. Ik ben een Vlaming in Brussel en dat is heel wat anders. Ik heb mij in de financiële wereld altijd laten gelden als Vlaming. Aanvankelijk zijn er maar weinig geweest die dat gedaan hebben maar ik heb altijd standgehouden. Ik moet ook zeggen dat men mijn standpunt heeft geëerbiedigd. Een middel dat mij daarbij in belangrijke mate heeft geholpen is mijn kennis van het Frans: als het nodig was, kon ik mijn man ook staan in het Frans en dat dwong respect af. Anders zou het wellicht moeilijk zijn geweest. Ik ben in elk geval een Vlaming zonder complexen: ik heb nooit verborgen dat ik Vlaming was, het heeft mij geen inspanning gekost om het te zijn en ik heb er niet onder geleden. Ik zou zelfs zeggen dat het mij eerder gediend heeft, want ik ben in de financiële wereld gekomen omdat ik Vlaming was. Toen er een secretaris nodig was voor de Belgische Vereniging van de Banken kon dat niemand anders zijn dan een Vlaming, want hij moest de verslagen evengoed in het Frans als in het Nederlands kunnen opstellen. En indien ik nu gouverneur ben van de Nationale Bank, dan zou een der redenen daarvan wel kunnen zijn dat ik Vlaming ben!
Daar zou een mooie slogan op te bouwen zijn: Wees Vlaming en je komt er! Komt u uit een familie die in de financiële wereld een rol speelde?
Helemaal niet! Mijn vader was officier en geboren in Kuurne. Mijii moeder kwam uit Deinze in Oost-Vlaanderen. Ik heb me in mijn jeugd eigenlijk meer Westvlaming gevoeld omdat ik veel vakanties heb doorgebracht bij een tante in Wingene.
Dat zijn Gezelliaanse namen: Wingene en Kuurne. Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Vier, waarvan er een vroeg is gestorven.
| |
| |
Viel dat mee als vader een militair te hebben?
Mijn vader hield van tucht, orde en soberheid. Ik ben streng, mijn vrouw zegt zeer streng, opgevoed maar ik klaag er niet over. Ik denk dat ik van mijn vader zin voor orde en tucht heb meegekregen en dat heeft mij in mijn carrière zeker geholpen. Mijn moeder daarentegen was een lieve maar zeer actieve huisvrouw.
Is er in de tijd van uw humaniora een leraar geweest aan wie u nu dankbaar terugdenkt, omdat hij u geholpen heeft te worden wat u nu bent?
Ik heb mijn humaniora gedaan bij de jezuïeten, aan het O.-L.- Vrouwcollege te Antwerpen en daar heeft mijn retoricaleraar, pater Hendrik Bamps, wel invloed op me gehad. Hij had dezelfde kwaliteiten als mijn vader: hij was een ordentelijk werker, stipt en keurig in alles wat hij deed. Ik ging erin op. Onze leraars toen waren allen geestelijke flaminganten, die vooral oog hadden voor de sociale kant van de Vlaamse Beweging: zij zagen dat die beweging vooral moest dienen om het Vlaamse volk te verheffen. Pater De Jaeger, die mijn leraar poësis was en daarbij Kortrijkenaar en artiest, zag dat ook in. Het is reeds op het college dat ik met de werklieden meevoelde en dat bij mij de drang ontstaan is sociaal iets tot stand te brengen: dat was een zakelijk flamingantisme dat mij altijd is bijgebleven en in die richting ben ik altijd verdergegaan.
U studeerde van 1925 tot 1930 in Leuven rechten. Dat was eerder een roerige tijd.
Ik heb maar matig meegedaan aan het studentenleven. Wel ging ik luisteren naar de voordrachten die Vlaamse prominenten kwamen geven, maar leefde verder eerder stilletjes met een beperkte vriendenkring. Ik ben daar niet erg combatief geweest.
| |
| |
Dat is pas later gekomen.
Is er in Leuven een professor geweest die veel voor u heeft betekend?
Kanunnik Van Hove van Tielt. Hij doceerde Kerk en Staat, zoals de cursus toen heette: hij deed heel de verhouding tussen kerk en staat uit de doeken, onderzocht wat ieders bevoegdheid was en behandelde ook de schoolwetgeving. Hij was een gematigd flamingant, die zeer sociaal voelde en hij gaf mij de bevestiging dat er in die richting iets te doen was. Hij was een door en door goede man, met wie we mochten gaan praten en bij wie we dan vaak lang bleven hangen. Hij is zeker een man die mij heeft geïnspireerd. De grote prof in de rechtsfaculteit in die tijd was Dabin, want wij moesten de lessen nog gedeeltelijk in het Frans volgen.
Als u 22 jaar bent, behaalt u uw doctoraat in de rechten en u vestigt zich als advocaat in Antwerpen. Bij wie deed u uw stage?
Bij Hendrik Marck, die in de christelijke arbeidersbeweging was en ze in de politiek vertegenwoordigde. Ik ben opzettelijk bij hem gegaan om mijn sociale vorming aan te vullen. Verder heb ik nog samengewerkt met John Stockmans, die de advocaat was van de Algemene Bankvereniging. Door hem kreeg ik contact met de commerciële wereld.
Was u een goed advocaat?
Dat kan ik moeilijk van mezelf zeggen, maar ik vond het beroep toch aanlokkelijk omdat het verscheidenheid bood, vrijheid, ook strijdlustigheid.
Welke soort zaken pleitte u?
Ik had enkele kleine verzekeringszaken maar ik raakte gespe- | |
| |
cialiseerd in de verkoop van radioapparaten en dat wel op een eigenaardige manier. Op zekere dag belt iemand mij op en vraagt dat ik er voor zou zorgen dat op een aantal radioapparaten beslag zou worden gelegd. Hij had ze geleverd maar had ernstige redenen om te geloven dat hij zijn geld nooit zou zien. Ik speelde het klaar dezelfde namiddag de toelating te krijgen van de voorzitter der rechtbank om beslag te leggen. Deurwaarders zijn in de namiddag nooit thuis maar ik trof er wel een die voor de uitvoering kon zorgen. Mijn opdrachtgever was daarmee zo ingenomen, dat hij zei: Al mijn zaken zijn voortaan voor u!
Verder heb ik voor Marck veel huishuurzaken gepleit, nooit correctionele, die deed hij zelf. Ik heb in die tijd op de vredegerechten vaak Craeybeckx ontmoet, die toen ook beginnend advocaat was en toen al in de socialistische partij actief was. Ook hij moest huishuurzaken pleiten. In die tijd was de wetgeving voor de huurder heel wat strenger dan nu en men kon de mensen gemakkelijk buitenzetten. Nu heeft de rechter op dat stuk een ruimere bevoegdheid.
Om objectief te zijn moet ik toch zeggen dat mijn prestatie aan de balie eerder beperkt is geweest, o.m. omdat ik nog altijd verder studeerde.
U behaalt inderdaad twee jaar later, in 1932, een tweede doctoraat en wel in de politieke en sociale wetenschappen. Dat was voor die tijd niet zo gewoon. Waarom deed u het?
Om een reden die een kenmerk is van mijn leven: ik heb er een hekel aan tijd te verliezen en daarom heb ik altijd fantastisch veel gewerkt. Men had mij in Leuven verwittigd dat jonge advocaten veel tijd verloren. Om dit te vermijden ben ik politieke en sociale gaan studeren, ook omdat ik dacht dat ik in die richting misschien mijn weg zou kunnen maken en ook omdat ik het niet slecht vond een tweede titel te halen. Ik geloof dat ik de eerste ben geweest, en toch zeker een van de allereersten, die dat doctoraat in het Nederlands heeft gehaald.
| |
| |
Op welke thesis hebt u gepromoveerd?
Over het begrip van Het politieke misdrijf. De studie is kort daarop in druk verschenen. Daar ik eraan dacht aan politiek te gaan doen, diende dat onderwerp mij: het paste in de stof van de School voor Politieke en Sociale Wetenschappen en het was terzelfder tijd juridisch. De keuze van het onderwerp had professor Collin gedaan, die vanaf die tijd grote invloed op mij heeft gehad, maar pas van die tijd dan.
Komt dan de tijd dat u veel in het buitenland verblijft.
Met studiedoeleinden. Professor Collin heeft me bij professor Van Dievoet aanbevolen en die heeft de nodige regelingen getroffen om het mij mogelijk te maken in het buitenland te gaan studeren. Hij maakte niet alleen de weg voor mij open maar volgde met interesse wat ik deed, want ik moest geregeld verslag bij hem uitbrengen.
Ik noem uw pleisterplaatsen op: Parijs.
Daar heb ik een half jaar de cursus Les Obligations gevolgd van professor Ripert, voor wie ik grote bewondering had.
Bern, Zwitserland. Daar was u de enige buitenlandse student en een gevierde figuur.
Bern was een relatief kleine universiteit. Maar Van Dievoet had me daar naartoe gestuurd omdat de Zwitsers een nieuw verbintenissenrecht hadden uitgewerkt. Daar kreeg ik les, in het Duits dan, van prof. Tuor.
U was daar een geziene figuur.
Als enige buitenlander liep ik natuurlijk in de kijker en werd ik
| |
| |
door de andere studenten ook aangetrokken. Ze namen me mee naar de bergen en beulden me daar af: ze waren natuurlijk tot veel meer in staat dan ik, maar ze dachten daar niet aan. Ik heb daar een sterke herinnering aan, aan die drift voor de bergen. Die jonge mensen vertrokken zaterdags of op zondagmorgen, beklommen een hele dag de bergen en kwamen zondagavond terug als ware wrakken, gebroken van de vermoeienis. Als je ze zo zag, dacht je: ze zullen het nooit meer doen. Maar vijf dagen later trokken ze er opnieuw op uit.
In Nijmegen was u de eerste Vlaamse student.
Daar ben ik alweer naartoe gegaan door toedoen van professor Van Dievoet. Ik heb daar bij professor Bellefroid, die een Vlaming was, college gelopen. Van Dievoet stuurde me daar naartoe om de Nederlandse rechtsterminologie te leren, want die kenden wij in Vlaanderen niet. Er bestond nog geen tekst van het Burgerlijk Wetboek. Vergeet niet dat de wet op de vervlaamsing van het gerecht, zoals dat toen heette, er pas gekomen is in 1935. Nijmegen had nog maar een paar faculteiten en telde 500 studenten. Nu zijn er dat meer dan 6000.
Waar was u het liefst?
In Zwitserland. Het kon daar geweldig regenen maar als het niet regende was het er prachtig.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, studeerde u aan de universiteit van Berlijn.
Dat was dan op eigen initiatief want toen had ik zelf al een jaar in Leuven gedoceerd. Ik ben in Berlijn drie maanden geweest en heb daar de eerste verwezenlijkingen van het nationaal-socialisme op juridisch vlak bestudeerd. Ik heb daar een brochure over gepubliceerd in 1934 onder de titel De nieuwe Duitse wetgeving. Ze
| |
| |
verscheen als tweede nummer in een reeks die mr. Victor had gelanceerd. Hijzelf had het eerste nummer geschreven.
U hebt daar in Berlijn in die tijd dan wel memorabele dingen beleefd.
Ik heb de verdwijning van Hindenburg beleefd en de aanstelling van Hitler tot Führer van alle Duitsers. Ik heb daar vele massavergaderingen bijgewoond, die indruk maakten. Ik constateerde bij de burgerij en bij de bezadigde mensen een aanzienlijke bekommernis: die gaven er zich wel rekenschap van dat er grote doch bedenkelijke dingen aan 't gebeuren waren. Maar het volk ging mee. Ik heb Hitler meer dan eens zien en horen spreken. Hij was een groot redenaar. Hij had een sterke en schitterende stem die, wat men er ook van moge zeggen, aangenaam en melodieus aandeed. Daarbij zat er in zijn betoog een fantastische stuwkracht. Alleen kon hij geen volzin doortrekken tot het einde: als zijn zin te lang werd, moest hij afbreken en een nieuwe beginnen.
Een totaal tegengestelde figuur was Goering, die ook op deze meetings aanwezig was. Hij had een piepfijn stalen stemmetje, wat des te meer opviel omdat ze uit zo een dikzak kwam! Maar hij was een verstandige kerel en in wat hij zegde zat veel inhoud. De derde man was Goebbels, die een normaal goed volksredenaar was te noemen.
U wordt in 1933 docent, in 1936 hoogleraar te Leuven. Voor die tijd was u wel een biezonder jong professor.
Ik ben twee jaar lang de benjamin geweest onder de docenten, wat ik trouwens gewetensvol verzweeg. Ik was inderdaad maar 25 jaar. Collin en Van Dievoet hadden daar de hand in. Van Dievoet had grote invloed bij de samenstelling van de Nederlandse rechtsfaculteit in Leuven.
| |
| |
U doceert daar nu nog Verbintenissenrecht en Verzekeringen.
Ik ben de eerste geweest om Verbintenissenrecht te doceren in het Nederlands, waar ik het vak zelf in het Frans had moeten volgen. Daar heeft Nijmegen me dan wel goed geholpen.
Wat houdt dat Verbintenissenrecht eigenlijk in?
Het Verbintenissenrecht is een belangrijk deel van het burgerlijk recht. Het is het gedeelte dat betrekking heeft op de afgesloten contracten en op vergoedingen wegens onrechtmatige daden. Daaronder zit bv. de vergoeding voor auto-ongevallen. Ik geef een praktisch voorbeeld: wie het verkeersreglement overtreedt, stelt een onrechtmatige daad. Hij moet de gevolgen vergoeden. Dat is een verbintenis. U rijdt een man aan en die heeft een gebroken been. De aanrijder moet daarvoor betalen. Dat is een verbintenis.
Er is dan nog het vak Verzekeringen.
Ik heb een aantal delen van het recht gedoceerd: een deel van het burgerlijk recht, het bestuurlijk recht, het nijverheidsrecht. Ik ben de eerste die in het Nederlands over het nijverheidsrecht heeft geschreven, over de fabrieksmerken, de octrooien en brevetten, de tekeningen en modellen, de ongezonde ondernemingen, de mijnwetgeving. Ik heb er in 1938 een publikatie aan gewijd: Beginselen van Nijverheidswetgeving. Ik heb helaas geen tijd gehad om het bij te werken.
Wat is er dan nog geweest? Vergelijkend burgerlijk recht. Tijdens de tweede wereldoorlog heb ik De Vleeschauwer vervangen, die toen in Londen zat: ik heb ex abrupto Handelsrecht moeten doceren.
In 1946 publiceerde u ‘Inleiding tot het verzekeringsrecht’.
| |
| |
Dat heet nu, in een nieuwe uitgave, Beginselen van verzekeringsrecht. Ook dat is het eerste Nederlandse werk over deze materie.
Vlak voor de oorlog, in 1939, werd u kabinetschef van minister Sap, die minister van Economische Zaken was. Hoe kwam u in dat vaarwater?
Als advocaat in Antwerpen stond ik in de christelijke sociale beweging en in de politieke katholieke beweging, de Katholieke Vlaamse Volkspartij. Ik heb heel wat lessen gegeven aan de christelijke vakbondsmensen over arbeidsrecht, over de rechten en plichten van de werkgevers tegenover de werknemers. Ik deed dat zowel voor de arbeiders als voor de bedienden. Bij de politiek werd ik dan betrokken door Frans van Cauwelaert, die ik zeer goed gekend heb. Ik was een van zijn onmiddellijke medewerkers voor het opstellen van het weekblad Elkerlyc. Elke maandagavond was er te zijnen huize redactievergadering met Jan Valvekens en anderen om te beslissen wat er in het volgende nummer zou komen. Van Cauwelaert zelf schreef er veel in want hij schreef gemakkelijk: hij deed het zelfs als voorzitter in de Kamer tijdens de een of andere saaie redevoering. Ik ben dus in Antwerpen actief geworden in de politiek, maar ik heb het daar maar gebracht tot eerste plaatsvervangend volksvertegenwoordiger.
Minister Sap is een veelbesproken figuur geweest. Kunt u van hem een objectief portret tekenen?
Ik kan begrijpen dat hij veel besproken werd. Hij was een bijzonder strijdlustig man, die behoefte had aan opponenten. Hij had een zeer ruime blik en bekeek de zaken niet aan de kleine kant. De details en bijkomstigheden liet hij over aan anderen.
Ik heb me altijd de vraag gesteld welke houding hij zou hebben aangenomen als hij nog geleefd had toen de Duitsers hier het land bezetten. Hij had allerhande contacten, in die periode toen
| |
| |
de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland al bezig was, die hij voor zichzelf hield en waarvan ik, die zijn kabinetschef was, helemaal niets wist. Hij was bijzonder knap in financiën: hij had een probleem vlug onder de knie, zag de knoop en had er een handje van weg om die vlug en secuur door te hakken.
Hij was ook een veeleisend man. Op een avond rond kwart voor acht gaf hij mij in zijn kabinet een tekst, die hijzelf in het Frans had geschreven. Het was een rede, 40 bladzijden lang, die hij moest uitspreken in de Kamer. Vandeputte, zei hij, zorg dat de pers morgen de Nederlandse tekst heeft vóór halfnegen. Hij vroeg niet of het kon, hij had gesproken. En het kwam ook in orde.
Er wordt of werd gezegd dat hij sommige documenten en inlichtingen in de handen speelde van Léon Degrelle.
Ik weet daar het fijne niet van. Hij ontmoette mensen van de meest diverse pluimage. Hij kon zeer goed om met de zogezegde vijandige pers en hij orchestreerde zelf hoe ze hem moest aanvallen!
Hij was een bijzonder knappe kerel. Hij is plots aan een hartkwaal bezweken. De twee laatste dagen vergat hij werkelijk alles. Hij vergat onder meer zijn horloge en vroeg mij hem het mijne te lenen.
Als de oorlog uitbreekt bent u kabinetschef van minister De Schryver, met wie u naar Frankrijk vlucht.
Dat is een gebeurtenis waarover een tragedie en een komedie te schrijven is. Ik heb het meegemaakt dat generaal Denis, die onze minister van Landsverdediging was, te Sauveterre in Frankrijk uit zijn wagen stapte en aan de eerste de beste simpele soldaat die hij zag de vraag stelde: Quelles sont les dernières nouvelles au sujet de la guerre? Hij hoopte dat de soldaat iets zou vernomen hebben via de radio, want hij had uren in zijn auto gezeten op de
| |
| |
overbevolkte en versperde wegen.
Om het nu maar bij het komische te houden. Ik heb Spaak in Sauveterre twee dagen lang telefonist zien spelen. Sauveterre was door de Franse regering als verblijfplaats toegewezen aan de Belgische. Dat was een vergeten gemeente van 500 inwoners met maar één telefoon op de mairie. Spaak zat aan die telefoon vastgeklampt, omdat hij het bericht verwachtte van zijn Franse collega, dat de Franse regering de Belgische regering in Frankrijk erkende, wat niet zo zeker was wegens de houding van de koning. Zo bleef Spaak bij dat apparaat zitten: er kwamen ontelbare telefoontjes maar het was nooit voor hem, maar wel voor de Belgen die daar waren. Als er dan zo iemand opbelde, ging Spaak op de pui van de mairie staan en riep: Monsieur Corneille, on vous appelle au téléphone!
Te Poitiers, dat was vóór Sauveterre, heb ik met Pierlot, die ik van voor de oorlog kende, twee avonden bijna twee uur gewandeld. Pierlot was een zeer gemoedelijk man en mij bleek hij toen zeer eerlijk te zijn. Hij wenste zijn taak zo goed mogelijk te doen en hij sprak zich daar vrij over uit. Hij zei: Je ne prétends pas que le roi a eu tort... maar ik doe wat ik meen mijn plicht te zijn. Misschien heeft de koning gelijk, misschien heb ik gelijk.
Nog een andere komische gebeurtenis in die dan toch tragische dagen heb ik meegemaaktin Oostende. De ministers en hun gevolg, de ambassadeurs en hun vrouwen en verder ook de hoogste ambtenaren waren in die stad ondergebracht in het hotel Osborne. Op zekere dag laten Duitse vliegtuigen daar in de omtrek twee, drie bommen vallen. Heel het hotel raakt in paniek en wil naar buiten stormen. Toen is minister De Vleeschauwer in het deurgen gaan staan en joeg letterlijk iedereen naarbinnen. De onwilligen greep hij vast en gooide ze naar binnen. Hij was een potig man, die dat kon. Zelfs de vrouwen van de ambassadeurs moesten eraan geloven! Dat was natuurlijk een ongewoon spektakel.
In een ongewone tijd. Hoe oordeelt u over minister De Schryver?
| |
| |
Hij is een bijzonder elegant en gecultiveerd man. Zijn moed is me daar in Frankrijk duidelijk gebleken. Hij houdt van de Engelse stijl - you ever smile - en hij past dat ook toe. Elke avond gingen we samen aan tafel en hij vertelde dan op de meest aangename wijze over diverse zaken, hoewel hij op familiaal vlak de grootste miserie had. Zijn vrouw en tien kinderen waren ergens op den dool, want hij had ze niet kunnen meenemen. Zijn vrouw was zwak van gezondheid en hij wist dat verschillende kinderen koorts hadden. Bij al die onrust had hij nog als minister een grote verantwoordelijkheid. Welnu, hij praatte alsof er niets ernstigs gaande was; er zijn er niet veel die hem dat kunnen nadoen. Als gecultiveerd man weidde hij uit over la vieille France, wat voor hem iets concreets was. Hij had er de kenmerken van gesnapt en ze ook onthouden.
U kwam vrij vroeg terug naar België.
Einde juni was ik hier al terug met de goedkeuring van minister De Schryver. Ik was toen een sensatie, want ik was een van de eersten die uit Frankrijk terugkwam en ze waren hier vrijwel zonder nieuws van de Belgen in Frankrijk.
*
Deze soliede en zeer ruime herenwoning werd gebouwd in het begin van deze eeuw. De gastheer bewoont ze sinds 1948.
De voordeur, in de linkse zijgevel, geeft toegang tot een heldere en hoge traphal.
De gelijkvloerse verdieping vormt een suite van drie vertrekken. Het rustig salon ligt aan de straatkant: er staat een oude kast die van de famine van Deinze komt.
Dit portret van mevrouw Vandeputte werd gemaakt in 1952.
Het aansluitend vertrek heet de grote eetkamer. Links en rechts van de monumentale schouw hangen de portretten van voorouders van mevrouw die uit het Westvlaamse geslacht Cauwe is.
| |
| |
Er hangt een schilderij met een zeegezicht door De Vos.
Het derde vertrek wordt hier in huis de kleine eetkamer genoemd. De drie schilderij en stellen een landschap voor, een genre waarvoor de gastheer een zwak heeft. Dit is een Engels landschap van Bund, dit is er een van Louis Clesse en dit derde werd door Cesar de Cock geschilderd.
Van uit deze kamer heeft men een prettig gezicht op het verzorgde grasveld met in de achtergrond de tennisbaan.
De echte leefkamer van het gezin is dit heldere vertrek op de eerste verdieping, dat uitziet op de Tervuurselaan.
De paar schilderijen stellen weer landschappen voor, waarvan dit van Franz Courtens het opmerkelijkste is.
Er staat in deze kamer nog een stevige oude eiken kast en in een hoek dan een zeer eenvoudige schrijftafel. Het is de vaste werkplaats van de gastheer.
*
In het begin van de oorlog stapt u resoluut en definitief over naar de financiële sector. U wordt de eerste algemeen secretaris van de Belgische Vereniging der Banken. Hoe kon n de eerste secretaris zijn, daar deze vereniging al op 2 december 1936 werd opgericht?
Tot dan toe werd het secretariaat waargenomen door iemand van de Société Générale. De andere banken vonden dat geen ideale toestand, daar de secretaris het werk moest doen voor alle banken. Men vond het toen beter voor die post iemand aan te stellen die met geen enkele bank connecties had en zo kwam ik in aanmerking. Eigenlijk was dit al virtueel beslist vóór het uitbreken van de oorlog en minister De Schryver wist dat daar sprake van was.
Deze Belgische Vereniging der Banken werd opgericht om de beroepsbelangen van de banken te behartigen. Wat bete kent dat eigenlijk?
| |
| |
De grote leiders van de banken kwamen geregeld samen om over hun belangen te spreken. Dat waren Fernand Collin, Max Leo Gérard, De Muynck en Albert-Edouard Janssen. Dat waren dus mijn patroons.
Is die activiteit met een typisch detail te illustreren?
Daar het oorlog was deden de banken niet zoveel zaken en hadden de bankiers dus meer tijd om over organisatie te spreken. Zo werden er dan aarzelende pogingen gedaan om de bankvoorwaarden te coördineren en die op papier te zetten. Aldus hebben ze te dien tijde de belangrijkste kenmerken voor vele bankverrichtingen vastgelegd en bv. de aan te rekenen provisies of interesren bepaald. Als secretaris heb ik die regels moeten opstellen en al die bepalingen zijn uitgegroeid tot een codex van 500 artikels, die nu nog bestaat. Dat is een reuzenwerk geweest. Ieder had natuurlijk zijn eigen standpunt, dat hij in verband met zijn eigen cliënteel wilde verdedigen. Zo werd o.m. bepaald dat men voor een rekening op zicht ½ percent zou uitkeren. Sommige klanten kunnen echter meer krijgen, maar dan moeten ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. Kleine banken mogen eventueel ook iets meer geven. Al deze gevallen werden voorzien en in teksten vastgelegd. Ik hield de pen in de hand.
In tempore suspecto, in 1943, wordt u dienstdoend directeur van de Nationale Bank. Door wie werd u benoemd?
Eigenlijk werd ik aangewezen door de vier voornoemde bankiers, waarvan ik de secretaris was, met tussenkomst van de toenmalige secretaris-generaal van Financies Plisnier.
Was dat geen oorlogsbenoeming?
Om die reden kreeg ik maar een tijdelijke benoeming en werd ik ook maar dienstdoend directeur.
| |
| |
Waarom staple u over?
Omdat de bankiers het mij vroegen en ik vertrouwen had in hen.
Wie was toen gouverneur van de Nationale Bank?
Goffin. Een belangrijke figuur was verder de vice-gouverneur Jules Ingenbleek, die 27 jaar lang secretaris was geweest van koning Albert en koningin Elisabeth, en ook enkele jaren gouverneur van Oost-Vlaanderen. Hij was in 1938 benoemd, dus voor de oorlog.
Hebt u daar last gehad van de Duitsers?
Ik zelf niet maar Cracco, de collega uit Leuven die terzelfder tijd als ik werd benoemd, werd door de Duitsers aangehouden en bleef gevangen tot na de oorlog. Ik heb dan het werk alleen voortgezet te meer daar Goffin en Ingenbleek oud waren. Het was een bestendig oppositie voeren tegen de Duitsers. In het kabinet van de gouverneur zat dr. Hoffrichter als permanent controleur. Hij trof beslissingen die wij moesten verwerken. In die tijd hebben wij in 't geniep het belangrijkste deel van de monetaire operatie, die men later de Gutt-osperatie heeft genoemd, voorbereid. Dat was zo goed uitgewerkt dat zelfs de formulieren voor deze operastie al tijdens de oorlog werden gedrukt op de persen van de Nationale Bank. Een paar exemplaren hiervan zijn per ongeluk in de handen gevallen van dr. Hoffrichter, die er niets van begreep. Op die formulieren stond o.m.: ik bezit zoveel bankbiljetten van 1000 frank, zoveel van 100, enz. Dr. Hoffrichter zei mij: Wat moet dat betekenen? Ik heb dat toch niet gevraagd. Ik heb hem gerust kunnen stellen met de uitleg dat een centrale bank studiediensten heeft en dat die geregeld aan prospectie moeten doen enz. Ik heb er niet aan toegevoegd dat er miljoenen exemplaren waren gedrukt, want die operatie kon maar slagen als ze direct na de bevrijding werd uitgevoerd.
| |
| |
Ik werd wel dikwijls met aanhouding bedreigd, omdat ik altijd tegen de eisen van de Duitsers oppositie moest voeren. Ik leefde steeds in een gespannen toestand, maar ook daaraan werd je gewoon. Ik had een afspraak met de deurwachter dat als er Duitse soldaten waren als ik aankwam, hij zijn arm moest opheffen om me te doen verstaan: er is gevaar, kom niet binnen.
En had u na de oorlog geen moeilijkheden?
Helemaal niet. Theunis, die als gouverneur van de Nationale Bank samen met Gutt uit Londen terugkwam, heeft me laten decoreren: ik kreeg het Burgerlijk Kruis met speciaal oorlogsteken.
We komen nu aan het sterkste deel van uw levenswerk. Na de oorlog, in 1944, werd u afgevaardigde beheerder en vier jaar later voorzitter van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, de N.M.K.N.
Dat is inderdaad, samen met mijn professoraat, het belangrijkste werk geweest van mijn leven. Ik heb eens uitgerekend hoeveel krediet ik gegeven heb, investeringskrediet voor werkverschaffing, en ik kwam tot een som van 250 miljard. Daarvan is het ruimste deel naar Vlaanderen gegaan, omdat de Vlaamse economie de wind in de zeilen had en wij dat wilden schragen. Ik wil echter duidelijk beklemtonen dat wanneer er uit Wallonië interessante projecten werden voorgelegd, ook zij het nodige geld kregen. Bij zeer talrijke projecten, uitgevoerd door Belgen, Amerikanen of Duitsers, was de N.M.K.N. betrokken met aanzienlijke bedragen. Vele bedrijven waren ons miljoenen verschuldigd. Ook aan de Antwerpse haven hebben wij miljarden gegeven.
Waarvoor kregen ze dat geld?
| |
| |
Om gronden te kopen, gebouwen op te trekken, machines te kopen, om de uitrusdng te verbeteren, om de zaak uit te breiden of te moderniseren. De laatste jaren was onze activiteit zo groot dat de N.M.K.N. per maand twee miljard leende.
U bent 23 jaar voorzitter geweest van de N.M.K.N. Kunt u haar evolutie schetsen?
In 1944 had ze een omioop van 1 miljard. Nu heeft ze er een van 130 miljard. Vóór de tweede wereldoorlog werkte de maatschappij eerder kalm. Maar na de oorlog is haar grote tijd gekomen en heeft ze haar eigen taak serieus aangepakt: de bevordering van de werkverschaffing door investeringskredieten. Weinigen in heel Vlaanderen kennen de industrie en de industriëlen als de N.M.K.N. Wij zijn het bv. die de textielindustrie sterk hebben geholpen, maar in de manier van helpen zit natuurlijk een techniek. Geld geven is gemakkelijk maar dat geld moet ook terugkomen. Eén vierde van het krediet werd gegeven met staatswaarborg en ook die verrichtingen hebben weinig aanleiding gegeven tot verlies. In Vlaanderen is er maar één geval geweest. Er was trouwens staatswaarborg: het gaat om de Chantier Naval de Bruges. Bedoeld werd de oprichting van een nieuwe werf en dat is een failliet geworden. De staat heeft ons moeten terugbetalen en heeft in die zaak 25 à 30 miljoen verloren. Als men de schijnwerper op zo een verlies richt, lijkt dat veel maar toch is het relatief weinig als men denkt aan de vele andere gevallen waar het resultaat positief was.
Beïnvloedt u ook de plaats van vestiging?
Nee, de industrieel beslist maar de regering tracht te inspireren door bv. een verlaging van rentevoet toe te staan als de industrieel zich in een bepaald gewest wil vestigen. Wij komen daarin niet tussen. Wij bekijken het project en onderzoeken of het gezond is, verantwoord en evenwichtig maar verder oefenen wij
| |
| |
geen enkele druk uit. Dat is te politiek geladen en de regering houdt zich daar graag zelf mee bezig.
Waar haalt u eigenlijk het geld dat u uitleent?
Dat is de kapitale vraag want dat was ook het moeilijkste: geld bijeenhalen om kredieten te kunnen financieren. Wij zijn nooit selectief opgetreden: wij hebben alle mogelijke geld naar ons toe getrokken en wij hebben alle werktuigen gebruikt die geld konden bezorgen.
Ten eerste hebben wij over heel het land een net uitgewerkt van agenten die geld verzamelden door obligaties te plaatsen. We hebben er zo meer dan 1000, voor sommigen is het de hoofdbezigheid, voor anderen is het een bijverdienste. Die actie geeft enkele miljarden per jaar. Dat is het fundament van onze kapitaalwerving en dat is ook het meest stabiele element. Wij wenden ons anderzijds tot alle belangrijke verzekeringsmaatschappijen, die tegoed te beleggen hebben: voor hun levensverzekeringen moeten die wiskundige reserves aanleggen. Wij hebben van de minister af en toe ook de toelating gekregen nogal aanzienlijke bedragen uit het buitenland aan te trekken. In de Vlaamse Industrie zit Duits geld omdat er in 1969 in Duitsland veel geld beschikbaar was. Wij geven bovendien openbare leningen uit om Belgisch kapitaal aan te trekken: in februari werd nog een lening van 5 miljard geplaatst. Al deze bronnen waren nog niet toereikend en dan hebben wij hulp gevraagd aan de Algemene Spaarkas en aan de banken. Als er werkelijk geld tekort is, dan vragen wij er aan de minister met als argument: wij moeten een prachtig project dat ons voorgelegd wordt, kunnen financieren. De minister geeft dan wellicht toelating om te lenen maar dat gaat niet altijd gemakkelijk omdat men staat aan te schuiven om een openbare lening te mogen plaatsen: de Staat doet het zelf drie keer per jaar, het Wegenfonds doet het en noem maar verder op. Velen trachten al wat ze kunnen uit de markt te halen.
| |
| |
Die 27 jaar bij de Nationals Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid tellen dan wel in uw leven.
Dat is een zeer zware tijd geweest. Om een openbare instelling tot grote uitbreiding te brengen, stuit men op veel verzet en hinderpalen van iedereen. En aan de belangrijkste tegenstand zou u het minst denken. De grote concurrent waartegen ik altijd moest strijden, was de minister van Financiën, van wie ik zelf afhing daar hij mij om de zes jaar opnieuw moest benoemen. De minister dacht: wat de N.M.K.N. ophaalt, heeft de staat niet meer en de staat heeft veel geld nodig. De minister besefte wel dat het werk van de N.M.K.N. nuttig was, maar dat loste zijn behoefte aan geld niet op. Ik ben ook de concurrent van De Saeger geweest, die ik in de jeugdbeweging goed heb gekend. De Saeger moest van de minister van Financiën middelen los krijgen voor de financiering van zijn autowegen.
De mededinging is zo erg geweest, dat het meer dan eens is gebeurd dat de minister ons de verplichting opiegde onze obligaties met te lage rente uit te geven, opdat wij het geld niet zouden hebben. Daar de rente voor zijn uitgiften hoger lag draaide iedereen die kon rekenen ons de rug toe. En aangezien de minister sterker is dan de voorzitter van de N.M.K.N. was de strijd niet helemaal gelijk.
Mijn belangrijkste verdienste - als die er zou zijn - is niet geweest technicus te zijn op het gebied van het krediet, maar wel dat ik gestreden heb voor een instelling en voor de taak die ze tot doel had: ze stond in dienst van het algemeen welzijn en moest bijdragen tot de economische opbloei.
Wat is de taak van een regent van de Nationale Bank? U werd het in 1954.
Volgens het statuut is dat de discontovoet bepalen. In feite is dat vooral met de directie van de Nationale Bank om de week een gedachtenwisseling hebben over de actuele financiële problemen.
| |
| |
Wat is eigenlijk de discontovoet?
De banken kunnen zich eventueel in dusdanige toestand bevinden dat ze liquide middelen nodig hebben voor nieuwe kredietverlening en daarom een deel van hun kredieten willen overhevelen naar de Nationale Bank. Die operatie noemt men herdisconteren. De discontovoet is de interest waaraan de Nationale Bank de overneming van deze kredieten van de banken doet. Dat is natuurlijk belangrijk omdat die interest toonaangevend is. Bij de eigen kredietverlening richten de banken er zich naar. Hun eigen rentevoet zal altijd iets hoger liggen. De discontovoet is het criterium voor het peil van de rentevoeten in de zakenwereld.
Welke elementen bepalen de discontovoet?
Hoge discontovoeten zijn een teken van duur geld, lage discontovoeten wijzen op goedkopere en ruimere kredietverlening. Er spelen daar vele factoren in mee. Als de zaken goed gaan, als er hoogconjunctuur is, dan heeft die een verhoging van de rentevoet voor gevolg. Als er meer export is en minder import, met andere woorden als onze balans met het buitenland een boni vertoont, dan verwekt dat een verruiming van de geldmarkt en volgt er vaak een verlaging van de rentevoeten.
Wie zit er eigenlijk allemaal in het bestuur van de Nationale Bank? Wie stelt de censor en aan?
De bank wordt bestuurd door de gouverneur en beheerd door een directiecomité, bijgestaan door een regentenraad. Zij staat onder toezicht van een college van censoren. De gouverneur, de vice-gouverneur, de directeuren, de regenten en censoren maken de algemene raad uit. De gouverneur, de vice-gouverneur en de directeuren worden benoemd door de koning. De statuten bepalen wie als regent in aanmerking kan komen: dat zijn ver- | |
| |
tegenwoordigers van de landbouw, van de beroepsverenigingen en van de werknemers, alsmede vertegenwoordigers van de nijverheid. Enkelen worden benoemd wegens hun vakkennis op financieel vlak of omdat ze een belangrijke post hebben in grote openbare financiële instellingen. Ikzelf was regent op voorstel van de minister van Financiën.
U bent sinds 1958 ook lid van de Algemene raad van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. Wat houdt die functie in?
Weinig! Twee keer per jaar op de Spaar- en Lijfrentekas bijeenkomen en daar het begrotingsontwerp voor volgend jaar en de rekeningen voor het voorbije dienstjaar goedkeuren.
U zetelt in het bestuur van de Economische Raad voor Vlaanderen. Kunt u een paar belangrijke resultaten aanhalen die deze raad op zijn actief heeft?
De raad heeft zeer nuchter en zeer positief werk verricht. Daar is niet de minste romantiek mee gemoeid. Hij handelt onder de leiding van de provinciegouverneurs om problemen op een bepaald niveau te helpen oplossen. Hij heeft altijd een eensgezindheid kunnen bereiken onder alle Vlaamse strekkingen voor het uitstippelen van wat aan de regering moest worden gevraagd ten bate van de expansie van de Vlaamse economie. Er heerst een bijzonder goed klimaat en veelal is er geen sprake van een meerderheid tegen een minderheid, ook al bestaat de raad uit vertegenwoordigers van de boeren, van de verschillende vakbonden, van de werkgevers.
De raad volgt alle economische aangelegenheden op de voet en houdt contact met de minister voor Streekeconomie, nu dus met Vierick. De verstandhouding is zeer goed. Als de raad knelpunten ontwaart, wordt dat aan de overheid gesignaleerd en wordt er geijverd om een oplossing te krijgen. Achter de raad staat heel wat invloed: men ontleedt wat de leden vertegenwoor- | |
| |
digen. Hij liet zich vaak gelden op het gebied van uit te voeren openbare werken, namelijk voor de havenpolitiek. Hij hield zich bezig met de voorbereiding van de expansiewetten.
U volgde de heer Frère, voormalig gouverneur van de Nationale Bank, op als beheerder voor België bij de Bank voor Internationale Betalingen te Basel. Wat is de functie van deze bank?
Deze bank werd gesticht na de eerste wereldoorlog voor de vereffening van de schulden, die de Duitsers hadden tegenover de door de oorlog geteisterde landen. Om van de betaling van deze schulden geen politieke zaak te maken, werd deze bank speciaal opgericht. De Duitse schulden van de eerste wereldoorlog zijn nog niet volkomen aangezuiverd, maar het zijn nog alleen kleinere bedragen die overblijven.
Nu is deze bank een bank geworden voor verrichtingen tussen de verschillende centrale banken. Het gaat meestal om zeer hoge bedragen. Als de Nationale Bank voorlopig geld te beleggen heeft, dan kan ze die aan die bank toevertrouwen. Toch is de bank vooral een trefpunt voor informele, dus niet-officiële, besprekingen op internationaal vlak over actuele financiële problemen. Er wordt oorspronkelijk en constructief werk geleverd. Ik zeg wel: werk. Elke maand wordt daaraan een weekend besteed: van de zaterdag tot de zondagavond, met een minimum aan rusttijd. Het kaderpersoneel van de bank moet ook die tijd aanwezig zijn. De zondagavond is er een diner voor de gouverneurs, zonder de medewerkers, maar ook dat is een werkmaaltijd. Op de laatste bijeenkomst waren 15 à 20 gouverneurs aanwezig waaronder die van Japan, van Australië, van de Verenigde Staten natuurlijk, al die van West-Europa maar ook van de landen die buiten de E.E.G. staan, nl. de collega's van Noorwegen, Zweden en Denemarken. Zelfs Zwitserland is erbij. Op deze vergadering worden geen aantekeningen gemaakt en er wordt ook geen proces-verbaal opgesteld. Er is een degelijk voorzitter, nl. Zijistra, de gewezen Nederlandse minister van
| |
| |
Financiën en eerste minister: hij leidt de onderwerpen goed in, weet de discussies te oriënteren, springt bij als het nodig is en kan ook concluderen.
Ik las in een bekende Franse spotkrant dat u voor dat werk royaal betaald wordt.
Daar is die spotkrant dan flink naast want precies dat werk doen we gratis! De vergoeding wordt door de gouverneur aan de Nationale Bank overgemaakt.
Sinds 1962 bent u ook nog beheerder en lid van het Directiecomité van de Nationale Investeringsmaatschappij. Als men al die kredietmaatschappijen hoort opnoemen, heeft men wel de indruk dat de ene de activiteit van de andere most overlappen. Waarom was deze maatschappij er nodig, daar er toch banken zijn, er de N.M.K.N. bestaat, de Nationale Kas voor Krediet aan de Middenstand, het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, enz.
Deze Nationale Investeringsmaatschappij had een zeer specifieke opdracht en wellicht de moeilijkste, nl. als openbare instelling deelachtig worden in het kapitaal van ondernemingen. Dat is wat anders dan krediet geven: een kredietverlener laat zich niet in met het beleid van de debiteur. De Nationale Investeringsmaatschappij moet nieuwe initiatieven steunen en participeert in het kapitaal van een onderneming. Zij loopt dus - en dit is doorslaggevend - het volle ondernemingsrisico. Daar ze eventueel bij de eerste verliezers zit, moet ze zich met het beleid bezighouden, want als het slecht gaat is ze al haar geld kwijt. Als zij wanbeheer vaststelt, moet zij optreden. Dat is een moeilijke taak. De N.I.M. werd gesticht omdat er te weinig risicodragend kapitaal is. Waar een Industrie al 20 of 30 miljoen wilde investeren in een nieuwe onderneming, zou zij een deel ter beschikking krijgen van de N.I.M. plus dan een aanvullend krediet van de
| |
| |
N.M.K.N. De Investeringsmaatschappij duidt beheerders aan, de N.M.K.N. nooit. De N.I.M. is dus in de zaak vertegenwoordigd, maar ze heeft deze moeilijke taak maar bij benadering kunnen uitvoeren. Ze heeft dan ook harde klappen gehad en geld verloren. Geleidelijk is er nu toch een relatieve sanering gekomen.
Waarom heeft ze gefaald?
Er was in elk geval gemis aan ondervinding van het kaderpersoneel. De N.I.M. moet nog altijd haar sporen verdienen. Ik heb er al veel tijd ingestoken en het is ondankbaar werk. De nodige stukken krijgen wij de vrijdagavond en de volgende woensdag om 5 uur is er vergadering. Dat betekent dat een deel van het weekend eraan gaat. Na 8 jaar heeft de N.I.M. maar een omzet van 2 miljard. Vergelijk dat met de 130 miljard van de N.M.K.N.
Er is ten slotte dan nog de Hoge Raad van Financiën, waarvan u in 1969 lid werd. Waarom werd die raad in het leven geroepen?
Om te komen tot een zekere coordinatie tussen de financiële instellingen van de publieke en de private sector. Bovendien werd hij ook ingesteld om bij de minister van financiën advies uit te brengen over actuele financiële problemen. In die raad zetel ik nu niet meer: de Nationale Bank is daarin vertegenwoordigd door de vice-gouverneur.
U bekleedt veel functies. Is dat niet te veel voor één man? Zou het niet beter zijn verschillende mensen met dat diverse werk te belasten?
Er was een grote verknochtheid tussen die verschillende opdrachten. Toch moet ik toegeven dat ik meer dan normaal gewerkt heb. Op dit ogenblik heb ik trouwens veel van die
| |
| |
functies opgegeven. Ik ben geen regent meer, niet meer in de N.I.M., niet meer in de Hoge Raad en mijn professoraat heb ik sterk beperkt.
Er gaan dolle geruchten over de fantastische wedden die aan deze verschillende ambten verbonden zijn. Het is een publiek geheim want Bellemans publiceerde een lijst met de weddes van de hoogste functionarissen en ‘Pan’ heeft die aangevuld en verbeterd.
Die bedragen zijn wellicht overdreven en in elk geval betekent dat niet dat het allemaal werkelijke verdienste is. Ik ben een zeer zware belastingbetaler. Een verhoging van inkomen interesseert me niet meer omdat ik er weinig van overhoud.
U gaat deze woning nu omruilen voor een magnifiek paleis dat de Nationale Bank ter beschikking van zijn gouverneur stelt.
Ik denk er niet aan. Ik heb voor een paar weken voor de eerste keer van mijn leven deze inderdaad royale woning bezocht en ik heb de Regentenraad discreet meegedeeld dat ik die woning liever niet betrok. Wat ermee zal gebeuren weet ik niet, ik in elk geval blijf hier. En als het van mij afhing zou ik zelfs verhuizen naar een comfortabele flat. Maar mijn vrouw is sterk gehecht aan dit huis en vooral aan de tuin. Als de kleinkinderen komen is dat een feest en voor de kinderen is het tennisveld een attractie.
U vervult ook nog functies die niet direct tot de financiële wereld behoren. U bent voorzitter van het Inrichtend Comité van het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen in Brussel en dat sedert 1959.
Ik ben daar de opvolger van Pol Heymans en van Jef Clottens, die de tweede voorzitter was. Het is trouwens door Jef Clottens dat ik voorzitter ben geworden. Het is een nutrige instelling en ik
| |
| |
zou er graag meer voor doen. De belangrijkste taak van de voorzitter is het streng optreden in het selecteren van professoren.
Wat is de bedoeling van dat instituut?
Aan jonge lieden en ook aan ouderen, die geen gelegenheid hadden hoger onderwijs te doen - vaak om redenen van sociale aard -, toch de mogelijkheid te bezorgen een diploma van hoger onderwijs te verwerven door avondlessen te volgen. Ik breng een eresaluut aan de mensen die dat doen, want dat is geen sinecuurtje. Ze moeten elke avond les volgen en hun vakantie moeten ze gebruiken om hun examens voor te bereiden en dat vijf jaar lang. Familiaal leven hebben ze dus bijna niet. Wij mogen nu twee diploma's uitreiken: licentiaat in de handelswetenschappen en sinds twee jaar ook licentiaat in de bestuurswetenschappen. Dit diploma wordt vooral gezocht door ambtenaren die hogerop willen. Natuurlijk zijn dat kerels die presteren, anders deden ze het niet. Meer dan de helft van het docerend corps zijn universiteitsprofessoren. Het is aangevuld met hogere ambtenaars van de administratie en van parastatale instellingen. De wetenschappelijke standing is onbetwistbaar.
Van het Paleis voor Schone Kunsten bent u eveneens beheerder. Wat brengt die functie aan activiteit mee?
De toestand is daar sterk geëvolueerd. Ik werd daar enkele jaren geleden samen met anderen beheerder om de doorbraak te bewerkstelligen van de Nederlandse cultuur in Brussel. Dat is nu meer en meer een verworven recht: de leiding van het Paleis ziet in dat ze op Nederlands gebied moet presteren. Het komt erop aan te bekomen dat er voldoende Vlaamse bezoekers zouden zijn. Voor het principe zelf moeten we niet meer strijden. De man die op dat gebied hard gewerkt heeft is Maurice Roelants. Het is trouwens door hem dat ik erbij betrokken ben geraakt.
| |
| |
Waarom schreef u in 1950 de brochure ‘Toestanden en Misstandens in Kongo’?
Ik heb een grote vakantie gebruikt om Kongo te bezoeken en ik heb de klassieke toer gedaan. Ik wilde ook mijn zuster bezoeken die missionaris is. Ik heb een grote bewondering opgedaan voor het werk van de missionarissen en van andere landgenoten en ik heb er een brochure over geschreven. Ik behandel daarin twee thema's: ten eerste dat men - buiten alle godsdienstige beschouwingen om - het cultureel werk van de missionarissen niet genoeg waardeert. De missionarissen presteren veel voor de besdhaving en de opvoeding: leren schrijven vraagt veel toewijding eer de inboorlingen het kunnen.
Ten tweede heb ik het feit aangeklaagd dat in bepaalde provincies van Kongo de administratie te veel bleek te staan onder private invloed. Wat Degrelle hier indertijd heeft aangeklaagd, nl. dat de Staat te nauw met privé-belangen verbonden was, bleek ginder ook te bestaan.
Sinds 1935 schrijft u in ‘De Standaard’ over financiele problemen.
Dat werd me gevraagd door Sap. In 1935 had de tweede devaluatie plaats en zij stelde problemen. De geldschieters hadden zich verdedigd door in de contracten een goudclausule op te nemen. De wetgever heeft toen gedecreteerd dat zij nietig was. Dat was het thema van mijn eerste artikel. Ik vermoed dat ik nu met mijn medewerking aan De Standaard zal ophouden omdat ik te veel verantwoordelijkheden heb. Ik schreef die artikels anders wel graag: dat was werk voor de zaterdagmorgen. Ik geloof dat ik wel de oudste medewerker ben van De Standaard. Vóór mij was er nog een redacteur, D'Haese, maar die heeft er wegens de leeftijdsgrens mee opgehouden. Wel ben ik van plan nog voordrachten te houden, want ik meen dat de gouverneur van de Nationale Bank contact moet hebben met het volk.
| |
| |
Is er geen touwtrekkerij geweest bij uw benoeming tot gouverneur? Is het ook geen hele berekening geweest waarin de taal en de politieke overtuiging een rol hebben gespeeld?
Ik kan alleen maar voor mezelf antwoorden. Ik was de mening toegedaan dat men zich op tweeenzestigjarige leeftijd niet meer kandidaat stelt. Men heeft een te korte tijd te doen en het kan belachelijke pretentie blijken zich nog aan te melden als kandidaat. Ik besloot dan ook geen voet te verzetten, geen brief te schrijven, geen bezoek te brengen. Ik heb trouwens aan mijn vrouw gezegd: Als ik niet naar de Nationale Bank wordt gestuurd, zal ik me dat niet beklagen. Een nieuwe functie betekent weer een nieuwe inspanning doen om zich aan te passen.
Een ander standpunt neem je in als die post je wordt aangeboden. Gouverneur worden is een bevordering en weigeren is dan ook geen houding. Een weigering zou trouwens mijn positie als voorzitter van de N.M.K.N. hebben geschaad, want men zou gezegd hebben dat ik daar zo vastgeklonken zat aan mijn levenswerk dat ik er niet weg wilde. Ik heb nu precies willen bewijzen dat ik dat levenswerk kon laten staan. Ik mag zeggen dat de benoeming vrij ordentelijk is gebeurd en dat ze weinig of geen kritiek heeft uitgelokt. En dat is ook zo met de benoeming van Callebaut, die dezelfde houding heeft aangenomen als ik. Hij was directeur van de Nationale Bank en werd mijn opvolger als voorzitter van de N.M.K.N. Eigenlijk was hij liever bij de Nationale Bank gebleven maar een weigering zou ook zijn reputatie hebben geraakt.
En er hebben helemaal geen andere beschouwingen gespeeld?
Nee, voor zover ik weet toch niet. Er is vóór mij de naam van een andere kandidaat genoemd maar die vond geen genade in de ogen van de vorige gouverneur Anciaux, die dan zelf mijn naam heeft vooruitgezet. Ikzelf ben overtuigd dat louter negatieve redenen voor mijn benoeming hebben meegespeeld; de kan- | |
| |
didaat mocht geen politicus zijn, moest een technicus zijn, moest een Vlanning zijn, mocht geen bankbeheerder zijn, enz. Toen ik benoemd werd, heb ik van alle partijen felicitades gekregen, behalve van de C.V.P. Die zal het wel nutteloos gevonden hebben.
Nog even over naar Europa dan. De Zes hebben de start gegeven voor de economische en monetaire unie. Wat verwacht u ervan?
Als de E.E.G. werkelijk tot stand kan komen op het praktische vlak, zal zulks een zegen zijn, want wij hebben een nijpende behoefte aan economische en financiële samenwerking in West-Europa. Maar zover zijn we nog niet. U kunt maar een financiële samenwerking krijgen als die aan een gecoordineerde economische politiek wordt verbonden. Het zal echter moeilijk zijn te bekomen dat de zes landen hun eigen standpunten en belangen laten varen. Ik, die nooit veel gereisd heb, moet het nu wel doen. Wat stel ik vast? Het nationale standpunt wordt overal nog geweldig verdedigd.
Gelooft u dat het monetaire Europa een serieuze kans maakt?
Zulks hangt af van één factor: of de politieke wil er achter zal zitten, want als de aangelegenheid bij de technici blijft, komt er niets van.
Komt er een Europese munt?
Dat is het doel op monetair gebied. Maar het is ook mogelijk de zes munten te behouden en ze zo te koppelen dat er geen verschil in waarde rneer bestaat.
Zou één munt toch niet efficiënter zijn?s
Ongetwijfeld, maar elk volk houdt aan zijn eigen munt vast.
| |
| |
Er zou ook iets verloren gaan van de eigen charme die een vreemde munt heeft. Maar als het toch zover komt, beveel ik u een naam aan voor de nieuwe munt en wel de daalder, die de voorvader van de dollar is.
Dank u voor de tip!
Hoe is de financiële toestand van ons land?
Wij staan er niet slecht voor. De toestand is in de laatste jaren zeker verbeterd. Het gedeelte van de globale staatsuitgaven dat gedekt is door de belastingen - dus zonder ontlening - is aanzienlijker dan vroeger. Het blijft toch zo dat de rijksschuld in België verhoudingsgewijs belangrijker is dan in vele andere landen. Er kunnen zich nieuwe problemen voordoen, als de staat verplicht wordt complementaire uitgaven te doen: zulks staat in het vooruitzicht met de bezoldiging van de ambtenaars, die in 1972 aangepast moet worden. Een gezonde opiossing zal niet zo gemakkelijk zijn.
Is er op dit ogenblik geen inflatie?
Ze komt te voorschijn aan verschillende kanten. Er is de kostenmflatie: de kostprijzen stijgen. Dat ligt aan de loonsverhogin gen van de laatste weken die meer bedragen dan de produktiviteit, d.i. de mogelijkheid om met dezelfde arbeidskrachten meer te vervaardigen. Dat de lonen verhogen in dezelfde mate als des sproduktiviteit, wordt veelal aanvaard.
Een tweede oorzaak van inflatie is het overvloedige geld. Als er te veel geld is, dan is er gevaar voor prijsverhogingen. Er bestaat op dit ogenblik te veel koopkracht. Een derde reden van de inflatie is de toepassing van de B.T.W. Men heeft bij ons getracht ze geleidelijk in te voeren. In Nederland werd het ineens gedaan. Zulks dreef de prijzen de hoogte in. We kunnen op dit ogenblik alleen maar vaststellen dat in Belgie het indexcijfer
| |
| |
sedert het begin van het jaar minder gestegen is dan gevreesd werd, maar het gevaar is zeker nog niet bezworen. De minister van Economische Zaken krijgt veel aanvragen voor prijsverhogingen, die men niet allemaal kan ontwijken.
Staat onze frank sterk?
Zeer sterk. Hij staat op de internationale markt goed genoteerd.
U hebt een mooie carrière gemaakt die een prachtige bekroning kreeg.
Ik heb het toch wel lastig gehad. Ik heb veel gewerkt. Met een goede gezondheid kon ik het doen. Ik slaap weinig omdat ik het niet nodig heb. Een dag waarop ik maar tien uur werk, is een uitzondering. De tijd is zo kostbaar dat ik hem niet in onbenulligheden kan laten gaan. Ik rust vlug uit: al kan ik moe zijn, toch gaat dat vlug voorbij. Mijn middel tot ontspanning van de zenuwen, is stappen: ik doe elke dag mijn vijf kilometer bij alle weer en wind. Ik heb het als een mooie levenstaak beschouwd te kunnen werken voor de economische bevordering van mijn volk. De sociale kant van de Vlaamse Beweging heeft mij altijd het sterkst geboeid. Zo ben ik een voorvechter geweest van de vernederlandsing van het bedrijfsleven, waarover ik trouwens direct na de tweede wereldoorlog een brochure heb uitgegeven. Datzelfde streven heb ik trouwens in de tijd van de repressie tot een wetsvoorstel uitgewerkt. Ik kwam tot de duidelijke bevinding, dat als men het cultureel niveau van de werkmensen wou omhoog halen, het gedaan moest zijn met hun het Frans op te leggen als gebruikstaal voor hun betrekkingen met de bedrijfsleider en het kader. Men verplichtte ze hun eigen cultuur af te leggen en dat was een schande. Mijn opvatting is later overgenomen door het Vlaams Economisch Verbond en nu is ze uitgegroeid tot een concrete werkelijkheid. Er zijn natuurlijk nog franskiljons maar ze hebben geen uitstraling meer. Dit is een
| |
| |
leidmotief geweest in mijn leven: werken om de sociale en economische toestand van de Vlaming te verbeteren. Ik heb er niet alleen voor geijverd, ik heb er verbeten voor gevochten. En dat zal ik blijven doen.
Uitzending: 26 april 1971.
|
|