| |
| |
| |
Mgr. E. de Smedt
Heilige-Geeststraat 4, 8000 Brugge
Het bisschoppelijk paleis te Brugge staat in het hart van de stad, tussen de Sint-Salvatorkathedraal en de Onze-Lieve-Vrouwekerk.
Tot aan de Franse Revolutie was hier het seminarie gevestigd.
Toen het bisschoppelijk huis op de Burg, bij de voormalige Sint-Donaaskathedraal, werd verwoest, kreeg de bisschop hier zijn woning en verhuisde het seminarie in 1834 naarde abdij Ter Duinen.
Bij dezelfde gelegenheid werd Sint-Salvator de kathedraal of bisschoppelijke kerk.
Heel dit complex, dat het eigendom is van de provincie, heeft van een paleis alleen de allure want binnenin heerst er de drukte van een administratieve instelling met haar spreekkamers en kantoren.
Wie hier op bezoek komt, loopt van uit de Heilige-Geeststraat over een binnenplein en komt dan in een voorhal.
Hier hangen enkele oude schilderijen waarvan deze originele voorstelling van de H. Geest de merkwaardigste is: de Vader en
| |
| |
de Geest verheffen de verrezen Christus op de troon. Ongewoon in deze voorstelling is dat de Heilige Geest als mens is uitgebeeld.
Een belendend vertrek is de wachtkamer, de kamer waar het indertijd de traditie was bibberend te wachten.
Die tijd is voorbij want de bezoeker blijft hier maar kort: iemand doen wachten is volgens mgr. De Smedt een gebrek aan eerbied voor de tijd van een ander.
De werkkamer van de bisschop van Brugge is een ruim en sfeervol vertrek, dat op een stille tuin uitziet.
Ook hier weer is de Heilige Geest in de buurt want de tuin wordt begrensd door de achterhuizen van de Kleine Heilige-Geeststraat.
Toch wordt men er ook aan herinnerd dat de zonde in de wereld is: het andere belendende straatje heet de Goezeputstraat.
*
Monseigneur, het is wellicht een wat oneerbiedige vraag maar ik stel ze toch graag: u weet wat bier is?
Dat weet ik inderdaad want ik ben opgegroeid in de geur van het bier en ik heb dus al vroeg geleerd wat het is de dorst te lessen. Ook heb ik al zeer vroeg goede hop leren waarderen, wat me dan later nog van pas is gekomen als ik bij de mensen van Poperinge kwam.
De brouwerij thuis was een klein middenstandsbedrijf en dat heeft veel voordelen gehad: van jongs af ben ik tussen arbeiders opgegroeid want in dat soort bedrijf vormden alle werkenden één grote familie. Dat is van belang geweest voor mijn latere bedrijvigheid omdat het mij gediend heeft in mijn omgang met mensen. Wat men later is, krijgt men in de eerste levensjaren mee. Ik vind dat dat een aanmoediging is voor de ouders: wat zij aan hun kinderen meegeven, zit er zo diep in dat het zich tot in latere levensjaren manifesteert.
| |
| |
U komt uit een groot gezin.
Ik ben de oudste van negen kinderen. Mijn vader was een man die kon werken, zowel met het hoofd als met de handen. Moeder deed het huishouden en had daarvoor wel hulp, want daarnaast was zij het die klanten ontving die bier kwamen bestellen. Ik heb dus thuis altijd veel vreemde mensen gezien omdat mijn ouders zo sterk tussen de mensen leefden.
Ze waren thuis betrekkelijk welstellend maar dat sloot ze niet af van de gewone mensen. Vader deed op zijn manier aan sociale hulp. Vaak kwamen mensen bij hem geld lenen en dat gebeurde dan op de eenvoudigste manier: de lener schreef op een papiertje dat hij dat geld had gekregen tegen een zeer lage interest en dat hij het zou teruggeven als hij kon. Vader had een echte bezorgdheid voor de mensen. Op zeker ogenblik is hij in de politiek gegaan en is jaren burgemeester geweest.
Het eigenaardige was nu dat hij een erg zwijgzaam man was en een voorkeur had voor de stilte. Ik heb daar veel van meegekregen, want van temperament ben ik eigenlijk een eremijt. Mijn opdracht is nu wel gans anders want ik heb een druk leven en verkeer dagelijks onder de mensen. Maar als ik een uur stilte krijg, ben ik gelukkig.
Mijn beide ouders waren verstandige mensen, zeer christelijk en die wisten wat ze wilden.
Er werd nog niet gezegd dat u in Opwijk werd geboren op 30 oktober 1909. Opwijk is een gemeente die deel uitmaakt van het veel besproken arrondissement Halle-Vilvoorde. De Vlaamse inslag is er altijd groot geweest, ook in uw familie.
Ik kom uit een uitgesproken Vlaamse familie. Toen ik in Boom op het college kwam, was in de Franse les de eerste vraag van de leraar: Wat is vader in het Frans? De vingers van al die jongetjes van negen jaar gingen de lucht in, want zij wisten het. Ik was de enige die het niet wist. Als vader en moeder thuis iets bespraken
| |
| |
dat de kinderen niet moesten horen, deden ze het in 't Frans. Opwijk was inderdaad een door en door Vlaams dorp.
Hoe komt het dat u in Boom op het college terechtkwam?
Omdat ik daar een oom-priester had, die directeur was van de Zusters van de Presentatie en ik bij hem mocht inwonen. Zo ben ik op dat college extern geweest van mijn negende jaar tot in de retorica. Boom was inderdaad niet gewoon bij ons want wie van onze streek kon gaan studeren, ging naar het klein seminarie in Mechelen of in Hoogstraten.
Goede herinneringen aan dat college?
Uitstekende. Het was een college waar hard werd gewerkt. Ik heb daar leren bidden, de Kerk liefhebben en in de dienst van de armen staan. Ik heb er hard gestudeerd. Vooral de poësis en de retorica zijn markante jaren geweest. De directeur van het O.-L.-Vrouwcollege was Jozef Jacobs, eminent taalkundige, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie en een ongewoon schrander man. Naast zijn directeurschap gaf hij ook les in de poësis en de retorica en die man heeft ons Latijn, letterkunde en levenswijsheid geleerd. Op het Concilie heb ik vaak aan hem moeten denken omdat ik daar veel Latijn heb moeten spreken. Dat ik met die taal kan spelen, heb ik aan Jacobs te danken.
In de jaren dat u humaniora deed, waren de studentenbonden zeer actief. U bent er ook bij geweest.
Natuurlijk, en dat ook is een sterke steun geweest in onze vorming. Ik was lid en later voorzitter van de Vlaamse Studentenbond in Opwijk, die was aangesloten bij het A.K.V.S. Wij speelden daar elk jaar toneel onder leiding van Constant Lindemans, die voor korte tijd is gestorven. Ik kreeg altijd maar een kleine bijrol en later heeft Lindemans mij eens gezegd: ‘Gij hebt
| |
| |
nooit comedie kunnen spelen.’
Door de activiteiten van die Studentenbond werden wij sterk en bewust vlaamsgezind gemaakt. Ik was b.v. op de begrafenis van Dosfel en stond met de vlag van onze Studentenbond bij het graf.
Daarbij speelde dan ook de sfeer van de familie, die geïnteresseerd was in de Vlaams-katholieke strijd. Al de leden van mijn familie waren overtuigde leden van de katholieke partij en hadden een grote bewondering voor Frans van Cauwelaert. Toen ik student was, heb ik tijdens de vakantie dikwijls de landdagen van de Katholieke Vlaamse Landsbond bijgewoond waar ik Van Cauwelaert heb horen spreken en Daels en de jonge De Schryver.
Ik ben opgegroeid in een echte katholieke Vlaamse familie, die overtuigd was van het katholiek Vlaams ideaal, ook op politiek vlak, maar dan in een sfeer van medeverantwoordelijkheid en opbouw, dus niet in negatieve zin, wat de vergissingen niet uitsloot.
Mijn vader heeft priester Daens in Aalst zien opkomen. Toen hij 90 jaar was, heeft hij me daarover nog verteld. Hij zei: ‘Ik ben die man gaan uiffluiten, ik begrijp niet dat ik zo dwaas heb kunnen zijn. Die man had het juist voor met zijn strijd voor de arbeiders. Men heeft zich zwaar vergist met die man te veroordelen.’
Later is de botsing met de oprichting van de K.S.A. tegen het A.K.V.S. gekomen. Voor vele priesters is dat een pijnlijk conflict geweest. Hoe is dat bij u overgekomen?
Niet als een conflict. Ik heb altijd K.S.A. gevoeld omdat ik sterk kerkelijk was ingesteld. Als jong priester ben ik dan ook in de K.S.A. sterk actief geweest. Ik was bevriend met de promotoren van de beweging: Karel Dubois, Constant Lindemans, Pol Vaes van Antwerpen. Toen ik leraar was aan het Sint-Jozefsseminarie in Mechelen, heb ik op eigen voorstel een cursus over katholieke actie gegeven. Dat lag in mijn lijn: ik heb altijd sterk met de
| |
| |
bisschoppen meegevoeld.
U werd in 1950 hulpbisschop van Kardinaal Van Roey, die niet de reputatie had een bijzonder makkelijk man te zijn.
Dat lijkt me toch overdreven. Hij was een kolossaal zwijger, een man die geen enkel nutteloos woord sprak. Maar van karakter was hij een zeer zacht en beheerst man, die ook als iets hem wrevelig stemde, dat niet toonde. Hij was een goed mens maar erg eenzaam: hij had niet de minste behoefte met mensen om te gaan en ik weet niet wie zijn intieme vrienden zouden kunnen zijn geweest. Hij ging volledig op in zijn functie en leefde er totaal voor. Hij was een man die rechtvaardig was en recht door zee ging zonder vrees. Hij werd in de socialistische pers geregeld aangevallen maar hij las die artikels niet, steunend op de redenering: het is niet waar, dan lees ik het niet.
Hij sprak Frans en omdat zijn bisdom tweetalig was, opteerde hij voor het gemak voor een franstalige administratie: maar dat betekende niet dat hij liever Frans sprak dan Nederlands. De dag dat ik tot bisschop van Brugge werd benoemd, is hij Nederlands met mij beginnen te spreken omdat ik bisschop was van een Vlaams bisdom. Hij stond echter in een moeilijke situatie als bisschop van een tweetalig bisdom en als primaat van een tweetalig land. Hij wilde gelijk zijn voor iedereen maar was afhankelijk van de mentaliteit die toen heerste, maar zeker is dat hij met zijn volk samenvoelde.
Verder was hij een bijzonder schrander man, zelfs geniaal. In de tijd dat ik vicaris-generaal was, was het de gewoonte dat de vicarissen-generaal elke avond om halfzeven bij hem kwamen voor bespreking. Als het om een moeilijke zaak ging, verzocht hij iedereen zijn gedacht uit te spreken. Het besluit was altijd: we zullen er over nadenken. Hij besliste nooit ilico. 's Anderendaags gaf hij dan zijn conclusie en het trof altijd dat die veel wijzer en helderder was dan die welke een van ons had voorgesteld. Hij was een sereen man, die de zaken objectief bekeek en zich in
| |
| |
geweten afvroeg wat rechtvaardig was. Hij kende alleen zijn plicht en zocht niet naar enige populariteit. Het mangelde hem trouwens aan psychologisch doorzicht om met mensen om te gaan. Hij was iemand om bang voor te zijn, iemand bij wie ge u nooit op uw gemak voelde. Maar alles samen een zeer grote figuur, een zeer groot bisschop voor wie ik enorm veel eerbied en waardering had.
Wat hij wel miste, was zin voor humor. Als er een mop werd verteld, wist hij nooit of hij die au sérieux moest nemen, gewoon omdat hij ze niet verstond. Ik zei hem eens op een dag dat het op de wegen zo druk was dat ik eraan dacht een helikopter te kopen. Hij nam dat onmiddellijk ernstig op. In andere gevallen kon hij dan toch echt plezier hebben. Zo genoot hij altijd opnieuw van de bekende anekdote met de fameuze verspreking of gemis aan kennis van het Frans van mgr. Cento, die pauselijk nuntius was. Cento wees er in een toespraak op dat men nooit de hoop mocht opgeven, dat men altijd vertrouwen moest hebben en dat men, als het nood deed, maar een gelofte moest doen. Als voorbeeld citeerde hij dan zijn ouders die lang geen kind hadden kunnen krijgen: ‘Mes parents ont fait un veau et je suis né!’
*
Als mgr. De Smedt aan zijn schrijftafel zit te werken, wordt hij op de vingers gekeken door een groep gemijterde bisschoppen van het Concilie, die op een beeldhouwwerk humoristisch staan uitgebeeld.
De kamer is verder sober ingericht: er hangt één schilderij van Romain de Saeger, voorstellend de nederdaling van de Heilige Geest.
Verder hangt er een foto die herinnert aan een ontmoeting met de paus.
Rondom deze ruime tafel komen elke dinsdag en vrijdag de twee hulpbisschoppen en de drie vicarissen-generaal samen, om met hun bisschop de problemen van het ogenblik te bespreken.
| |
| |
Op de tafel ligt een uniek exemplaar echte Brugse kant.
*
25 jaar geleden kwam de Brabander die u bent, hier naar West-Vlaanderen. Van professor Sobry, die een authentiek Westvlaming was, heb ik meer dan eens horen zeggen dat de Brabander levenslustig was maar oppervlakkig, de Westvlaming daarentegen eerder stug en gesloten wat dan op verdieping zou wijzen. U bent een Brabander die Westvlaming werd.
Kan men dat wel zo veralgemenen? In Brabant leven zowel levenslustige als gesloten mensen. In mijn streek, in Asse en verder, richting Pamel en Sint-Kwintens Lennik, zijn het bijzonder zwijgzame mensen die nauwelijks de tanden van mekaar doen als ze spreken. En er is in Brabant toch veel variatie tussen de mensen van Leuven, Tienen, Diest en noem verder maar op. Hier in West-Vlaanderen is het net zo: de mensen van het noorden en de Westhoek, en die van Kortrijk en Menen, hebben een ander temperament. Men kan moeilijk van hen zeggen dat ze stug zijn: er zijn wel gesloten naturen bij, maar die zijn overal te vinden.
Toen ik hier toekwam, heb ik mij in elk geval onmiddellijk thuis gevoeld. Ik vond ook dat er weinig verschil was, op de taal na dan. Die kwam in het begin wel eens wat vreemd over: de mensen van Poperinge b.v. spreken zeer mooi doch ik moest wel een inspanning doen om ze te begrijpen.
Wel hebben Brabanders en Westvlamingen gemeen dat ze ondernemende mensen zijn, mensen die voor de realisatie van iets kunnen vechten, geen lammeren om te slachten zonder blaten.
Ten andere: u noemt mij Brabander maar het grootste deel van mijn leven, bewust leven, heb ik in de provincie Antwerpen doorgebracht: eerst Boom, dan Mechelen, en na 7 jaar in Rome weer Mechelen.
| |
| |
Toen u hier werd benoemd, werd ook gezegd dat u als Brabander naar Brugge werd gezonden om het Westvlaams particularisme te doorbreken.
Ik weet daar niets van en weet zeker ook niet of ik met enige bedoeling naar hier werd gestuurd. Die tendens van particularisme is er zeker geweest: het is bekend dat de Westvlamingen in Leuven samenhokken, dat ze in Brussel een bond van Westvlamingen hebben en dat Westvlamingen die mekaar in de vreemde ontmoeten, zich onmiddellijk familie voelen. Daar is trouwens iets schoons aan en in toespraken zeg ik vaak: ‘Wij, Westvlamingen, zijn particularisten!’ Na 25 jaar ben ik ook een van hen geworden. Er was vroeger wat afsluiting maar er is nu zoveel uitwisseling en contact op elk gebied dat die geslotenheid toch sterk gezuiverd is.
Op vergaderingen spreken de priesters als ik erbij ben beschaafd Westvlaams; als ik er niet bij ben onbeschaafd Westvlaams. Dat zit er nog diep in. Ik heb nooit geprobeerd Westvlaams te spreken want het zou naäperij zijn en een potsierlijk effect hebben. Ik heb vanaf mijn filosofie in Mechelen altijd getracht goed Nederlands te spreken en dat was in die tijd helemaal niet gebruikelijk: ik heb dat gedaan onder de invloed van Wim van Cauwelaert, die door zijn vader naar het college in Neerpelt was gestuurd omdat dat toen het enige Vlaamse college was van het land, en die daar bijzonder mooi had leren spreken. Ik zou trouwens mijn eigen dialect nog moeilijk kunnen spreken. Als ik bij mijn broers en zuster ben, gebeurt het wel eens meer dat er wordt gezegd: ‘Hoe is dat in echt Opweks?’ Ik sla er vaak naast.
U kwam hier als bisschop in een vrij star bisdom. Volgens een anekdote was het makkelijker hier buiten te vliegen dan binnen te komen.
Die ik natuurlijk ook ken. Op een goeie dag stort er hier op het
| |
| |
binnenplein een Engelse vlieger neer en mgr. Mahieu, die toen vicaris-generaal was, heeft toen gezegd: ‘Het is de eerste keer dat ik dat zie. Ik heb er hier al veel zien buitenvliegen maar dat is de eerste die hier komt binnenvliegen.’
Wij hebben hier door dat voorval trouwens lang gevaarlijk geleefd. Toen het vliegtuig werd opgeruimd, vond men 4 bommen die natuurlijk ook werden verwijderd. Maar er was een vijfde die men niet vond. Toen ik hier dan bisschop was geworden, was het op zeker ogenblik nodig, wegens het drukke verkeer, voor een parkeerplaats te zorgen. Toen de struiken waren verwijderd, stootte men onmiddellijk op een hard voorwerp en dat bleek die vijfde bom te zijn. De ontmijningsdienst is die komen uitgraven en heeft ze hier in de tuin op het gras gelegd en ze ook laten liggen. Ik heb ze er nog aan moeten herinneren dat die bom onze tuin versierde!
Een star bisdom... Laten we zeggen dat het er hier zeer systematisch aan toe ging, wat trouwens zijn voordelen had want mijn voorganger heeft grote dingen kunnen doen, ook omdat hij ver vooruitzag. Hij heeft in de landbouwgebieden systematisch technische scholen opgericht, waar hij groepjes jonge priesters benoemde die in die scholen inwoonden als in een college. Dat heeft kwaliteit gegeven aan het onderwijs en het volk heeft daar sterk van geprofiteerd: er zijn hier vele goed gevormde arbeiders en technici gekomen. Die enorme verdienste komt mgr. Lamiroy toe.
Ik kan over hem moeilijk een persoonlijk oordeel vellen want ik heb hem nauwelijks gekend. Hij had in elk geval de reputatie de zaak goed in handen te hebben en een sterk administrator te zijn. Hij was daarbij een verwoed werker die geen secretaris of vicaris nodig had: hij kon het allemaal zelf. Hij was inderdaad een intellectueel met grote kracht, maar het gebeurt wel eens meer dat men zondigt door zijn kwaliteiten te sterk te laten groeien. In elk geval was het bisdom sterk rationeel geadministreerd.
| |
| |
U bent hier nu 25 jaar bisschop en hebt hier heel wat initiatieven genomen in het parochiaal leven, de jeugdzorg, het ziekenhuiswezen, de scholenbouw en er is niet aan te denken ze alle op te sommen of te vermelden. Ik probeer er de markantste uit te lichten. U hebt al vroeg gepleit voor het priesterschap van de gelovigen. Wat bedoelt u daar precies mee?
Vanaf de voorbereiding van het Concilie was ik lid van het secretariaat voor de eenheid en we moesten daar het vraagstuk van het algemeen priesterschap van het Godsvolk bestuderen. Bij deze studie werd ik getroffen door de publikaties van Cerfaux en Philips. Ik hield veel tussenkomsten over dat onderwerp. Kardinaal Bea zei me: ‘U moest daar een brochure over schrijven in het Nederlands of het Frans en ik zorg ervoor dat ze in het Duits wordt vertaald.’ Zo is het boek Priesterschap van de gelovigen ontstaan. Het was de doctrinale onderbouw van wat ik beoogde, namelijk dat alle gelovigen in de Kerk vreantwoordelijkheid hebben en recht op inspraak. Eigenlijk kwam de gedachte uit de sfeer van de Katholieke Actie en uit gesprekken met Cardijn. Ook Cruysberghs' had al gesproken over het uur van de leken en dat betekende wel dat de leken hun verantwoordelijkheid moesten opnemen. Door al die studie kwam ik tot de doctrine dat alle gelovigen door het doopsel met elkaar zijn verbonden en dat ze door het vormsel bezield zijn door dezelfde geest. Alle gelovigen samen zijn de Kerk: de hiërarchie is een dienaar door Christus gewild maar ten bate van de gelovigen. De hiërarchie, dat zijn dus de priesters op alle niveaus, van kapelaan tot paus, heeft de opdracht de gelovigen aan te sporen hun verantwoordelijkheid ernstig op te nemen. Priesterschap van de gelovigen betekent dat heel de gelovige gemeenschap de opdracht heeft het werk van Christus voort te zetten, d.i. God verheerlijken, de mensen helpen, het evangelie bestuderen en verkondigen om op die manier een menswaardig bestaan te bereiken.
Het secretariaat voor de eenheid heeft sterk achter die ideeën
| |
| |
gestaan. Ik kreeg van de kardinalen Bea en Willebrands de opdracht ze uiteen te zetten op het Concilie en de monseigneurs Philips en Heuschen hebben erop ingehaakt en ervoor gezorgd dat de gedachten in Lumen Gentium werden opgenomen. De vroegere piramide: paus, bisschoppen, priesters, gelovigen wordt omgedraaid: de Kerk is het volk van God, dat is de basis, en op die basis werkt de hiërarchie. De top steunt en staat ten dienste.
Wat heeft dat als verandering meegebracht?
Dat het accent valt op het volk van God. Vóór het Concilie werd daarover niet gesproken: nu spreekt iedereen erover en dat wijst op een mentaliteitsverandering, op een grotere bewustwording van de verantwoordelijkheid der gelovigen. Vele leken voelden dat ze iets konden doen in de Kerk maar dat ze de gelegenheid niet kregen; dat veroorzaakte een soort ontevredenheid die slechts kan verdwijnen als diezelfde leken een grotere verantwoordelijkheid krijgen. Er is een reële groei gekomen in het verlangen verantwoordelijkheid op te nemen, helaas maar een groeike in het effectief opnemen van die verantwoordelijkheid.
Toch is dat de richting die we uitgaan: het vormen van kleine groepen die de structuren, die trouwens ook in de wereld bestaan, doorbreken en die bezield zijn door een ernstig verlangen om samen iets te doen voor het evangelie en Christus.
Dat is b.v. te realiseren in ziekhuizen en scholen: daar ontstaan groepen van pastorale werkers, van priesters en leken samen, die iets willen doen voor de diepere geloofsbeleving bij zieken en leerlingen. Ziekenhuis- en schoolpastoraal was vroeger het exclusief domein van de priester-leraar of de aalmoezenier. Nu streven kleine gemengde groepen ernaar om samen aan pastoraal te doen, om samen de zielzorg en het geestelijk leven te behartigen.
Een ander voorbeeld zijn de pastorale raden, die in de parochies ontstaan en waar leken meedenken over pastorale pro- | |
| |
blemen en zich inspannen om die op te lossen. Ook in het sociale werk, in de K.W.B., de Middenstandsvrouwen, de K.L.V. wordt er zeer ernstig werk van gemaakt om werkelijk effectief iets te doen voor de beleving van het evangelie en er worden daar zeer positieve resultaten bereikt.
Een ander initiatief van u, en dat u na aan het hart ligt, heet christelijk buurtleven.
Strada, dat is de afkorting van ‘straatactie voor dienstbetoon en apostolaat’. Mijn idee was dit: de mensen moeren elkaar helpen, moeten samenwerken als er in de buurt nood is. Als er een sterfgeval is, of er zijn zieken, moet men de mensen niet aan hun lot overlaten: de medeverantwoordelijkheid moet solidair groeien en de hulpbereidheid moet zich uitstrekken tot gelovigen en niet-gelovenden. Mensen die met moeilijkheden hebben af te rekenen, mogen we niet in de kou laten staan maar moeten we helpen door vriendschappelijk in te springen.
Er kwam daarbij ook een parochieel aspect: de moderne parochie zou een federatie van buurten moeten zijn. De buurten gaan voor sommige vieringen naar de grote kerk maar in plaats van alles in het centrum te laten gebeuren, droomde ik ervan dat er in elke buurt een centrum zou zijn waar men zou kunnen samenkomen om gewoon te bidden of om te bidden b.v. als er iemand van de buurt is gestorven.
In de beginfase had deze actie veel succes en invloed en ze is blijven voortleven in verscheidene parochies. Maar toen is er tegen deze actie voorbehoud gemaakt: men heeft gezegd dat de buurt sociologisch was voorbijgestreefd, omdat de moderne mens op zijn privacy staat en niets uitstaande wil hebben met de buurt. De moderne mens heeft nood aan vrienschapsrelatie, en die vindt hij niet bij de buren maar bij zelfgekozen relaties.
Wij hebben dan getracht de parochieraden, waarin de buurten vertegenwoordigd waren, te versterken. In de parochies waar dat niet ging, hebben we kernen gesticht voor parochie-anima- | |
| |
tie. Dat bloeit.
Maar nu gaan andere sociologen weer aandacht vragen voor de buurt en sterk aanraden werk te maken van een serieus buurtleven. Men moet b.v. proberen van een nieuwe wijk een echte buurt te maken, waar de mensen mekaar kennen, mekaar groeten, met mekaar praten en mekaar helpen. In die richting wordt nu sterk gewerkt.
Ik heb ook aan de priesters gevraagd veel aandacht te besteden aan het dorp, nu door de fusies alles een grote, kille administratie dreigt te worden. Ik heb ze aangeraden met de fusies mee te doen maar toch veel zorg en aandacht te besteden aan het dorp en aan de wijken van het dorp. De parochie krijgt nu een nieuwe betekenis omdat het gemeentehuis niet langer meer op de parochie staat, maar de kerk is er wel blijven staan.
De campagne hartelijkheid is wel in dezelfde sfeer te situeren.
Dat is het thema van het boek Dag, vriendelijk licht. Hoe ontstond het? Ik had een vergadering met de dekens en daar werd gezegd dat het tijd werd dat de verantwoordelijkheid van de leken au sérieux werd genomen, dat wij, priesters, de leken ernstig moesten laten meewerken aan de verkondiging van het echte evangelie. We vonden toen dat er een thema nodig was dat niet uitvoerbaar zou zijn zonder de hulp van de leken, waarbij de leken dus onmisbaar zouden zijn en waar ze goed zouden kunnen presteren. Ik heb toen de idee gelanceerd van de hartelijkheid in de kerk, de hartelijkheid in de liturgie, op het werk, thuis. Niet zo maar van iemand houden, maar ook tonen dat ge van hem houdt. Dat is ingeslagen. Op de parochies werden gesprekken georganiseerd met de hartelijkheid als thema en de strijd dus tegen een koud instituut of cerebrale instelling. We pleitten voor een Kerk met een hart, voor een vriendelijke Kerk. Ik heb over dat thema links en rechts gesproken, heb er artikels aan gewijd en dan is het idee gekomen daar een boek over te schrijven met een titel die door Newman werd geïnspireerd: Dag, vriendelijk
| |
| |
licht. Dat is vrij goed ontvangen want alleen in het Nederlandse taalgebied werden er ruim 20.000 ex. verspreid, wat voor zo een soort boek toch niet kwaad is. Het is nu uitverkocht maar ik werk nu aan een ander dat Zaad van vreugde zal heten. Het is eigenlijk niets anders dan een bloemlezing uit artikels die ik geregeld in Kerk en Leven publiceer op de diocesane bladzijde van het bisdom Brugge. Ik heb er 60 van de 150 uitgepikt en daar een soort jaarkrans van gemaakt, verdeeld over feesten en seizoenen. Ik probeer aan die artikels een volkse inslag te geven en toch enkele ernstige gedachten in te lassen. Het is namelijk zeer moeilijk diepe godsdienstige dingen in mensentaal te zeggen. Danneels, de nieuwe bisschop van Antwerpen, kan dat: die kan de diepste dogmatische ideeën in eenvoudige en heldere taal uitdrukken. Dat is de ware wijsheid.
*
In dit ruime huis zijn drie vleugels met wachtkamers en kantoren en nog is er plaats te weinig.
In de administratie werken priesters en leken.
Bij de priesters zijn er ook minder-validen die in hetparochieel werk geen gewone plaats kunnen bezetten en hier half-time administratief werk komen doen.
In een aparte kamer bevindt zich de telefooncentrale en die wordt bezet door een vrouw.
In de verschillende wachtkamers hangen ettelijke oude schilderijen, die bij het huis horen.
De namen van de schilders zijn onbekend maar de schilderijen behoren meestal tot de Vlaamse Primitieven van de Antwerpse school: Golgotha, Aanbidding van de Koningen, Christus aan het kruis.
Ook in deze kamer hangen juweeltjes van schilderkunst: Maria Boodschap, Kruisiging, Maria Magdalena met bloem, Kruisafneming en dit mooie portret van een oude man.
Op de gelijkvloerse verdieping bevindt zich dan nog de kapel
| |
| |
waarin mgr. De Smedt elke dag mis leest. Hier concelebreert hij ook met de priesters van zijn bisdom als die voor de een of andere gelegenheid samenkomen.
De maaltijd gebruiken ze dan samen in een plechtig salon en wel onder toezicht van de vroegere bisschoppen, waarvan bekende namen o.m. zijn: mgr. Faict, de bisschop van Guido Gezelle, mgr. Waffelaert, specialist van Ruusbroec, mgr. Lamiroy, de voorganger.
*
De waarheid heeft haar rechten en daarom moet ik het nu even hebben over een paar dingen die bij sommige Vlamingen hard zijn aangekomen.
Er is uw herderlijk schrijven van 22 mei 1958, waarin u als enige bisschop verklaarde dat ‘stemmen voor de Volksunie in de huidige omstandigheden zwaar zonde is’.
Prof. Karel van Isacker heeft daar vief op gereageerd en gezegd dat deze brief een tijdperk afsloot.
Als men die verklaring in het huidige klimaat en situatie hoort, dan moet dat als iets ongunstigs voorkomen, maar men moet de verklaring situeren in de toestand waarin ze werd uitgesproken. Ik heb in die tekst duidelijk en nadrukkelijk geschreven: ‘in de huidige omstandigheden’.
En wat waren die? Dat was na vier jaar schoolstrijd waarin men getracht had een eitje te pellen met de katholieke school en het voortbestaan van de katholieke school moeilijk had gemaakt. Na die vier jaar kwamen verkiezingen en in de kiesstrijd werd gezegd dat de uitslag van de verkiezingen moest dienen als een goedkeuring van het gevoerde beleid, en ook als een fiat om die politiek voort te zetten. Er zat dus een nadrukkelijke bedreiging in voor de katholieke school en die bedreiging zou na de verkiezingen uitvoerbaar worden. Het was dus een moment waarop heel dat christelijk schoolnet, dat voor de christelijke
| |
| |
bevolking zo belangrijk is, in gevaar kwam. Als de andersdenkenden succes hadden, kwam de katholieke school in grote moeilijkheden.
In die omstandigheden heb ik gemeend dat iedereen zijn geweten moest raadplegen, en dat het een zware fout zou zijn niet te stemmen voor de enige partij die de verdediging van de katholieke school op haar programma had staan. De verklaring was evengoed bedoeld voor de andere partijen als voor de Volksunie.
Wanneer Van Isacker zegt dat deze brief een periode afsluit, dan bedoelt hij een tijdperk waarin een zekere druk werd uitgeoefend op de mens. Maar was mijn verklaring een dwang? Ze was bedoeld als een belichting van de toestand en eveneens als een aansporing om in geweten te oordelen.
Merkwaardig genoeg stelt u datzelfde jaar een uitgesproken Vlaamse daad: u wijdt op 11 november 1958 de crypte in van de nieuwe IJzertoren en houdt er een merkwaardige kanselrede op het thema: ‘Vrede en verzoening’. Tot slot zegt u dat het de Vlamingen mogelijk moet worden gemaakt Vlaanderen lief te hebben.
Ben ik minder Vlaams geweest toen ik verklaarde dat men het belang moest inzien van de christelijke school? Was dat geen waarde die primeerde? Men moet in bepaalde gevallen de waarde op haar plaats kunnen stellen, ook met pijn in het hart. Ik vond het dus normaal de crypte van de IJzertoren in te zegenen: er was volgens mij geen breuk geweest in mijn gehechtheid aan het Vlaamse volk.
Een andere Vlaamse daad van u is dat u de Franse preken aan de kust indamt. Hoe is de toestand nu?
Alles is genormaliseerd en gebeurt in het Nederlands. Tijdens het toeristisch seizoen wordt in vele kerken een korte toespraak
| |
| |
gehouden in vier talen, met dan de homilie in het Nederlands. Ook bezorgt men aan de aanwezigen de teksten van het evangelie en van de oraties in vier talen. Wij vinden dit een vorm van gastvrijheid die te verdedigen is: alleen moet men beschikken over mensen die vier talen kunnen spreken.
Dan komt weer een ander gebaar. U ondertekent in mei 1966 het mandement van de bisschoppen over Leuven, maar betreurt kort daarop publiek dat u uw handtekening onder dat stuk hebt geplaatst. Wat was de reden van uw onzekerheid?
Ik dacht de leefbaarheid van Leuven te verdedigen. Ik dacht ook dat de Franse afdeling onleefbaar zou worden als ze uit Leuven moest vertrekken. Ik vond het ook erg dat die eeuwenoude universiteit, die ook voor de gelovige Walen en Franssprekende Brusselaars zoveel betekende, de doodsteek zou krijgen. Ik dacht bovendien dat, mits sommige regelingen, de aanwezigheid van de Franssprekenden voor de Vlaamse stad Leuven niet fataal zou zijn. Ik oordeelde dat de levenskracht van het Vlaamse volk en van de Vlaamse bevolking van Leuven sterk genoeg was om de aanwezigheid van die franstalige gemeenschap te kunnen dulden. Dat zijn de redenen waarom ik dat document, dat men nadien het mandement heeft genoemd, heb getekend. Zoals u weet, werd daarin geijverd voor een spreiding van de kandidaturen met behoud van de licentiaten en doctoraten in Leuven.
Tegen deze beslissing is geweldig protest ontstaan: men heeft gezegd dat de Franse aanwezigheid in Leuven een noodlottige bedreiging was voor de normale expansie van de Vlaamse cultuur en het Vlaams karakter van dit gedeelte van Vlaams-Brabant. Men heeft bevestigd dat deze bedreiging noodlottig zou worden voor Vlaanderen en dat de franstalige afdeling van de universiteit ook buiten Leuven leerbaar zou zijn.
Dan heb ik gedacht: onze interpretatie van die franstalige aanwezigheid is mis geweest; ik heb me vergist. Ik heb mijn visie herzien omdat men mij overtuigd heeft dat ze mis was. In alle
| |
| |
eerlijkheid moest ik daar het besluit uit trekken en ik heb dan ook publiek erkend dat ik me vergist had. Ik heb ook gemeend dat het beter was de franstalige universiteit in Wallonië te vestigen. Ik heb toen evenwel ook verklaard dat ik die franstalige universiteit zou helpen om haar rechten te bekomen. En dat heb ik ook gedaan.
Daar de rust in Vlaanderen niet terugkwam, nam u twee jaar later, op 3 februari 1968, het initiatief om namens de Vlaamse bisschoppen een gemeenschappelijke verklaring uit te geven. Mgr. Suenens hield zich op de vlakte maar vond dat elke bisschop zijn houding publiek kon verklaren. Mgr. Van Peteghem sloot zich de volgende dag aan bij uw verklaring, mgr. Daem en mgr. Heuschen twee dagen later.
Indien ik dat zo omstandig citeer, is het omdat J. Francis in zijn boek ‘Mes belges années’ (1974) schrijft dat u met die daad de laatste steunpilaar van het unitaire België hebt omvergeworpen en op dat ogenblik hebt geopteerd voor het federalisme.
Dat is een interpretatie die ik laat voor de rekening van de anderen. Ik had niet het inzicht op politiek vlak te handelen maar ik heb alleen het bestaan van de twee universiteiten erkend en hun verdediging opgenomen.
*
Aan de voet van de monumentale trap die naar de verdieping leidt, staat een wit Mariabeeld dat mgr. Malou had laten maken na de afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, met de bedoeling een mooi Mariabeeld ter beschikking te stellen. De verschijningen van Lourdes hebben de verspreiding van dit beeld belet.
Op de eerste verdieping betrekt o.m. de persdienst van het bisdom zijn kantoren.
| |
| |
Hier bevindt zich ook een grote moderne vergaderzaal waar o.m. de dekens samenkomen en ook de benoemingsraad zitting houdt.
De verrezen Christus tegen de zwarte wand werd gemaakt door Kamiel Colruyt, die eveneens het wapen van de bisschop van Brugge in brons vastlegde.
Het devies van mgr. De Smedt is: Ministrando, dat is: dienende.
Het portret van de bisschop dat hier hangt, is van de hand van Van Belleghem.
Vanuit deze zaal heeft men mooie gezichten op het Belfort in de verte, op de Onze-Lieve-Vrouwekerk rechts en op de kathedraal van Sint-Salvator links.
Op de verdieping is ook het archief ondergebracht.
Vroeger, vóór de kopieermogelijkheden bestonden, moest elke pastoor elk jaar de afschriften bezorgen van de doopsels en de huwelijken die in zijn provincie hadden plaatsgehad.
Hier staan ook de Acta van de bisschoppen opgeborgen, dat zijn de verslagen van het tijdperk van de bisschop van dag tot dag.
Verder berust hier ook het archief van Sint-Salvator en dat van de afgebrande Sint-Donaaskathedraal.
Van de Sint-Donaaskerk bevindt zich hier ook het cartularium met prachtige miniaturen uit de 15de eeuw.
Een andere bezienswaardigheid wordt gevormd door 36 laden met rouwprentjes van overleden priesters.
Vanuit de archiefzaal heeft men een mooi gezicht op de oude gebouwen van het Sint-Janshospitaal waar Memling in kleuren droomt.
In de tijdschriftenzaal is nog de vroegere zoldering met balken bewaard.
*
In de wandelgangen van de Sint-Pietersbasiliek in Rome werd
| |
| |
het Tweede Vaticaans Concilie wel eens schertsend het Leuvense of Mechelse Concilie genoemd. U hebt aan die reputatie meegewerkt.
Meegewerkt ja, want het is het werk geweest van meerdere bisschoppen daar wij in verschillende departementen zaten: Suenens voor de algemene oriëntatie, Charue en Heuschen voor theologie, Daem voor het onderwijs en ik voor de oecumene. Met ons samen werkten de voornaamste theologen van Leuven, vooral dan mgr. Philips, de grote man van het Concilie, die de tekst van het Concilie heeft uitgewerkt. Maar naast hem stonden ook hun man Thils, Cerfaux, Dondeyne, Onclin, Heylen. Wij werkten ook nauw samen met de dominicaan Congar, die in het begin niet op het Concilie was: de Belgische bisschoppen hebben bewerkt dat hij wel werd uitgenodigd.
De Belgische bisschoppen hebben op het Concilie een grote invloed gehad en dat om verschillende redenen. Daar kwam o.m. bij dat we gemakkelijk Latijn spraken, dat we ons in Rome goed konden bewegen en ook nog dat we veel talen kenden: Italiaans, Frans, Nederlands plus dan toch ook nog kennis van het Duits en het Engels.
De reputatie van Leuven was enorm in de kerkelijke kringen van heel de wereld, en vele bisschoppen dachten dat de Leuvense professoren onze toespraken, opstelden omdat dat bij hen zo gebeurde. Wij deden het evenwel zelf omdat wij bekwaam waren om het te doen: de Belgische bisschoppen hadden de zaken zelf degelijk ingestudeerd, kenden ze dus ook en daarbij kwam dan nog dat wat het Concilie als nieuw wilde invoeren, wij dat in België al lang dachten en deden.
Het Concilie is in hoofdzaak het werk geweest van de bisschoppen van Duitsland, Nederland, België, Frankrijk en ook Oostenrijk. Met andere woorden: het is Europa dat het Concilie heeft gemaakt. In andere continenten voelt men dat christelijk en cultureel leven in Europa iets ernstigs is, dat die waarden voor hen een hulp kunnen zijn, ook waar zij, van hun kant, ons iets
| |
| |
hebben te bieden van hun cultuur.
U bent vice-voorzitter van het secretariaat voor de eenheid. Dat houdt zich vooral bezig met het oecumenisme.
Ik ben dat geweest. Dat hield zich inderdaad bezig met de verschillende Kerken om samen te streven naar het herstel van de eenheid. Daar kwam bij dat Johannes XXIII ons ook de opdracht gaf werk te maken van de relaties met de joden, die geen christenen zijn en dus normaal buiten ons werkterrein vielen.
U bent een overtuigd voorstander van de godsdienstvrijheid.
Dat is een van de zaken die we het sterkst hebben verdedigd. Wij meenden dat er geen sprake kon zijn van een loyale ontmoeting tussen protestanten, anglicanen, orthodoxen en rooms-katholieken indien men niet erkende dat mensen inzake godsdienst niet gedwongen mogen worden, of door niet faire middelen inzake geloof mochten worden beïnvloed. Van daaruit is men gaan zeggen: dat geldt niet alleen voor de betrekkingen tussen christelijke gemeenschappen, maar het geldt ook voor alle andere godsdiensten en voor alle mensen: ieder heeft het recht zijn onafhankelijkheid op te eisen wat betreft zijn godsdienstige overtuiging; geen staat of instelling of individu mag zijn onderdanen enige dwang opleggen als het gaat om godsdienst. Wij hebben jaren gewacht om dat stuk op te stellen, omdat we het met de nodige nuances wilden doen. Het gevaar zat er namelijk in dat men de zaak zou omdraaien en zou gaan proclameren: inzake godsdienst doe ik mijn zin, het is een zaak van absolute willekeur. Dat aanvaarden wij niet. Wij denken dat elke mens inzake godsdienst ernstig moet zijn: als hij na overweging tot het besluit komt dat zijn geweten inzake religie dit eist, dan moet hij dat geweten trouw zijn. Het gaat er dus om de godsdienst niet te bagatelliseren.
We hebben dan ook veel moeite gehad om de tekst te doen
| |
| |
aanvaarden, niet dat men tegen de zaak was, maar men vond ze te slecht geformuleerd. Men vond dat er niet genoeg rekening werd gehouden met de verplichting die de mens tegenover de godsdienst heeft.
Ik was rapporteur en als dat onderwerp werd behandeld, moest ik steeds het woord nemen, wat wegens de gepassioneerde sfeer van deze besprekingen een heel delicate zaak was. Ik moest voorzichtig zijn en zien datikgeen manke of onvolledige of te ver gaande uitspraken deed. Ik had evenwel het voordeel dat ik me los kon uitdrukken en ook dat ik wist hoe ik een microfoon moest gebruiken.
Heel dat Concilie is voor mij een zeer afmattende onderneming geweest omdat er zoveel bij kwam kijken: er waren niet alleen de vele thema's maar ge moest ze ook bestuderen, er gesprekken over voeren, publieke toespraken houden. Dat was geen sinecuur.
Volgens het woordenboek Koenen bent u de uitvinder van het woord ‘triomfalisme’. Dat woord wordt verklaard als ‘overbewustzijn van eigen grootheid, macht, recht en zegepraal’.
En dan volgt deze informatie: ‘Het woord triomfalisme is door Emile J.M. de Smedt, bisschop van Brugge, gebruikt ter kenschetsing in een stuk over de r.k.-kerk op de eerste zitting van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962.’ Waar ging het om?
Toen ik professor was aan het groot seminarie in Mechelen, hadden we al vaker gelachen met een bepaalde grootspraak, daarbij de conclusie trekkend dat men toch voorzichtig moest zijn met het gebruik van bepaalde woorden. Als men sommige artikelen in de Osservatore Romano leest, heeft men de indruk dat de Kerk gaat van triomf naar triomf, daar waar wij weten dat de Kerk er niet schitterend voorstaat.
Nu moest ik op het Concilie een toespraak houden over de huidige situatie in de Kerk en ik wilde onderstrepen dat de Kerk voorzichtig moest zijn met drie dingen: juridisme, dat alles
| |
| |
nauwkeurig inwette, klerikalisme, waarin de priester alles te zeggen heeft, en tenslotte irrealisme, waarmee ik wilde doen uitkomen dat de Kerk realistisch moet zijn. Mijn tekst was geschreven. Op de dag dat ik hem moest uitspreken, was ik er nog mee bezig terwijl ik me 's morgens aan 't scheren was. Ineens dacht ik: ‘Irrealisme is eigenlijk niet het goede woord’ en daar schoot me plots het woord triomfalisme te binnen. Ik heb mijn scheermes neergelegd en het woord in de tekst veranderd.
Toen ik in Sint-Pieter de toespraak moest houden, kwam ik wat dichter bij de microfoon om dat woord uit te spreken en dat werd op een stormachtig applaus onthaald. Nu was ik er zelf wel niet helemaal gerust in want ik vond het nogal straf gezegd.
Bij het begin van de tweede zitting van het Concilie ontving de nieuwe paus de niet-katholieke waarnemers en een van hen gebruikte in zijn toespraak tot de paus het woord triomfalisme. Hij zei namelijk dat het tijd was dat de Kerk zich in acht nam tegen het triomfalisme. Toen was ik al wat geruster en toen de paus later zelf het woord gebruikte, was natuurlijk alles in orde. Het gebeurt vaker dat ik zo een inval krijg en dan vraag ik me wel eens af waar ik het haal. Er is maar één antwoord: de H. Geest is in ons actief.
Het Rijke Roomse Leven hebt u zonder heimwee afgeschreven?
De waarheid van het evangelie heeft krachten uit zichzelf en de geest heeft geen behoefte aan een rijke omkleding en een schitterende verschijning, die indruk maakt op de verbeelding en de gevoelens. Ik denk dat de Kerk bij de verkondiging van het evangelie niet overdadig op uiterlijke middelen moet steunen.
Ik zeg ‘niet overdadig’, want al wat plechtig is, wat stijl heeft, wat mooi is, spreekt tot de verbeelding van de mens en kan hem helpen open te staan voor de boodschap.
Als met het Rijke Roomse Leven bedoeld wordt overdadige praal, dan ben ik er tegen. Als ermee bedoeld wordt het aanhouden van bepaalde symbolen en tekens, dan ben ik ervoor.
| |
| |
U spreekt met veel lof en geestdrift over het Concilie maar precies sedert het Concilie kent de Kerk minder goede dagen.
Dat houdt verband met de mentaliteitsverandering in heel de wereld die sterk onder de invloed staat van de media: televisie, radio, pers en film. Er zijn grote wijzigingen gekomen in het maatschappelijk beeld: de mensen worden geconfronteerd met levenswijzen die nieuw zijn. Daar komt bij dat het grootste deel van de mensen meer comfort bezit; daar komt ook bij dat er in het algemeen een crisis is van het gezag met daarbij dan ook nog een pessimisme over de structuren, die de levensgang van nu omsluiten. In zo'n sfeer ontstaat onvermijdelijk een gebrek aan rust, daar rijzen enorm veel problemen en ontstaat de neiging al het overgeleverde in vraag te stellen. Er zijn veranderingen in het gezin, het groeperingsleven, het staatsleven, de internationale betrekkingen, de godsdienstige gemeenschappen. Het resultaat is een verwarring en een crisis. Alles wordt in vraag gesteld.
Maar of het Concilie er nu geweest was of niet, de Kerk zou in die sfeer onvermijdelijk een moeilijke tijd hebben gekend. In de rooms-katholieke Kerk heeft het Concilie over veel zaken doen nadenken, heeft nieuwe vormen ingegeven en oude laten vallen. Dat heeft de crisis nog scherper gemaakt.
En toch maakt mij dat niet ongerust. Ik ben een optimist. De maatschappij zal opnieuw haar evenwicht vinden. Hoe, dat weet ik niet. In de geschiedenis zijn er altijd ups en downs geweest, ook in de Kerk. Ik denk dat we nu weer zover zijn dat we opnieuw een evenwicht tegemoet gaan, in een situatie die verrijkt is en die beter is dan vroeger omdat geloof en trouw aan de Kerk zullen steunen op persoonlijk inzicht. Wij zullen christenen hebben die, veel meer dan vroeger, uit overtuiging christelijk zijn.
En dat zal niet elitair gebeuren maar massaal, omdat het algemeen cultuurniveau van de mensheid is gestegen: ook de eenvoudige mensen zullen meer nadenken. Want we moeten opletten dat we de Kerk niet opsluiten in een elitair getto en
| |
| |
alleen bezig zijn met ‘les purs’, met de intellectuelen.
Mijn optimisme steunt niet alleen op die beschouwingen maar ook op mijn geloof. Ik geloof in de kracht van de Geest. Als wij het nodige doen, als wij van goede wil zijn, zal hij naast ons staan. Het zal niet komen met een blind of zot vertrouwen. Nee, wij moeten zelf wat doen.
Men heeft wel eens de indruk dat de katholieke Kerk sterker wordt getroffen door de afval dan de protestantse.
Dat zou ik niet durven bijtreden. Bij ons is het meer zichtbaar omdat we met een grotere overgang te doen hebben: wij komen van het Rijke Roomse Leven en gaan naar een eenvoudige Kerk. Ik wil van onze protestantse geloofsbroeders geen kwaad zeggen maar ik denk toch dat ze het veel moeilijker hebben. Doch ook bij hen zijn er hoopgevende tekens, ook daar werkt de Geest.
U kent paus Paulus al lang, al voor hij paus werd. In de N.R.C. van voor enkele weken verscheen een artikel over de toestand in de katholieke Kerk met deze harde kop: ‘Paulus VI, paus van de leeglopende Kerk’.
Dat is een pessimistische visie die ik helemaal niet deel. Paulus VI is de paus van de zich vernieuwende Kerk. Wanneer men later de geschiedenis zal schrijven van dit pausdom, zal men verbaasd staan over het ongehoord aantal nieuwe initiatieven die juist deze paus heeft genomen. Hij is de eerste reizende paus geweest, een paus die een ontzettend groot aantal mensen privé heeft ontvangen, die met heel de wereld in contact staat via radio en televisie, die een durvende paus is.
Er werd opgemerkt dat de paus harder scheen te reageren op de gedragingen van iemand als mgr. Lefèbvre dan op de manifestaties van hyper-progressieve christenen.
| |
| |
De paus is bezorgd om de misgroei van beide strekkingen en tracht die met aangepaste middelen te bedaren. Er is nooit een paus geweest die zoveel geduld aan de dag heeft gelegd tegenover een houding als die van mgr. Lefèbvre. Vroeger zou die al lang de laan zijn uitgestuurd. Iemand die met een schisma dreigt, die wijdingen toedient zonder instemming van de paus en de bisschop van zijn diocees, die in feite zich helemaal onafhankelijk opstelt, tot zo iemand blijft de paus zeggen: Kom terug.
Aan de andere kant is er nu onlangs het feit geweest dat de paus aan de gezamenlijke Nederlandse bisschoppen de vermaning heeft gedaan de katholieke Kerk van Nederland opnieuw katholiek te maken.
Als de paus bisschoppenconferenties ontvangt, geeft hij altijd richtlijnen voor de pastoraal in hun eigen land. Zo ook voor Nederland. De situatie heet daar bijzonder moeilijk te zijn. Ik wil me daarover niet uitspreken. Ik heb werk genoeg met te vegen voor mijn eigen deur.
Hoe heeft de Kerk in West-Vlaanderen op de vernieuwing gereageerd?
Met gezond verstand. Wij staan niet onze beide voeten op de grond. Wij zijn realisten: wij hebben getracht ons aan te passen aan de nieuwe problemen. Dat heeft zoeken gevraagd en wij hebben onze klappen gekregen, ook hier is er minder volk in de zondagse mis. Maar men moet dat op een juiste manier interpreteren. Het is natuurlijk jammer dat velen niet geregeld aan de eucharistieviering deelnemen, maar hebben zij daarom hun geloof en hun verbondenheid met de Kerk verloren? Ik denk dat veel mensen van tijd tot tijd naar de kerk gaan en het zeker doen op hoogdagen. Veel mensen blijven hun kinderen laten dopen en hun doden kerkelijk begraven.
Ik betreur evenwel dat veel mensen de nog bestaande ver- | |
| |
plichting in het weekend mis te horen, niet nakomen.
U zei in het weekend. Zou het feit dat de Kerk de verplichting heeft afgeschaft op zondag mis te horen, en dus de dag des Heren te heiligen, die zorgeloosheid niet in de hand hebben gewerkt?
Die verbreding naar de zaterdagavond is gebeurd om het de mensen makkelijker te maken. Het is niet nodig de zaken nutteloos moeilijk te maken. Men moet rekening houden met de verandering van de levenssfeer: de zaterdag groeit nu ineen met de zondag. Het is redelijk dat de Kerk met de realiteit rekening houdt. Op zaterdag zijn sommige mensen veel rustiger als op zondag omdat ze meer meester zijn van hun tijd. Eigenlijk hebben we de dag des Heren verbreed en aldus de zondag verlengd.
Hoe staat het met de priesterroepingen in uw bisdom?
Die nemen weer toe. Wij hebben vermindering gehad maar de drie laatste jaren hebben wij elk jaar ongeveer 20 priesterroepingen. Er zijn op dit ogenblik 72 seminaristen die zich voorbereiden op het priesterschap. Dat is een mooi aantal, ook al is het niet zo groot als vroeger. Wij stellen in deze knappe jonge mensen een grote hoop. Wij merken ook op dat in de colleges waar deze jongens vandaan komen, de medeleerlingen trots zijn dat er van hun kameraden priester worden. Ik mag trouwens zeggen dat er in alle seminaries van Vlaanderen dit jaar een vermeerdering is van roepingen. Er zijn ook opnieuw kandidaten voor het kloosterleven en de missies. Ook de roeping tot permanent diaken breekt door.
Er is een minder groot aantal roepingen en toch zendt u nog van uw eigen priesters als missionarissen uit.
Dat woord missionaris is niet helemaal juist: missionarissen zijn leden van een kloostergemeenschap die het geloof gaan verkon- | |
| |
digen aan niet-christelijke volkeren. Ook nu de missiegebieden tot jonge Kerken met een eigen (meestal) inlands bisschop zijn uitgegroeid, blijft men blanke missionarissen vragen. Maar daarnaast stellen wij diocesane priesters ter beschikking van de jonge Kerken: er zijn er ongeveer 30 op die manier werkzaam. Wij moeten solidair zijn met die Kerken. Ik krijg uit die landen voortdurend aanvragen om priesters te zenden, hoewel zij een eigen inlandse clerus hebben. Als iemand van mijn priesters naar ginder wil gaan en hij bezit de nodige kwaliteiten; dan laat ik hem ook gaan uit solidariteit met die jonge Kerken. Onze-Lieve-Heer moet dan maar zijn rekening maken: in de bijbel staat toch dat elke gift u honderdvoudig zal worden teruggegeven. Wij moeten solidair en edelmoedig zijn.
U bent lid van de pauselijke commissie voor Latijns-Amerika. Daarom gaan uw priesters naar ginder. Waarom deze speciale commissie?
Elk jaar komen de bisschoppen en de nationale afgevaardigden die in Europa verantwoordelijk zijn voor de hulp aan Latijns-Amerika, samen omdat in Latijns-Amerika speciale toestanden bestaan. Wij organiseren samen de opleiding en de zending van priesters, religieuzen en leken die zich in dat werelddeel in dienst willen stellen van de aldaar gevestigde lokale Kerken. De Kerk kent daar een groot priestertekort en leeft onder vervolging. Wij moeten hen gaan helpen. Wij kunnen ook van elkaar leren.
Met de zusterroepingen zou het niet zo goed gaan.
Waarom de meisjes de crisis moeilijker overwinnen dan de mannen is voor mij een mysterie. Durven de meisjes niet zoveel als de jongens? Ik weet het niet. Ik heb al vaker artikels geschreven met de vraag: waar blijven de meisjes? Er is op die vraag nog maar weinig antwoord gekomen. Er zijn nu toch hoopgevende tekens. De vrouwelijke kloostergemeenten in West-Vlaanderen hebben
| |
| |
zich goed aangepast: ze hebben zich verdiept, vermenselijkt en vergeestelijkt. Er heerst een goede geest en een goed samenhorigheidsgevoel. Er was in West-Vlaanderen vroeger een bonte verscheidenheid van vrouwelijke kloostergemeenschappen. We hebben ook daar fusies kunnen bewerkstelligen, met het gevolg dat de vroegere concurrerende firma's nu leden zijn van een bondsstaat. Ik ben sterk overtuigd van het nut voor de Kerk van sterk geestelijk levende mannen en vrouwen. Toch merkt men ook weer een nieuwe belangstelling voor kloosterroepingen en zeker en vast voor de contemplatieve kloosters.
Is het toch niet zo dat vele jonge mensen de Kerk de rug toekeren?
Niet het geloof en de christelijke liefde, maar de Kerk als structuur. Dat houdt verband met de algemene weerstand tegen al wat structuur is en zich georganiseerd aandient. Het komt ook doordat ze in de bijeenkomsten van de christelijke gemeenschap niet genoeg werden opgevangen en zich vaak niet thuis voelen bij oudere mensen.
De vertegenwoordigers van de Kerk moeten tonen dat ze de jeugd begrijpen, waarderen en ernstig nemen. Ze moeten met de jongeren samenwerken. Ik heb veel contact met de jeugd en wij praten open over haar problemen. De jonge mensen kunnen de Kerk jong houden. Ze zullen de toestanden niet verbeteren door weg te blijven. Als ik ergens in een eucharistie veel jonge mensen zie, ben ik gelukkig. Vooral als ze daar niet aanwezig zijn als passieve deelnemers maar als actieve medewerkers in de kerk. Maar er is hoop. Er is overal een opflakkering van nood aan stilte en gebed, speciaal bij de jongeren, en dat doet mij verwachten dat jonge mensen ook de eucharistievieringen zullen leren waarderen. Ik ben voorstander van jongerenmissen. Ik ben voor verzorgde missen van jongeren maar ze mogen dan geen happening worden. We mogen hen niet laten weggroeien uit de gewone eucharistievieringen waar ze biddend verenigd zijn met
| |
| |
de massa van de gewone mensen.
We kunnen ook positieve en hoopgevende vaststellingen naar voren schuiven. De K.S.A. in West-Vlaanderen telt meer leden dan ze ooit heeft gehad. Ook de Chiro, de V.K.S.J., Scouting en de Landelijke Jeugd zijn zeer bloeiend. Er is bij een deel van de jeugd een stille ingetogenheid waar te nemen die zich manifesteert in gebed. Heel wat jonge mensen zijn lid van een gebedsgroep die samenkomt om het evangelie te lezen.
Wij hebben op dat stuk geen statistieken maar toch enkele steunpunten. Wij organiseren elk jaar een ‘woestijndag’ en een ‘oasedag’ waarop jonge mensen worden uitgenodigd om stil te komen zijn: bidden, nadenken, het evangelie lezen. Dat gebeurt in de grootste soberheid want voor eten en drinken wordt niet gezorgd: wie wat wil hebben, moet het meebrengen. Men moet 15 jaar zijn om te mogen meedoen. We hadden vorig jaar 1250 deelnemers. Dit jaar hebben we moeten splitsen: op zaterdag waren er 630 jonge mensen, op zondag meer dan 700. Daar heerst op die bijeenkomst een ernstige ingetogen stemming, die gelukkig maakt. En wat ze daar meemaken, is een stimulans om thuis ook zo te zijn.
Bij dat deel van de jeugd leeft de drang naar stilte: zij geven een nieuwe waarde aan de oude term meditatie. Maar stilte kan verworden tot een gemijmer zonder inhoud. Wij moeten ze in de stilte het contact met de levende Christus leren ontdekken. De jeugd is daar vatbaar voor. Hoe meer we de jeugd spreken over Jezus Christus, hoe meer wij hen met Hem bekend maken, hoe meer verdieping er zal komen. Dezelfde trend is ook vast te stellen in de andere provincies. Zowel in Limburg als in West-Vlaanderen is er een sterke jeugdwerking. Wij zijn sterker dan we zelf denken. We zien naar wat scheef is gegroeid en kijken te weinig naar wat goed is. Het goede maakt geen gerucht.
Nog een ander voorbeeld in die zin. Voor een paar jaren organiseerden wij in Kortrijk in de grootste hallen van Vlaanderen een nacht der verzoening, waarop mensen van overal werden uitgenodigd om van 21 tot 24 uur evangelisch samen te zijn. Wij
| |
| |
kregen zo een vloed van inschrijvingen dat we veertien dagen voor het gebeuren moesten meedelen dat er bij gebrek aan plaats geen inschrijvingen meer konden worden aanvaard. Er waren 15.000 deelnemers. De dag ervoor hebben we de mensen betalend toegelaten op de algemene repetitie. Er waren 3000 mensen en elke keer enorm veel jeugd. Er bestaat een reële drang naar ernstige dingen.
Het huwelijk is altijd een vaste waarde geweest in de katholieke Kerk. Nu constateert men dat het aantal echtscheidingen voortdurend groter wordt, zelfs zo groot dat vooraanstaande ongelovigen daarover hun bezorgdheid uitspreken. Hebt u er een verklaring voor?
Een ernstige reden daarvan is dat men het gevaar niet meer vreest. Men gaat zo los en vrij met mekaar om dat alle grenzen vervallen. De gemengdheid van de echtparen is vaak ook zo groot dat men zich niet meer houdt aan een elementaire privacy. Een negatieve invloed gaat ook uit van de media, die propaganda voeren voor de losse verhoudingen en de trouw als bespottelijk voorstellen. In de publieke opinie wordt te veel aandacht besteed aan het koppel en veel te weinig aan het gezin. Wanneer toont men een gelukkig gezin met normale verhoudingen? En nochtans liggen daar diepe vreugden, die heel wat waardevoller zijn dan het oppervlakkig gevlinder, dat geen blijvende voldoening kan geven.
De Mariaverering in onze gewesten is altijd zeer groot geweest, maar nu lijkt die wel te worden doodgezwegen in de kerken.
Ik ben inderdaad bang dat men te weinig over Maria spreekt. Men moet dat niet noodzakelijk dithyrambisch en sentimenteel doen. Maria, de Moeder van God, bekleedt een belangrijke plaats in het christelijk leven. Paulus VI schreef daarover onlangs een zeer merkwaardige encycliek. Ik kan me moeilijk een har- | |
| |
telijke Kerk indenken zonder Maria. Persoonlijk heb ik een grote verering voor Maria. Ik aanroep ze als mijn Moeder en als de Moeder van de Kerk.
Aan de andere kant wijzen de vele bedevaarten naar Lourdes toch op een gezonde Mariadevotie. Waar vroeger weinig arbeiders uit Vlaanderen naar Lourdes konden reizen, gaan ze er nu jaarlijks met meer dan 20.000 naar toe. Daarnaast zijn er grote diocesane bedevaarten. Aan onze bedevaarten naar Scherpenheuvel, Oostakker, Dadizele nemen nu meer mensen deel dan vroeger. Er wordt wel iets gedaan, maar het is zeker niet voldoende.
De aanwezigheid van Maria zou ook in het moderne levensbeeld zichtbaar moeten zijn. Vroeger zongen wij: ‘Waar men gaat langs Vlaamse wegen, oude hoeve, huis of tronk, komt men u, Maria, tegen.’ Ook in moderne gebouwen zouden beelden van Maria moeten komen.
Men heeft wel eens de indruk dat de Kerk en de priesters alle aandacht besteden aan de mens - wat natuurlijk te loven is - maar dat er een andere dimensie in het gedrang komt, namelijk de relatie met God. De horizontale relatie werkt veel sterker dan de verticale.
Men schenkt terecht veel aandacht aan de mens. Dat is de opdracht van elke christen. Over zijn liefde tot de medemens zal hij geoordeeld worden door de opperste Rechter. En er mag daarbij niet vergeten worden dat het minimum van de liefde niet bereikt wordt als er geen rechtvaardigheid is. De Kerk moet dan ook strijden voor betere structuren, voor menswaardige levensvoorwaarden, voor herverdeling van bezit, macht en achting. Er dient ook rekening gehouden met de eigen wetmatigheid der dingen. Men mag het belang van wetenschap, techniek en inzet niet onderschatten. Godsdienst vervangt ze niet. Maar de aandacht voor het humane mag het strikt-godsdienstige niet verdringen. Het is een van de grote zwakheden in de laatste tijden
| |
| |
dat men veel te weinig aandacht besteedt aan de persoon Christus. Jezus was een bewonderenswaardige menselijke figuur maar bovendien de zoon van God. Hij wil de vriend zijn van de mensen. De relatie met Hem krijgt vaak een te weinig persoonlijk karakter. Godsdienst is een persoonlijke relatie tot de Vader, leven in de intimiteit van God, kind en vriend zijn van God, in dienst van de mens staan, maar in verbinding met God.
Priesters zijn gezanten van Christus om de mensen te helpen. De problemen waarmee de mens heeft af te rekenen, zijn niet alleen van stoffelijke en psychologische aard. Het zijn levensproblemen die niet zijn op te lossen met psychologische raadgevingen maar die vaak opgehelderd worden door de verkondiging van het woord van Christus, door de mensen te leren ontdekken wat God in hun leven kan betekenen. Gelovigen en priesters moeten het licht zijn, wij moeten optreden als getuigen van ons geloof. Wij moeten helpen geloven. Paulus zegt het toch overduidelijk: ‘Wee mij als ik niet verkondig.’
Als ik zie welke vreugde en sterkte de mensen bezitten wanneer ze in contact met God oprecht evangelisch leven, dan kan ik niet zwijgen, dan voel ik mij aangedreven om mijn geloof aan anderen mee te delen. Maar om dàt met vrucht te kunnen, moet ik bidden en op Gods hulp rekenen. Christus heeft gezegd: ‘Zonder mij kunt ge niets. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken.’ Hij belooft ons de Geest om dit werk te bevruchten. Doen alsof de H. Geest niet bestond, is geen loyaal getuigenis afleggen.
Overal waar ik kom, raad ik de gelovigen aan dikwijls met drie woorden Gods Geest af te smeken: ‘Kom Heilige Geest’. Die hulp inroepen vermindert de mens niet en maakt de menselijke inspanningen niet overbodig.
Het oude ‘Veni Creator Spiritus’. Er zijn heel wat mensen die het afschaffen van het gregoriaans als een verarming aanvoelen. Is dat toch geen te brutale beeldstormerij geweest?
Wat er ook gebeurd is, de hetze is nu voorbij. Het gregoriaans en
| |
| |
de gezangen in de volkstaal kunnen van nu af vreedzaam naast mekaar bestaan, net zoals vroeger de polyfonie en het gregoriaans naast mekaar bestonden. Wij mogen die wondermooie gezangen niet verloren laten gaan. Men kan nu weer het gregoriaans herwaarderen omdat het niet meer gezien wordt als gericht tegen het gebruik van de volkstaal. Daarom moeten we ook weer meer aandacht besteden aan het gregoriaans en op dat stuk heeft het nieuwe zangboek Zingt Jubilate uitstekend werk gedaan. Daar is naast de Nederlandse gezangen een heel deel gereserveerd voor het gregoriaans, zodat dat ook opnieuw kan worden aangeleerd.
In West-Vlaanderen had men vroeger een grote inspanning gedaan voor het zingen in het Latijn. Dan is de volkstaal gekomen en heeft men zich daar terecht op ingesteld. Ik ben er ook een oprecht voorstander van en hoop dat er nog mooie liederen zullen bijkomen.
Het is geweten dat u eigenlijk de geestelijke vader bent van de herderlijke brief van de Belgische bisschoppen over Europa. Wat ligt u daar zo na aan het hart?
Ik ben ervan overtuigd dat Europa in de wereld een belangrijke rol heeft te spelen, niet alleen op economisch en politiek gebied maar ook op cultureel en godsdienstig vlak. Naast het bieden van stoffelijke hulp zouden wij, Europeanen, andere volkeren in contact moeten brengen met de waarden die door de eeuwen bij ons zijn gegroeid. Het is met deze internationale visie voor ogen dat wij pleiten voor een Europa dat opnieuw zelf gaat leven van de waarden die dit continent groot hebben gemaakt, voor een levenskrachtig Europa.
Slaat de zaak van Europa nog wel aan?
Wij hebben ons twee jaar geleden dezelfde vraag gesteld, doch nu zijn we verbaasd over de respons die de idee Europa ontmoet
| |
| |
in de meest verscheiden kringen: de jeugd, de arbeiders, de boeren, de patroons, de middenstanders, de sociale organisaties, de schoolwereld, de verplegingsinstellingen, enz. De feiten wijzen erop dat er veel belangstelling is en dat is hoopgevend.
Als geneesmiddel voor het zieke Europa prijst u aan ‘Kernen van hoop’ te vormen. Wat bedoelt u daar precies mee?
Om het geschetste leef- en actieprogramma te doen doordringen in de massa, suggereren wij de vorming van Kernen van hoop. Neem nu een groot ziekenhuis waar vijf, zes dokters of verplegenden beslissen samen de idee van een levenskrachtig Europa te realiseren in hun beroep. Of in een onderneming: Kernen van hoop gaan ervoor werken dat er rechtvaardigheid heerst, dat er een klimaat van solidariteit en broederlijkheid groeit. Het kan ook in de politiek: kleine groepen mensen die zich samen inspannen om Europa opnieuw een ziel te geven en zijn levenskansen groter te maken. Van die kleine groepen kan een genezende kracht uitgaan.
U hebt vaker verklaard dat u een levensblij mens bent. Waarop steunt deze levensblijheid in een tijd dat het pessimisme zich - en wel niet zonder reden - sterk doet gelden?
Ik ben een enthousiast bewonderaar van Jezus Christus. Persoonlijk beleef ik zeer veel vreugde aan het feit dat ik Christus ken, dat ik in Christus mag geloven. Ik ben overtuigd van de persoonlijke vriendschap van Christus voor mij. Jezus is een levende. Hij is de levende God, de verrezen Heer. Zijn evangelie lezen, over Jezus nadenken, met Hem in het gebed spreken, maakt mij gelukkig. In mijn bewondering voor Jezus word ik gesterkt als ik zie wat een consequent beleven van het evangelie bewerkt bij zieken, gehuwden, jonge mensen, ouders, ouden van dagen en bij stervenden. Ik ben uiterst dankbaar dat ik die vreugde bij mij en anderen mag ervaren.
| |
| |
In mijn bewondering voor Jezus word ik bevestigd en opgewekt door het leven van de Kerk. Door velen wordt die Kerk gekritiseerd en beschuldigd. Ongetwijfeld heeft die Kerk haar tekorten. Hoe kan het anders? Ze is een Kerk van mensen. Maar die criticasters zien alleen het oppervlakkige. Christus zelf echter leeft in die Kerk en Hij werkt in en door die Kerk voor het welzijn van de mensen. Door haar verkondiging, door haar sacramenten, door haar gemeenschapsleven is die Kerk een bron van liefde en grote toewijding in de wereld. Ik ben mijn Moeder, de heilige Kerk, dankbaar. Ik bemin de Kerk. Ik bewonder Christus, levend in zijn Kerk. Omdat ik zelf aan mijn geloof, aan mijn verbondenheid met de Kerk, aan mijn vriendschap met Jezus zo onzeglijk veel vreugde en troost beleef, daarom wil ik het secreet, de sleutel van mijn geluk, ook aan anderen bekendmaken. Uit dankbaarheid jegens God en uit solidariteit met de mensen.
Ik geloof bovendien dat ik als priester en bisschop door de levende Christus geroepen, uitgekozen en ook gewijd ben om zijn vreugde uit te dragen. Ik geloof dat Hij me hiervoor het licht en de kracht van de H. Geest wil geven. In zo'n leven ga ik op.
Ik spreek daarover onophoudend elke dag, op vele plaatsen en in de meest diverse milieus. Als ik mensen ontmoet, probeer ik ze die ontdekking van Christus mee te geven.
Deze opgave is iets dat het leven van een mens opslorpt. Ik ben een mens met drukke bezigheden. Ik ben soms zwaar vermoeid en er komt wel eens een zware teleurstelling. Toch doe ik mijn werk graag omdat ik overtuigd ben dat het de moeite waard is.
Ik ben een gelukkige bisschop omdat het werk dat ik mag doen, zinvol is. Dat wil niet zeggen dat ik de mensen die mijn geloof niet delen misprijs. Ik eerbiedig hen. Ik waardeer hen. Onder de niet-gelovenden en de zwak-gelovenden zijn er veel begaafde en toegewijde mensen. Ik verlang met hen samen te werken in dienst van de mensheid. Ik denk echter zó: wat zou het leven van deze flinke mensen nog veel warmer en vruchtbaarder zijn indien zij Christus en de vreugde van het christen-zijn mochten ontdekken en beleven. Ik ben geen fanatieke propa- | |
| |
gandist en ik eerbiedig ieders geweten en godsdienstvrijheid. Doch ik wens uit de grond van mijn hart en ik bid met aandrang dat iedereen mijn vreugde en mijn geluk mag kennen.
En aan al mijn medegelovigen, vooral aan de jeugd, zeg ik en schrijf ik onverpoosd: laten we samen Jezus van Nazareth bekendmaken, in zijn dienst arbeiden en uit al onze krachten zwoegen voor het welzijn van al de mensen en het meest voor hen die het moeilijk hebben.
Uitzending: 16 december 1977.
|
|