| |
| |
| |
Mgr. Pieter Jan Broekx
Huize ‘In 't Claverblad’ Lombaardstraat 11, 3500 Hasselt
Monseigneur, u woont achter een prachtige gevel.
Die helaas gedeeltelijk afgebroken wordt, omdat er een inrij moet komen voor het klooster der ursulinen hier achter.
Het is spijtig maar een eis van de tijd.
Het is geen beschermd monument?
Nee, hoewel het een mooi en historisch huis is, dat van 1635 dateert. Het is het oude huis van de Commissie van Openbare Onderstand, die toen Geestelijke Tafel heette.
Vóór de Franse revolutie was het de woning van de burgemeester en het schild van de stad is nog te zien in de andere voorkamer.
Indien het niet tot beschermd monument werd verklaard is het wel een beetje mijn schuld. Ik ben er niet erg voor dat men aan een huis niet mag raken, tenzij via het openbaar bestuur, dat langzaam werkt of niet werkt. Ik heb op dat stuk een rijke
| |
| |
ervaring opgedaan. Op zeker ogenblik werd het kerkje van mijn geboortegehucht Erpekom onder Grote-Brogel te klein en er moest een grotere kerk komen.
Het is een prachtig kerkje uit de 11de eeuw, waar ik zeer aan gehecht was, ook omdat ik er mijn eerste mis heb opgedragen. Ik heb dan bemiddeld om dat kerkje in zijn oorspronkelijke staat naar Bokrijk te krijgen.
Dat is in laatste instantie gelukt maar het is niet gemakkelijk geweest. Stedebouw is een uitstekend organisme maar dikwijls een lastige dienst, vooral in Limburg met de ruimtelijke ordening. In Erpekom hebben ze nu een nieuwe mooie kerk, ook scholen en nieuwe wegen, en de mensen zijn er tevreden. Het is trouwens een dorp met toekomst.
En in Bokrijk staat het oude kerkje nu in een prachtige omgeving en het zal voor altijd bewaard blijven. Toen het er pas stond had ik nog de grote voldoening er ook de eerste mis te mogen celebreren.
Wat men hier afbreekt gaat niet naar Bokrijk?
Het wordt niet helemaal afgebroken, alleen de poort gaat weg en die neemt de stad Hasselt over om ze op een andere plaats op te zetten.
Woont u hier al lang?
Toch 2.5 jaar en het huis is extra goed gelegen, precies tussen het stadhuis en het gouvernementsgebouw, twee instanties waarmee ik altijd de beste betrekkingen heb gehad. Aan de achterkant bevindt zich het klooster van de ursulinen, die eigenlijk eigenaar zijn van het huis. Ik ben jarenlang hun rector geweest en heb van zeer nabij de groei van hun school meegemaakt. Ik ben er trouwens niet vreemd aan dat het Nederlands er de voertaal geworden is. De zusters zijn voor mij trouwens altijd zeer vriendelijk geweest, en voor mij is het dan weer erg gemakkelijk
| |
| |
dat ik maar het binnenpleintje heb over te steken om de mis te gaan doen.
U werd op 7 maart 84 jaar en u bent altijd een zeer actief man geweest. Hoe voelt u zich nu?
Zeer tevreden. Onze-Lieve-Heer heeft het altijd goed geregeld en zal het ook in de toekomst doen. Al wat ik ondernomen heb is in goede handen en ik heb uitstekende medewerkers. Ik volg nog altijd alles: elke dag komt mijn opvolger, E.H. Rubens, mij het goede en het kwade vertellen, maar vooral toch het goede en dat houdt mij in een optimistische stemming. Het is kostbaar voor een oud man omringd te zijn met mensen die u waarderen en die uw werk waarderen. Ik heb in dat opzicht altijd veel geluk gehad.
U bent hier in de provincie de voorvechter van de arbeiders geweest, maar feitelijk komt u uit een boerenfamilie.
Dat is juist en het is voor mij indertijd niet gemakkelijk geweest me als boerenzoon in te werken in de mentaliteit van de werkman. De boer is uiteraard conservatief, de werkman progressief.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Zes, waarvan ik de oudste was. Wij behoorden tot een grote familie. Ik heb 82 echte nichten en neven en op zeker ogenblik waren daar 29 priesters en kloosterlingen bij, zelfs een bisschop, mgr. Moris. Dat zat trouwens in de familie, want mijn moeder, die van Gruitrode was, was familie van mgr. Paredis, bisschop van Roermond, en de traditie gaat voort. Erpekom telde in mijn jeugd 140 inwoners en daar waren in de 40 Broekxen bij!
Waar deed u humaniora?
| |
| |
In het college in Peer dat toen in volle bloei was. Er waren uitstekende leraars, die met hart en ziel in de democratische stroming en de Vlaamse strijd stonden.
Zo kregen we niet alleen goede lessen maar ook het heilig vuur!
In Peer werd de eerste boerengilde van België gesticht met als promotoren de professoren Vliebergh en Helleputte, die daar geregeld kwamen.
Ik heb aan dat college in Peer zeer veel te danken en ik ben blij dat ik er later iets voor terug heb kunnen doen. Het is nu volledig herbouwd en is met zijn volledige studiemogelijkheden een van de mooiste colleges van de Kempen. Er zijn uit dat college altijd veel priesters en zelfs bisschoppen gekomen: mgr. Kerkhofs zaliger o.m. had er ook zijn humaniora gedaan.
Uw humanioratijd was ook de grote tijd van de studentenbeweging.
Ik heb er ook actief aan meegedaan. Vanaf mijn seminarietijd was ik voorzitter van de Limburgse studentenbond. Ik mag zeggen dat het college en de studentenbeweging aan mijn leven de richting hebben gegeven van de sociale strijd en de Vlaamse strijd. Van Cauwelaert heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld en hij is mijn vriend gebleven tot het einde, door dik en dun.
Toch bent u in Peer niet tot in de retorica gebleven.
Nee, poësis en retorica heb ik in het Sint-Jozefscollege hier in Hasselt gedaan.
Mijn heeroom zaliger was pastoor in Membruggen en de directeur van het college ook, zo kwam ik daar terecht. Het was daar een andere sfeer: de directeur was van de oude school, dus franskiljon, en alles was er in het Frans. Maar er bestond de Vlaamse academie, die de Vlaamse Bloemengaard heette, een litterair gezelschap dat onder de leiding stond van J. Geurts, de
| |
| |
man van de metriek, het rijm en de letterkundige ontledingen. Hij sprak zoveel over Vondel dat de leerlingen hem Vondel noemden! Ik heb later de leiding van de Vlaamse academie overgenomen. Daar en op andere vergaderingen van de studentenbonden heb ik honderden keren pastoor Cummens gehoord, die werkelijk de lieveling was van de studentenbeweging. Maar onze voorman was toch vooral Frans van Cauwelaert: zijn verschijning alleen al was voldoende om onze geestdrift op te wekken en als hij sprak trok hij ons mee. Iemand die minder redenaar was maar toch ook grote invloed had op ons, was Dosfel. Hij heeft hier eens gesproken voor het standbeeld van de Boerenkrijg en hij heeft daar een waarheid gezegd die ik sindsdien vaak herhaald heb: ‘Het uitvoeren van idealen is een lijdensgeschiedenis.’
*
Op een schilderij aan de wand van deze werkkamer staat het landschap van Erpekom afgebeeld door Karel Theunissen van As. Het geboortehuis, waarin nu de jongste broer van mgr. Broekx woont, is de boerderij links. Op een ander schilderij staat een eik van de vaderlijke hoeve uitgebeeld. De figuur die de kamer beheerst is die van de Heilige Paulus, met in de hand de brief aan de Corinthiërs. Mgr. Broekx houdt van deze strijder maar heeft daarnaast ook veel verering voor zijn eigen patroon Sint-Pieter, die nog eens staat afgebeeld op dit schilderij uit Florentië, een cadeau van het personeel bij de 84e verjaardag van mgr. Broekx.
Vader en moeder Broekx staan op de ereplaats, zowel in de ontvangstkamer als in de eetkamer.
*
U bent dan voor priester gaan studeren.
| |
| |
Die roeping was niet moeilijk vast te leggen: men werd boer of priester, er was toen niemand die er aan dacht dat men ook dokter of advocaat kon worden. Een zoon die priester werd, was in die tijd een groot sacrificie voor de boeren, maar ze telden het niet, ze waren er blij om.
Wijsbegeerte deed u aan het seminarie in Sint-Truiden.
Onze professor daar in het eerste jaar was mgr. Kerkhofs zaliger, een lieve, eenvoudige man, die ons stichtte door zijn lessen en door zijn schoon voorbeeld: het was een genoegen hem te zien bidden. Van 's morgens tot 's avonds was hij bij zijn studenten en ging met hen zeer gemoedelijk om.
Zijn voorbeeld heeft sterk ingewerkt op alle seminaristen. Als superior hadden we dan professor Knocker, een Duitser, die een sterke figuur was. Hij was een groot moralist, wiens artikels men nu nog altijd kan lezen. Alles was daar op het seminarie ook in het Frans natuurlijk, maar we hadden voor Nederlands toch een goede professor, Cornelissen van Bocholt. En verder was er weer de Vlaamse academie, Utile Dulci, die de Vlaamse geest goed wakker hield. In die studentenbonden en letterkundige kringen leerden wij ook spreken, het woord te voeren en dat is mij later van groot nut geweest, ook al heeft mijn professor in de retorica mij ooit gezegd dat ik nooit zou kunnen preken!
En dat tegen ‘de klok van Limburg’! Voor de godgeleerdheid ging u dan naar het seminarie in Luik. Was het toch niet een beetje hinderlijk voor de Vlaamse Limburgers naar een Waalse stad en een Frans seminarie te moeten gaan studeren?
Nee, we werden daar goed onthaald, er was een goede geest en we voelden er ons thuis. We hadden ook het voordeel dat mgr. Kerkhofs met ons mee naar Luik ging. De president van het seminarie was kanunnik Leroux van Bree: hij was helemaal niet vlaamsgezind maar had toch graag te doen met Vlaamse Kem- | |
| |
penaars. Mgr. Rutten, die toen bisschop was, verplichtte de Walen Nederlands te leren. Elke Vlaamse seminarist kreeg als vaste compagnon een Waalse, voor mij was dat de latere mgr. De Voghel, die achteraf van Leuven naar Rome is gegaan. Hij was niet vlaamsgezind maar wel sociaal voelend. Wij spraken over Antoine Pottier en over de sociaal-democratische beweging in Luik, die toen volop actief was met als leiders Tschoffen, de Ponthière, Leroy. Het was een moeilijke tijd in Luik. We waren bij de beweging wel niet rechtstreeks betrokken maar de gedachte leefde. We hebben ook de strijd zien gebeuren en meegeleefd. De conservatieven reageerden fel en hadden mgr. Rutten onder de arm genomen.
Toen mgr. Rutten me later benoemde zei hij nog: ‘Ik hoop dat we in Limburg nooit de moeilijkheden zullen kennen, die we in Luik hebben gehad.’ Dat is dan ook niet gebeurd. Ik moet er bij zeggen dat mgr. Rutten mij in mijn democratische strijd in Limburg altijd heeft gesteund, ook op de vinnigste ogenblikken. Mgr. Rutten was vlaamsgezind en dat zegt veel.
Nog voor u priester werd gewijd, op 17 april 1906, was u al leraar.
Hier in Hasselt, aan het college waar ik leerling was geweest. Mijn directeur was Noelmans, een politiefiguur, streng en veeleisend, maar toch een goede baas. Ik was het in vele opzichten niet eens met hem en er waren dikwijls strubbelingen, maar alles is toch in goede verstandhouding geëindigd, in zoverre zelfs dat ik zijn algemene erfgenaam ben geworden! Dat was wel niet veel bijzonders maar het was een bewijs van vertrouwen. Ten andere, door testamentuitvoerder te worden van een priester, wordt ge niet veel rijker. Ik ben het vier keer geweest en vier keer bleef ik met de meid zitten!
Ik heb het dan toch elke keer kunnen oplossen, maar niet zonder moeite. Nu is dat geen probleem meer, omdat het pensioenstelsel bestaat, maar vroeger was dat een grote moeilijkheid.
| |
| |
Welke vakken gaf u in Hasselt?
Ik was eerst prefect voor discipline en daarnaast gaf ik twee vakken waar ik niets voor voelde, maar die mij later veel diensten hebben bewezen: handel en landbouw. Er werd landbouw gegeven in die tijd, omdat het een vak was dat door de staat werd gesubsidieerd. Toen twee jaar later Geurts dan naar Beringen ging, werd ik de leraar Nederlands en aan dat vak heb ik veel plezier gehad. Ik heb er ook enkele schitterende studenten gehad, die later een rol gespeeld hebben in het publieke leven: Constant Godelaine, advocaat Koninx van Hasselt, Jozef Droogmans.
Later heb ik vernomen dat de bisschop mij al in 1908 had willen benoemen tot bestuurder der sociale werken, maar dat de directeur van het college mij niet had willen loslaten en dat mgr. Rutten had toegegeven. En ook dat is voor mij weer goed geweest. Het Nederlands was voor mij een leervak en door het te onderwijzen, leerde ik de geschreven en gesproken taal beter beheersen. Ik had daarbij een goede stem en werd gevraagd om te spreken. Samen met professor Vliebergh van Leuven ging ik naar de verschillende parochies van Limburg: professor Vliebergh om Raiffeisenkassen te stichten en ik om bij die gelegenheid de kanselrede uit te spreken in alle missen. Ik herinner me nog altijd de tekst van mijn eerste sermoen: ‘Een broeder door een broeder geholpen is als een versterkte stad’. De oprichting van de boerengilden en Raiffeisenkassen is aan de stichting van de werkliedenpartijen voorafgegaan.
In Hasselt zelf stichtte ik in die tijd een sociale studiekring waarin de maatschappijleer van Ariëns en Aengenent werd bestudeerd.
Wanneer werd u dan bestuurder van de sociale werken?
In 1913, maar ik bleef terzelfder tijd nog leraar tot in 1918.
| |
| |
Was dat een nieuwe plaats, een nieuw ambt?
Nee, reeds in 1904 had mgr. Rutten E.H. Delvoie uit Tongeren aangesteld tot geestelijk bestuurder van de maatschappelijke werken. Het is E.H. Delvoie die in 1906 zijn secretariaat in de later berucht geworden Tramstraat vestigde en die daar in hetzelfde jaar de eerste ambachtsschool van Limburg opende. E.H. Delvoie voelde minder voor de sociale werken maar interesseerde zich bijzonder voor het broodnodige vakonderwijs: hij was in Tongeren de eerste fietser geweest, later de eerste autobestuurder en hier in Hasselt hield hij zich graag bezig met het vliegwezen. Hij heeft zelfs het vliegveld van Kiewit ingericht. In 1908 werd dan een tweede priester benoemd op het secretariaat: E.H. Habraken. Hij werd hulpsecretaris maar ging terzelfder tijd naar Leuven politieke en sociale wetenschappen studeren: hij volgde er o.m. de lessen van de sociaal vooruitstrevende professor Brants, die toen al streed voor familieloon en verkorting van de arbeidsduur.
E.H. Habraken is tot in 1913 gehecht gebleven aan het secretariaat. Hij is het grote trekpaard geweest van heel de sociale actie in heel de provincie. Hij was buitengewoon verstandig, edelmoedig en gaf zichzelve volledig.
Ik heb aan hem een grote steun gehad en door zijn medewerking is alles mogelijk geworden. Hij heeft alle leed meegedragen en alle karweien mee uitgevoerd. Ik ben kanunnik geworden, prelaat, senator - hoe gaat dat! - maar Habraken had evenveel verdiensten en had het evengoed kunnen worden. Dat het niet gebeurde is wellicht te wijten aan het feit dat hij een zekere gave van omgangsgemak en welsprekendheid miste. In elk geval heb ik het buitengewoon geluk gehad E.H. Habraken te hebben gehad als medewerker en na hem E.H. Rubens die nu mijn opvolger is. Het zijn twee oud-studenten van Leuven en ik ben goed geplaatst om te weten wat de universiteit van Leuven betekend heeft en betekent in het sociale leven en in het Vlaamse culturele leven.
| |
| |
Voor iemand als ik, die de hele dag actief moet zijn, was en is het kostbaar intellectuelen naast zich te hebben, aan wie hij zijn problemen kan voorleggen en die ze met hem oplossen. Hij steekt de pluimen op zijn hoed, maar hun komt de verdienste toe. Ik kan op dat stuk Onze-Lieve-Heer niet genoeg danken. De bisschop gaf mij steeds zijn beste mannen als medewerkers en verder kreeg ik onschatbare hulp, o.m. van de paters franciscanen en ook van begaafde en knappe leken.
Het doet deugd iemand met zoveel oprechtheid de lof te horen spreken van zijn medewerkers. - Wat gebeurde er dan toen u in 1913 tot bestuurder van de sociale werken werd aangesteld?
Ik heb eerst naar een lijn gezocht. Ik nam contact op met het nationaal secretariaat der maatschappelijke werken, dat gesticht was onder de leiding van pater Rutten.
Men vergeet dat wel eens maar het Algemeen Christelijk Vakverbond van België werd hier in Hasselt gesticht in september 1903 met E.P. Rutten als bestuurder van het secretariaat. Wij hebben dit feit op het vakbondscongres van 15-16 augustus 1936 hier te Hasselt herdacht en een bronzen plaat geplaatst in de gevel van het werkmanshuis met deze tekst: ‘A.C.V. - In deze zaal werd in september 1903 door de Belgische Volksbond besloten tot oprichting van het Algemeen Secretariaat der Kristene Beroepsverenigingen van België, waarvan het bestuur werd toevertrouwd aan Eerw. Pater Rutten o.p.’ De Duitsers hebben de plaat tijdens de oorlog weggenomen en ze is mee met onze klokken vertrokken en natuurlijk niet teruggekomen.
Nog een paar andere belangrijke feiten uit die tijd vergeet men ook vaak, bv. dat in 1904 ook hier in Hasselt werd gesticht het groot maatschappelijk tijdschift De gids op maatschappelijk gebied met maandelijks De onderlinge bijstand. Het eerste is uitgegroeid tot het prachtige maandschrift van het A.C.V., het tweede tot het maandschrift van de landsbond der christelijke mutualiteiten van België. Ook in 1904 werd hier gesticht de
| |
| |
‘Herverzekering van de Gewestelijke Christene Bond’, die naderhand zou uitgroeien tot het machtig verbond van ziekenkassen. Het was er om te doen de ziekteverzekering te veralgemenen, ook steun te verlenen aan de vrouw en aan de kinderen. Deze sociale organisatie nam een grote vlucht tijdens de oorlog 1914-1918 en bijzonder na 1945, toen het stelsel der sociale zekerheid werd ingevoerd.
Verder heb ik mij voor mijn organisatie ook geïnspireerd op de werking van de Belgische Boerenbond, die een model was van standsorganisatie. Ik kwam uit de boerenstand en uit een streek waar de Belgische Boerenbond goed was ingericht en ik heb daar veel wijsheid opgedaan. Ik mag dus ook niet vergeten te vermelden mijn betrekkingen met mgr. Poels uit Heerlen, die in Nederlands-Limburg de werkliedenbonden had georganiseerd. Zolang hij leefde ben ik nauw in contact met hem gebleven en heb ook rijkelijk van zijn ervaring geprofiteerd.
Dat alles vormde dus de grondslag waarop u gebouwd hebt. Welke richting ging dat uit?
Er waren twee feiten waarmee men rekening moest houden: het grootkapitaal en het opkomend socialisme. In 1908 had de toen jonge Vlaamse socialistische leider Kamiel Huysmans op het groot socialistisch congres te Tongeren de profetie gelanceerd: ‘Wij gaan Limburg aanpakken met onze twee grijparmen, een vanuit Luik en een andere vanuit Antwerpen, en binnen enkele jaren zal heel Limburg bloedrood zijn.’ Op dat ogenblik waren de kolen ontdekt en waren er reeds zeven kolenmijnvergunningen toegestaan.
Om mij er goed van te vergewissen welke lijn gevolgd diende te worden, bekwam ik van mgr. Rutten dat mgr. Lamine, toen grootvicaris, drie dagen naar Limburg kwam en de autoriteiten en de mijnbesturen bezocht, om de verhoudingen te onderzoeken en de samenwerking voor na de oorlog voor te bereiden.
Toen hij ermee klaar was zei hij mij tot besluit: ‘Ge zult
| |
| |
moeten doen wat ge kunt en uzelf redden.’
Ik heb dan nog een beroep gedaan op de grote sociale man van die tijd, pater Vermeersch, en ik heb van die kleine jezuïet veel geleerd. Hij kwam hier acht dagen en ging op eigen houtje met alle invloedrijke personen van Limburg praten. Toen hij met zijn enquête klaar was, gaf hij mij een stapel aantekeningen met een duidelijke conclusie: ‘Er is maar één middel om te slagen: ge moet u opwerken tot een sociale macht, zodat men zonder u niet verder kan. Ik durf niet zeggen macht tegen macht, maar macht waar men rekening mee moet houden. Ge moet met de grote nijverheid kunnen spreken van gelijke tot gelijke.’ Dat gaf een vaste lijn. Ik week er nooit van af.
Onder de oorlog kon er van al deze plannen wel weinig gerealiseerd worden.
De oorlogsjaren zijn een tijd geweest van bezinning en beraad, voorbereiding op mijn werk. Toen werd de grondslag gelegd van heel het coöperatiewezen, dat later zou uitgroeien tot een landelijke organisatie. Praktisch heb ik me toen beziggehouden met het probleem der ziekenkassen, dat vooral in oorlogstijd nijpend was en verder heb ik me toegelegd op werken van liefdadigheid, o.m. door een hele hervorming door te voeren in het Hoover-comité of ‘Voedingskomiteit’. In die tijd heb ik ook een sociale studie van Limburg opgesteld, waarin ik heel mijn visie op de toekomst heb vastgelegd.
Na de oorlog bent u dan met uw actie begonnen.
Ja, onmiddellijk. De leuze was: één arbeidersorganisatie voor héél Limburg, éénheid in werking, éénheid in leiding.
Een volledige arbeidersorganisatie die al de belangen van al de arbeidersfamilies zou omvatten: stoffelijke, zedelijke en godsdienstige, zo voor mannen als voor vrouwen als voor de jeugd. De verschillende standen zullen worden georganiseerd in
| |
| |
standsorganisaties, met daarnaast specifieke organisaties voor specifieke doeleinden. De economische opzet met verschillende economische werken in de arbeidersorganisaties moet zakelijk gebeuren en onder bevoegde leiding staan. Ik heb deze opvatting later op de Sociale Week in Leuven onder deze woorden samengevat: een sociale organisatie moet één zijn, algemeen, familiaal en parochiaal.
Hoe zette u deze theorie in de praktijk om?
Op 24 november 1918 verscheen al het eerste nummer van Ons Limburg, een sociaal weekblad dat nu nog altijd verschijnt en op 26 januari 1919 had de eerste grote volksvergadering plaats in het werkmanshuis in Hasselt. Daar heb ik de werkersstand opgeroepen zich te verenigen.
Ik heb gepleit voor de achturendag, ik heb een loon geëist van 1 frank per uur. Dat maakte zo een effect dat ze me een tijd lang ‘1 frank per uur’ genoemd hebben. Verder stelde ik de coöperatie in het vooruitzicht. Ondertussen was ik al met een winkel begonnen waar ik het overschot van het vet van het Hooverfonds tegen lage prijs liquideerde. In se is dat winkeltje het begin geweest van de coöperatie de Welvaart. Terzelfder tijd richtte ik een coöperatieve slachterij in op de markt en zette ineens het vlees op de helft van de prijs. Dat had natuurlijk een groot succes en men schoof aan als in de grote warenhuizen. Daar is trouwens nog een goede anekdote aan verbonden.
Op de eerste prijsuitreiking na de oorlog in het college hier te Hasselt zei de directeur tot de bisschop: ‘Ik kan u goed ontvangen want ik heb goed vlees kunnen kopen tegen voordelige prijs.’ En hij vertelde dan over die coöperatieve slachterij. In zijn toast achteraf loofde mgr. Rutten mijn actie en benoemde mij spontaan tot kanunnik, omwille van de slachterij!
Na het diner moest ik een voordracht houden in Kortessem en de pastoor kondigt daar aan dat ik tot kanunnik ben benoemd. Mgr. Lamine, de vicaris-generaal, die daar was, zei: ‘Impossible,
| |
| |
die benoeming is niet voor het kapittel geweest!’ Maar het woord van de bisschop telde natuurlijk en zo werd ik de jongste kanunnik van het kapittel van Luik. Nu ben ik al sedert jaren de ouderdomsdeken.
Uw actie werd dus wel goed ontvangen.
De reacties gingen twee richtingen uit. Er was natuurlijk de reactie van het grootkapitaal en van alles wat conservatief was. Toen de actie zo een tijdje bezig was werd ik geschuwd door velen van mijn gelijken of door de autoriteiten. Men zag mij eenvoudig niet staan en het is gebeurd in lijkdiensten, dat pastoors op een andere stoel gingen zitten om door mij niet besmet te worden. De oude gouverneur Renesse verbood mij in zijn kantoren te komen.
Ik mocht in de parochiezalen niet meer binnen om te spreken en was dan wel verplicht in cafés te gaan spreken en als dat niet mogelijk was, dan deed ik het maar op de openbare weg. Maar dat mocht ook niet: op 28 januari 1921 zat ik op het bankje van de boetstraffelijke rechtbank in Tongeren onder de beschuldiging op 12 september 1920 in Eisden op de openbare weg tot de werklieden te hebben gesproken. Ik werd vrijgesproken maar mijn collega en medewerker E.H. Habraken, die hetzelfde gedaan had in Maaseik, werd in Tongeren veroordeeld en werd pas in beroep te Luik vrijgesproken.
Welke zijn dan de belangrijkste realisaties uit die tijd?
De belangrijkste is de groeiende macht van de standen. Direct na de oorlog waren de landbouwproblemen voor de sociale werken de belangrijkste. Er bestonden bv. wel melkfabrieken maar die hielden zich enigszins afzijdig van de Belgische Boerenbond en ze dreigden puur commerciële ondernemingen te worden. Ik heb getracht die melkerijen opnieuw in de sociale lijn te brengen en er een gebundelde organisatie van te maken. Vanaf 1919 was ik
| |
| |
trouwens lid van de bondsraad van de Belgische Boerenbond. Al naargelang de industriële evolutie zich in Limburg voltrok, werden nieuwe werken noodzakelijk: standsorganisaties, zo van boeren en middenstanders als van werklieden.
De coöperatie speelde daarbij ook een grote rol.
Dat zal wel. Ik heb u al gesproken over mijn coöperatieve slachterij. We gingen dan verder en begonnen niet winkels, ‘In de kleine winst’ geheten, in feite winkels van de werkman tegen winkels van de patroons en ook tegen de socialistische. We wensten de prijzen te drukken, kwaliteit te leveren, eigen economie op te bouwen. Er was op dat stuk harde centralisatie nodig. Er bestonden wel kleine coöperatieven maar ze zaten alle in de rats; priesters zijn immers geen zakenlieden en ik heb dat ook duidelijk gepropageerd: de handel zelf is voor de organisatie.
Het was een theorie die o.m. door kardinaal Van Roey werd gesteund. Toen onze Welvaartwinkels een tijdje bezig waren, kregen we een aanbod van de C.V.A., de Comptoir d'Achat et de Vente, dus de organisatie van de werkgevers, om al de arbeiderscoöperatieven op te geven. Het argument was: gij organiseert al die winkels enkel om enkele honderdduizenden frank voor uw sociale werken te verdienen. Geef uw winkels op en wij zullen u elk jaar die enkele honderdduizenden geven. Wij zijn op dat aanbod niet ingegaan en verleden jaar hebben wij diezelfde C.A.V. opgekocht!
Wat alleszins pleit voor de sterkte van uw organisatie. Omvat die coöperatie alleen winkels?
Ze omvat warenhuizen, het spaarwezen en later de volksverzekering.
Wie komt die werking ten goede?
| |
| |
In de eerste plaats de leden, de werklieden dus, en vanaf 1924 ook de boeren, want toen is de Boerenbond toegetreden. Verder profiteren ervan al onze sociale instellingen, onze katholieke werkliedenbonden, de jeugdorganismen, de studiekringen, de vrouwenorganismen. Die bestaan nu alle afzonderlijk maar in het begin hadden die allemaal geld en steun nodig om hun werk te kunnen voortzetten.
Kan u de theorie met een voorbeeld in de praktijk illustreren?
Neem grote parochies als Lommel, Neerpelt, Zonhoven, Genk, waar onze sociale actie haar stempel heeft gedrukt op het lokale leven, door de intrede van onze mensen in het openbaar leven, door de erkenning van onze organisatie. Vroeger had men in deze parochies afzonderlijke coöperaties, bakkerijen, enz., die geen enkele invloed hadden. Toen deze coöperaties in één organisatie werden gebundeld, vormden zij een macht, die het aanschijn van het openbare leven veranderde. Dat bracht mee dat ook de werklieden vertrouwen kregen, omdat ze zagen dat er organisaties kwamen die voor hun belangen en voor hun familie zorgden.
*
De mooie schrijftafel in deze werkkamer erfde mgr. Broekx van zijn heeroom. De madonna erboven is een geschenk van Leuven en het Agnus Dei een cadeau van de clarissen van Genk, een klooster dat mgr. Broekx heeft helpen stichten. Op een foto links staan de drie baanbrekers van het georganiseerde landbouwkrediet: Mellaerts, Raiffeisen en Vliebergh.
Toen mgr. Broekx kanunnik werd in 1921 schonk de Limburgse Zuivelbond, waarvan hij schrijver was, dit portret, geschilderd door Karel Theunissen. Daar de nieuwe kannunik geen mantel bezat, leende mgr. Rutten hem voor de gelegenheid de zijne.
| |
| |
Het borstbeeld kreeg mgr. Broekx dan weer cadeau toen hij 20 jaar bestuurder was van de Sociale Werken. Het werd gemaakt door Boedts van Tongeren. Toen de Leuvense universiteit monseigneur Broekx met het doctoraat honoris causa vereerde, werd van hem deze kleurenfoto gemaakt. Het spreekt vanzelf dat er in dit huis een schilderij hangt van Onze-Lieve-Vrouw, Virga Jesse.
Het diploma van Huisprelaat van Z.H. de Paus werd in 1938 door Pius XI aan monseigneur Broekx verleend.
De monumentale boekenkast zit vol oude en nieuwe boeken en in een andere kast zit het oog op de wereld verborgen, het televisietoestel.
Ten slotte is er in deze werkkamer bij het venster een vaste leestafel waar nu de Politieke geschiedenis van België door professor Luykx openligt.
In de wachtkamer staat boven de monumentale schouw het schild van Hasselt en daaronder een magnifieke foto van mgr. Broekx, acht jaar geleden.
Hier staat ook het beeld van de Leuvense Sedes Sapientiae en eronder hangt het diploma honoris causa.
Verder hangen hier foto's: die van pater Rutten, van de vader, moeder en zuster van mgr. Broekx.
En nog meer foto's: de gastheer als redenaar, een klasfoto uit de Hasseltse leraarstijd, een groepsfoto met mgr. Broekx als provinciaal senator, de oude werkliedenfanfare van Hasselt in 1920.
Op een tekening ziet men nog het plan van de kerk van Grote-Brogel en op een kast ligt de sjaal die moeder Broekx altijd gedragen heeft.
In de gang herinnert een document aan de Volksdag van het arrondissement Maaseik op het Vrijthof te Bree in 1891. Het was 14 dagen na het verschijnen van Rerum Novarum en mgr. Broekx was er als kind met zijn vader aanwezig.
Deze stamboom geeft een overzicht van alle kardinalen en bisschoppen van België sinds 1830.
Toen mgr. Broekx vijftig jaar priester was, schonk het per- | |
| |
soneel hem deze tinnen schotel en de mijnwerkerslamp kreeg hij van het gemeentebestuur van Genk. Dit schild van het A.C.V. is voor mgr. Broekx een vast symbool.
In de warme maanden is dit het zomerkwartier van mgr. Broekx.
Ook hier zijn het vooral foto's die van dierbare herinneringen spreken: het portret van heeroom, van wie de gastheer ook de oude klok erfde, Paus Pius XII, mgr. Moris, mgr. Kerkhofs en dezelfde bisschop met mgr. Broekx als assistent, mgr. Paredis, kardinaal Cardijn met mgr. Broekx.
Weer de kerk van Grote-Brogel en het kerkje van Erpekom, door schilder Theunissen. Een document is deze foto van 1930 met de eerste medewerkers en ten slotte ligt er hier ook een hele verzameling penningen die herinneren aan gebeurtenissen en figuren.
*
U hebt actief in de politiek gestaan.
Wie aan sociale actie deed, kon daar niet buiten blijven, ook als hij niet gewild had, want vele van de sociale kwesties krijgen hun beslag op politiek vlak.
Sociale politiek was feitelijk synoniem met Vlaamse politiek.
Na de oorlog was het hier in Limburg een echte revolutie, de oude garde werd opgedoekt en in hun plaats traden de jonge Vlaamse democraten onder de invloed van de Katholieke Vlaamse Landsbond, van Frans van Cauwelaert en van mgr. Rutten. De vier punten van het minimumprogramma waren:
1. | Vernederlandsing van de hogeschool in Gent en nergens anders dan in Gent. |
2. | Algemene vernederlandsing van het onderwijs. |
3. | Vervlaamsing van heel het bestuur in het Vlaamse land. |
4. | Indeling in Vlaamse en Waalse regimenten. |
Heel Limburg stond volledig achter dit programma en achter
| |
| |
de Limburgse Vlaamse democraten: Vancaeneghem, Frans Theelen, Spaas en Gruyters.
Het werd een harde strijd en mgr. Rutten kreeg natuurlijk last want heel de aristocratie van Limburg was ertegen, op één enkele uitzondering na en dat was Georges de Schaetzen van Tongeren. Hij was wel niet vlaamsgezind maar zeer sociaal gericht. Hij is feitelijk de echte oprichter geweest van de coöperatieven en een man die ontzaglijke diensten heeft bewezen.
U werd senator.
Provinciaal senator in 1920 en buiten alle verwachting. Ik zat op het secretariaat te werken toen ze het me kwamen vertellen en mijn eerste reactie was: heb ik wel de leeftijd? Dat klopte precies en ik werd dan maar weer eens de jongste senator.
Van 1921 tot 1953 bent u dan gecoöpteerd senator gebleven, 32 jaar lang.
Ik heb een zeer goede herinnering aan die tijd. Er werd daar hard gewerkt, ook al oordeelt men vaak anders: wie zijn werk als politicus goed doet, heeft veel werk. Ik heb me speciaal toegelegd op sociale voorzorg en ik ben van verschillende wetsontwerpen rapporteur geweest, o.m. van de Nationale Arbeidersraad.
Waarin volgens minister van Staat Eyskens een boeiende synthese wordt gegeven van de sociale evolutie in de Belgische wetgeving.
Ja, zo heeft professor Eyskens dat willen noemen in zijn toespraak naar aanleiding van mijn eredoctoraat. Ik heb in elk geval mijn best gedaan en via de Senaat en de politiek heb ik heel wat kunnen bereiken voor de sociale arbeid in Limburg.
Als priester kon u dus in de politiek op uw plaats zijn.
| |
| |
Maar ja! Toen ik senator werd vond mgr. Rutten dat goed maar hij gaf me daarbij de raad: blijf buiten de bagarres, geen politiek. Ik heb ook nooit last gehad: ik werd gerespecteerd, telde vrienden in alle groepen en heb nooit enige onaangenaamheid ondervonden. Men had en heeft daar eerbied voor de priester die daar zetelt.
Toen ik in 1953 ontslag nam kwamen Hoste, de liberaal Hoste, en de socialisten Rolin en Volckaert hier om te vragen dat ik zou blijven. Bijzonder bij de socialisten zijn er die graag eens rechtuit spreken, vooral met een priester, om te weten hoe hij staat tegenover de werkman. Ik ben toch niet gebleven: er is een tijd van komen en gaan. Er waren bij de andersdenkenden trouwens zeer hoogstaande mensen waar ik respect voor heb. Ik denk bv. aan Janson, die twee keer minister van Justitie geweest is en die nooit een magistraat in Limburg heeft benoemd zonder mij te consulteren. Hij benoemde niet altijd mijn kandidaat, maar hij informeerde: ‘Je veux une magistrature intègre,’ zei hij.
Er was daar de liberaal Masson, die als hij een knecht nodig had voor zijn boerderij in Mons, mij vroeg: ‘Monsieur le Chanoine, ge moet me een goeie domestique bezorgen.’ Ik heb dat gedaan en kon meteen nog een dienst bewijzen aan een arme Limburgse familie. Masson was er zo tevreden over dat hij absoluut wilde dat ik bij hem op bezoek kwam. Als we aan tafel gingen zei hij dan eenvoudig: ‘Stilte, monseigneur bidt.’ En de volgende morgen kwam hij mij oproepen om de mis te gaan lezen. Dat is liberaal zijn als ge het zo beleeft en het zijn dingen die ge niet vergeet.
U hebt heel wat prominente politieke figuren gekend in die vele jaren.
Ze zijn niet allemaal op te noemen: Poullet, Albert-Edouard Janssen, Cyriel van Overberghe, Rubbens, Hymans, De Schryver. Men zegt veel kwaad van de politici omdat men ze niet kent,
| |
| |
omdat men niet weet wat ze als werk verzetten. Er zijn natuurlijk altijd mensen die profiteren maar die zijn er overal. Ik heb respect voor de politici, maar ze moeten hun zaken serieus doen.
Kon u in de politieke wereld ook als Vlaming aarden, want daar werd wel alleen Frans gesproken!
Toen ik in de Senaat kwam heb ik Nederlands gesproken en ook direct op de eerste vergadering van de rechterzijde: Bernier, de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, ging trouwens uit protest buiten. Maar ik werd gesteund: Rijckmans bv., die zelf geen Nederlands sprak, zei me dat ik moest volhouden. En ik kreeg ook aanmoediging van niemand minder dan koning Albert, die mij bij zich liet komen en die mij zegde: ‘Ge moet volhouden, ge hebt dat recht. Ik ben helaas in het Frans opgevoed maar ik leer Vlaams. Ik lees Het Laatste Nieuws en Het Handelsblad.’ - ‘Sire, zei ik, u zou ook De Standaard moeten lezen!’ - ‘Als u denkt dat het nuttig is, zal ik het doen,’ zei Albert.
Ik mag dus zeggen dat ik koning Albert op De Standaard geabonneerd heb!
Een andere keer consulteerde koning Albert me voor de aanstelling van Frans van Cauwelaert als burgemeester van Antwerpen, wat toen een hele zaak was. Ik zei boud tegen de koning: ‘Sire, dat is de man.’
Toen weer liet koning Albert zich uit over de taaltoestanden. ‘Het is een gek geval met die talen,’ zei hij. ‘Ik heb het nog pas gezegd tegen de pastoor van Schaarbeek, die in het Frans catechismusles gaf aan jongetjes die er niets van verstonden. Ik heb hem gezegd dat hij dat in het Nederlands moest doen. Onlangs zat ik aan tafel met officieren, die allen Frans spraken. Plots sprak er één Nederlands en alle andere officieren vlogen tegen hem uit. Ik heb de officier dan duidelijk en krachtig verdedigd. Het is toch te gek dat iemand zijn moedertaal niet zou mogen spreken.’
| |
| |
Een andere keer zond koning Albert mij een telegram, na het bezoek van prins Leopold aan Hasselt. Toen ik bij hem kwam zei hij: ‘U moet me de waarheid zeggen want het is voor een koning niet gemakkelijk achter de waarheid te komen: iedereen vleit hem en zegt hem alleen vriendelijke dingen. Dit is mijn vraag: spreekt Leopold goed Nederlands?’ Ik zei: ‘Ja, Sire, hij heeft een goede professor gehad (dat was Herman Teirlinck geweest!) maar hij heeft iemand nodig met wie hij geregeld en ongedwongen Nederlands kan spreken.’ Het gevolg is geweest dat Jef Droogmans, die kabinetschef van de gouverneur hier was, naar het paleis werd geroepen, zogezegd om bibliothecaris te worden van het Hof.
U hebt voor koning Albert wel een grote verering.
Hij verdiende het ook. Toen het beroepsonderwijs, de vakschool, aan de orde stond, schreef minister Hymans een brochure over de noodzakelijkheid van het oprichten van vakscholen. Koning Albert steunde dit project volledig en schreef voor de brochure een inleiding. Met minister Hymans is hij toen o.m. hier in Hasselt geweest om na te gaan wat er hier gepresteerd werd en om aan te zetten in die richting verder te gaan. Er bestaat van dat bezoek nog een document met aantekeningen.
We kunnen er niet aan denken al uw activiteiten te bespreken. Men noemt u inderdaad de reus van de Limburgse maatschappelijke organisaties en verwezenlijkingen en minister van Staat Eyskens zei ervan in zijn promotierede: ‘In die lange jaren, heeft hij uitgebouwd een volledig net van organismen voor dienstbetoon, vakverenigingen, mutualiteiten, pensioen- en ziekenkassen, verzekeringsorganismen, spaarinstellingen en werkliedenbonden.’ Toch zou ik nog een activiteit willen vermelden en dat is die voor de krediet- en bouwmaatschappijen.
Dat is ook mijn grote ambitie geweest voor Limburg: aan zoveel
| |
| |
mogelijk mensen een eigen woning te bezorgen, de mensen eigenaar te maken. En dat is gelukt ook. Met dat doel hebben we de openbare besturen doen verkavelen, hebben we de Openbare Onderstand en de kerkfabrieken overtuigd grond te verkopen, tegen lage prijs. Op dit ogenblik heeft in Limburg 68% van de bevolking zijn eigen huis, waar het percent van het land maar 50 is.
Waarom vond u dat zo belangrijk?
Omdat een werkman, die eigenaar wordt, van mentaliteit verandert. Als hij een eigen huis heeft, wil hij thuis zijn, wil hij ervoor werken. U kunt dat verschil van mentaliteit trouwens constateren. Hoe meer ge in Heusden van de kerk uit naar de mijnen gaat, hoe minder eigenaars er wonen en hoe minder trouw ze aan de traditie zijn. Hoe meer ge echter van de kerk uit naar links gaat, naar Viversel toe, hoe meer eigenaars er wonen en hoe trouwer men er is aan de traditie.
De arbeider heeft het materieel ongetwijfeld veel beter. Is hij ook geestelijk gegroeid?
Daar is niet aan te twijfelen en ik kan dat met een voorbeeld illustreren. Er kwamen hier eens vreemden uit Chili kijken om na te gaan hoe de toestanden voor de arbeiders hier waren. We hadden juist staking en Jaak van Buggenhout, de huidige burgemeester van Koksijde, was de leider van de mijnwerkers. Hij stond in hemd en broek aan de deur en in de zaal lagen de mijnwerkers. De priesters gingen binnen kijken maar kwamen gauw weer buiten en zeiden: ‘Nous avons peur.’
Wanneer de priesters vroeger met de trein moesten reizen, durfden ze uit angst voor de mijnwerkers niet in derde klas te gaan zitten. Nu is het juist omgekeerd: de priesters zitten graag bij de mijnwerkers om met hen te praten. Onze mijnwerkers zijn niet meer te herkennen, het zijn heren geworden, onze beweging
| |
| |
heeft er andere mensen van gemaakt. Natuurlijk hebben nog andere factoren meegespeeld, maar onze beweging heeft er toch een zeer belangrijk aandeel in gehad. Er zijn bij onze mijnwerkers veel schone mensen en hun mentaliteit is goed. Men kan dat ter plaatse gemakkelijk constateren: ze hebben mooie en net onderhouden huizen, een uitstekende familiale gezondheid, grote gezinnen, christelijke praktijken. En wat de culturele activiteit betreft moet u maar eens gaan kijken naar de tentoonstellingen over de vrijetijdsbesteding van de K.W.B. en gaan luisteren naar de prachtige concerten die de zingende moeders van de vrouwengilden bezorgen. Een ander voorbeeld is het tehuis Lenteleven van de K.A.J. in Lommel, dat samen met de Vereniging van Katholieke Werkgevers werd opgericht en waar onze jeugdige arbeidsters levensvorming krijgen. Het is een van onze vormende en culturele realisaties en prestaties, een instelling die koningin Fabiola trouwens met een bezoek vereerde.
Limburg vroeger, Limburg nu. Wat zijn de grote veranderingen?
Een grote omwenteling in de gedachten; men denkt helemaal anders dan voor de oorlog 1914. In de provincieraad zetelden toen als afgevaardigden alleen de leden van de adel, op een enkele uitzondering na. Doordat de standsorganisatie er gekomen is, is er ook een andere aristocratie ontstaan, voortkomende uit de werklieden en de boeren. Daaruit is dan weer de heel andere geestesgesteldheid gegroeid. Vroeger waren wij de vijanden, de indringers, de gevaarlijke mensen voor de toekomst, de zondebokken die men moest mijden, de ongewensten. Nu worden we in alle milieus ontvangen, zijn er welkom en worden er gerespecteerd.
Een tweede verandering is dat onze mensen vroeger arm waren en dat ze nu welstellend zijn geworden. Ik heb in mijn jeugd wel geen honger geleden, maar toch een karig bestaan gekend. De meesten van ons waren arm. Nu is er welstand bij de boeren, bij de burgers en bij de werklieden.
| |
| |
Een andere verandering en een winstpunt is dat men veel meer voor mekaar voelt: er is organisatiegeest gekomen en de een heeft iets voor de ander over. Men klaagt nog wel eens over individualisme maar de gedachte van broederlijk delen zit er bij onze mensen diep in. Er is meer vriendschap, de betrekkingen onder de mensen zijn beter, natuurlijk altijd op enkele uitzonderingen na.
Dat is in zeer grote mate het werk geweest van onze sociale organisaties en dat werd ook door velen ingezien. Onze sociale organisaties hebben nu een andere weerklank dan vroeger. Ik voel dat zeer goed aan in onze werking: de mensen zijn blij te kunnen meewerken aan dat grote doel: ons Limburg vrij, gezond en gaaf houden. Ik heb honderden keren het woord van kardinaal Faulhaber herhaald: ‘Ge moet vasthouden aan de traditie en de taal spreken van uw tijd.’ Wij hebben in Limburg kunnen vasthouden aan de christelijke Vlaamse traditie en ik zie met de dag hoe in alle standen, zowel bij burgers als geestelijken en werklieden, de taal van deze tijd gesproken wordt.
Onze christelijke organisaties hebben altijd gesteund op de pauselijke encyclieken. Het zijn de gebeurtenissen in Limburg, het overschakelen van de landbouwprovincie naar de industriële provincie, de nood dus, die er ons toe gebracht hebben de organisatie van de arbeiders ter hand te nemen. Dat is zo voor Limburg geweest en dat is ook zo voor heel de wereld geweest.
En de toekomst, monseigneur?
Zie ik met vertrouwen tegemoet. Wij hebben in al de parochies de basiselementen om te kunnen voortbouwen: de beste en meest ontwikkelde elementen staan bij ons. 78% van de provincie staat aan onze kant.
Wij hebben een gezonde bevolking, moreel gezond en zedelijk goed bewaard. Bij de boerenbevolking is er een sterke evolutie naar de arbeidersstand waar te nemen, maar zowel boeren als de werkende klas hebben prachtige gezinnen.
| |
| |
De vroegere vijandigheid tegen onze beweging is verdwenen: men staat er sympathiek tegenover en bij de bevolking staat de beweging gunstig aangeschreven. Wij zijn goed bijtijds geweest met onze schoolinrichting. We hebben een harde strijd moeten leveren voor onze vakscholen. Er was een tijd dat het provinciaal bestuur ons 80.000 frank toekende voor het beroepsonderwijs. Wij hebben toen prompt geantwoord: wij hebben geen aalmoes nodig, wij moeten steun hebben, en de provincieraad heeft toen onmiddellijk een toelage van 1.000.000 goedgekeurd. Het is het begin geweest van de latere opbloei van onze 10 vrije vakscholen, die nu beginnen te renderen. Nu is de grote strijd bezig voor de uitbreiding van het hoger onderwijs, maar ook die tekent zich gunstig af: de jezuïeten bezitten hier al een terrein dat 35 ha groot is.
Ten slotte hebben wij flinke geestelijken en gevormde leken. Heel de beweging wordt niet meer geschraagd door één of twee priesters, maar door vele gevormde leken. Velen van de besten die op nationaal plan een belangrijke rol spelen, zijn trouwens uit Limburg gekomen of werden er gevormd: ik denk aan minister Bertrand, die oud-provinciaal voorzitter is van de K.A.J. Limburg, ik denk aan de voorzitter van het Algemeen Christelijk Vakverbond, Gust Cool, die oud-propagandist is van het A.C.V. in Limburg.
Limburg heeft zijn best gedaan in het verleden, Limburg zal zijn man staan in de toekomst.
Uitzending: 25 mei 1965.
Mgr. Broekx overleed te Hasselt op 3 oktober 1968.
|
|