| |
| |
| |
Prof. dr. Hendrik Fayat
Aarlenstraat 51 A, 1040 Brussel
Wie de naam Hendrik Fayat hoort uitspreken, denkt aan de Vlamingen in Brussel. Bent u een authentiek Brusselse Vlaming?
Ik ben een echte Brusselaar. Ik ben geboren in een wijk van Brussel, Klein Molenbeek, vroeger een deel van Sint-Jans-Molenbeek, in 1922 bij Brussel gevoegd. Dat was de wijk aan de Antwerpse steenweg, tussen de Zenne en de Vaart en die nu bijna volledig is verdwenen. Vóór 1914 en ook nog na 1918 was dat een van de levendigste wijken van Brussel met kermissen, optochten, fanfares, dansavonden, drukbezochte cafés.
Maar u draagt een Franse naam!
Zou Florquin daar iets op aan te merken hebben?
Geen haar op mijn hoofd zou daaraan durven denken. Ik maakte een nuchtere constatering.
| |
| |
Wel, ik heb een vierde Waals bloed in mijn aderen. Mijn vader was een geboren Brusselaar maar zijn vader was een Waal die uit het land van Namen kwam; zijn moeder, dus mijn grootmoeder aan vaderszijde, was afkomstig uit Eppegem uit een familie van melkboeren.
Maar u voelt zich volledig stadsmens.
Ik ben een echt Brussels ketje. Ik heb mijn eerste jeugd op straat doorgebracht, wat geen probleem was want er was praktisch geen verkeer. Ik had thuis maar een kleine kamer, maar ik voelde mij niet opgesloten omdat ik de hele straat had.
Daarnaast staat dat ik veel vakanties op een kleine boerderij heb doorgebracht en wel op die van mijn grootouders aan moederszijde. Die woonden in Alveringem, een typische gemeente van Bachten de Kupe, gelegen in het Veurne-Ambachtse, een prachtige streek. Daar heb ik de arbeid op het land meegemaakt: ik heb het graan gepikt, het in schoven gebonden en het mee helpen tassen in een mijt; ik kan dorsen met de vlegel, ik heb de koe gemolken - in de Westhoek zegt men ‘gemelkt’ - en ik heb met een rudimentaire molen bieten gemalen. Ik heb vaak eiers ‘geroofd’ wat niet betekent gestolen, maar gezocht naar eieren die door kippen in hun drang naar onafhankelijkheid op verloren plaatsen werden gelegd. Ik heb met Kerstmis het varken zien en horen kelen. Ik weet dus wel wat boerenwerk is.
Hoe vond uw Brusselse vader een Westvlaamse vrouw?
Er waren drie kinderen op de boerderij. Moeder was de oudste en zoals dat in die tijd ging, is ze naar de stad gaan dienen: zo heeft ze vader leren kennen. De jongste zuster is op de hoeve gebleven om de ouders te helpen en de middelste is non geworden in een klein klooster bij Poperinge, dat 't Vogeltje heette. Het behoorde toe aan een minder bekende orde, namelijk de Paulinnen buiten de stad. Ze is daar later moeder-overste geworden en
| |
| |
heeft die gemeenschap kundig geleid. Ik heb met haar altijd de beste betrekkingen onderhouden: toen ik minister werd, kwam het eerste gelukwenstelegram van tante en ze deed het in naam van heel de kloostergemeenschap! Het kwam trouwens aan samen met dat van Herman Teirlinck. Als ik bij tante op bezoek ging, nam ze me altijd mee wandelen tot aan het einde van de kloosterakkers waar je een prachtig gezicht hebt op de Vlaamse bergen: er zijn er zes, van de Kemmelberg links naar de Katsberg rechts, en verder is er de Kasselberg, maar die kun je van op die plaats niet zien.
Fayat Brussel, Alveringem Verschaeve. Hebt u hem daar gekend?
Verschaeve was daar toen onderpastoor. Hij deed zondags de mis om halfacht, de pastoor deed ze om tien uur. Het was de tijd dat het ondenkbaar was dat iemand die in het dorp verbleef niet naar de mis ging. Ik ging dus met grootvader gewoonlijk mee naar de hoogmis om 10 uur. Maar soms gingen we om halfacht en dan konden we daar een onwaarschijnlijke preek van Verschaeve horen, waarin zowel de Hebreeuwse geschiedenis als de betekenis van de Griekse letter Tau werden behandeld. Zijn sermoenen hadden altijd een sterk intellectuele inslag en gingen over de hoofden van zijn parochianen heen.
Ik heb hem ook op de boerderij ontmoet als hij zijn huisbezoeken deed en ik ben ook wel eens bij hem thuis geweest. Hij vroeg me toen of ik een boek wou lezen. Ja, zei ik, maar het mag niet te kwezelachtig zijn. Zijn antwoord was: Van dat genre hou ik ook niet! Ik heb toen van hem een verzenbundel van Goethe in leen gekregen waarvan de titel was: Über allen Gipfeln. Verschaeve las de Nieuwe Rotterdamse Courant en de oude kranten gaf hij aan grootmoeder. Ik heb daar heel wat in gegrasduind en dat heeft me later nog gediend. Ik vermoed dat niet één mens in ons land weet wie Lafcadio Hearn is. Hij is een Engels schrijver, op een Ionisch eiland in 1850 geboren toen die archipel nog
| |
| |
onder Brits protectoraat stond. Toen hij 19 jaar was, ging hij naar Amerika. In 1891 werd hij als dagbladcorrespondent naar Japan gezonden, trouwde daar met een Japanse en liet zich onder de naam Jakoemse Koizoemi tot Japanner naturaliseren. Hij doceerde Engelse literatuur aan de keizerlijke universiteit van Tokio en schreef heel wat interessante werken over zijn tweede vaderland. De hier weinig bekende Lafcadio Hearn heb ik leren kennen in de NRC's van Verschaeve!
Verschaeve was een veelzijdig kunstenaar. Als hij zich alleen met kunst bezig had gehouden, zou hij zichzelf en anderen veel onheil bespaard hebben.
U bent dus geboren in Molenbeek. Voor hen die op preciesheid gesteld zijn, vermeld ik dat het was op 28 juni 1908. U hebt natuurlijk vaker het befaamde lied van Molenbeek gezongen.
‘Wijle zijn van Meulebeek en van de Marollen geen verveerd!’ Maar er is er een dat ik nog beter ken. Wij hadden in augustus 1914 gedurende 24 uur de Duitsers in de stad zien binnenrukken en defileren en die hadden met hun prachtige uitrusting grote indruk gemaakt. De infanterieregimenten zongen toen veel het lied Gloria Victoria en wij zongen dan mee:
De keizer heeft de cholera
De prettige humor van de straat. Als ik spreek van zingen is dat niet zo verwonderlijk want u komt uit een muzikaal gezin.
Papa was inderdaad een bezeten musicus. Hij had overwegend door zelfstudie muziek geleerd en had zich opgewerkt tot dirigent van volkse muziekverenigingen. Daarbij heeft hij ook een
| |
| |
bescheiden bijdrage geleverd als componist. Hij is 51 jaar muziekbestuurder geweest van de socialistische fanfare De Broederliefde van Vilvoorde. Hij is dat geworden door de tussenkomst van Jan Preckher, die dirigent was van de Brusselse fanfare Royal Cercle Meyerbeer en aan vader gratis les had gegeven in notenleer en ook enkele lessen in harmonie en compositie. De rest had vader dan op eigen houtje geleerd.
Wat was het beroep van uw vader eigenlijk?
Aanvankelijk loopjongen bij de grote muziekinstrumentenfabriek Mahillon. Het is trouwens daar dat hij de zin voor muziek te pakken kreeg. Later is hij boekhouder geworden bij een verzekeringsmaatschappij.
Was de sfeer bij u thuis Vlaams? De titels van al de stukken die uw vader heeft gecomponeerd, zijn in het Frans.
Papa is opgegroeid in een tijd dat al wat in en rond Brussel werd gedrukt, Frans was. Ook in Vilvoorde waren vóór 1914 al de programma's van de concerten in het Frans. Men kan zich dat nog moeilijk indenken maar dat was de werkelijkheid.
Welke krant las u thuis?
Le Peuple. Verder werd er thuis, zoals in zovele Brusselse gezinnen, afwisselend Frans en Nederlands gesproken. De kleuterschool van de wijk van de Antwerpse steenweg in de Nicolaïstraat heb ik in 't Vlaams gedaan. Ik had daar trouwens een reputatie: ‘Rikske de babbelaar’, noemde mij de kleuteronderwijzeres. Het eerste jaar van de lagere school heb ik nog in 't Nederlands gedaan en dan werd er geleidelijk naar het Frans overgeschakeld. Wat me als Vlaming heeft gered, is het feit dat ik in het atheneum van Brussel de Vlaamse afdeling heb gekozen. Waarom dat gebeurd is, kan ik niet heel duidelijk meer ach- | |
| |
terhalen. De eerste vonk zal wel veroorzaakt zijn door enkele verzen van Emile Verhaeren, die wij op de lagere school te memoreren kregen en die ik sindsdien nooit meer vergeten ben:
‘J'appris alors quel pays fier était la Flandre
Et quels hommes jadis avaient fixé son sort.
En ces jours de bûchers et de flammes
Où la cendre que dispersait le vent était celle des morts.’
Zeker heeft ook het contact met de grootouders hier invloed gehad. Als ik zeg Nederlandse afdeling, dan betekent dat wel dat we alle vakken in het Frans kregen, behalve geschiedenis en aardrijkskunde en toch ook Nederlands.
Daar gaan we zo dadelijk nader op in. Eerst nog een vraag over uw vader. Hij heeft enkele composities geschreven die ook werden uitgevoerd. Welke zijn z'n beste, of liever welke zijn u het liefst?
Ik twijfel tussen Rood Menuet en Coeur joyeux. Papa had een zingend hart, dat wat weemoedig was maar toch ook levenslustig. Daarbij had hij genoeg Vlaams bloed om van feestelijk trompetgeschal te houden.
Aan Coeur joyeux is in elk geval een mooie herinnering verbonden. In 1923 - ik was toen 15 jaar - ging ik op een zondag met papa naar Gent om de grote internationale tentoonstelling van de Coöperatieven te bezoeken. Toen we in de voormiddag uit het Sint-Pietersstation kwamen, zagen we op het stationsplein een socialistische fanfare uit Wallonië zich opstellen om al spelende naar het tentoonstellingspark op te stappen. De kleine muziekgroep zet zich in beweging en speelt als stapmars Coeur joyeux van vader. Het was een onvergetelijk en ontroerend moment. Vader en ik zijn trouwens achter de fanfare mee gestapt.
Bestaat er muziek van uw vader op band of plaat?
| |
| |
Helaas nee. Rood Menuet wordt vandaag nog gespeeld. En op 11 januari van dit jaar had in het stadhuis van Vilvoorde een herdenkingsconcert plaats waar Coeur joyeux werd uitgevoerd. Vader is op 16 december 1965 gestorven. Toen hij 78 was, dirigeerde hij nog een Cecilia-concert in Vilvoorde. Zijn herinnering is daar nog erg levend gebleven.
U bent socialist van huize uit. Wat hield dat in?
Ik denk dat dat verband houdt met het feit dat mensen die van hun arbeid moesten leven in de stad, en vooral dan in de fabriek, voelden dat ze betere levensvoorwaarden konden bekomen als ze hun krachten verenigden in de Socialistische Partij. Deze levenservaring heeft mij geleerd dat de grootste verdienste van Karl Marx niet zijn economische theorie is maar wel deze stelregel: ‘De ontvoogding van de arbeiders zal het werk van de arbeiders zelf zijn.’
Marx heeft de mensen doen hopen dat ze door samenwerking hun lot konden verbeteren en niet door geweld, dat altijd slachtoffers eist. Dat is in deze tijd van geweld wel het overwegen waard. In elk geval heeft die opvatting mij sterk beïnvloed.
U hebt eens gezegd: ‘Ik ben flamingant geworden omdat ik socialist was.’
Dat is toch duidelijk. De Vlamingen werd onrecht aangedaan omdat ze de zwaksten waren. Voor de bourgeois is Vlaanderen nooit een probleem geweest: hij stond aan de goeie kant, aan de kant van het geld en de macht. Het is overduidelijk dat de strijd van de socialisten de Vlaamse zaak heeft gediend. Het algemeen stemrecht heeft aan de Vlaamse Beweging een opgang bezorgd die ze anders nooit zou hebben gekend: om stemmen te winnen, moest men ineens tot in de verste uithoeken van het land Vlaams gaan spreken.
| |
| |
Hebt u aan de eerste wereldoorlog nog markante herinneringen?
Wel, wij verkeerden in de toestand van al de gewone mensen: wij hadden het niet breed en in 1917 hadden we het bepaald moeilijk. Ik zie mijn vader nog 's avonds schreven maken op de korst van het bruine brood om te tellen hoeveel boterhammen er overbleven vooraleer het volgende brood aan huis werd bezorgd.
Er is dan een andere herinnering die tijdens een reis is opgekomen. In het begin van de oorlog waren de ulanen voor iedereen het schrikbeeld: het waren de Duitse soldaten met de reputatie van de wreedste strijders. Onlangs bracht ik een bezoek aan de kerk in Ulm, waar in het voorportaal al de vlaggen van de ulanenregimenten zijn samengebracht met als opschriften: ‘An unseren gefallenen Kameraden.’ Op de dichtgemetselde crypte stond te lezen: ‘Hierin zijn de namen geregistreerd van de 23.000 gesneuvelden “die von Ulm ausmarchiert sind”’ Als ge daar een moment over nadenkt, dan krijgt ge ineens een ander beeld en ziet ge duidelijker de stupiditeit van de oorlog: deze gesneuvelden deden hun plicht, net als de onzen dat deden.
Dit voorval doet me denken aan uw maiden-speech als volksvertegenwoordiger in de Kamer in 1946. U interpelleerde toen de regering over de vernieling van de IJzerloren. Dat was voor een socialist wel een beetje onverwacht.
Niet voor mij. Dat had te maken met mijn eigen jeugd en verleden, met mijn verwantschap met de streek waar de IJzertoren stond en met wat er in en na de eerste wereldoorlog was gebeurd. Toen hadden soldaten verlangd begraven te worden onder het heldenhuldenzerkje waarop A.V.V.-V.V.K. stond. Ik had na de oorlog horen vertellen hoe die zerkjes werden verbrijzeld op het naburige kerkhof van Oeren en dat had me toen al geraakt, ook al was die leuze niet de mijne, de tweede helft dan toch zeker niet. Daarom vond ik het een misdaad een gedenk- | |
| |
teken voor de gesneuvelden van de eerste wereldoorlog op te blazen, wat er dan ook gebeurd mocht zijn tijdens de tweede wereldoorlog, - waar ik helemaal tegen gekant was. Ik heb toen gezegd: ‘De IJzertoren maakt deel uit van Vlaanderens geschiedenis, landschap en gemoed.’
Zo een stellingname was toen niet gewoon in onze rangen maar Camille Huysmans stond aan mijn kant. Ik heb nog de tekst van mijn rede, met enkele verbeteringen van de hand van Huysmans.
Opnieuw naar de jeugd: het koninklijk atheneum te Brussel. Heeft die studietijd veel betekend?
Jawel, want ik heb daar veel geluk gehad. Ik heb daar namelijk onderwijs gekregen van een stel uitstekende leraren: voor Nederlands had ik de bekende filoloog Willem van Eeghem en daarna Brants, een van de twee samenstellers van de toen gebruikte bloemlezing Dicht en Proza. De tweede samensteller was O. van Hauwaert. Voor Frans had ik de letterkundige Georges Rency, die met zijn ware naam Albert Stassart heette. Voor Engels hadden we als leraar Dupont, die verbindingsofficier was geweest bij het Britse leger en die zijn nonchalance manifesteerde door met zijn voeten op de lessenaar les te geven. Maar hij sprak voortreffelijk Engels. Voor wis- en natuurkunde was het Van Lierde en voor geschiedenis en aardrijkskunde Quicke. Quicke heeft trouwens een belangrijke rol gespeeld in mijn leven. Hij sprak in de klas over de Volkenbond en liet zich daar sceptisch over uit: ik was pro en sprak hem tegen. Hij gaf me dan de opdracht mijn stelling voor de klas te verdedigen. Na die uiteenzetting vroeg hij me dan wat ik ging doen. Mijn droom was het toen zeeman te worden, want in de familie waren er vissers van De Panne, maar ik was enig kind en mijn ouders wilden daar niet van weten. Dan wou ik iets doen dat er dicht bij lag en zou voor scheepsbouwkundig ingenieur studeren: daarom had ik ook de modern-wetenschappelijke richting gekozen. Quicke zei me:
| |
| |
‘Dat is niets voor u, u moet advocaat worden.’ Ja, maar ik had geen oude talen geleerd. Ik heb dan omgeschakeld en op negen maanden genoeg Latijn en Grieks geleerd om voor de Centrale Examencommissie een diploma van de oude humaniora te halen. Sedertdien heb ik nog altijd een voorliefde voor de klassieke Griekse literatuur. Mijn favorieten zijn lang Aischulos en Sophocles geweest, maar sinds kort ben ik meer gaan voelen voor Euripides: zijn kijk op de levensomstandigheden is zo modern dat je er verbluft van staat.
U bent niet alleen een goed leerling maar terzelfder tijd ook al vroeg actief in de politiek: als zeventienjarige bent u in Molenbeek secretaris van de Socialistische Jonge Wacht, de jeugdbeweging van de socialisten.
Dat was een soort voorbereiding op de politieke activiteit. De Socialistische Jonge Wacht was meer politiek gericht dan de Arbeidersjeugd, waarvan de activiteit meer geïnspireerd was door Duitse en Nederlandse voorbeelden en waarvan Gust de Muynck de grote animator was. Ik ben ook nog bibliothecaris geweest van het Volkshuis in Molenbeek. Aan de universiteit was ik secretaris en daarna voorzitter van de Socialistische Studenten. Eigenlijk heb ik 22 jaar gemiliteerd in de partij zonder enig mandaat. Ik heb ontelbare voordrachten gehouden voor de Centrale voor Arbeidersopvoeding en ik heb lange tijd elke week een artikel over taalkwesties geschreven voor het dagblad Vooruit.
Als student was u mede-oprichter van het Vlaams Verbond voor Brussel. Dat was in 1932.
De bedoeling daarvan was het Vlaamse leven in Brussel te vrijwaren en te bevorderen. Al de Vlaamse verenigingen groepeerden zich om in Brussel gezamenlijk de culturele actie te voeren. Dit verbond werd in 1946 opnieuw opgericht onder de naam
| |
| |
Vlaams Comité voor Brussel en ook daarvan ben ik medestichter.
U vestigt zich dan als advocaat te Brussel en u doet u opmerken door uw taalgebruik, - het zal trouwens de laatste keer niet zijn.
Ik heb in 1935 mijn eed van advocaat te Brussel in het Nederlands afgelegd, wat helemaal niet de gewoonte was. Dan heb ik ook mijn stageverslag in het Nederlands gemaakt en dat was nog niet eerder gebeurd. Ik werd trouwens bij de stafhouder geroepen om me daarvoor te verantwoorden maar de man - hij heette Thomas Braun - was verstandig genoeg om de klacht zonder gevolg te laten. Er waren er wel die dwang probeerden uit te oefenen, maar Braun zag in dat de tijd van de tuchtmaatregelen tegen Vlamingen voorbij was en dar het beter was van mij geen slachtoffer of martelaar te maken.
Het Eerste Vlaams Socialistisch Congres in Antwerpen op 20 maart 1937 is een belangrijke gebeurtenis voor u. Waarom? U was er verslaggever.
Het was een teken van tot rijpheid komen van het Vlaamse bewustzijn in socialistische rangen. Door het feit dat de socialistische beweging economisch, sociaal en internationaal was gericht, is het begrijpelijk dat zuivere taaltoestanden haar militanten minder aanspraken, maar onvermijdelijk moesten de sociale en Vlaamse bekommernissen samenvloeien. Dat is toen ook gebeurd. Een jaar later, in 1938, had in Kortrijk een socialistisch Guldensporenfeest plaats, waar ik natuurlijk bij was.
U dacht toen al aan een provincie Vlaams-Brabant.
Ik heb in 1937 reeds gepleit voor een wel omlijnde Brusselse agglomeratie en voor een taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië, die tegelijkertijd een administratieve grens zou zijn. Ik
| |
| |
meende dat hoe minder wrijvingsvlakken er waren, hoe beter de verstandhouding zou zijn: als Vlamingen en Walen ieder aan eigen kant hun eigen zaken afhandelen, kan de vrede er maar groter door worden. Ik geloofde ook dat het Nederlandse taalgebied zo beter beveiligd was. Dat is trouwens nog altijd mijn stelling. Het is een zaak die me is blijven bezighouden en dat is ook de reden van de oproep van Teirlinck en Streuvels in oktober 1959 tot de bestuurders van het land, opdat die de onaantastbaarheid van de beide taalgebieden in België zouden eerbiedigen, een initiatief dat van mij is uitgegaan.
Die vooroorlogse tijd is de roerige periode van het plan-De Man. U deed actief mee?
Ik was lid van de redactie van Leiding, het nieuwe socialistische tijdschrift waarvan Hendrik de Man hoofdredacteur was. Andere redactieleden waren o.m. Jet Rens, Maurits Naessens. Hendrik de Man heeft op gebied van socialistische leerstellingen op de generatie van de jonge Vlaamse intellectuelen grote invloed gehad. Zijn theorieën werken nog altijd bevruchtend. Het is jammer dat hij tijdens de oorlog op zuiver politiek vlak heeft gefaald.
*
Hendrik Fayat betrekt in de Aarlenstraat, dat is in de buurt van de Leopoldwijk, een flat op de eerste verdieping van een groot woongebouw.
Boven op de schouw het portret van Willem de Zwijger, de Vader des Vaderlands. Het geeft aan de sober gemeubileerde werkkamer een duidelijke stempel, die trouwens wordt versterkt door het schild van de Vlaamse Leeuw.
Boven op een boekenkast staan dan een aantal vlaggetjes die uit Amerika komen en voor een internationaal cachet zorgen.
Van zijn sociale gerichtheid spreken twee mijnwerkerslampen
| |
| |
die hij ter gelegenheid van voordrachten kreeg: een oudere met glascilinder die uit de Borinage komt en een meer moderne uit Limburg.
Hier hangt ook een portret van professor Meyers, de grote Nederlandse jurist, die de auteur is van het nieuwe Nederlandse Burgerlijk Wetboek.
Op de twee schilderijen die er hangen, staat toevallig een boerderij: dit is Het Heiken in Ganshoren zoals het 30 jaar geleden werd geschilderd door V. Wagemaekers; dit landelijk hoekje is nu volgebouwd. Het tweede is van H. Cassiers.
Ook in de aansluitende zitkamer hangt een schilderij waarop een hoeve werd uitgebeeld door Warnis.
Van de zee spreken deze typische visserssloep van Nieuwpoort, een geschenk trouwens van de stad, en dan dit bronzen schild waarop ook een schip staat afgebeeld.
Deze kaart van Zeeland werd op last van Alva geschilderd: het origineel berust in de Nationale Bibliotheek in Madrid.
*
1940. De oorlog. Waar bent u?
In België. Ik werd gemobiliseerd maar daar die mobilisatie zo lang duurde, werd ik gevraagd in een ministerieel kabinet mee te werken. Ik heb dan de terugtocht van de regering meegemaakt tot in Vichy.
In welke gemoedstoestand?
Ik behoor tot de weinigen die nooit hebben getwijfeld aan de uiteindelijke overwinning van het democratische Westen.
Een vraag over deze bewogen geschiedenis: waren onze bewindslieden op de hoogte van hun taak om deze verwikkelingen op te vangen?
| |
| |
Ik kan getuigen dat zij eerlijk getracht hebben hun volle plicht te doen in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden. De toenmalige eerste-minister, Hubert Pierlot, was een voorbeeld van nauwgezette plichtsbetrachting.
U speelt dan verder een rol in het niet bezette Frankrijk.
Toen de regering in Frankrijk einde juli 1940 ontbonden werd, kreeg ik als advocaat de opdracht de landgenoten bij te staan die moeilijkheden hadden met het Franse gerecht. Geleidelijk aan werd ik betrokken bij de actie die op touw was gezet om mensen te helpen van Frankrijk naar Groot-Brittannië over te gaan. Ik verkeerde daar trouwens in een eigenaardige toestand. Ik had een kamer waar al mijn dossiers stonden in een klein hotel in Vichy. Dat werd op zeker ogenblik opgeëist door de Sûreté van Pétain, maar daar ik een quasi officiële functie bekleedde, lieten ze mij blijven. Ik was toen nog bij andere activiteiten verwikkeld, maar ik kon niet veiliger zijn dan waar ik was, omdat niemand eraan dacht mij in dat huis van de Sûreté te zoeken. Zo heb ik b.v. Henri Rolin geholpen om naar Engeland uit te wijken. Rolin was een zeer beminnelijk man maar soms onvoorzichtig en uit Portugal stuurde hij mij een open kaart waarop hij had geschreven: ‘Ik dank u omdat ge me geholpen hebt’!
Einde februari 1942 was ik over Spanje naar Lissabon gereisd om daar instructies te krijgen uit Londen. Daaromtrent ontstond dan een misverstand en ik besloot maar liever naar Engeland te gaan. Toen ik daar een tijdje was, kwam iemand uit Frankrijk die me zei: ‘Gelukkig dat u onze boodschap hebt ontvangen.’ Ik had die boodschap helemaal niet ontvangen en dat had me fataal kunnen, zijn. De tekst luidde: ‘Ne reviens pas. On t'attend à la frontière!’ - ‘Kom niet terug. Je wordt aan de grens opgewacht.’ - In Brussel dachten de Duitsers dat ik hier was en op zekere dag hebben ze iemand gestuurd om me neer te schieten, een lid van de bende-Verbeelen en consoorten. Ik heb dat maar na de oorlog vernomen. In 1946 vraagt een krijgsau- | |
| |
diteur mij of ik even tot bij hem kan komen. Ik begreep niet waar het om ging want ik dacht dat ik me niets had te verwijten. De krijgsauditeur heeft me dan gezegd: ‘We hebben een man aangehouden die bekent de opdracht te hebben gehad naar uw huis te gaan en u neer te kogelen.’ Hij vroeg me of ik met de man geconfronteerd wenste te worden, hetgeen ik heb geweigerd. In de oorlog liep je natuurlijk meer risico's: op zekere dag valt er een vliegende bom, er heeft een instorting plaats en het zwaarste gedeelte van een boekenkast valt op de tafel waar ik normaal had moeten zitten werken.
In Engeland wordt u opgenomen in een ministerie.
Toen ik in Londen aankwam, ben ik eerst naar 't leger gegaan. Toen hadden ze iemand nodig in de juridische dienst van Buitenlandse Zaken en ik werd geroepen om professor Kaeckenbeeck te helpen. Negen maanden later vroeg August de Schryver, minister van Binnenlandse Zaken - extra muros! - me bij hem te komen om de bevrijding voor te bereiden.
Hebt u in die tijd dat soort Engels cachet gekregen dat typisch is voor u?
Ik heb zeer vroeg gedweept met al wat Engels was. Op de lagere school had ik al een onderwijzer die er af en toe een Engels woord bij te pas bracht. Ik zei al dat ik op het atheneum een uitstekende leraar Engels had. Misschien is die subtiele band met Engeland nog anders te verklaren: vanaf 1927, toen ik student was, las ik elke dag The Times: die werd om 2 uur 's nachts in Londen gedrukt en was hier om 8 uur 's morgens al te koop, dank zij de eerste regelmatige luchtpostverbinding.
Dan is er nog iets dat zeker zijn invloed heeft gehad. Toen ik in 1935 afgestudeerd was, vond ik een bijverdienste door een groep Zwitsers rond te leiden. Na de rondreis wilden die mij een geschenk geven en ze informeerden wat me plezier zou doen. Ik
| |
| |
wist dat er toen een prachtige uitgave van Shakespeare was verschenen en suggereerde dat, als het hun niet te veel zou zijn. Ik heb toen de hele Shakespeare gelezen met het woordenboek bij de hand. Ik heb met hem zo gedweept dat er een periode is geweest dat, als men een vers van hem citeerde, ik het volgende kon aangeven. Ik vermoed dat ik een van de weinigen ben met Willy Courteaux die de hele Shakespeare gelezen heeft.
Ook de Seven Pillars of Wisdom van Kolonel Lawrence heb ik volledig gelezen.
Ik vraag me nu soms af waar ik de tijd haalde om aan die marathonlectuur te doen want daar waren boeken bij van lange adem. Oorlog en vrede van Tolstoi, The Pickwick-Papers van Dickens, Don Quichotte in de vertaling van Van Dam, aangepast door Werumeus Buning, De geschiedenis van de Peloponesische Oorlog van Thucydides in een prachtige Engelse vertaling. Dan Sarah Burgerhart, dat een prachtig boek is maar ge moet het geduld hebben om het te lezen. De achttiende-eeuwse literatuur behoort tot het fijnste dat er bestaat: Sheridan, Goldsmith, Goethe en nog zoveel anderen.
Ik dacht dat in de letterkunde uw voorkeur toch ging naar Vondel.
Dat is zo. Voor sommigen is hij kletskoek maar voor wie hem rustig leest, blijft de klassieke waarde van zijn taal ongeëvenaard. Als ge hem leest, grijpt ge terug naar de oerkracht van onze taal, die vol zit met uitdrukkingen die de Vlaming zelfs meer aanspreken dan de Nederlander. Er is ten minste één stuk dat onrechtvaardig wordt behandeld, want het is een van zijn krachtigste, al wil ik met die uitspraak geen afbreuk doen aan de andere. Jozef in Egypte wordt bijna nooit opgevoerd en nochtans staat het op het peil van Phèdre van Racine. Ik vraag me soms af of het niet verwaarloosd werd omdat de liefdeshartstocht daar een nogal sterke seksuele inslag heeft, wat Vondel noemt ‘de hete trek tot paren’. Het wemelt trouwens van
| |
| |
dat soort bepalingen. Wat is overspel? ‘Een kus de echte mond voorbij’!
Het zijn in elk geval sprekende voorbeelden. Werumeus Buning behoort ook tot uw lievelingsschrijvers.
Omdat weinig dichters van deze tijd in het Nederlands zoals hij diep-menselijke effecten dichterlijk kunnen bereiken met de meest doodgewone en directe taal. Denk aan de Ballade van de dingen die niet overgaan: ‘De geur van 't paard dat men het liefst mag rijden, En van het donker haar waarvan men houdt’. Ik heb trouwens ooit Maria Lécina in het Engels vertaald.
Is daar een voorbeeldje van te krijgen?
Herinner u de strofe:
‘De bergen zijn heet bij Cartagena
en de dalen zacht bij Ayora
Maar heter en zachter dan bergen en dalen
In mijn Engelse versie luidt dat:
‘The mountains are hot near Carthagena
and the valleys soft near Ayora
But hotter and softer than mountains and valleys
Als je het hoort, krijg je zo zin het gedicht te herlezen. Maar Shakespeare is de grote liefde.
Hij is Molière, Racine en Corneille te samen en nog meer. Sedert de grote Griekse treurspeldichters is er niemand die hem evenaart. Hij is praktisch de enige toneelschrijver die sinds zoveel eeuwen in heel de wereld wordt gespeeld, wat toch wel pleit voor zijn universaliteit.
| |
| |
We mogen ons gelukkig prijzen dat een Vlaming het heeft kunnen bolwerken heel het oeuvre in het Nederlands om te zetten. Daarvoor moeten we Willy Courteaux dankbaar zijn.
U bent verder altijd goede relaties blijven onderhouden met Engeland, ook toen u minister was.
Ja, en ik heb daar nog wel leuke dingen mee beleefd. Toen ik adjunct-minister van Buitenlandse Zaken was, kwam het eerste verzoek van Engeland om lid te worden van de Europese Gemeenschap. In 1962 was met de zaak al goed opgeschoten. Dat laatste kwartaal was een Nederlander voorzitter van de conferentie, want om de drie maanden kwam het voorzitterschap toe aan een ander land. In 1963 nam België het voorzitterschap over: ik maakte voorbereidende reizen naar Bonn en Parijs en er kwam schot in de zaak. Maar toen gooide de Gaulle zijn kaarten op tafel: op maandag 14 januari 1963 hield hij zijn beruchte rede waarin hij zijn veto uitsprak tegen de toetreding van Engeland. Hij deed dat tijdens een grote persconferentie, zonder evenwel iemand te verwittigen. Hij beweerde dat Engeland nog niet rijp was voor de toetreding. Drie dagen later waren wij echter nog voort aan het onderhandelen. Op woensdag 16 januari komt Couve de Murville om 16 u. in Brussel aan waar de conferentie verder doorging: hij gaat op de tweede rij zitten van de Franse delegatie maar zegt geen woord. Voor het diner 's avonds wordt er een aperitief aangeboden, en in de gang die leidt van de aperitiefzaal naar de zaal waar het avondmaal werd geserveerd, komt Couve naast mij lopen, neemt me bij de arm en zegt: ‘Monsieur le Président, croyez-vous que nous pouvons continuer à négocier comme si le général n'avait rien dit?’
Het is toen gebleken dat zes regeringen verder wilden onderhandelen maar dat alleen de Franse regering weigerde.
| |
| |
*
Wie deze woning binnentreedt, ziet in de kleine hal een luchtfoto van Londen die direct na de oorlog werd gemaakt en waarop al de vernielingen te zien zijn.
Deze kop van een negerin is van ebbehout.
Ook hier is er weer een schilderij waarop een boerderijtje staat afgebeeld. Het werd geschilderd door Frans Depooter.
Achter de toegangsdeur hangt het portret van een jonge man door M. Cockx.
Op een kast liggen de vijf delen van de Times Atlas met daarop de symbolische sleutel van de stad San Francisco.
*
U wordt dan in 1946 socialistisch volksvertegenwoordiger voor Brussel en zult het een hele tijd blijven, tot november 1971, geloof ik.
Dat is inderdaad bijna 26 jaar. Maar eigenlijk heb ik 28 jaar lang nationale mandaten vervuld, want na november 1971 ben ik nog twee jaar als extra-parlementariër lid geweest van de regering.
Het zou een taaie zaak worden als we meer dan een kwart eeuw zouden gaan uitrafelen. Daarom zou ik er liever enkele scherpe flitsen uithalen.
U bent in 1949 lid van de eerste zitting van de Raadgevende Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa. Op een internationale vergadering spreekt u Engels, tot grote ergernis van heel wat Franssprekenden in ons land. Waar en waarom?
In Parijs op een vergadering van de Unesco. Het ging om een verslag waarvan de bespreking door een andere delegatie was ingeleid, die dat in het Engels had gedaan. Ik vond het gepast dat verslag dan ook verder in het Engels te bespreken. Van dan af is
| |
| |
er een hetze tegen mij gevoerd, omdat sommigen beweerden dat een Belgisch afgevaardigde in een internationale instelling waar Frans werd gesproken, verplicht zou zijn Frans te spreken omdat het Frans een nationale taal is. Ik heb die thesis nooit aanvaard. Ik stelde vast dat de Nederlanders gewoonlijk Engels spraken en ik meende datzelfde recht te hebben. Ik stelde ook vast dat zij die zich beriepen op het nationale karakter van het Frans, gewoonlijk dezelfden waren die het vertikten als Franssprekenden bij gelegenheid het Nederlands als nationale taal te hanteren.
Het is zo ver gegaan dat af en toe instructies werden gegeven om te verbieden dat een Belgisch afgevaardigde op een internationale vergadering het Engels zou gebruiken.
Mijn daad was de Franse delegatie niet zo welgevallig geweest en ze had erop aangedrongen dat het niet meer zou gebeuren. Het is trouwens in de UNO gebeurd dat ik in het Engels begon te spreken en dat de Franse delegatie als één man de zaal verliet. Het taalimperialisme van de Fransen is onvoorstelbaar.
Een andere prestatie. U bent als parlementair redenaar een recordhouder: u houdt een rede die vier uur duurt en dat tegen het Concordaat tussen het Vaticaan en Kongo. Wat was de reden van deze vasthoudendheid?
Omdat dat Concordaat oppervlakkig en summier was opgemaakt en voorbijging aan een aantal wettelijke en reglementaire bepalingen, die toen in Kongo golden. Het toeval wilde dat ik op dat ogenblik aan de V.U.B. docent was voor koloniaal recht. Daarbij was ik lid van de Commissie van Koloniën en ik had dus een dubbele ervaring van de innerlijke structuur van de koloniale wetgeving en instellingen. Daar ik vermoedde dat weinigen in het Parlement de tekortkomingen van het verdrag en de toestanden in Kongo kenden, heb ik al de tekortkomingen uiteengezet en ik heb daar vier uur voor nodig gehad. Dat was geen filibuster...
| |
| |
Wat zei u?
Filibuster. Dat is het geëigende woord voor een rede die men houdt om te saboteren, voor obstructie die men voert door lange redevoeringen te houden in een wetgevende vergadering of vertegenwoordigend lichaam. Ik hield die rede helemaal niet om zomaar de tijd te doen voorbijgaan, maar wel omdat het nodig was. Trouwens, voorzitter van de Kamer was toen Frans van Cauwelaert en die zou me zeker tot de orde hebben geroepen was ik buiten het onderwerp getreden of was ik in herhaling vervallen.
Daar is trouwens nog een leuke anekdote aan verbonden. De tweede spreker die op de agenda stond, was Jean Rey, die geduldig op zijn beurt zat te wachten en die tenslotte onverrichter zake naar huis is moeten gaan. Het erge was dat zijn zuster speciaal naar de Kamer was gekomen om naar de rede van haar broer te luisteren: er waren toen nog geen hoofdtelefoons voor het publiek en de arme vrouw heeft dus vier uur moeten luisteren naar een rede in het Nederlands waar ze geen snars van begreep.
La petite histoire van het Parlement.
Die is ruim te stofferen. Als voorloper van de schooloorlog was Huysmans, die minister van Onderwijs was, ermee begonnen lagere staatsscholen op te richten. Zijn thesis was: de interpretatie van de Grondwet dat de gemeente het lager onderwijs moet organiseren, is een thesis van de C.V.P. Harmel was in deze kwestie de interpellant en hij legt dat uit. Nu moet ge u even de Kamer voorstellen op dat ogenblik: Van Cauwelaert is voorzitter en er zijn nog tien leden aanwezig. Harmel richt zich van op het spreekgestoelte tot Huysmans, die op de bank van de ministers zit met achter hem de hiëratische figuur van Graaf Carton de Wiart. Harmel, sprekend tot Huysmans, zegt: ‘Monsieur le Ministre, on viole la Constitution!’ (Men verkracht de Grondwet!) - Huysmans repliceert: ‘Nee, meneer Harmel, we ver- | |
| |
krachten ze niet.’ Klinkt ineens achter hem de stem van Carton de Wiart die zegt: ‘Si, on la viole!’ (Ja, we verkrachten ze.) - Draait Huysmans zich om en zegt tot de graaf: ‘Voyons, Monsieur Carton de Wiart, à notre âge!’ (Op onze leeftijd!) - Van Cauwelaert kreeg een blos, Harmel wist niet hoe zich te houden maar Carton de Wiart bleef even hiëratisch afkeurend zonder een woord te zeggen. Dat voorval is me als een fotografisch beeld bijgebleven.
Er zou eens iemand al die anekdotes moeten optekenen. Maar nu even ernstig. U wordt in 1957 minister en u blijft het ± 11 jaar, tenminste dan toch als lid van de regering. Daarbij bent u ± 10 jaar op Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Zijn daar de meeste markante gebeurtenissen uit te lichten?
Ik heb eens de optelling gemaakt dat ik op meer dan 150 vliegvelden van de wereld ben geland.
Op zichzelf ook een prestatie. Was u graag minister?
Ik heb nooit gevraagd om het te worden. Ik kan u trouwens vertellen hoe ik het de eerste keer ben geworden. Eind januari 1957 ben ik op een vergadering in Luxemburg en word door de kabinetschef van eerste-minister Achiel van Acker aan de telefoon geroepen: ik word bij Van Acker in Brussel ontboden. Ik ga hem opzoeken en hij zegt me: ‘Hebt ge een jacket?’ - Ik zeg: ‘Nee.’ - ‘Dan kunt ge er een huren. Ge gaat een brief krijgen waarin staat dat ge hierover moet gaan.’ - Verder geen uitleg. Alleen begreep ik dat ‘hierover’ het koninklijk paleis was. Ik werd inderdaad op het paleis ontboden en had een gesprek met de koning, maar u weet dat het niet de gewoonte is te verklappen wat men met de koning heeft besproken. Alleen wil ik wel zeggen dat de koning mij in het Nederlands heeft aangesproken en het gesprek in die taal verliep. Trouwens, ik moet zeggen dat dit ook zo was met prins Albert: het is vaker gebeurd dat in een groter
| |
| |
gezelschap alles in het Frans verliep maar dat de prins, als hij daarna met mij alleen was, onmiddellijk naar het Nederlands overschakelde. Men is van hogerhand soms stipter dan vele Vlamingen dat zijn.
Nu opnieuw naar dat ministerschap. Enkele maanden later verlaat Spaak het ministerie van Buitenlandse Zaken om secretaris-generaal van de NATO te worden. Ik word weer bij Van Acker geroepen en hij zegt me: ‘Wilt ge morgen met mij naar hierover gaan om de eed af te leggen?’ Verder gaf hij geen uitleg. Hij dacht natuurlijk: die gaat me wat vragen - maar daar had hij geen geluk. Ik zei eenvoudig: ‘Ja, dat is goed.’ De dag daarna heb ik inderdaad de eed afgelegd als minister van Buitenlandse Handel.
Het is vaker eigenaardig gegaan met dat minister worden. In 1961 waren de onderhandelingen bezig voor het vormen van een regering. Ik krijg een telefoon van Spaak die zegt: ‘Ici Spaak. C'est toi Fayat?’ - ‘Oui.’ - ‘Dis moi oui.’ - Ik zei: ‘Oui.’ Ik wist niet waar het om ging. De dag daarna was ik adjunct-minister van Buitenlandse Zaken!
U hebt altijd geijverd voor betere betrekkingen tussen Nederland en België. U eindigt een brochure, gewijd aan de Vlaamse Beweging, met deze woorden: ‘In het Europa van morgen kunnen wij, indien wij onszelf blijven, opnieuw een eervolle plaats innemen. Vlaanderen, schreef Vermeylen - neen! Groot-Nederland: zien ze dan niet hoe schoon het daar ligt in Europa, tussen de grootste naties in, aan de samenloop der Duitse, Franse, Engelse geestesstromingen?’
Bent u tevreden over de evolutie?
Mijn compliment. U kent uw auteurs! Of ik tevreden ben? Wat Vermeylen Groot-Nederland noemt, is wat ik er onder versta: de culturele eenheid tussen Noord en Zuid. Politiek is er van een eenmaking weinig te verwachten: de staatkundige toestand is zo dat daar geen mogelijkheid voor bestaat. Het heeft trouwens
| |
| |
meer zin te streven naar de politieke eenheid van Europa dan naar een politieke eenheid tussen Nederland en België. De culturele eenheid heeft trouwens vooruitgang gemaakt, al is er nog heel wat te doen.
Wat ziet u als het dringendste?
Het overwinnen van een soort intellectueel wantrouwen tussen Noord en Zuid. De Vlamingen lijden nog te zeer aan een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van Nederland en de Nederlanders kennen nog onvoldoende Vlaanderen. Meer kansen zouden moeten worden gegeven om gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse werkzaamheden te verrichten in allerlei vakken en domeinen. Wij moeten systematischer cultureel algemeen Nederlands denken.
U hebt u ook altijd sterk ingezet voor de Rijn-Schelde-verbinding.
Ik verberg niet dat ik er fier op ben dit eeuwenlange geschil tussen Nederland en België te hebben opgelost door het verdrag van 13 mei 1963. Sedert 23 september 1975 is die nieuwe vaarweg opengesteld, die recht naar het noorden loopt, geschikt is voor de meest moderne binnenvaart en de afstand tussen Antwerpen en de Rijn met 40 km verkort.
Een van de mooiste pluimen op uw hoed is de creatie, mag ik wel zeggen, van de Fayat-boys. Dat is wel een zware onderneming geweest.
Dat en het invoeren van taalrollen in de Buitenlandse Dienst. Kort samengevat is de wordingsgschiedenis zo geweest. Er was een groot overwicht van franstalige diplomaten, al was er altijd betwisting hoe groot dat onevenwicht wel was. Ik stelde voor een speciale aanwerving te organiseren, voorafgegaan door de
| |
| |
instelling van taalrollen in de diplomatie. Daar ook was er betwisting, want sommigen beweerden dat die taalrollen in werkelijkheid bestonden, en dat wie met een Nederlands diploma waren aangeworven, alleen op de Nederlandse rol zouden komen, naar het voorbeeld van wat in het hoofdbestuur bestond. Maar in de diplomatie was er een tijd geweest dat zij die met een Nederlands diploma binnenkwamen, niet evenredig in getal waren als zij die met een Frans diploma begonnen. Er moest dus eerst uitgemaakt worden wie op de Nederlandse rol thuishoorde en wie niet. Dat was het voorwerp van een eerste wet, namelijk die van 5 april 1962. Om het ontegensprekelijk bestaande onevenwicht gedeeltelijk goed te maken, werd een aanwerving toegestaan van vijftig diplomaten voor de Nederlandse rol in hogere klassen dan de aanvangsklasse. Die nieuw aangeworven diplomaten, die als het ware in de diplomatie via een examen werden geparachuteerd, werden de Fayat-boys genoemd, ik neem aan omdat het een maatregel was die tot de verbeelding sprak. De instelling van taalrollen was echter nog belangrijker, want met de taalrollen werd de taalwet in bestuurszaken ook toepasselijk op de diplomatie. Een diplomaat van de Nederlandse rol werd aldus verplicht het Nederlands te gebruiken als ambtstaal. Dat was altijd een groot struikelblok geweest, maar ik heb het standpunt kunnen doen zegevieren door te verwijzen naar de toestand in Zwitserland: daar ook is Frans een van de nationale talen maar de diplomaat wiens moedertaal het Duits is, gebruikt in zijn ambtelijke betrekkingen met Bern het Duits.
De toestand is dus nu gesaneerd.
Het evenwicht tussen de taalrollen is nu in de diplomatie bereikt. De Fayat-boys zijn, dank zij het strenge toelatingsexamen, op de hoogte van hun beroepstaak gebleken en de wet op het taalgebruik zorgt ervoor dat in de diplomatie de sfeer voor het Nederlands grondig ten goede is veranderd.
| |
| |
U bent niet alleen politicus geweest, u was en bent professor aan de Vrije Universiteit van Brussel. U begon als docent in 1948. Voor welke vakken?
Aanvankelijk voor Koloniaal Recht. Maar toen Kongo in 1960 onafhankelijk werd, werd ik als docent werkloos. Ik werd dan belast met de cursus Actuele Vraagstukken uit de Internationale Politiek, met het daaraan verbonden werkcollege. Later is daar bijgekomen: Internationale Economische Instellingen. Toen ik in 1974 hoogleraar werd, is er nog een meer filosofisch gerichte cursus bijgekomen: Structuur en Functie van de Staat.
Hebt u voldoening aan uw onderwijs?
Als ik de actuele vraagstukken uit de internationale politiek behandel, is het alsof ik mijn vorige regeringsfuncties voortzet, maar dan op meer theoretisch vlak. Wanneer ik moet handelen over de structuur en functies van de staat, kan ik putten uit mijn hele politieke ervaring van een volle kwart eeuw. Ik hoop dat mijn studenten er evenveel voldoening aan hebben als ik.
De Franse universiteit van Brussel had u al vaker uitgenodigd bij haar te doceren, maar dan in het Frans natuurlijk. Dat was vóór de splitsing. U bent op dat aanbod nooit willen ingaan.
Ik heb gemeend mijn beschikbare tijd te moeten wijden aan het onderwijs in het Nederlands.
U bent op vele plaatsen van het Vlaamse front actief geweest. Zo bent u sedert de stichting in 1954 voorzitter van de August Vermeylenkring. Kent die activiteit geen inzinking?
Het wordt moeilijker en moeilijker cultuuravonden te organiseren. Er is een verschuiving ten gunste van de televisie. Ik geloof dat men ongelijk heeft, niet dat ik de verdiensten van de televisie
| |
| |
wil onderschatten maar het zich samen vinden van een aantal mensen in een vergadering of een schouwburg, is onvervangbaar. Het is een ervaring die men zou moeten doen herleven. Af en toe slaagt men daar trouwens in: voorwaarde is dat de keuze van het onderwerp en de spreker zorgvuldig gebeurt, zodat de mensen de honkvastheid bij het televisiescherm overwinnen. Zo hebben wij hier voor de jeugd grote literaire avonden georganiseerd over grote literaire figuren, die soms zelf aanwezig waren. Ik noem enkele namen: Carmiggelt, Mulisch, Gijsen, Claus. Ook met politieke voordrachten slagen wij er soms in een groot publiek bijeen te brengen.
Dergelijke samenkomsten en ook toneelopvoeringen zijn een cultuurvormende ervaring die de mensen niet mogen missen. Een verheugend feit is b.v. dat er vorig winterseizoen in de K.V.S. in Brussel 120.000 toeschouwers zijn geweest voor Het hemelbed van Jan de Hartog.
In de Vlaamse strijd hebt u naast heel wat figuren gestaan die zich op cultureel vlak sterk hebben laten gelden. Wie zijn daar de markantste?
In elk geval August Vermeylen, die een nieuwe zin heeft weten te geven aan de Vlaamse Beweging: hij heeft ze boven een taalkibbelarij opgetrokken en er een Europese strekking aan gegeven.
Herman Teirlinck?
Ik heb het niet zozeer voor zijn taal en zijn oeuvre is hier en daar voorbijgestreefd. Maar Meneer Serjanszoon is klassiek en zit vol plasticiteit; het verhaal speelt ten zuiden van Brussel en daar bestaat voor mij wel een affectief verband.
Teirlinck is altijd een strijdend Vlaming geweest en met hem is het Nederlands aan het Hof binnengetreden. Zijn echt ‘gevecht met de engel’ is zijn gevecht voor het Nederlands toneel geweest. Daarin is hij niet alleen baanbrekend geweest maar ook
| |
| |
bezielend: zijn studie over Jokaste, een resumé van het Oedipusgeval, is een pronkstuk.
Pieter Geyl?
Heb ik veel contact mee gehad. Hij is het voorbeeld geweest van wat meer Nederlanders hadden moeten zijn voor de Vlaamse Beweging.
Een van mijn beste vrienden is Lode Craeybeckx geweest. Samen met hem heb ik de strijd geleverd voor de Vlamingen in Brussel. Aan hem danken we het gevleugelde woord: Antwerpen laat Brussel niet los. Hij is een van de grootste burgemeesters geweest die Antwerpen heeft gehad.
Nog even naar de politiek. In het begin van 1968 richt u, samen met Frans Gelders, een eigen (Vlaamse) Belgische Socialistische Partij-federatie op, de zogenoemde Rode Leeuwen. Waarom?
In het Vlaamse gedeelte van het arrondissement Brussel beantwoordde ze aan een noodzakelijkheid, die des te duidelijker zal blijken de dag dat het kiesarrondissement gesplitst zal worden in een Vlaams gedeelte en tweetalig gebied Brussel.
In Brussel-Hoofdstad heeft de oprichting van de Rode Leeuwen het tot stand komen van een Nederlandse vleugel van de socialistische partij als gevolg gehad en dat ondanks grote moeilijkheden, omdat alles uit niets moest worden opgebouwd.
Heeft de Vlaamse B.S.P. voor het arrondissement Brussel gegeven wat u ervan hoopte of verwachtte?
Ze beantwoordt aan een noodzakelijkheid des gebods. Het is een vanzelfsprekendheid voor het arrondissement Halle-Vilvoorde. Met de nieuwe culturele bewustwording van de Vlamingen te Brussel, met het ontstaan van een Nederlandse gemeenschap te Brussel - zoals gebleken is door het Congres der Brusselse
| |
| |
Vlamingen -, is er ook een autonome Vlaamse B.S.P. nodig in Brussel-Hoofdstad om de Brusselse Vlamingen die socialistisch gezind zijn te groeperen.
Brussel is altijd een grote zorg voor u geweest. Ik heb in de laatste tijd Brusselse Vlamingen wel eens wat ontmoedigd horen zeggen dat Vlaanderen Brussel heeft laten vallen.
Ik zou het anders willen stellen: Brussel is nooit onder de eerste belangen aan bod gekomen in de Vlaamse Beweging. De reden daarvan is dat er zoveel recht te trekken was in Vlaanderen, dat er zoveel strijd moest worden geleverd om het Nederlandse taalgebied veilig te stellen. Nu nog moet hard gevochten worden om het Nederlandse gebied veilig te stellen en af te bakenen. De tijd komt echter dat de Vlaamse Beweging onontwijkbaar voor haar plicht komt te staan wat de Brusselse Vlamingen betreft. Die dag komt als weldra het Brussels tweetalig gebied geïsoleerd wordt als afzonderlijk kiesarrondissement. Vlaanderen moet zich er bewust van worden dat de Brusselse Vlamingen wel een betrekkelijk kleine minderheid vormen in het geheel van de 19 gemeenten, maar die minderheid is toch ongeveer 200.000 man sterk. Dat betekent dat Vlaams Brussel met Antwerpen en Gent een van de drie grootste stedelijke concentraties van Nederlandssprekenden vormt in ons land, met daarbij het hoofdstedelijk element. Vlaanderen mag niet onderschatten wat het voor zichzelf zou verliezen als die Brusselse Vlamingen tot verdwijnen zouden zijn gedoemd.
Om de verdrukking van die Vlaamse minderheid in Brussel te vermijden, rekening houdend met de anti-Vlaamse agressiviteit van de overwegend franstalige meerderheid in Brussel, zal een statuut van beschermde minderheid niet volstaan. Er moet voor de Brusselse Vlamingen een statuut van autonomie in de Brusselse agglomeratie uitgebouwd worden, in enge verbinding met de hele Nederlandse cultuurgemeenschap, waarvan de Brusselse Vlamingen als een onafscheidbaar deel zijn te beschouwen. Het
| |
| |
moet voor iedereen zeer duidelijk worden dat de Brusselse Vlamingen de uiteindelijke instandhouding van de Nederlandse aanwezigheid in Brussel slechts kunnen verzekeren als deel van de Nederlandse gemeenschap in België, meer dan als ingezetenen van het Brusselse gewest. Een Nederlandse aanwezigheid in Brussel betekent ook dat daar een Nederlands cultureel ontmoetingscentrum blijft leven, niet alleen voor de Vlaamse Brusselaars maar ook voor de Vlamingen uit Leuven, Mechelen, Aalst. Die Vlaamse aanwezigheid mogen wij nooit prijsgeven.
Uitzending: 14 november 1976.
|
|