| |
| |
| |
Minister van Staat Omer Vanaudenhove
Gildeboom, 3295 Schaffen - Leopoldvest, 3290 Diest
Een fabriekscomplex in een natuurkader en in de stad. Dat is wel een uitdaging geweest.
Dat mag u zo zien. De zaak is hier gegroeid en heeft hier uitbreiding genomen. Voor een efficiënt rendement was het nodig dat wij over ultra-moderne fabrieken konden beschikken, maar aan de andere kant wilden wij al wat van de natuur gered kon worden ook behouden, omdat wij denken dat het werkmilieu voor de werkende mens belangrijk is: hij brengt er toch gemiddeld een derde van zijn leven in door. Daarom zijn we blij dat we dit park met die grote bomen hebben kunnen behouden, en de vijver hier weed extra als visvijver aangelegd om het personeel de mogelijkheid te geven ter ontspanning wat te hengelen. Het geheel is zes hectaren groot.
En ligt in de stad.
Paalt zelfs aan het prachtige begijnhof van Diest dat in zijn
| |
| |
soort enig is omdat het authentiek is. Het is niet gerestaureerd maar in goede toestand.
Vlak naast het fabrieksterrein en gescheiden door een stuk Demer bevindt zich nog een oud en prachtig gebouw dat in minder goede staat is maar dat nu gerestaureerd zal worden. Het is de Ezeldijkmolen, een oude graanmolen die eens het bezit was van de heren van Oranje. Hij zal worden omgevormd tot een ontmoetingscentrum.
Naast de heren van Oranje doet Diest mij altijd denken aan Sint-Jan Berchmans en klompen. U wel niet.
Toch wel. Ik ben burgemeester van Diest en dus verdediger van alle Diestenaren. Ik heb ooit - dat moet in 1949 geweest zijn - een feest georganiseerd om te gedenken dat Jan Berchmans 350 jaar geleden in Diest was geboren. Wij vormden toen een liberaal-socialistisch college en de klerikalen waren niet erg gediend met dat initiatief. De clerus was ook niet erg enthousiast, op de jezuïeten na. Ik heb volgehouden en het feest is begonnen met balletten gedanst door de Rode Jeugd. De heilige is trouwens niet ondankbaar geweest want bij de volgende verkiezingen, in 1952, hebben de liberalen vooruitgang gemaakt. Hij was toen wel vergeten dat ik als jongen in een Berchmansstoet mee had moeten opstappen en me dan minder eerbiedig had aangesteld. Er werd in die optocht een lied gezongen: Bescherm, bescherm ons, Heilige Jan Berchmans - en ik en mijn kameraden zongen: Ge zijt een schelm, Heilige Jan Berchmans.
Op dat antiklerikaal kapittel gaan we zo dadelijk in. De klompen zijn wel verdwenen?
U bedoelt wellicht dat onze schoenen ze hebben doen uitsterven. Maar dat is niet zo. In de Leuvensestraat zijn ze nog altijd te zien en te krijgen. Maar die klompen zijn altijd import geweest, want ze werden traditioneel o.m. in Aarschot gemaakt.
| |
| |
Deze boommotieven op de muur zijn een minder gewoon decor voor een fabriek.
Maar alweer een vaste stelregel bij ons, omdat wij zoveel belang hechten aan de sfeer waarin de mensen moeten werken. Dat bomenensemble werd door iemand van de familie ontworpen. In alle gangen en kantoren hangen schilderijen van diverse waarde en herkomst. Wij proberen daarmee aan elke ruimte een menselijke toets te geven. De waarde ervan ken ik niet en wens ik ook niet te kennen. Grote, waardevolle werken zijn er zeker niet bij: ik vind trouwens dat men, om waardevolle schilderijen te zien, naar een museum moet gaan.
Men heeft de indruk dat het - politiek gesproken - wat stiller is geworden rondom u. Dat is gewild?
Ik had erop gerekend mij volledig uit de politiek terug te trekken, om me meer aan mijn professionele bezigheden te kunnen wijden en ook om meer aan vrijetijdsbesteding te doen. Maar het is de politiek die mij niet wil loslaten. Ik ben alleen nog voorzitter van het Centrum voor Politieke Hervorming, waarin enkele oudgedienden van de politiek zich hebben verenigd om te helpen het land van de communautaire problemen af te komen. Maar ik ben geen parlementslid meer, geen voorzitter van de partij, geen minister. Het is dus normaal dat over Omer Vanaudenhove in de verleden tijd wordt gesproken. Alleen heb ik bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen, op aandringen van mijn politieke vrienden, mijn naam geleend om op de liberale lijst te staan. Dat is evenwel zo een afgetekend succes geworden - ik had 2.850 voorkeurstemmen - dat ik mij moreel gedwongen heb gevoeld dat mandaat ook te aanvaarden. En ik ben nu weer burgemeester van Diest.
Dat is dus geen compensatie voor het weggaan uit de nationale politiek.
| |
| |
Sommigen denken dat wellicht maar het is helemaal niet waar. Sinds ik het parlement heb verlaten, werden mij trouwens al verschillende voorstellen gedaan waarop ik niet ben ingegaan. Ik zou b.v. morgen opnieuw parlementslid kunnen zijn, als ik dat zou willen. Ik heb met wat ik heb meer dan genoeg om het hoofd. Buiten de fabriek ben ik nog voorzitter van de Beroepsvereniging van Schoenfabrikanten en ook voorzitter van de Wegenfederatie. Maar nu ik aanvaard heb burgemeester te zijn, zal ik me ook volledig inzetten om het vertrouwen dat de Diestenaren in mij hebben gesteld niet te beschamen.
Het is niet de eerste keer dat u burgemeester bent.
Ik was het al van 1947 tot 1958. Ik heb dus wel enige ervaring.
Maar nu staat u voor Groot-Diest. Is die fusie een goeie zaak?
Ik heb altijd gezegd dat het een gewaagde onderneming was: onze oppervlakte is nu zesmaal zo groot en de bevolking is verdubbeld. Er zal flink bestuurd moeten worden om te beletten dat de buitengemeenten door die fusie niet méér nadelen dan voordelen krijgen. Wij hebben reeds initiatieven genomen om dat te beletten. De bestaande gemeentehuizen blijven met een beperkte functie behouden - wat van de wet mag - en verder hebben wij al de aftredende gemeenteraden gevraagd onder het voorzittersschap van hun gewezen burgemeester als adviserend lichaam op te treden om het stadsbestuur van Diest voor te lichten.
U houdt eigenlijk van de politiek.
Men heeft dat virus of men heeft het niet. Er gebeurt niets dat mij onberoerd laat. Ik heb een eigen visie en weet wat mogelijk is en wat het niet is. Ik blijf ook mijn partij trouw, al ben ik het niet altijd eens met wat ze doet.
| |
| |
*
Omer Vanaudenhove is de voorzitter van de Raad van Beheer van een concern dat verschillende bedrijven omvat.
Er is de fabricage van het meest uiteenlopende schoeisel in een fabrieksgebouw op de Leopoldvest met een plastic-sector in de Schaffense straat.
In dezelfde Schaffense straat bevindt zich een bedrijf dat zich met de produktie van de grondstoffen voor de schoennijverheid bezighoudt en een ander dat van de verpakking - vooral van karton - een specialiteit heeft gemaakt.
Verder is er nog een bedrijf in Oud-Turnhout dat gespecialiseerd is in het leerlooien en een ander in Kortrijk, dat eveneens zorgt voor de produktie van rubberzolen en rubberplaten.
De jaaromzet van de gezamenlijke bedrijven bedraagt twee-en-een-half miljard en 1.600 mensen verdienen er hun dagelijks brood.
Het ruime kantoor van de gastheer ziet uit op een klein park. Er hangen vier schilderijen die alweer het leefmilieu moeten veraangenamen.
*
Ik heb me laten vertellen dat u en uw familieleden hun naam anders schrijven: zij in twee woorden, u alleen in één?
Dat is waar. Toen ik de eerste keer burgemeester was, wees de verantwoordelijke bediende van de burgerlijke stand mij erop dat mijn naam in de officiële registers in één woord stond opgeschreven. Toen mijn grootvader uit de streek van Aalst zich hier vestigde, moet dat per vergissing zo zijn opgetekend. Niemand had het ooit opgemerkt, maar als ambtenaar van de burgerlijke stand vond ik dat ik het voor- | |
| |
beeld moest geven. Officieel is het dus in één woord: als ik teken, doe ik het nochtans nog altijd in twee woorden.
U bent op 3 december 1913 geboren, natuurlijk in Diest. U bent opgegroeid in de sfeer van een provinciestad.
Diest heeft altijd een speciaal karakter gehad. Het was een kleine stad van standing: het was een Oranjestad, het had een garnizoen en redelijk veel burgerij. Vóór de oorlog werd er nog veel Frans gesproken en zo heb ik nog toneel gespeeld in het Frans en in het Nederlands. Nu is dat niet meer denkbaar.
Diest is ook altijd een zeer politieke stad geweest. Typisch was b.v. dat er hier tot vlak vóór de oorlog drie soorten mensen leefden: liberalen, katholieken en socialisten. De liberalen gingen naar het Casino op de markt, de katholieken naar de Katholieke Kring, de socialisten naar het Volkshuis en ieder leidde daar zijn eigen gemeenschapsleven. Die drie politieke families hadden praktisch geen contact, ik heb me er later zelfs rekenschap van gegeven dat wij in een soort getto leefden. Dat drukte ook door in de school: katholieken gingen naar het college, liberalen en socialisten naar de gemeenteschool of het atheneum. Het ging zelfs zo ver dat de liberalen hun brood kochten bij een liberale bakker en hun vlees bij een liberale slager! Dat had voor gevolg dat ik eigenlijk als - wat men nu noemt - een ‘fanatiekeling’ ben opgegroeid. Maar wij geloofden daarin en waren er ook gelukkig mee. Ik heb een gelukkige jeugd gehad.
U bent een geboren liberaal.
Zowel van vaderszijde als van moederszijde ben ik inderdaad zo blauw als het maar kan zijn. Ik heb thuis nooit iets anders gehoord.
Liberaal was toen zowat synoniem met antiklerikaal.
| |
| |
Eigenlijk wel ja, al behoorde ik tot die categorie liberalen die werden gedoopt, hun eerste communie deden, voor de kerk trouwden en zich ook kerkelijk lieten begraven, al werd mijn vader al burgerlijk begraven.
U hebt in uw jeugd met geestdrift het antiklerikale geuzenlied gezongen. Kent u de tekst nog?
‘Geuzen zijn wij. Wij strijden voor vrijheid
Weg met dat zwart gebroed
Dat stinkt van overmoed!’
Die tekst geeft goed de sfeer aan van toen. Er is sindsdien wel iets veranderd. Ik voel me nog altijd goed in mijn liberale huid en ik ben er trots op liberaal te zijn, maar niet meer de liberaal die ik vroeger was. Op één punt ben ik fundamenteel anders geworden: ik ben namelijk niet meer anti. Dat heeft de oorlog bij mij doen veranderen. Ik ben even vrijzinnig gebleven maar ik kan nu begrijpen dat anderen anders denken en vroeger eiste dat een inspanning van me. Alle fanatisme is me nu vreemd geworden.
Niet alleen het liberalisme was traditie in uw familie, ook het schoenbedrijf.
En niet alleen van vader op zoon. Mijn grootvader aan vaderszijde was in de 19de eeuw al meester-schoenmaker in Diest: dat betekent dat hij schoenen naar maat maakte. Maar mijn grootvader aan moederszijde was eveneens schoenmaker maar dan in Scherpenheuvel. En hier lopen liberalisme en schoenen zelfs even door mekaar. Die grootvader in Scherpenheuvel leverde schoenen aan enkele kloosters van het dorp, tot daar werd vernomen dat hij zondags naar het liberaal huis ging in Diest en ook mee in liberale stoeten opstapte. Ze hebben hem doen komen en hem doen kiezen tussen het liberalisme en het leveren van schoenen aan katholieke voeten. Hij heeft niet toegegeven en is heel de kloosterlijke klandizie kwijtgeraakt.
| |
| |
Dat schoenbedrijf zat er dus wel zo sterk in dat het voor de hand lag dat u die weg zou opgaan.
Toch niet helemaal. We waren thuis met drie broers, die ook drie goede vrienden waren. Mijn moeder was zeer ambitieus voor haar kinderen en wilde dat haar drie zonen naar de universiteit zouden gaan. Daar had ze elke opoffering voor over, want drie kinderen laten studeren was voor een middenstandsgezin een hele prestatie. Ze heeft het gehaald voor mijn twee broers en niet voor mij.
Mijn vader had toen een grossierszaak van schoenen, dus geen fabricage, maar die handel floreerde toch goed en hij vond het wat naar dat die zaak in vreemde handen zou overgaan. Hij stelde me dus voor in de zaak te komen. Ik had in het atheneum de handelsafdeling gedaan en dat voorstel kwam toen ik mijn soldatendienst had gedaan bij het 6e Linieregiment in Antwerpen. Ik heb dan één voorwaarde gesteld: als ik het doe, moet ik alleen baas zijn. Vader is daar op ingegaan en heeft zich, toen hij 52 jaar was, uit de zaken teruggetrokken. Ik kreeg daarmee dan de leiding van wat toen al een behoorlijke zaak was.
Maar toen kwam de mobilisatie van 1938 en ik werd als reserve-officier opgeroepen. Mijn broer Albert was toen net afgestudeerd als chemisch ingenieur en ik heb hem toen gevraagd: Albert, die mobilisatie zal misschien wel een paar maanden duren. Wilt gij zolang de zaak beheren? Mijn broer heeft dat gedaan maar is nu nog altijd in de zaak. Slechte dingen hebben dus soms toch een goeie kant. Hij is nu afgevaardigde-beheerder en heeft gedurende verschillende jaren de zaak praktisch alleen bestuurd.
*
Het ouderhuis van Omer Vanaudenhove staat recht tegenover de O.-L.-Vrouwekerk.
| |
| |
Zijn moeder overleed in 1961 maar de woning is nu nog altijd zoals ze toen was. Ze wordt bewoond door het oud-dienstmeisje die ze onderhoudt en ervoor zorgt dat de oorspronkelijke staat volledig bewaard blijft.
*
U hebt ooit een prijs in welsprekendheid behaald.
Jawel, in Luik met een Nederlandse rede! Toen ik 18 jaar was, was ik al voorzitter van de Liberale Jonge Wacht hier in Diest. Die Jonge Wacht hield jaarlijks een congres waarop altijd een welsprekendheidstornooi werd gehouden. Ik ben daar toen als laureaat uit gekomen. Dat was mijn eerste politiek succes!
In het Nederlands! Zou dat betekenen dat u toen vlaamsvoelend was?
Ik geloof dat ik enig scepticisme in uw stem hoor. Als u bedoelt flamingant, dan hebt u gelijk. Dat ben ik nooit geweest. Dat probleem bestond voor ons niet. Dat kwam misschien wel omdat het flamingantisme eigenlijk in de liberale partij was ontstaan. In elk geval waren wij geen franskiljons: het franskiljonisme was een verschijnsel van de katholieke en liberale bourgeoisie van vroeger maar daar behoorden wij niet toe.
Ook toen u trouwde, hebt u bij de schoenentraditie aangesloten.
En daarvoor ben ik zelfs naar Engeland gegaan, waar de grootvader van mijn vrouw een belangrijke schoenfabriek bezat. Maar het is toch een toeval geweest. En het is na de oorlog gebeurd. Een directeur van de zaak ging op huwelijksreis naar Engeland en haalde mij over met hem mee te
| |
| |
gaan. Zijn argument was: Ik heb daar een vriend die ook in het schoenbedrijf zit en dan kunnen we die samen een bezoek brengen. Dat is dus gebeurd en na het bezoek aan de fabriek nam de eigenaar ons mee naar zijn huis voor de thee. Die thee werd ons aangeboden door een lieftallig jong meisje en het goede Engelse gebak heeft de rest gedaan.
*
Mevrouw Vanaudenhove, weet u nog met welk soort gebak u het hart van uw man hebt veroverd?
Chocolate cake. En daar houdt hij nog altijd veel van! Het was trouwens een merkwaardige situatie. Ik kende geen Frans en mijn man alleen wat school-Engels. Toen hij me werd voorgesteld, zei hij als groet: Good-bye!
*
Naast het kantoor van Omer Vanaudenhove bevindt zich de showroom voor de winkeliers. Hier worden jaarlijks 6 miljoen schoenen gekocht en verkocht; naast de eigen produktie is daar invoer bij uit Italië:, Frankrijk, Nederland en Spanje. 200 verkooppunten zorgen voor de vlotte verkoop.
Naast de showroom is de kamer met de computerafdeling, die het mogelijk maakt al te weten wat er in het bedrijf gebeurt. Deze elektronische machines doen het werk waar normaal 500 mensen voor nodig zouden zijn en dan nog zou het resultaat minder zijn.
In de diverse afdelingen valt altijd weer de zorg op de ruimte leefbaar te maken. In de zeer ruime eetzaal hangt een hele collectie schilderijen met Diesterse gezichten van War Macken - de vader van Marc Macken - die meubelmaker en schrijnwerker was en de meest populaire schilder van Diest.
| |
| |
De gastheer vermeldt met trots dat er in zijn bedrijf nog nooit een staking is geweest.
*
U bent nu het belangrijkste bedrijf in de schoenwereld van de hele Benelux. Uw bedrijf heeft een spectaculaire vlucht genomen. Wat is het geheim?
Een goede samenwerking met mijn broer: wij hebben een zeer sterke familiezin geërfd en daarbij hebben wij ons gezond verstand gebruikt om de zaak uit te breiden. Ik heb een dubbel leven geleid: ik heb aan politiek gedaan en ik stond in de zaken maar ik heb de twee nooit gemengd. Zolang ik minister was, heeft mijn broer de zaak alleen geleid. Ik woonde toen ook in Brussel en kwam maar voor het weekend over en dan hadden de besprekingen plaats.
Dat is toch nog geen verklaring voor die fenomenale opgang.
Wij zijn nooit tevreden geweest met wat er bestond. Ons succes is wellicht te danken aan het feit dat wij ons nooit als hoofddoel hebben gesteld geld te verdienen. Voor ons was geld verdienen een middel om de zaak groter te maken. Ik ga zelfs zo ver te verklaren dat als een zaak alleen aan geld verdienen denkt, ze dan ook maar kleine risico's neemt en er zich eigenlijk alleen maar toe beperkt de zaak te consolideren. Dat is volgens mij altijd fout geweest en is het ook in de huidige economische toestand. Volgens mij heeft de ondernemer in een liberale maatschappij de plicht risico's te nemen en moet hij dus constant met nieuwe initiatieven voor de dag komen en ze uitwerken. Dat is de enige manier om een zaak groter te maken.
Om uit de huidige economische misère te geraken, zal men op zoek moeten gaan naar een nieuw evenwicht tussen
| |
| |
het kapitaal, de managers en het personeel in de brede zin van het woord. Ik bedoel dus zowel de arbeider als de bediende. Mijn taak is het zoveel mogelijk bekwame mensen te vinden en die de vrije teugel te laten, ook voor de vestigingen in het buitenland. Die band van samenwerking wordt verstevigd door de participatie van het leidend personeel: in een van onze bedrijven is 50 % van de aandelen in handen van de familie en 50 % in handen van het hogere personeel.
De overheidssteun in verziekte bedrijven neemt met de dag toe. U bent daar niet zo een voorstander van.
Zolang ik een openbare functie heb bekleed, heb ik systematisch alle steun van de overheid voor een nieuw initiatief geweigerd en toch zijn de zaken gegroeid.
Sinds ik uit de actieve politiek ben, doen we een normaal beroep op de expansiewetten. Die bekende wetten hebben veel bijgedragen tot de goede gang van zaken in de golden sixties maar er is een gevaar aan verbonden: men neemt sommige initiatieven - of ze kunnen in elk geval genomen worden - om van de staatshulp te kunnen genieten, daar waar dat economisch niet verantwoord is. We zijn nu in de gemengde economie beland en het is nu zo ver gekomen dat er praktisch geen enkel initiatief wordt genomen of de ondernemer doet een beroep op staatssteun. Het gevolg is dat de staat zegt dat hij recht van toezicht heeft op het economisch leven. We raken dus in een kring, in een cercle vicieux, die men nog moeilijk zal kunnen doorbreken.
Daar komt bij dat de overheid zulke zware lasten op de bedrijven legt, dat de bedrijven ook verplicht zijn de staat ter hulp te roepen.
Ik blijf ervan overtuigd dat een ruimere vrije economie beter is. Door eigen zwakheid heeft men die echter verbrod: de staat wil zich met alles moeien maar moet daarvoor dan weer grotere uitgaven doen. Aan de andere kant kan de
| |
| |
ondernemer niet meer, zoals eertijds, risico's nemen, die vroeger normaal waren maar die nu abnormaal zwaar doorwegen.
*
Te Schaffen staat het typisch Engelse landhuis van Omer Vanaudenhove. Het ligt mooi op een hoogte: aan de ene kant heeft men er een prachtig uitzicht op Limburg, aan de andere kant kijkt men op het land van Ernest Claes.
Vlakbij is er een oud gebouw dat in de streek het kasteel wordt genoemd en nu bewoond wordt door personeel.
In een apart gebouw is de stal voor de rijpaarden, waarvoor men hier in huis een grote liefde heeft.
Nog in een ander gebouw is het verwarmd zwembad met sauna ondergebracht, waar de vele kleinkinderen van de familie op vrije dagen heerlijk kunnen stoeien.
Verder is er nog een neerhof waar ganzen, eenden, konijnen en nog andere dieren vredig samen schijnen te leven.
Het merkwaardigste in dit park is toch wel dat het kerkhof van het dorp er middenin ligt.
Dat schrikt de gastheer niet af, want hij heeft al de plaats aangekocht waar hij wil rusten als het zover is.
*
Hier kunt u wel verademen.
Dat hebt ge ook wel nodig als ge een druk leven leidt.
Ik heb wel eens horen zeggen dat u autoritair bent.
Ik ook! De waarheid is dat als ik een beslissing moet nemen, ik naar mijn medewerkers luister en het is vaker gebeurd dat die me van mening hebben doen veranderen. Maar ééns dat ik een beslissing heb genomen, hou ik mij er ook aan. Het is de enige manier om een resultaat te bekomen.
| |
| |
Bent u een man van vrienden? U lijkt me zo onthecht, u lijkt op afstand te leven.
Ik kijk toch wel een beetje op van uw psychologisch doorzicht. Ik voel inderdaad niet veel nood aan veel vrienden. Ik heb enige zeer goede en trouwe vrienden met wie ik sinds jaren de hartelijkste betrekkingen onderhoud. Maar ik kan goed eenzaam leven en ga veel wandelen. Mijn beste vrienden zijn boeken. Maar als ik weinig vrienden heb, dan wil ik toch ook zeggen dat ik geen vijanden heb, ik bedoel dat ik geen enkel mens als mijn vijand beschouw. En wat het leven mij ook heeft geleerd: ik reken nooit op de dankbaarheid van hen aan wie ik een dienst heb bewezen. Als men dat doet, bespaart men zich veel ontgoochelingen.
U was in de laatste oorlog de eerste officier die op de dagorders van het leger werd vermeld. Daarvoor moet u wat bijzonders hebben gedaan.
Laat ik u eerst zeggen dat ik mijn militaire verplichtingen steeds ernstig heb opgevat, dat het leger voor mij iets betekent. Ik was reserve-officier en ik ging er trots op dat te zijn. Misschien komt vandaar dat stukje autoritaire inslag waarover u hebt gesproken.
In het begin nu van de 18-daagse veldtocht lag mijn regiment - ik was bij het voetvolk - in de streek van Luik, maar het moest zich al gauw terugtrekken achter de lijn K.W., dat was een eenvoudige antitankverdedigingslijn die in de streek van de Nete was aangebracht. Ik had de leiding van het materieel van mijn regiment en dat werd met de trein vervoerd. De trein werd evenwel in het station van Tienen gebombardeerd. Mijn regiment had zich al achter die ijzeren muur teruggetrokken maar ik wou toch mijn materieel niet in de steek laten. Ik heb dan het vervoer over de weg georganiseerd en drie reizen gemaakt om dat materieel bij mijn regiment te brengen. Al wat niet meekon, heb
| |
| |
ik geprobeerd te vernielen. Zo heb ik al onze paarden neergeschoten opdat die maar niet in handen van de vijand zouden vallen. De oorlog was pas begonnen en wij dachten nog dat wij het konden halen. Gedurende de derde reis zijn we dan slaags geraakt met de vijand, maar het is ons toch gelukt ook die vracht ter bestemming te brengen.
Ons geloof in een mogelijke overwinning heeft niet lang geduurd en toen de capitulatie kwam, was dat een grote ontgoocheling: ik durf nu nog gerust zeggen dat ik toen heb geschreid.
Ik kan ook zeggen dat ik die 28ste mei al in het verzet ben gegaan: ik weigerde te aanvaarden, dat ik zou moeten leven in een land dat door het nationaal-socialisme zou worden beheerd.
Vanaf 1941 stond ik dan in het actieve verzet dat zich in alle mogelijke vormen uitte: sabotage, vliegeniers helpen, wapens verzamelen en noem maar op.
In 1943 werd ik opgepakt voor een feit dat zich in 1941 had voorgedaan. Ik werd eerst zes weken in Sint-Gillis gevangengezet en dan naar Hoei gebracht, waar het draagbaar was. Dan volgden Vught en 's-Hertogenbosch, waar het al veel erger werd. In oktober 1944 werd ik op transport gesteld naar Duitsland: dat betekent dat we met tachtig in een beestenwagon werden gestopt waar voor 20 plaats was. Dat is een vreselijke reis geweest tijdens dewelke er al heel wat gevangenen zijn gestorven. De reis heeft vijf dagen en vijf nachten geduurd en wij crepeerden bijna allen van de dorst. Tenslotte zijn we in Sachsenhausen aangekomen en na drie dagen werd ik naar het commando van Rathenau doorgestuurd. Ik zal nooit vertellen wat daar gebeurd is, zelfs mijn kinderen weten het niet, want als ik het zou vertellen, zouden ze denken dat ik overdrijf.
Ik wil toch dit zeggen: in een concentratiekamp beleeft men het slechtste en het mooiste tot wat een mens in staat is. Het slechtste is te moeten ervaren hoe een mens zich
| |
| |
tegen een ander mens kan gedragen, hoe een mens een ander mens als een dier kan behandelen en erger. Het beste is dat iemand die crepeert van honger, nog een stuk van zijn mager rantsoen afgeeft aan iemand van wie hij denkt dat hij nog meer honger heeft. Het ergste van al is de dorst, maar hoe erg dat is, kan men toch niet vertellen. Zij die het hebben volgehouden, hebben dat alleen gekund omdat ze een goed moreel hadden. Er was een Brusselaar bij ons die altijd maar klaagde en zei: Dat gij hier zit, begrijp ik, want ge hebt iets gedaan. Maar ik heb niets gedaan. Onze reactie was toen: Hadt ge inderdaad maar iets begaan, uw moreel zou veel beter zijn. Ik was niet onschuldig en de Duitsers hadden me met reden aangehouden, maar dan niet om mij zo beestachtig te behandelen. Wij kregen geen proces, wij werden in Schutzhaft genomen, dus gevangengezet ten behoeve van de staatsveiligheid.
Eigenaardig is nu wel hoe betrekkelijk het verschrikkelijke is. In Sint-Gillis was het vreselijk omdat we altijd maar door opnieuw werden ondervraagd. Ge werdt daar aangevreten door de angst: ga ik niet door de mand vallen? Zullen ze mij niet aan 't praten krijgen? Er zijn er honderden bezweken en ik heb met die mensen medelij, want die moeten met een kwelling zitten die heel hun leven vergalt. In 's-Hertogenbosch werden wij allesbehalve goed behandeld. Dat neemt niet weg dat, als men ons later in Sachsenhausen zou hebben gezegd: ‘U mag terug naar 's-Hertogenbosch, maar u moet er tot het einde van uw leven blijven’, velen onmiddellijk zouden hebben aanvaard. Waaruit blijkt dat alles relatief is en het altijd nog erger kan.
Maar dat concentratiekamp heeft ook een lichtzijde en dat was de ervaring hoe mensen samen konden groeien naar een hoogte die men in normale tijden niet kan bereiken. Wie dat niet heeft meegemaakt, kan niet weten wat een mens voor een ander mens kan betekenen.
Sachsenhausen heeft politiek voor mij een grote betekenis.
| |
| |
Die beleving heeft onrechtstreeks het politieke leven in België beïnvloed, want zonder Sachsenhausen zou er nooit de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang zijn gekomen. Ik was ook na de oorlog nog voorzitter van de Liberale Jonge Wacht en toen ik mijn eerste rede daar heb uitgesproken, zeiden de leden: Onze president is veranderd. Die spreekt een andere taal. Dat bleek o.m. uit het feit dat ik niet meer antiklerikaal was. Ik had geleerd wat solidariteit was, want solidariteit had me in leven gehouden.
U werd door de Russen bevrijd.
Ja, en ook dat is dramatisch geweest. Toen de Duitsers verdwenen waren, zijn er velen gestorven omdat ze ineens te veel zijn gaan eten. Dan is er nog een lange mars gevolgd en op zeker ogenblik hebben de Russen ons verplicht nog loopgraven te maken, ook al waren wij volledig uitgeput. Ik woog toen nog 39 kilo. Op 10 mei 1945 zijn we eindelijk aan de oevers van de Elbe geraakt. Dat was dan de vrijheid weer.
Die vreselijke ervaring heeft u begrijpelijkerwijze opgezet tegen al wat collaboratie was geweest. Er bestaan op dat stuk duidelijke uitspraken van u.
U bedoelt natuurlijk de uitspraak die ik in een interview voor de Britse Televisie zou hebben gedaan: ‘Als ze er na de oorlog 2000 meer hadden doodgeschoten, zouden we nu al die troubles rond Leuven niet hebben.’ Die reactie was een boutade, een joke die helemaal vals werd geïnterpreteerd. Ik had bedoeld: verschillende van de mensen, die aan de basis van de moeilijkheden liggen, hadden doodgeschoten kunnen worden na de oorlog. Die hadden dus reden om zich stil te houden. Men heeft die zin vertaald: ze hadden ze dood moeten schieten. Ik heb dat nooit gezegd of bedoeld, al probeerden ze me iets in die zin te doen zeggen. Hoe zoudt
| |
| |
ge nu zo een idiote verklaring kunnen afleggen 25 jaar na de oorlog?
Er is echter toch iets anders. Een politiek gevangene is erg gevoelig als men aan sommige zaken raakt. Wij hebben een soort schuldgevoel tegenover hen die ginder gebleven zijn. Toen ik terugkwam, woog ik nog 39 kilo en een dokter in het kamp had gezegd dat ik tuberculose had. Dat is gelukkig niet waar gebleken. Maar de enige hoop van velen van ons was nog thuis te raken om hier te sterven. Enige bevoorrechten is dat gegund geweest. Als ik nu ontspannen denk aan al wat ik daar heb doorgemaakt, dan moet ik zeggen dat het een wonder is dat ik nog leef. Ik ben dan ook dankbaar om wat ik nog allemaal heb gekregen, vooral dan als ik denk aan die duizenden die ze als honden afgemaakt hebben. Hun aandenken prikkelt ons want wij vragen dan: Werden al die sukkelaars dan voor niets afgemaakt?
U hebt leden van de Volksunie verweten dat ze nazi's waren.
Aan de ingangsdeur van de B.R.T., dat is waar. Toen ik daar buitenkwam, stonden ze daar met spandoeken en ik dacht dat die tegen mij gericht waren. Dat bleek achteraf niet waar te zijn: ze waren gericht tegen Vandenbussche. Het was in de tijd van de verkiezingen en de Volksunie vond dat ze niet genoeg zendtijd kreeg. Ze hebben zich daar later over gewroken door de nieuwe P.V.V. systematisch ‘Pest voor Vlaanderen’ te noemen.
Dat is het politieke spel dat niet altijd netjes is.
Maar voor de rest kan ik zeggen dat ik zelfs nooit gemengd geweest ben in processen tegen collaborateurs. Vergeet niet dat de oorlog hier in september 1944 afgelopen was en dat wij pas negen maanden later, in mei 1945, zijn teruggekomen. Toen hadden vele van die processen al plaatsgehad.
| |
| |
Dr. Adriaan Martens, een activist van de eerste oorlog, heeft in uw leven een eigenaardige rol gespeeld.
Dat zal ik ook niet ontkennen. In 1939 is de regering-Spaak gevallen op het geval van dr. Martens, die inderdaad activist was uit de eerste oorlog en die toen werd verkozen als lid van de Vlaamse Academie voor Wetenschappen. Het was Mundeleer die in de Kamer over dat geval interpelleerde en de regering ten val bracht. Er kwamen dus nieuwe verkiezingen, met het geval Martens als inzet, en de jonge politicus die ik was, werd gevraagd in het arrondissement Leuven te gaan spreken tegen de benoeming van dr. Martens. Wat ik ook gedaan heb.
Twintig jaar later, in 1959, was ik minister van Openbare Werken in de regering-Eyskens. Ik was toen met mijn gezondheid aan het sukkelen en had vele specialisten geraadpleegd, die echter de kwaal niet konden vinden maar van wie ik wel de raad kreeg me niet te veel in te spannen en dus minder te doen. Ik was zo geel als een citroen.
Ik besliste dan ontslag te nemen als minister. Ik ben naar Eyskens gegaan en heb gezegd: Premier, ik wil geen halve minister zijn; zoek een opvolger voor mij. Reactie van Eyskens: Doe me eerst eens het plezier met dr. Martens te gaan praten. Ik zeg: Welke Martens? Ja, die Martens, in Astene aan de Leie.
Ik ben er naartoe gegaan, hij heeft mij grondig onderzocht en acht dagen nadien moest ik terugkomen. Toen zei hij: Mijnheer de minister, het was hoog tijd anders was het uw dood geweest. Ik heb ontdekt wat u hebt en er bestaan daar nu gelukkig effectieve geneesmiddelen voor. Het was een microbe die ik uit Duitsland had meegebracht en die zich vooral vermenigvuldigde als het gestel vermoeid was.
Ik ben toen zeer snel opnieuw gezond geworden en heb dr. Martens nog vaker bezocht. We zijn nog goeie vrienden
| |
| |
geworden ook, want op zekere dag zegt hij mij: Weet gij dat wij geestesgenoten zijn? Mijn vader was al een liberaal van de oude stempel en ik ben in Gent verscheidene jaren voorzitter geweest van het vrijzinnige studentengenootschap 't Zai wel gaan!
Na de oorlog bent u dan weer vlug in de actieve politiek gegaan.
Met die nuance toch dat ik me nooit kandidaat heb gesteld. Ik was in de eerste plaats zakenman want ik had geen universiteit gedaan, juist om mij met de zaak te kunnen bezighouden. Ik was natuurlijk wel een overtuigd liberaal. Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 biedt de liberale partij me de eerste plaats aan op de lijst: ik word verkozen en krijg dan het burgemeesterschap van Diest aangeboden in een coalitie met de socialisten.
Ik wou me dan alleen met de gemeentelijke politiek bezighouden, maar van dan af werd ik altijd als kandidaat vooruitgeschoven. Zo werd mij gevraagd om mijn naam te zetten op een niet verkiesbare plaats van de lijst voor de parlementsverkiezingen. Op een goeie dag in de maand april van 1954, rij ik met de auto naar Antwerpen en om 1 uur luister ik naar de radioberichten. Daar hoor ik dat de liberale senatoren de heren Parmentier van Hoei en Omer Vanaudenhove van Diest tot gecoöpteerd senator hadden gekozen. Men had het mij niet eens gevraagd, omdat men wel wist dat ik het niet zou hebben aanvaard: ik was pas getrouwd, was burgemeester van Diest en dan nog industrieel. Ik vroeg zeker geen werk bij.
Het volgende jaar, in 1955, gaat op een morgen om halfacht de telefoon en wat slechtgemutst, omdat ik zo vroeg word opgebeld, neem ik op en zeg: Allo. Stem aan de andere kant: Hier Van Acker. Ik vraag: Welke Van Acker? Achiel van Acker, de eerste-minister. Ik probeer me te excuseren voor mijn wat nurkse reactie maar Van Acker zegt:
| |
| |
Dat is allemaal niet erg. Het is alleen om u te vragen of ge minister van Openbare Werken wilt worden. - Er was namelijk een incident geweest met Van Glabbeke en die had moeten aftreden. Van Acker hakte onmiddellijk door en zei: Spring in uw auto, zorg voor een jacket en zorg dat ge om tien uur bij mij zijt in de Jourdainstraat om daarna bij de koning de eed te gaan afleggen. - Ja maar, ik heb geen jacket! - Ga er een huren!
Het was winter en er lag sneeuw en ik raakte op die weg al niet vooruit. Ik ben vlug een jacket gaan huren maar toen ik bij Van Acker kwam, bleek het dat ik had vergeten me te scheren. Mevrouw Van Acker heeft me dan het scheerapparaat van haar man geleend en dan konden we naar de koning om de eed af te leggen. Het was op een vrijdag en dus was er ministerraad: van het paleis zijn we er naartoe gegaan en daar werd ik dan voorgesteld aan Spaak, Spinoy, Liebaert, Raymond Lefèvre en anderen. U ziet dat het vlug is gegaan: burgemeester, senator, minister.
U kwam al gauw in de schoolstrijd terecht en koos de zijde van Collard.
Dat was als lid van de regering vanzelfsprekend, want de regering had besloten die wet te steunen. Er is toen overdreven geweest aan beide kanten. Die schoolstrijd heeft wel als positief resultaat het schoolpact gehad. Ik ben trouwens een van de weinige overlevenden die het getekend heeft.
U bent zes jaar minister geweest. Hebt u voldoening gehad aan uw werk?
Veel voldoening, omdat ik iets heb kunnen verwezenlijken. Ik heb het Wegenfonds opgericht, de basis gelegd van de ‘urbanisatiewet’, het tienjarenplan van de haven van Antwerpen aan het rollen gebracht. Dat is ook een geschiedenis. Craeybeckx komt bij mij en vraagt een beperkte steun. Ik antwoord hem: Waarom maakt u toch geen groter
| |
| |
plan? - Ik ben altijd een plannenmaker geweest maar dan duidelijk gericht op het doel. - Ik zeg daarom tegen de verblufte Craeybeckx: U moet geen drie jaar vooruitzien, maar tien. Laten we een tienjarenplan opstellen. Ik sta achter u.
Dat is er ook gekomen en toen het zo ver was, werd heel de regering-Van Acker naar Antwerpen geïnviteerd en kreeg ze een plechtige receptie aangeboden op het stadhuis en daarna een Scheldetocht op een Flandriaboot. En bij zo een gelegenheid ervaart ge dan hoe het in de politiek gaat. Er werden daar vele speeches gehouden en vele namen genoemd, maar het waren alleen de socialisten die op de voorgrond kwamen: men mocht niet weten dat het eigenlijk een plan Vanaudenhove was. Liebaert heeft toen nog een incident willen veroorzaken maar ik heb gezegd het maar zo te laten.
U hebt dan een slag geleverd om de wegen naar de Expositie open te leggen.
Toen ik in 1955 op het departement kwam, lagen daar de plannen klaar om de wegen die naar het Tentoonstellings-terrein leidden, te verbeteren. Ik bekijk die met Spaak en Van Acker en zij zeggen: Dat krijgt ge nooit klaar. Ik antwoord: Dat moet ik eerst nog eens bespreken met mijn administratie. Ik deel mijn beslissing vrijdag mee op de ministerraad.
Als ik op de raad aankom, zegt Van Acker: Vanaudenhove, kunt ge het aan? Als je niet klaarkomt, zijt gij het slachtoffer. Ik antwoord: Ik zal het doen en klaarkomen. Ik heb het ook klaargespeeld, maar ik had wel mijn voorzorgsmaatregelen genomen: alle aannemers die de wegen moesten maken, kregen voor elke dag vertraging een miljoen boete. Ze moesten dus wel klaar zijn en ze waren het ook einde 1957. Dat werk was tijdens de uitvoering in Brussel erg onpopulair en op de Antwerpse Steenweg hadden
| |
| |
ze zelfs de zwarte vlaggen uitgehangen. Ik heb dan grote borden laten aanbrengen met de tekst: ‘Deze brug zal klaar zijn over 5 maanden’ en elke maand liet ik het cijfer veranderen, zodat de mensen zagen dat er schot in kwam.
U bent ook de vader van het Groene Plan.
Ja, en in 1957 was dat niet zo gewoon. Nu is men zeer milieubewust maar toen was daar weinig of geen sprake van. Nochtans heb ik toen al het Groene Plan gelanceerd, al moet ik eerlijk zeggen dat de bevolking mij op weg heeft gezet. Brussel had lanen die mooi beplant waren en ik moest veel van die bomen doen verdwijnen. Daar was veel protest tegen en ik realiseerde me dat de mensen gelijk hadden. Ik heb toen positief gereageerd en ben met het Groene Plan voor de dag gekomen met de slogan: ‘Voor elke boom die verdwijnt, moeten er vijf nieuwe in de plaats komen’. En ik vroeg deze actie tot heel België uit te breiden. Ik heb toen een administratie opgericht die de openbare besturen en de particulieren moest bijstaan bij het scheppen van groen. De openbare opinie heeft daar zeer gezond op gereageerd. Daar zijn lessen uit te halen: ik had gelijk toen ik zei dat die tunnel er moest komen, en de bevolking had gelijk toen ze erover klaagde dat door het verwijderen van die bomen de lanen kaal en lelijk werden. Uit die samenwerking is dus iets goeds voortgekomen.
Dan is er nog de strijd om de Albertina.
Toen heb ik ook met veel oppositie af te rekenen gehad, want volgens diverse comités was de Kunstberg heilig en mocht er niet aan geraakt worden. Om dat Congressenpaleis te bouwen, moest hij evenwel verdwijnen. Ik had dan al vastgesteld dat die Kunstberg eigenlijk niet zo oud was: hij werd gebouwd onder Leopold II, die hem trouwens ‘la petite Suisse de contrebande’ noemde. Ik heb dan weer
| |
| |
veel mensen ontvangen en tenslotte is de zaak toch kunnen doorgaan.
Minder geluk heb ik gehad met mijn wet op de stedebouw. Ze was goedgekeurd in de Senaat, ook in de commissie van de Kamer, maar nog niet in openbare zitting. Ingevolge de zogenoemde Eenheidswet (de Verzamelwet!) breken er stakingen uit en wordt de Kamer ontbonden. Op de laatste zitting van de Kamer kwam mijn ontwerp, dat in se a-politiek was en door alle partijen was goedgekeurd, als onderdeel van de Eenheidswet voor. Toen er over gestemd moest worden, verlieten alle socialisten de Kamer: er bleef er maar één, dat was Kamiel Huysmans die daarmee wou zeggen dat hij met mij akkoord ging, maar dat er geen meerderheid was om het ontwerp er door te krijgen. Het ontwerp werd later goedgekeurd onder mijn opvolger, wijlen Merlot. Ik was goed bevriend met Huysmans, die ik trouwens ereburger van Diest heb gemaakt. De relaties waren des te vlotter daar zijn vrouw hier in Diest lang directrice is geweest van een school.
Er is dan nog het verlies van de kolonie.
Dat is gebeurd onder de regering-Eyskens. Ik was nooit in de kolonie geweest maar ik was toch niet zo gelukkig door die overhaasting die funeste gevolgen moest hebben. Een stadsgenoot van mij, Jef van Bilsen, had in 1958 een boek gepubliceerd waarin hij betoogde dat de toekenning van de onafhankelijkheid aan de kolonie over 30 jaar gespreid moest worden. Twee jaar later is het op zes maanden gebeurd omdat er een schot gelost was.
Ik heb met de ministerraad die onafhankelijkheidsuitroeping bijgewoond en ik zal nooit de rede vergeten die Lumumba toen heeft uitgesproken: het was één aanklacht tegen België en vooral tegen Leopold II. Vanop de plaats waar ik zat, kon ik het gezicht van de koning zien en ik zag hoe hij het onmogelijke deed om zich te bedwingen. Gans- | |
| |
hof van der Meersch was toen minister van Koloniën en de koning heeft geëist dat Lumumba een nieuwe rede zou uitspreken. Hij heeft dat inderdaad gedaan ter gelegenheid van het banket en dan net het tegenovergestelde gezegd.
Toen ik in Kongo was, had ik helemaal geen gevoel van schuld over wat wij in onze kolonie hadden gedaan. Alles heeft zijn tijd. Het is zeker niet waar dat wij Kongo niets gebracht hebben: wij hebben daar prachtig werk verricht en ik was trots op onze realisatie. We hebben één schuld: we hebben ze de onafhankelijkheid gegeven zonder ze er op voorbereid te hebben; er was op het ogenblik van de toekenning praktisch geen enkele universitair geschoolde.
U hebt dan nog een rol gespeeld bij de steun aan Katanga.
Rechtstreeks niet. Maar in de schoot van de regering heb ik er met enkele ministers voor gepleit dat wij het onze ertoe zouden bijdragen om Tsjombe te helpen tenminste in Katanga de orde te handhaven, met de hoop daarmee in gans Kongo de rust te kunnen herstellen.
*
Dit landhuis heeft binnen een uitgesproken Engels cachet.
Op elke deur staat een bordje om te verduidelijken wat er zich in het vertrek bevindt: kitchen, study, living room, dining room.
In de hal hangt een ijzeren kroonluchter, die een getrouwe kopie is van het authentieke stuk dat op de Warande hing, die eens de verblijfplaats was van de heren van Oranje. Het is het huwelijksgeschenk van de stad Diest aan haar burgemeester.
In een gang staat een bank met in het middenpaneel een gebeeldhouwde groep van Marc Macken: de verslagen soldaat geeft het wapen over aan het verzet en aan de politieke gevangene die tot in de dood weerbaar blijft. Dat is het huwelijksgeschenk van de beeldhouwer.
| |
| |
In de eetkamer hangt een mooi wandtapijt dat de partij aan Omer Vanaudenhove schonk toen hij vijf jaar voorzitter was van de P.V.V.
*
Mevrouw, hebt u veel moeite gehad om Nederlands te leren?
In het begin was dat niet zo makkelijk en ik heb dan een leraar gehad. Ik heb trouwens terzelfder tijd Frans moeten leren. Voor het Nederlands had ik veel praktijk en dat heeft me goed geholpen. Ik vond dat ik de taal moest kennen van de streek waarin ik woonde.
U hebt u hier goed kunnen aanpassen.
Ik ben als een boom, ik kan mijn wortels overal zetten.
Zou u nog terug willen naar Engeland?
Op bezoek ja, want ik heb er nog een zuster. Niet om er te wonen. Mijn huis staat nu hier en u weet dat een Engelsman zegt: My home is my castle.
*
U bent de vader van de vernieuwde liberale partij, de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang. Hoe is dat in zijn werk gegaan?
Toen de regering-Eyskens, waarin ik minister van Openbare Werken was, over de Eenheidswet (het ontwerp Verzamelwet) was gevallen, werd algemeen verwacht dat ze zou worden opgevolgd door een nieuwe regering C.V.P.-Liberalen. Tot verwondering van velen werd Theo Lefèvre formateur en vormde hij een regering met de socialisten, in feite een verbond van de linkerzijde van de P.S.C. met de B.S.P. Het was de regering van Spaak-Lefèvre waarvan Spaak
| |
| |
zei: Nous sommes au pouvoir pour quarante ans. Hiermee was de liberale partij in de oppositie en ik minister af.
Roger Motz was toen voorzitter van de Liberale Partij en op een goeie dag laat die me komen en zegt mij: Fieu, c'est ton tour. Als hij tegen iemand ‘fieu’ zei, was dat een bewijs van sympathie. Ik zeg: Pourquoi? - Pour devenir président du Parti Libéral. Ik kreeg het dus weer aangeboden.
Ik heb het aanbod aanvaard en ik ben voorzitter geworden in april, maar ik heb aan mijn medewerkers onmiddellijk gezegd: Onze partij moet volledig anders worden opgevat. Het antiklerikalisme is door het schoolpact voorbijgestreefd. We moeten een partij worden waarin mensen die op economisch, sociaal en politiek gebied denken als wij, zich thuisvoelen.
In oktober 1961 werd de P.V.V. dan opgericht en tot die vernieuwde partij zijn inderdaad onmiddellijk gewezen C.V.P.'ers toegetreden als Poswick en andere vooraanstaanden, ook mensen die vroeger socialist waren en ook leden van de vroegere Parti Indépendent in Brussel. Het is niet zo een makkelijke strijd geweest om de mensen van mijn partij voor de nieuwe gedachten te winnen en ik heb er ontelbare keren over moeten gaan spreken.
Wij lieten ook door daden merken dat wij het meenden. Toen Roger Motz overleed, heb ik gesuggereerd hem als provinciaal senator te vervangen door Joseph Moreau de Melen. De oud-voorzitter van de Liberale Partij vervangen door een katholiek was natuurlijk een beslissing die indruk maakte.
En de vernieuwing bleek ook electoraal gunstig te renderen.
Bij de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen was het al een groot succes. Spaak heeft toen gesproken over een ‘raz de marée’, een springvloed van de liberale partij in Brussel. Een vreugde is evenwel zelden zuiver. We gingen over- | |
| |
al in het land spectaculair vooruit, maar in Tienen verloor de liberale partij de meerderheid die ze sinds honderd jaar bezat en hier in Diest kwamen we 37 stemmen te kort om de absolute meerderheid te hebben.
Maar bij de volgende kamerverkiezingen was het dan een echte triomf. Bij de vorige verkiezingen hadden de liberalen 10 % van de stemmen behaald; wij konden dat percent verdubbelen en haalden 20 %. Ons aantal volksvertegenwoordigers voerden wij op van 20 tot 48, het aantal senatoren verhoogden wij van 17 tot 40. Van partijtje werden wij ineens partij.
Hebt u een verklaring voor dat succes?
Allereerst hadden we overal flinke kandidaten. Maar nog sterker, denk ik, heeft gewerkt dat de kiezers hebben gevoeld dat wij het oprecht meenden wanneer wij verdraagzaamheid vooropstelden en verklaarden open te staan voor gelovigen en vrijzinnigen. Ik weet wel dat de C.V.P. dat ook zegt, maar bewijzen ze het? Ook de B.S.P. verdedigt die stelling maar wat komt er in de praktijk van terecht? Wij hebben bewezen dat onze nieuwe koers geen komedie was, dat het geen foefje was om stemmen te ronselen. In Brussel behaalden we 1/3 van de stemmen en hadden we 13 gekozenen omdat we op de lijst gesandwicht hadden: er stond afwisselend een liberaal en een nieuwgekomene op de lijst. We zijn consequent geweest.
Hiermee was voor de liberale partij duidelijk de weg opengemaakt naar de regering.
Wel, ze hebben na dat succes toch nog geprobeerd ons in de oppositie te houden maar dat heeft niet lang geduurd. Er is nog een regering-Harmel-Spinoy geweest maar die heeft het maar kort volgehouden. Dan is de regering-Van den Boeynants-De Clecq er gekomen. Dat was een goeie regering maar die is helaas gevallen op het probleem Leu- | |
| |
ven. Na de interpellatie Verroken zijn de C.V.P.-ministers uit de regering getreden. Bij de daaropvolgende verkiezingen dacht men dat de P.V.V. van haar pluimen zou laten maar ze hield prachtig stand: van de 48 kamerleden hielden wij er 47 over. En we hadden dan nog af te rekenen gehad met een zware tegenslag: drie dagen vóór de verkiezingen komt De Standaard met het bericht dat de verkiezingsstrijd ons 90 miljoen kostte. Dat heeft ons enorm veel kwaad gedaan, want zonder dat sensationele bericht zouden we die 48e P.V.V-'er ook wel behouden hebben.
Er heeft zich dan iets eigenaardigs voorgedaan. In werkelijkheid had de P.V.V. gewonnen, want één mandaat verliezen is voor een regeringspartij geen afkeuring. Maar men heeft toen een psychose geschapen alsof de liberalen de verkiezingen hadden verloren. Tegen deze psychose werd niet heftig genoeg gereageerd. Ik was ziek en verbleef in het buitenland. Hadden wij die ene P.V.V.'er toen niet verloren, dan zou de toekomst van België waarschijnlijk anders zijn geweest.
De communautaire problemen raken niet alleen niet opgelost maar ze hebben ook uw partij geen goed gedaan.
Natuurlijk niet. De reden is te zoeken in het feit dat de drie nationale partijen - op één na - niet meer bestaan. Zowel de P.S.C. als de C.V.P. zijn regionale partijen geworden. Toen het congres in Luik besliste de katholieke partij te herstructureren in twee vleugels, heb ik onmiddellijk aangevoeld dat die beslissing vroeg of laat aanleiding zou geven tot het vormen van twee partijen, en ik vreesde toen al dat andere partijen door die tendens zouden worden aangestoken. Mijn partij is er het slachtoffer van geweest. Ik heb altijd gevreesd dat wanneer de liberalen, die individualisten zijn, een bepaalde discipline gingen verwerpen die ik in nationaal verband had opgelegd, dat de ergste gevolgen zou hebben. De C.V.P. is in tweeën gebroken, de
| |
| |
liberalen zijn in drieën uiteengevallen: een Vlaamse partij, en een Brusselse, met dan nog variatie.
Zo een toestand bestaat nergens. In alle landen van de wereld zijn de partijen nationaal: in het federalistische Amerika overkoepelen de nationale partijen de federatieve staten. Er is geen voorbeeld in de wereld waar de politieke partijen niet nationaal gestructureerd zijn. Neem Zwitserland, waar 3 of zelfs 4 talen worden gesproken, maar waar de partijen nationaal gestructureerd zijn. Er is één uitzondering en dat is West-Duitsland, waar in Beieren de C.S.U. van Strauss bestaat, maar de strijd tussen de twee christelijke partijen daar heeft hun ook de meerderheid gekost. Voor mij staat het vast, dat wanneer België zijn definitieve structuur krijgt en er geen nationale partijen bestaan, het land dan tot uiteenspatten is gedoemd. Ik vind dat een belangrijk probleem.
Ik geloof niet in een federalisme met twee, wel in een federalisme met vijf of negen of elf. Er zou in elke partij een overkoepelend orgaan moeten komen zoals dat bij de B.S.P. bestaat: de socialisten komen elke maandag samen om de B.S.P.-belangen te bespreken en te verdedigen en die doen dat nationaal.
Uw partij is nu met enig gerucht nieuwe wegen opgegaan. Staat u achter de nieuwe koers?
Ik stel vast dat de Waalse liberalen zich federalistisch opstellen, maar ik blijf liberaal en word geen federalist.
Uw geestdrift is bepaald niet groot.
Er zijn in alle ondernemingen ups en downs en ‘en politique et amour il ne faut jamais dire jamais ni toujours’! Trouwens, het woord federalisme kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden.
De partij gaat nu wel een andere richting uit maar ze blijft toch pluralistisch.
| |
| |
Op een bepaald ogenblik bent u met de operatic ‘Levende democratie’ gestart. Wat was de bedoeling?
De bedoeling was een politiek te voeren waarbij de bevolking meer betrokken zou zijn. Ik blijf beweren dat de politieke partijen te weinig rekening houden met de werkelijke verlangens van het volk. Ik beweer dat men te veel aan demagogie doet, altijd maar meer voordelen biedt om stemmen te winnen, daar waar men weet dat die politiek de economische en financiële toestand van het land ondermijnt.
Mijn idee van levende democratie is dat, als men de gewone man zegt wat zijn belangen zijn en hem inzicht verschaft in de situatie, hij dan zal aanvaarden dat het in tijden van crisis beter is geen nieuwe loonsverhogingen te vragen om zijn job niet in gevaar te brengen.
Op het gebied van de inflatie zou men hem kunnen aantonen dat een politiek die elk jaar 10 % van zijn spaarcenten wegvreet, niet zijn werkelijke belangen dient. De politieke leiding zou meer moed moeten hebben: ze zou de publieke opinie informatie moeten bezorgen over sommige moeilijke beslissingen, maar ze zou die dan ook moeten nemen. De mensen hebben meer gezond verstand dan men denkt.
Die operatie heeft geen doorbraak gekend.
Nee. Ze werd gelanceerd op 10 mei 1970 en in de maand oktober van dat jaar had de eerste stemming plaats over de grondwetsherziening. Die stemming heeft de partijen verdeeld. In Brussel hebben de liberalen onder leiding van Demuyter de partij verlaten. De P.L.P. national bestond dan niet meer.
De crisis waarin we nu schijnbaar meer en meer in wegglijden, schijnt tekenen te vertonen van de grote crisis vóór de oorlog.
| |
| |
De crisis is inderdaad zeer ernstig en ik zie geen opiossing. We zouden allereerst moeten uitleggen waarom we zulke fantastische vooruitgang hebben gemaakt op elk gebied. De naoorlogse jaren vóór de golden sixties hebben volgens sommige politologen op economisch, sociaal en wetenschappelijk gebied meer tot stand zien komen dan verschillende voorgaande eeuwen. Ook op Europees gebied is dat gebeurd: men mag niet vergeten dat het Verdrag van Rome een werkelijkheid is geworden en dat we nu kunnen dromen van een Verenigd Europa.
Plotseling hebben we nu af te rekenen met werkloosheid, inflatie, fabriekssluitingen, rampzalige openbare financiën.
Volgens mij is die formidabele kwarteeuw het werk van mensen die de oorlogsjaren hadden gekend en die op de een of andere manier een moeilijk leven hadden gehad. Na de oorlogsjaren zijn zij met geloof en vertrouwen aan een nieuwe wereld beginnen te werken en ze hebben alle nieuwe technieken gebruikt om een wereld te scheppen, waarvan men zegt dat er voor iedereen meer welvaart is gekomen dan ooit tevoren.
Die naoorlogse generatie werd afgelost, is nu vervangen en dat is normaal. De nieuwe leiders staan nu voor een bevolking waarvan de meeste leden alleen maar welvaart hebben gekend, waarvoor ze veel minder krachtsinspanningen hebben moeten leveren.
Verder zijn zekere gevestigde waarden verdwenen en niet vervangen: zo moest b.v. het taboe dat op het seksuele rustte, verdwijnen, maar hoefde niet te worden vervangen door pornografie.
Het komt erop aan de moeilijke tijd te overbruggen. Volgens mij zou men aan de nieuwe generatie een nieuw belangrijk en waardevol ideaal moeten kunnen geven. Voor mij zou dat zijn: bouwen aan een werkelijk Europa. Die start kan komen in 1978 ter gelegenheid van de eerste rechtstreekse verkiezingen voor een Europees parlement. Men
| |
| |
zou opnieuw moeten kunnen komen tot idealisme, solidariteit en durf, drie zaken die nu zoek zijn geraakt.
Men heeft de liberalen altijd wel in de schoenen geschoven dat ze eerder aan de kant van het kapitaal stonden.
Zo een uitspraak moet toch genuanceerd wrorden. Het liberalisme in de 19de eeuw was zeker een maatschappij hier die voor de kleine man moeilijke tijden heeft gebracht. Ik beweer dat elk land dat geïndustrialiseerd wordt, een moeilijke tijd doormaakt om een bepaald niveau te halen. Ook in de communistische landen heeft de arbeider het moeilijk gehad eer een bepaalde welvaart werd bereikt. Men kan niet iets opbouwen zonder moeilijke momenten. Ik blijf ervan overtuigd dat het liberalisme het snelst welvaart schept en daarbij politiek gezien de zekerheid geeft dat men vrij blijft.
Nochtans schijnt bij de liberalen ineens een sterke tendens op te treden om zich van het kapitalisme te distantiëren: zowel de h. Grootjans als de h. De Clercq hebben dat met enig gerucht meegedeeld.
Wij blijven trouw aan de vrije-markteconomie maar ze moet ten dienste staan van de mens. Wij wensen dat het kapitaal vergoed wordt, anders vindt men er geen, maar het doel moet zijn welvaart te scheppen voor iedereen en in de eerste plaats voor hem die de welvaart schept, de werknemer. In de toekomst zal dat evenwel meer afhangen van het kaderpersoneel, dat in de nieuwe economic een belangrijke rol zal spelen en dat helaas door de huidige fiscaliteit meer en meer ontmoedigd wordt.
De kapitalist heeft het natuurlijk altijd gedaan. We zouden gemakkelijk de fabricage van schoenen te Diest kunnen stopzetten en alles aankopen in ontwikkelingslanden tegen de helft van de prijs die de schoenen hier kosten. Voor
| |
| |
die toestand hebben wij hier een compromis gezocht dat het ons mogelijk maakt onze mensen aan het werk te houden en hun brood te laten verdienen.
Op 9 februari 1974 verklaart u in een interview aan ‘La Libre Belgique’ dat u een pressiegroep wil oprichten met mensen die willen ijveren voor een vrij en gelukkig België.
Die groepering heet Centrum voor Politieke Hervorming en die heeft al veel werk gepresteerd. We hebben reeds een persconferentie gehad waarop wij hebben aangetoond dat een nieuwe grondwetsherziening, die niet minutieus zou zijn voorbereid, moet leiden tot de uiteenspatting van ons land. Aan die verklaring werd in vele kranten en tijdschriften veel commentaar besteed.
Dat studiecentrum vergadert nog altijd regelmatig en zal nog van zich laten horen: wij zullen b.v. aantonen dat op basis van de grondwetsherziening van 1970 een nieuw België kan worden opgericht dat volledig verschillend is van het België van gisteren en politiek beter zou functioneren.
U staat bekend als een overtuigd unitarist en u bent voorzitter van dat Centrum. Is het eigenlijk uw bedoeling niet op die manier tot een nieuw unitair België te komen?
Ons doel is inderdaad de eenheid en het voortbestaan van België veilig te stellen en wij vinden het de moeite waard ons daarvoor in te zetten.
Maar ik persoonlijk ben allesbehalve een unitarist, want wat is een unitarist? Hij b.v. die aan de gewesten te veel bevoegdheden wil geven. Waarom? De grondwet van 1831 was een unitaire grondwet: al de macht lag in de handen van het nationale parlement en van de regering. De provincies waren en zijn voor mij onderverdelingen van het unitaire België. Men heeft in 1831 de macht en de mogeliik- | |
| |
heden van de provincies zoveel mogelijk beknot en van de gouverneur een staatsambtenaar gemaakt.
Dat unitaire van de vorige eeuw was aanvaardbaar omdat regering en parlement beperkte macht en mogelijkheden hadden. Er was weinig of geen sociale wetgeving. Geen tussenkomst op economisch gebied, het bestuur van het land beperkte zich eigenlijk tot landsverdediging, openbare werken, justitie en binnenlandse zaken. Sindsdien echter is de macht van de overheid dermate toegenomen, dat het niet goed kan zijn alles vanuit Brussel te laten gebeuren.
Dat heeft met de taalproblemen niets te maken en het is ook geen communautair probleem. Toen ik minister van Openbare Werken was, heb ik vaker gevoeld dat veel beslissingen, die ik moest nemen, sneller en beter hadden kunnen worden genomen op een ander niveau, korter bij de bevolking, en dat niveau was voor mij de provincie. Zodat ik mij onmiddellijk akkoord verklaar voor een federalisme met 9.
Wanneer morgen een Vlaamse bondsstaat wordt opgericht met Antwerpen b.v. als hoofdstad, en wanneer men voor alles blijft afhangen van deze bondshoofdstad, dan blijft het een unitaire staat. Het voordeel van ons Centrum steunt op de grondwetsherziening van 1970 en stoelt op een herverdeling van de politieke macht op vier niveaus: de gemeente, de provincie, het gewest, de staat. Men moet er alleen op toezien dat er geen overlapping gebeurt; dat betekent dat geen enkele beslissing door de vier niveaus moet worden genomen: stedebouw b.v. moet niet verder gaan dan het gewest. Ook woningbouw niet en nog vele andere domeinen.
Maar dan zie ik aan het hoofd een nationale regering, samengesteld uit personen die zich volledig kunnen inzetten voor de nationale problemen en belangen, hetgeen thans het geval niet kan zijn.
Ik kan hier natuurlijk niet in details treden maar ik wil
| |
| |
toch dit zeggen als besluit: wij moeten zo vlug mogelijk tot de vorming van dat nieuwe België komen, om ons volledig te kunnen inzetten voor de angstwekkende sociale en economische problemen.
Uitzending: 6 maart 1977.
Omer Vanaudenhove, minister van Openbare Werken, pakt het verkeersprobleem in Brussel aan.
Karikatuur in Pourquoi Pas?, 4 okt. 1957.
|
|