| |
| |
| |
Jules de Sutter
Oudburchtweg 27, 9830 Sint-Martens-Latem
‘La casa è piccola ma la quiete è grande’ staat op een tegel in de keuken. ‘Het huis is klein maar de rust is er groot’.
De dichter Firmin van Hecke schreef over dit huis:
‘'t Zal hier wel zijn, zoals in 't oude
vaderhuis - want hier huist rust, zover
die denkbaar is. Voor de ouden onder
ons, die weten hoe de rust een koele
halte is, op eenzaam-barre hoogte,
en die beseffen hoe een denkend mens
nooit voelt wat rust is voor een ander:
versterking of de bode van de dood.’
Dit huis dat in Sint-Martens-Latem op een kilometer van de Leie staat en in echte ‘klinkaards’ van Boom werd opgetrokken, doet aan een Provençaalse mas denken.
De afgeknotte kerseboom laat nu het licht erop spelen en de noteboom zorgt voor schaduw als de zon een echte zomer wil maken.
| |
| |
Voor het huis staat een waterput met ook echt water in en op een hoekje mediteert een turk, die uit een tabakswinkel werd ontvoerd.
Op een voetstuk staat een stenen beeld van beeldhouwer Georges Minne, het enige dat deze boetseerder ooit heeft gekapt.
Tegen een bijgebouw groeit een klimop, die van Auvers-sur-Oise komt. De heer des huizes nam in 1948 de stek op het graf van Vincent van Gogh.
In dit huis woont kunstschilder Jules de Sutter.
*
Mag men u de laatste Latemse schilder noemen?
Dat denk ik niet. Tenzij u wat anders bedoelt. Als u denkt aan de zogenaamde expressionistische school van Latem, dan ben ik hiervan inderdaad de oudste levende schilder die hier woont. Hubert Malfait heeft hier ook zijn huis maar hij is drie jaar jonger dan ik en hij woont hier maar pas zeven jaar. Alles hangt dus af van her standpunt.
Wat betekent dat voor u: expressionisme?
De vraag is eerst: wat is expressionisme? Vaak denken de mensen dat expressionisme zo maar een doek bekladden is en zij die slecht schilderen, heten dan expressionisten. De mensen hebben in deze eeuw het woord expressionisme uitgevonden omdat ze de kunst absoluut in mootjes willen hakken, in compartimentjes willen klasseren, in stukjes willen verdelen. Vandaar komt dan die hele reeks -ismen, waar ik mijn voeten aan veeg. Het expressionisme, of wat men dan zo noemt, heeft altijd bestaan: er is expressionisme bij Breugel, bij Grünewald, bij Rembrandt. Expressionisme is een deel van de kunst, net zoals het figuratieve en het non-figuratieve facetten zijn van de kunst. Wat er nu gedaan wordt aan non-figuratisme en aan pop-art b.v. is nog laboratoriumwerk.
| |
| |
Voor mij is kunst heel wat anders: kunst is voor mij de mens zelf die spreekt. Ik voel mij een toeschouwer en ik doe alleen wat ik voel. Mijn werk is een dagboek: ik schilder wat ik zie en voel. Ik schilder niet de boer en het landschap zoals ze daar staan of zijn, maar ik schilder wat de boer en het landschap mij geven. Ze noemen dat dan interpretatie, maar hóe het wordt genoemd, laat me dan weer helemaal koud.
De deformatie is een karakteristiek van het officiële expressionisme. Is er bij u nog de deformatie?
Deformatie is niet alleen een karakteristiek van het expressionisme, deformatie vindt u b.v. ook bij de Primitieven. Zij ook hebben al het karakter van hun figuren op eigen manier geïnterpreteerd: ze schilderden een beeld dat te groot was of een mond die te klein was. Expressionisme is alleen maar een naam en die dan nog vaak misbruikt wordt. Al wat onhandig was, noemde men expressionisme en mensen die absoluut niet kunnen schilderen, worden vaak expressionisten genoemd. Voor mij is expressionisme de indruk die ge krijgt van een figuur of een landschap, niet het zo maar met de borstel er op los slaan. Het is de persoonlijke uitdrukking van een gevoel.
Die zich dan toch door een bijzondere vorm uitdrukt.
Ze moet natuurlijk in een vorm gegoten worden want er moet toenadering bestaan.
De persoonlijke uitdrukking van het gevoel. Zou het dan eerder iets met impressionisme te maken hebben?
Nee, impressionisme is direct weergeven, direct schilderen van wat men ziet. Denk aan Claude Monet, die vijf kathedralen van Rouen schilderde met vijf verschillende belichtingen.
| |
| |
Bij u is er toch deformatie!
Ja, maar die is er b.v. bij Rodin ook. In zijn portret van Victor Hugo b.v. is de arm van Hugo veel te lang. Waarom? Hij heeft expressiviteit willen geven aan het beweeglijke van Hugo. Ik wil maar dit zeggen: ik voel me verwant met alle schilders, op welke manier ze ook geschilderd hebben, als het maar goed was!
*
Omdat achter de gewone voordeur het televisietoestel staat, betreedt men dit huis via een veranda waar een houten laat-Romaans beeld naar het verglijden van de tijd kijkt op een oude staande klok, terwijl in een hoek af en toe de oliebrander aanslaat om in het huis de gezelligheid van de warmte te brengen.
In alle kamers hangen schilderijen van de groten der kunst, die van vriendschap, affiniteit of gewoon bewondering getuigen.
In deze zitkamer hangt centraal boven de Hollandse ladenkast een aquarel van Rik Wouters: De vrouw in 't bos. Van Rik Wouters is er hier verder nog een aquarel: Bosvoorde 's avonds en een pastel: Gezicht op Bosvoorde. Ook het eerste schilderij van Rik Wouters hangt hier. Het heet Maria de Cat en haar baby en staat nog sterk onder de invloed van Ensor.
*
Hebt u Rik Wouters goed gekend dat u van hem hier werk hebt?
Niet alleen bezit ik van hem werk maar ook zijn palet en de tafel waarin hij zijn tekeningen bewaarde. Ik heb die van zijn vrouw gekregen toen ik haar later met exposities heb kunnen helpen.
*
Deze gracieus getekende Jonge vrouw is van Henri Evenepoel en
| |
| |
dit Meisje met mantel is van dezelfde schilder. De gastheer bezit heel wat werk van Gust de Smet, die zijn vriend was: Hoeve met koe in olieverf, een Naaktfiguur, olie op papier. Meisje, een tekening. Het hemdje, dat van 1937 dateert, en dan het stevige schilderij De kaartspelers, waarop de eerste man rechts Gust de Smet zelf is.
Permeke is hier aanwezig met een Naakt, dat hij met een hartelijke opdracht aan Jules de Sutter cadeau gaf, en Frits van den Berghe met De tilbury, die in Bachte-Maria-Leerne gesitueerd staat.
Van Jakob Smits, de schilder die eens gezegd heeft ‘Rembrandt en ik’, hangt hier de schets van De molen.
Werk van Jules de Sutter zelf is er maar schaars aanwezig: een pastelportret van zijn vrouw dat van 1944 dateert, dit expressieve kinderkopje en dan het kerkje van Sint-Martens-Latem in de bloemen.
En hier ook weer een oude mooie klok, een Franse madonna in hout en een Vlaamse Lievevrouw, eveneens in hout.
*
U werd geboren op 18 oktober 1895 en u wordt dit jaar dus 72. Was er in uw familie een artistieke traditie?
Er zijn De Sutters die kunstenaars waren: er is van een De Sutter beeldhouwwerk in de Sint-Pieterskerk en ook het Vleeshuis in Gent zou door een De Sutter gezet zijn. Verder was de componist Jules Toussaint de Sutter, die in Fréjus om het leven kwam, mijn kozijn. Maar mijn vader zelf was eenvoudig huisschilder.
U werd geboren in Gent en bent dus feitelijk een kind van de stad.
Gedeeltelijk toch maar. Toen ik vijf jaar was, stierf mijn moeder en een tijd lang werd ik dan eens bij het ene, dan weer bij een
| |
| |
ander familielid ondergebracht. Mijn vader is dan een jaar later hertrouwd met een vrouw van Lochristi en dan zij we daar gaan wonen. Ik heb daar op de molen gewoond, ben er naar school gegaan en, wat het belangrijkste is, ik heb er de boeren leren kennen.
En dan bent u naar de academie gegaan in Gent.
Zo eenvoudig ging dat nu ook niet. Als ge in mijn tijd twaalf jaar werd, dan was de vraag: hoeveel gaat ge opbrengen? Ik moest dus een stiel leren. Mijn vader, die zeer intelligent was maar niet ontwikkeld en verder een stevig glas kon drinken, plaatste mij toch eerst nog een jaar op school bij de broeders in Gent. Toen besliste mijn voogd dat ik fotograaf moest worden en ik kwam in de leer bij Isidoor Mast, die in de Hoogstraat de fotografiewinkel had overgenomen van Juul de Smet. Gust en Leon de Smet zijn daar trouwens in het vak nog werkzaam geweest en Leon was een van de fijnste retoucheurs van vergrotingen. Vader De Smet woonde toen op de Godshuizen, waar ik hem met Isidoor Mast soms ben gaan bezoeken en waar ik dan voor 't eerst Gust heb gezien. Mast had toen al een huisje hier in Sint-Martens-Latem en elke maandag - dat was toen de vrije dag van de fotografen - kwamen wij hier doorbrengen. Dat was mijn eerste contact met Latem.
En de academie dan?
Van mijn voogd mocht ik niet naar de academie maar Isidoor Mast, die een vader was voor mij, zorgde ervoor dat ik wel kon gaan, eerst 's avonds, dan ook in de dag. Ik heb dan zeven jaar academie gelopen.
De belangrijkste leermeester in die tijd was Jan Delvin, die vrijwel alle Latemse expressionisten heeft gevormd. Wat betekende hij voor u?
| |
| |
Jan Delvin was inderdaad de beste want van al de anderen heb ik niets meegedragen. Delvin was geen groot schilder maar hij was een grote meneer. Hij begreep ons en bij hen die iets betekenden, trachtte hij de persoonlijkheid te versterken. Het gebeurt dat ik nu nog dingen doe die zo ineens weer opkomen en die ik bij hem geleerd heb.
Delvin heeft me de geschiedenis van de kunst geleerd en vooral duidelijk gemaakt welke waarde de werken hadden. Hij kon zeggen waarom een kunstwerk sterk was en waarom het minder sterk was. Ook tegenover zijn eigen werk stond hij nuchter en wanneer ik hem soms proficiat wenste voor iets dat hij gemaakt had, wimpelde hij dat af en wees op de zwakke plekken. Het is Delvin die mij voor 't eerst een boekje over Chagall heeft gegeven en erbij zei: ‘Bekijk dat maar eens goed.’ Hij was een man met een brede onderlegdheid en een ruime belangstelling.
Wat heb u dan gedaan toen u op de academie klaar was?
Ik was daar nog in 1918 toen Georges Minne uit Engeland terugkwam en ik heb hem nog een veertiental dagen als tekenleraar gehad. Maar Minne was geen professor, daarvoor was hij een te groot artiest. - Ja, na de academie ben ik dan soldaat geworden in Brasschaat, daarna in Duitsland. Dat heeft zo geduurd tot 1923, want we werden bij tussenpozen weer voor een bepaalde tijd opgeroepen.
U moest dan toch wat doen om van te leven.
Wel, in 1921 ging ik in Waregem bij een kozijn op bezoek om er een tiental dagen te blijven. Ik ben er tien jaar gebleven. Ik heb er geschilderd en ik kon van mijn kunst leven, ook omdat ik wat geld bezat. Ik heb in Waregem Gustave van de Woestijne leren kennen, die daar in het Rozenhuis woonde. Hij was toen in zijn mystieke periode. Wij zijn zeer goede vrienden geworden, ook al was Gustave geen gemakkelijke vent. Ik heb hem b.v. nooit zien
| |
| |
werken, want ge kwaamt bij hem niet binnen. Als hij iemand het huis zag naderen, kleedde hij zich vlug om, liep naar buiten, zei dat hij juist wilde uitgaan en nam zijn bezoeker mee. Dat was wel paradoxaal als ge bedenkt dat hij bij de ingang van zijn huis, in de gang, een prachtig fresco had hangen dat de gastvrijheid uitbeeldde: Gustave van de Woestijne die een bedelaar noodt binnen te komen. Maar daar kwam geen mens binnen, want hij had ook nog een grote hond die u dat wel belette en aan de poort hing een groot slot. Hij kwam dan ook geregeld bij mij op bezoek.
Hij was een curieuze vent. Hij had het zogezegde expressionisme bijgetreden, maar dat was expressionisme naar de natuur. Er is b.v. dat bekende doek van hem Gaston et sa soeur. Wel, ik heb bewijzen gevonden dat Gaston en zijn zuster geposeerd hadden: op de grond was o.m. met krijt afgetekend waar de voeten van de personages moesten staan. Ik vond zijn interpretatie - ook die van zijn Christussen in de eerste periode - wat te literair. Maar ik vind hem een groot artiest. Een van zijn prachtige doeken is zeker dat landschap met zwijntjes waarop een boer staat te kijken. Het hangt nu in Brussel.
Ook Karel van de Woestijne kwam daar veel op bezoek en hij is werkelijk een van de fijnste mensen die ik ooit heb gekend. Niet alleen was hij fijn van gezicht, maar hij was ook fijn als hij b.v. iets opnam. Ik ‘pakte’ het vast, hij ‘nam’ het vast. Hij had toen al zeer veel eczema en droeg altijd handschoenen om dat te verbergen.
Gustave had trouwens ook iets aristocratisch en hij voelde er ook veel voor, want hij heeft ooit een stamboom opgemaakt waaruit moest blijken dat hij van een markies Van de Woestijne afstamde. En hij kon eigenaardige dingen doen, b.v. flink geblinddoekt over een streep lopen zonder er een centimeter van af te wijken. Goed. Toen Gustave dan in 1925 door Huysmans tot directeur van de academie in Mechelen werd aangesteld, heb ik het Rozenhuis van hem overgenomen en ben in Waregem blijven wonen tot in 1929.
| |
| |
Hebt u nog werk uit die tijd?
Geen doek meer. Maar in het maandblad Sélection is er in 1925 een keuze uit mijn werk gepubliceerd, met een artikel van Georges Marlier. U weet dat Paul-Gustave van Hecke, André de Ridder en later Georges Marlier een maatschappij hadden gesticht, in 1920 geloof ik, die tot doel had het kunstleven in België op te werken. Zij hadden daarvoor een eigen methode bedacht. Zij gaven aan de kunstenaar elke maand een vast bedrag en daarvoor moest de kunstenaar een bepaald aantal schilderijen leveren, die zij dan exposeerden of via hun blad Sélection bekendheid bezorgden. De meeste kunstenaars van die tijd waren daarbij aangesloten, b.v. ook Tijtgat en Brusselmans. Permeke was daar niet op ingegaan en ik ook niet, omdat men mij gezegd had dat het nadelig uitviel voor de kunstenaar. Ik heb daar later wel spijt van gehad want het was voor die tijd de goede methode. Wel had ik een contract dat ik niets mocht verkopen voor Sélection het gezien had. Zo zijn op zekere dag Van Hecke, De Ridder en Gust de Smet op mijn atelier gekomen en hebben er vier schilderijen gekocht voor drieduizend frank, wat veel geld was voor die tijd. Marlier is dan gekomen en heeft die studie over mij geschreven in Sélection. In hetzelfde nummer verscheen er ook een van de broers Haesaerts over het werk van Gustave van de Woestijne.
*
Als we even in dat nummer van Sélection bladeren, zien we vooral de rustmomenten in het leven van de boer.
De stal: zelfs in de ogen van de meest primaire wezens leeft er een mysterieuze droom.
Het eetmaal: eten is een rustmoment in de dag.
Het kalf: na de spanning van het werk wordt de boer meer mens en streelt even het kleine witte kalf.
De herberg: de rust en de vreugde van een zorgeloos uur
| |
| |
's zondags bij het kaartspel in de herberg.
Boerenfamilie: verpozen in de avond na het werk.
De trein: onhandig in zijn zondagse kleren zit de boer op de bank en rookt ietwat melancholisch een kort pijpje.
Het varken: de boerin kijkt vertederd toe hoe het biggetje gulzig eet.
De baadsters: een naakt dat tegelijk kuis en bevallig is en dat doet denken aan het beeld van een kleine Eva, zoals de oude Vlaamse tekenaars ze zagen.
*
Is de doorbraak dan gekomen?
Het was in die tijd heel moeilijk, al niet veel beter dan vóór 1918: als ge toen een schilderij verkocht, stond het in de krant.
De boer speelt een grote rol in uw werk.
Ik had toch van kindsbeen af de boer bezig gezien. Nu zeggen ze dat dat de Vlaamse boer is, maar voor mij is het de boer van alle tijden: als die stilvalt, valt alles stil en ligt alles overhoop.
U bent dan weer niet in Waregem gebleven maar naar Astene verhuisd.
Wel, in het Rozenhuis kwam toen de zoon van Karel van de Woestijne wonen, Paul, die later professor werd aan de universiteit. Dezelfde kozijn die mij naar Waregem had gebracht, verhuisde toen naar Astene en ik ben met hem meegegaan. Hij was als een broer voor me en we zijn dan samen gaan wonen, zonder vrouwen! Ook Hubert Malfait woonde toen in Astene. Ik ben er weer tien jaar gebleven.
En u bleef schilderen en exposeerde af en toe.
| |
| |
De eerste belangrijke expositie had ik in de tentoonstellingszaal van Vooruit in Gent. Er was daar een socialistische studiekring, die o.m. door Richard Minne en Langui was gesticht en waar ik ook lid van was. Toen de revolutie in Rusland uitbrak, dachten we trouwens dat we ook revolutionair moesten zijn, maar Edward Anseele heeft ons dan aan de deur gezet. Later mochten we er weer binnen: Frits van den Berghe was de grote baas van deze onderneming.
U had ook meer dan éên tentoonstelling in de zaal Ars en daar hebt u zelf een belangrijke rol in gespeeld.
De grote baas van Ars was de dominicaan pater Janssens, die dezé tentoonstellingsmogelijkheid had geschapen op aandringen van Gust de Smet. Pater Janssens wilde met politiek niets te maken hebben en het ging hem niet aan of ge communist waart of iets anders. Het was hem er alleen om te doen de kunst te verdedigen. In de zaal Ars kwam er ook om de tien dagen een nieuwe schilder aan bod. Ik begon eerst met zelf te exposeren in zaal Ars, werd door toedoen van Gust de Smet lid van het comité en toen pater Janssens naar Antwerpen overging, heb ik in zijn plaats de zaal bestuurd. Dat is o.m. onder de oorlog niet zo gemakkelijk geweest, want de Duitsers verboden de expositie van wat zij ‘ontaarde’ kunst noemden en elke vrijdag moest hun meegedeeld worden wat er de volgende zondag op de expositie te zien zou zijn. Ik kwam met dat bericht natuurlijk altijd te laat, want wij wensten te exposeren wat wij goed vonden. Ik ben dan op het matje geroepen en heb me daar, door nogal stout te spreken, uit de slag kunnen trekken.
U hebt ook in het verzet gestaan.
Moet daar nu nog over gesproken worden? Ik was daar mooi in geraakt omdat de zaal Ars een uitstekende plaats was om inlichtingen door te geven. Maar ik spreek er toch liever niet meer
| |
| |
over. In elk geval kreeg ik in die tijd geen verf, want om die te krijgen moest ge ingeschreven zijn in Kleur en fleur. Gelukkig kreeg ik af en toe wat verf van een vriend en toen ik er op een moment helemaal geen had, ben ik met pastels begonnen. Ik heb er in die tijd 900 gemaakt!
U hebt in Ars ooit Chagall geëxposeerd.
Ja. Chagall is in 1926 op bezoek geweest bij Van Hecke in Afsnee, die daar een villa had gehuurd en bij die gelegenheid alle vrienden van Sélection had uitgenodigd. Gust de Smet mocht in die villa wonen maar tijdens het weekend kwamen de familie en vrienden van Van Hecke over en het was er dan zo druk dat Gust er niet meer kon werken. Hij is dan naar Deurle gaan wonen. Het is door Ars dat ik zo goed bevriend ben geraakt met Gust. Hij was de promotor en de duivel-doet-al in Ars. Hij was daarbij een heel goed mens en samen met Saverijs is hij voor mij een van de beste confraters geweest. Elke zaterdag ging ik naar Deurle om met Gust te gaan wipschieten. Ik was altijd bij de betalers want ik kon niet schieten. Als ik slecht schoot, waren de anderen kwaad maar Gust niet: die lachte altijd. Gust was een schuw en schuchter mens en ik vrees dat ik dat ook wat heb meegekregen.
U bent dan weer niet in Astene gebleven maar naar Latem komen wonen. Waarom?
Dat was niet om in Latem te wonen maar om buiten te kunnen blijven wonen. Latem heeft trouwens maar zijn reputatie gekregen door het boek van Haesaerts. Als landschapschilder wilde ik van de stad niet weten. Ik had in Astene een groot atelier, maar moest dat opgeven. Ik ben dan naar grond gaan kijken in Baarle en er was daar een mooi stuk vlak aan de Leie, maar terwijl ik daar stond te kijken, kwam er ineens van een nabijgelegen fabriek zo een kwalijke reuk over dat al mijn enthousiasme weg was. We zijn dan eenvoudig verder gewandeld, kwamen hier
| |
| |
voorbij en zagen een bordje waarop stond: ‘Grond te koop’. Samen met professor Brounts en nog iemand hebben wij het hele pand gekocht en ik heb dan aan architect Gaston Esselinck gevraagd mij een huis te bouwen, maar dan zo goedkoop mogelijk want ik had geen geld. Met die speciale steen van Boom zal dat gaan, zei hij. In die tijd bouwde men een huis voor 185.000 frank. Het mijne heeft er 285.000 gekost! Nog een kostelijk detail is dit: toen ik begon te bouwen, vroeg Georges Minne mij om hem te komen bezoeken. Ik heb dat gedaan en dat was eenvoudig om mij te zeggen dat ik in mijn tuin een noteboom moest planten. Hij gaf die raad aan al zijn vrienden. Ik heb het ook gedaan en de noteboom staat er nog.
U hebt Georges Minne hier dus nog gekend.
Ik was er in de laatste jaren zeer mee bevriend. Hij was een zeer fijne meneer. Als ik wat lang wegbleef, schreef hij mij een kaartje en vroeg of ik dit of dat wou brengen. Dat betekende dan dat ik een halve dag bij hem zou doorbrengen en dat was telkens een fijne dag. Hij was als een oester; je moest hem open krijgen maar als je hem open had, dan vond je ook een mooie parel.
U hebt dus veel contact gehad met de bekende kunstenaars van deze streek en vooral met de expressionisten. Zijn er die invloed op u hebben gehad?
Ik geloof niet dat iemand daartoe in staat was. Het viel in mijn voordeel uit dat ik alle kunst kon waarderen. Ik zag graag schilderijen, bewonderde ze maar nam er niets uit over. Ik heb altijd veel gehouden van de Romaanse en Gotische kathedralen en dan wel speciaal van de gebeeldhouwde toneeltjes boven de poorten en in de muren, zoals in Rouen b.v. of in Doornik, waar er zo een bijzonder mooi reliëf is waarop O.-L.-Vrouw de duivel bezweert. Ik vind dat magnifiek omdat het zo volks is, zo echt en zo gezond. Ik kan me voorstellen dat die naamloze kunstenaars,
| |
| |
die ambachtelijke artiesten 's avonds in een café een pint zaten te drinken en dat ze tegen een van de andere bezoekers ineens zegden: ‘Gij hebt een lelijke smoel, ik zal er u morgen eens opzetten!’ Dat was echt volks en die dingen hebben me sterk getroffen. In die zin ben ik een boerenschilder; als ik zo een typische figuur zie, denk ik ook: die moet ik eens schilderen en vaak maak ik dan onmiddellijk een schets. Maar ik probeer dan niet er de gewone boer van te maken, maar de boer die van alle tijden is. Voor mij is de Argentijnse boer dezelfde als de onze. Als ik een zaaier schilder, dan schilder ik hem met blote voeten en als ik een pikker schilder, schilder ik hem ook met blote voeten. Dat bestaat niet want een pikker op blote voeten zou zijn voeten kwetsen. Maar voor mij betekent het dat de boer in het land geworteld staat, dat hij erin is ‘versmoord’, zoals ze in Gent zeggen.
U was toch sterk bevriend met de Latemse schilders.
Dat wel, maar dat betekent niet noodzakelijk dat er schildersinvloed was. Ik was vooral bevriend met Permeke en nog beter met Gust de Smet. Karaktèristiek voor het temperament van beiden, was de manier waarop ze een schilderij lieten zien. Permeke zette een schilderij op de ezel en zei: ‘Voilà, dat is een mooi schilderij!’ Gust de Smet, als hij hetzelfde deed, zei: ‘Voilà, zietgij dat geren?’
Wie is de grootste volgens u?
Dat is een vraag waar ik niet op kan antwoorden; ieder heeft zijn kleine en grote kanten in zijn werk.
Dan zal ik de vraag directer stellen. Wat waardeert u in Permeke?
De grootsheid waarmee hij de figuren zag, een grootsheid die
| |
| |
soms bijna te groot is. Als ge dat werk ziet, is er iets dat u pakt, dat u aanspreekt en dat mij in elk geval geweldig aantrok. Soms is een schilderij van hem wel wat te direct en als ik er dan enkele dagen over heb nagedacht, dan detecteer ik wel eens dat het mindere kwaliteit is. Ge kunt door een schilderij worden aangesproken als door een affiche. Maar in elk geval is Permeke iemand, hij is een groot schilder.
Frits van den Berghe?
Hij is een groot artiest, die mij vooral aantrekt door zijn techniek, door zijn wijze van uitvoeren. Het poppenachtige in zijn werk, dat soms ook bij Gust de Smet bestaat, trekt me niet aan. Maar voor sommige dingen is zijn techniek niet te overtreffen. Ook hij is voor mij een goede vriend geweest.
Albert Servaes?
Is een groot kunstenaar maar ik hou niet van zijn werk, om schilderkunstige redenen. Hij is voor mij te gemaakt, niet eerlijk genoeg, te onevenwichtig ook van karakter: hij heeft alle manieren aangepakt om zich te doen gelden. Alle artiesten spelen comedie, maar als hij voor een doek staat, moet een kunstenaar eerlijk zijn.
Dat is een hard oordeel, wellicht toch iets te hard. Leon de Smet?
In het werk van Leon ziet ge geen groot artiest: de motieven die hij schilderde, zijn niet leefbaar, ze zijn dood. Hij heeft daarmee niets dat pakkend is, dat u vastgrijpt, dat u aanspreekt.
En Gust de Smet tenslotte?
Hij is een kunstenaar die me altijd heeft getroffen, getoucheerd. Er zit in zijn werk een geweldige ziel en er zijn veel kunstenaars
| |
| |
die dat missen. In het kunstwerk telt eigenlijk alleen de ziel en het métier.
Gust was zeer ontroerbaar. We hadden eens een vergadering van het comité van Ars en Gust komt binnen en begint ineens te schreien. Wij vragen perplex wat er gebeurd was. Gust zegt: ‘Ik heb een mens gezien die in twee dagen niet gegeten had en die mij een aalmoes vroeg.’ Dat had hem zo fel geroerd omdat hij in dezelfde situatie was geweest.
*
Het liefst verblijft onze gastheer in deze kamer, die hij zijn leefkamer noemt, waar hij door drie ramen al wat staat en beweegt buiten kan volgen.
Hier weer is er werk van de vertrouwde vrienden: van Gust de Smet Het bakhuis, Jonge vrouw en dit Maanlandschap, dat een van de laatste schilderijen is van de kunstenaar.
Van Rik Wouters staat hier deze bronzen meisjeskop, die Lizie heet, en het liggend naakt van dezelfde artiest is een tekening uit de tijd van Het zotte geweld.
Deze gekleurde tekening is van Frits van den Berghe: ze stelt een kroeg voor die In de kroesel heet.
Van Permeke is dit Landschap met witte wolken en van Jakob Smits deze wit-zwarttekening met boereninterieur en ook deze tekening van zijn tweede vrouw met haar kind.
Dit moederschap is een sculptuur van Georges Minne en deze bevallige naaktfiguur is eveneens van deze kunstenaar.
Op een mooie oude Vlaamse commode staat een houten renaissancebeeld van Sint-Anna-ten-drieën naast het gipsen beeld van een Zittende vrouw van Jef Cantré, van wie ook dit klinkerstenen beeld is van de Heilige Theresia.
De zaaier heet deze tekening en ze is van Hubert Malfait.
Van Jules de Sutter zelf is dan dit verbeten Zelfportret uit 1942, dit Hooi, met de bewegende lijn van koren en wolken, deze Marine, die op motief gemaakt werd, wat wil zeggen ter
| |
| |
plaatse, en tenslotte deze schets van een Zomeravond met geel en groen.
In het gedicht dat hij aan Jules en Anna de Sutter opdroeg, zegt Firmin van Hecke over deze woning:
‘Gij vindt getuigenis van Gust en hart
En de bedrevenheid van vriendenhand
In schilderijen: binnenvensters op de strakke wand
Waarbij 't inwendig oog zoveel ontvangt van buiten -
Permeke bij wie baaierd orde wordt
Dat vragenvolle landschap van Gustaaf de Smet,
Die eens te wenen zat op een arduinen mijlpaal
Omdat hij niet genoeg kon delen met de beedlaar
Die in drie dagen niets geëten (veel gedronken) had,
Tenzij het roggebrood, dat licht hem beter smaakte
Dan kunstenaarsbrood aan de vertwijflingstafel -
En daar 't dynamisch doek van Jules de Sutter:
Twee meisjes aan 't oogstladen op het land.
Ene werkt dapper door, en een slanke andere
Staart ene wijl naar 't dalend, dreigend zwerk
Want de avond komt en nors 't vijandig onweer.
Welk zal haar lot in 't verder leven zijn?
Zal 't dieper fonklen met de tijd, zoals de wijn?’
In de keuken van dit huis is er een wondere sfeer van gemoedelijkheid en distinctie. Een werkelijk prachtige hoek vormt de rustieke trap die naar het atelier leidt: een oud kruisbeeld uit de 15de eeuw hangt er centraal naast een ploegende boer van Jules de Sutter en het pastelportret dat de kunstenaar van zijn schoonvader maakte. En ook hier weer is het een oude klok die de tijd bijhoudt.
De vriend Gust de Smet is ook hier weer aanwezig met twee bloemstukken, die mooi uitkomen op de witte muur. Van Albert Saverijs is er een ongewoon Bohemersleven en van Jules de Sutter zelf weer een Naakt.
Onder de Italiaanse tegel waarop de rust van de kleine wo- | |
| |
ning wordt geloofd, hangt een oud schilderijtje dat de Heilige Theresia van Avila voorstelt.
Typisch werk voor de periode 1930-40, toen Jules de Sutter in Astene verbleef, zijn deze doeken die hij niet uit zijn atelier Het gaan.
*
Ziet u zelf een evolutie in uw manier of in uw opvatting van schilderen?
Ik heb geen opvatting, ik krijg mijn opvatting als ik ervoor sta. Ik geef de natuur niet zoals ze er is, ik interpreteer ze en verder tracht ik technisch goed te blijven.
U begon met uw figuren wat humoristisch te schilderen: het waren grote kleurvlakken in vieve en schitterende tonaliteit.
Dat doe ik nog maar met zakelijke, gezonde kleuren. In het begin waren het zeer scherpe kleuren. In 1930 heb ik een inzinking gehad en dan waren de kleuren donker. Nu ben ik weer naar de oude methode teruggekeerd.
Was daar niet iets decoratiefs aan?
Dat zit er nog in en ik heb er geen bezwaar tegen. Als het gevoel er maar is, dan is alles gezegd. Het schril-groen dat ik er vroeger op zette, gebruik ik nu nog. Er is bij mij niets liefs; zulke lieve dingen laat ik voor het modejournaal.
Het landelijk leven, de mens, het dier en de grond zijn voor u vaste bronnen van inspiratie. Waarom?
Omdat ik van jongs af boeren gekend heb. Voor mij is de boer de enige die schilderbaar is, omdat hij alles voortbrengt. Als een grote autofabriek stilvalt, dan is het daarmee gedaan en het leven
| |
| |
gaat verder. Als de boeren in de wereld zouden ophouden te werken, dan is het met alles gedaan. De boer is de bron van de mens.
En het dier?
Daar ben ik verzot op. Op alle dieren.
Waarom?
Waarom zijt ge verliefd op de ene vrouw en op de andere niet? Misschien hou ik zoveel van dieren omdat de mensen zo embêtant kunnen zijn.
En de natuur?
Die is in de laatste tijd meer een bedreiging geworden en dat komt omdat ik de laatste twee jaren ziek was. Ik voel me wat bedreigd en dat is te zien in het werk, omdat mijn werk, zoals ik al zei, een dagboek is.
U schildert wel de werkende mens, maar u schijnt toch een voorkeur te hebben voor de rustende boer of boerin.
De arbeid op het land is in de laatste tijd sterk veranderd: de mechanisatie speelt er een steeds grotere rol. Ik weet wel dat dit noodzakelijk is, maar ik vond de mens toch schoner toen hij zelf het werk deed. Als de mens rust, is hij èchter dan wanneer hij werkt.
Er bestaan doeken van u waarin het landschap het overwicht heeft en de mens maar even gesuggereerd wordt, soms met een eenvoudige lijn.
In elk landschap is een levend wezen, het mag een paard of een
| |
| |
mens zijn. Ik kan niet anders. Een zuiver polderlandschap is grandioos en toch mankeert er het leven in: dat leven is de mens.
Er zit in uw landschappen sotns iets dromerigs dat op sommige momenten bijna idyllisch wordt, zegt Van Hecke.
Dat is het mysterie van het landschap, want het landschap op zichzelf interesseert me niet, wel wat ik ervan maak, en dat is dan het landschap en toch is het landschap onttrokken aan zijn realiteit, het is als het ware geabstraheerd zonder non-figuratief te worden. Het puur abstracte bestaat niet, maar de abstrahering die ik bedoel, zit zowel in de Mona Lisa als in Rembrandt. Ge zult mij geen boerenhuizen zien schilderen, want dat vind ik vals.
U hebt een voorkeur voor koren, zowel het wassende koren als het rijpe koren.
Voor het koren als het beweegt! Ik tracht het leven van het koren op te vangen. De landschappen van Cézanne b.v. zijn stillevens, ik probeer er levende levens van te maken. Als ge daarmee bezig zijt, voelt ge u een kleine jongen, dan realiseert ge u hoe klein de mensen zijn.
Groeiend koren is groen, rijp koren is geel. Hebt u soms een voorkeur voor deze kleuren?
Een grote voorkeur. Vroeger was mijn groene kleur donker en die schilderijen vonden niet zo goed hun weg. Nu zijn ze gegeerd en wordt er naar gezocht door de kunstverzamelaars. Amateurs zijn altijd twintig jaar achter.
Waarom houdt u zoveel van groen en geel?
Waarom is men verliefd op de ene vrouw...
| |
| |
U hebt ook een voorliefde voor het naakt.
Het naakt is voor mij een mysterie, net als het landschap. Als ik de rilling over het koren zie gaan, denk ik aan een mooie vrouw en ik zie graag een mooie vrouw. Mijn naakten zijn echter niet sensueel, ik schilder ze niet om te exciteren want daar voel ik niets voor. Een naakt maakt deel uit van de natuur, het is in mijn ogen ook een akker.
Wat betekent voor u koloriet?
De kleur is de uitdrukking van mijn ziel en zij geeft me mijn koloriet. Van Gogh gaf filosofische verklaringen aan kleur. Hij zei b.v.: ‘Ik schilder blauw en goud, omdat ze de kleur zijn van het drama.’ Ge kunt daar natuurlijk een hele theorie over geven, maar voor mij is kleur niets anders dan ziel. Als ik een café moest schilderen, zou ik het niet zoeken in een kleur. Het drama bestaat of gebeurt in mij en ik bepaal de kleur dan niet, ze dringt zich als het ware op.
U hebt ooit een koe in een oranje vacht geschilderd. Kunt u dat verklaren?
Die oranje vacht kwam overeen met het landschap. Ik heb onlangs een landschap gemaakt met een blauw paard erin. Een vriend-schilder zei me toen: ‘Ik heb nooit een blauw paard gezien.’ Nog een ander zei dat en ik kwam onder de indruk. Ik maak van dat blauw paard een bruin paard, dan een wit paard maar het was slecht. Tenslotte heb ik er opnieuw een blauw paard van gemaakt en zo was het weer één met het landschap. Dat blauwe paard harmonieerde met het landschap en moet in dat landschap een accent leggen.
| |
| |
*
Bij de schilderijen die Jules de Sutter tussen 1940 en nu schilderde, zijn er sterke doeken, die je inderdaad pakken als je ze bekijkt. Een goed voorbeeld is deze Harmonikaspeler in het hooi van 1940.
Als de bezoeker het zolderatelier van de schilder binnenkomt, valt zijn blik onmiddellijk op de bekende spreuk in driehoek: ‘God ziet mij, hier vloekt men niet’. Weer is er een oude klok die de maat van de tijd aangeeft.
Een groot raam laat het licht binnenvallen. Vroeger bood het een ruim uitzicht op het landschap, dat nu door serres is vervormd. Maar rechts heeft men nog een vrij uitzicht op de nog bijna ongeschonden kouter, en links op de molen, die Jules de Sutter van vernieling heeft kunnen redden. Nog door een ander raam rechts kan men in de verte de torens van Gent ontdekken.
Verder is het atelier rudimentair gemeubileerd: naast een mysterieuze oude houten kop staat een oude sacristiekast waarin de gastheer zijn eigen kleren bewaart.
Maar de pronkstukken zijn hier relikwieën: het palet van Rik Wouters en de twee paletten van Gust de Sraet.
*
Er wordt van u gezegd dat heel uw leven lang twee invloeden in u elkaar bestreden hebben: een instinctief krachtig levensgevoel, in de trant van Permeke, en een heldere geest die naar harmonie zoekt, in de trant dan van Cézanne.
Men spreekt inderdaad veel van Cézanne. Ik zal niet zeggen dat er geen invloed is, want ge weet het nooit. Ge ondergaat soms een invloed en ge zijt er u niet van bewust. In elk geval kan ik niet wat Cézanne kan en kan ik ook niet wat Permeke kan. Maar ik maak iets anders.
Ze zeggen nu dat het gedaan is met boeren schilderen, dat het
| |
| |
voorbijgestreefd is. Ze hebben altijd boeren geschilderd en ze zullen er blijven schilderen zolang er boeren bestaan. Natuurlijk heeft de jonge generatie het moeilijker: ze hebben geen houvast meer, ze weten niet wat schilderen, zij zijn aangewezen op trams en auto's en treinen.
Er zijn er onder hen die wel boeren willen schilderen maar ze kennen de boer niet, ze zijn niet van de boer, ze kunnen de essentie niet raken, ze weten niet wat de zin is van het leven van de boer, ze hebben de vorm niet vast en ook de kleur niet.
Er zijn ook verscheidene manieren om de boer te benaderen. Ik zie graag de boeren van Permeke, maar Permeke heeft een heel andere opvatting van de boer dan ik, hij heeft soms iets karikaturaals dat mij niet ligt. Ik zie ook graag de boeren van Jean Millet in de Arenleessters, het Angelus of De zaaier en dat zijn toch weer heel andere boeren dan die van Permeke. Maar mijn opvatting is ook niet die van Millet.
Als ge een boerenvrouw van Permeke en een van mij naast elkaar zet, moet ge het verschil zien, want het is iets heel anders. Bij mij is de figuur kloek van vorm, sprekend van vorm, ik ben duidelijker dan Permeke. Permeke is veel impulsiever, het is soms als een borreling, hij kan zich laten gaan. Bij mij is alles overdacht, ik ben meer berekend in vorm en kleur. Ik denk en overdenk wat ik schilder en het gebeurt dat ik er niet van slaap. Waarmee ik nu ook niet gezegd heb dat impulsieve schilders niet zo goed zouden zijn als de anderen.
Is er nog altijd die tweestrijd?
Om een goed schilderij te maken, is er steeds strijd nodig en mijn beste schilderij moet ik nog altijd maken. Ook ik heb impulsief geschilderd en aan zee heb ik het zelfs veel gedaan. Zoiets kost geen moeite, er komt alleen wat techniek bij te pas. Ik heb het graag gedaan maar een echt goed schilderij wordt dat niet, omdat een goed schilderij altijd het resultaat is van een strijd. Er zijn dingen die amusement zijn en daardoor prettig. Permeke zei
| |
| |
van dat soort van zijn eigen schilderijen: dat is er een van een half uur later of van een half uur vroeger.
Ik lees in een kritiek over u: ‘Jules de Sutter verwaarloost de illusie van de ruimtelijkheid in de achtergrond’. Wat wordt daarmee bedoeld?
Dat ik op platte grond schilder maar dat is niet waar. Mijn figuren staan nog altijd in hun ruimte of ik zou mis moeten zijn. De Byzantijnen verwaarlozen de ruimtelijkheid in de achtergrond en de criticus heeft gemeend dat ik onder die invloed stond. Er is altijd een filosofie waarrond men de mensen wil groeperen, maar ik voel helemaal niets voor filosofie. Ik voel nog het meest voor de leer van Confucius. Ik benijd de mensen die een religieus houvast hebben. Ze bidden een onzevader en kunnen opnieuw beginnen. Ik kan dat niet maar ik benijd hen die het wel kunnen.
Hebben uw werken een symbolische achtergrond? U zou dat eens gezegd hebben.
Dat zou mij verwonderen want ik heb er nooit aan gedacht. Voor mij gaat de boer mee met zijn land: als hij maait, dan maait hij. Ik schilder hem dan met blote voeten, zoals ik al zei, wat in werkelijkheid niet gebeurt. Voor mij is dat de verbondenheid met de grond. Is dat wellicht symbolisme? Mij goed. Al de -ismen laten me lekker koud.
U hebt ook portretten gemaakt.
Jawel, maar nooit op commando. Wel spontaan, af en toe van een vriend, of een vriendin, of een kind. Maar dat zijn geen portretten om in een fotowinkel te hangen.
In zijn boek over Sint-Martens-Latem zegt Paul Haesaerts van u:
| |
| |
‘Eerst waren zijn kleuren levendig en doorschijnend, nu worden ze warm en dicht.’
Mijn kleuren zijn nooit doorschijnend geweest. Haesaerts heeft zich mispakt. Hij heeft gedacht aan de Vlaamse Primitieven die met glacis werkten. Dat is een doorzichtige kleurlaag die op de heldere kleur wordt gebruikt om haar eigen toon daaraan te geven. Als ge een blauwe toon legt, is dat hard. Om die te doen leven, moet ge er iets onder leggen. Om het blauw te bereiken dat ik wil hebben, zet ik er eerst roze onder. Dat roze speelt door, geeft rijkheid en warmte. Dat is geen vondst van mij want Velasquez deed dat al. Hij zou nooit zo maar een zwart geschilderd hebben. Maar de Primitieven deden het anders: die legden er een glacis over, d.w.z. ze deden bij een kleur veel olie en streken die over de eerste kleur. Ge hebt b.v. geel en ge wilt dat bruin trekken. Ge gaat over het geel met een licht bruin waar veel olie bij is en die geeft aan uw geel een lichtbruine toets. Als men een schilderij van de Primitieven restaureert, moet men daarmee rekening houden, anders maakt men het kapot. De restauratie van Van Eycks Brugge is op dat stuk niet erg gelukkig geweest.
Ik citeer verder Haesaerts: ‘De opbouw was los en wat verwaarloosd, nu wordt hij streng en bestudeerd.’
Ik denk dat ik in het begin niet genoeg op de hoogte was en door die onkunde was ik minder vast. Het eigenaardige is dan weer dat de schilderijen uit die tijd nu fel gezocht worden. Wat die kleuren betreft, wil ik nog zeggen dat de schitterendste kleuren met de tijd hun glans verliezen, ze blijven niet zo hevig. De kleuren in de doeken van Permeke b.v. nemen af, omdat voor hem alleen het moment telde.
Nog eens Haesaerts: ‘De naaktfiguren waren slank en fijn, nu massief.’
| |
| |
Mijn naaktfiguren zijn nooit slank en fijn geweest. Ze waren altijd vrij massief, zwaar geschilderd, met zware matière. Ook dat was een beetje onkunde. Ge leert zoiets schilderen op de academie. Maar dat is dan kopiëren, waar kunst interpretatie is. Ik heb licht en donker geschilderd, donker in mijn zwarte periode, maar de vorm is altijd dezelfde gebleven. De architectuur van een schilderij is van belang en daar blijf ik naar zoeken.
U hebt zelf les gegeven aan de academie.
Zestien jaar en ik heb er prachtige herinneringen aan, vooral omdat ik daar nooit schools les heb willen geven. Omdat ik een eigen opvatting had, heb ik natuurlijk veel miserie gehad met het ministerie, maar ik heb me nooit willen neerleggen en dat doe ik nog niet. Ik heb trouwens in heel mijn leven nooit iets gevraagd. Mijn leerlingen waren mijn vrienden en ik werkte eenvoudig met hen samen.
Kunt u de wordingsgeschiedenis van een schilderij vertellen?
Dat is een zware vraag. Ik zie op het land b.v. een figuur, een mens of een boom, die me interesseert. Ik neem dat in mij op en het proces begint en ontwikkelt zich. Ik kom thuis en maak een tekening waaraan ik peuter tot ik bijna de juiste vorm heb, die bijna natuurlijk is. Dan maak ik een tweede tekening die een synthese is van de uitdrukking. Soms komt er nog een derde als het nodig is. Ik werk zo door tot ik content ben van mijn deformatie, die een gevoelskwestie is. De tekening komt dan onder een carreau om de proporties te bewaren en dan wordt er op het doek gewerkt. De kleuren komen dan vanzelf.
Uitzending: 30 juni 1967.
Jules de Sutter overleed te Sint-Martens-Latem op 11 februari 1970.
|
|