| |
| |
| |
Minister van Staat Jos van Eynde
Klauwaertstraat 27, 2600 Berchem
Hoe zit dat eigenlijk met uw voornamen. U heet officieel Theophiel-Joris maar u tekent Jos - dat ik. ook al op zijn Frans Josse geschreven heb gezien.
Ik ben gedoopt als Theophilus-Georgius in de kerk van Sint-Willebrordus, de oorspronkelijke kerk van Berchem, die vlak bij mijn geboortehuis lag, namelijk Jan Breydelstraat 81. Ge ziet al direct dat er een Vlaams reukje aan mij zit, te meer daar ik nu woon in de Klauwaertstraat. En als ge dan nog weet dat mijn grootmoeder in de Pieter de Coninckstraat woonde, dan is het wel duidelijk dat ik in een Vlaamse wijk ben opgegroeid. Die wijk lag trouwens tot voor kort direct bij de vestingwallen Brialmont, die nu werden ontmanteld maar waar ik als jonge gast veel heb gespeeld. Wat nu die Jos betreft, dat is een lokale aanpassing van George.
U hebt bijnamen, algemeen bekende bijnamen. Ergert u dat of beschouwt u het als een vorm van populariteit?
| |
| |
Ik trek me daar niet veel van aan. De bijnaam ‘Kop’ heb ik al van op de lagere school en de reden ligt voor de hand: mijn schedel is nogal voluminous.
‘De polderbizon’ is eigenlijk een uitvinding van Demany. De naam gaat eigenlijk terug op dokter Terwagne, die hier in Antwerpen vóór de eerste wereldoorlog de rode dokter was, de dokter der armen. Hij was geweldig antiklerikaal en werd trouwens heftig bestreden. In 1912 werd er tegen hem geageerd met een verkiezingsaffiche waarop hij werd afgebeeld terwijl hij een trap onder de broek krijgt en als tekst stond daaronder: Hij vliegt, de nonnenfretter! Wij hebben die affiche nog gemaakt in 1961 om Eyskens ook zo een stamp te geven. Die Terwagne stond ook bekend als groot patriot maar na de oorlog was hij uit de circulatie verdwenen. Wel, die man noemden ze ‘le bison des poldèrs’ en daar ik me soms nogal luidruchtig opstel, heeft Demany me met die titel versierd en natuurlijk hebben diverse spotbladen die graag overgenomen, o.m. 't Pallieterke natuurlijk. Daartegenover staat dan weer dat het Franse satirische weekblad Pan mij altijd ‘oncle Josse’ noemt. Maar alle namen dekken dezelfde lading.
U hebt een goeie stem en u beschikt over een, laten we zeggen, kleurige woordenschat. Beide dingen hebben u gediend.
Ze hebben me in elk geval een legende bezorgd. Vele mensen denken dat ik niets anders doe dan redevoeringen onderbreken en ze zijn er ook van overtuigd dat ik in de Kamer voortdurend tot de orde word geroepen. Het is 15 jaar geleden dat dat nog gebeurd is, namelijk van december 1960, toen Baron Kronacker voorzitter was van de Kamer, maar het was ook een sport die man op stang te jagen. Maar Van Acker b.v. heeft mij nooit tot de orde geroepen, misschien had hij wel een beetje begrip voor mijn temperament. Ik heb soms ook wel eens van die legende
| |
| |
bewust gebruik gemaakt als afleidingsmaneuver: als de zaken niet gunstig verliepen, was het mogelijk door zo een uitval een andere wending te geven aan het geval. En eens dat zo een legende aan u vastzit, raakt ge ze ook niet meer kwijt. Er is nu trouwens veel minder gelegenheid om dat soort tussenkomsten te plaatsen want de debatten van nu zijn niet meer te vergelijken met die van vroeger: het zijn nu allemaal brave kinderen in het Parlement.
*
De gelijkvloerse verdieping van dit burgershuis heeft aan de voorkant een garage. Via een vestibule kan men naar het bureau van de gastheer dat achter de garage ligt en op een tuin uitziet.
De werkkamer staat volgepropt met boeken. Er hangt een groot portret: dat van Kamiel Huysmans.
*
Ik zit hier voor een verwoed supporter van Berchem Sport.
Dat kan toch niet anders. Ik ben hier geboren en getogen en als knaap ging ik al kijken naar de matchen van Berchem Sport. Als jongen was ik zelf al een verwoed voetballer, later heb ik nog tennis gespeeld. Als Berchem nu speelt, wil ik er bij zijn en als het uitkomt, ga ik zelfs mee op verplaatsing.
Er bestaat een boutade die zegt dat de Limburgers Antwerpen groot maken: ik citeer Huysmans, Craeybeckx en Delwaide. Ook u bent van Limburgsen bloede.
Van vaderskant wel, ja. Mijn grootmoeder kwam uit Limburg. Mijn grootvader was vrachtvoerder bij Collignon. Hij had een groot gezin en om de karige verdienste wat op te
| |
| |
werken, hield mijn grootmoeder een kruidenierswinkeltje in de Driekoningenstraat. Al de leden van dat gezin zijn in de arbeidersbeweging gegaan behalve de oudste zuster van vader, die door haar huwelijk naar een burgerlijk milieu overging: haar zoon was Victor d'Espalier, de onlangs overleden professor van de Leuvense universiteit. Onze verwantschap was niet te loochenen: hij had dezelfde schedel als ik!
Van moederskant kwam de familie uit de Kempen. Mijn grootmoeder ging uit dienen, zoals dat toen heette, en mijn grootvader was de eerste politieagent van Berchem. Ze hebben nog een tijd gewoond in het huis achter het gemeentehuis van Berchem, dat toen zowel voor politiebureau als voor gevangenis diende.
Mijn moeder was strijkster. Ze had tuberculose en is jong gestorven: 26 jaar. Dat gebeurde kort na de geboorte van haar derde kind, dat haar niet lang heeft overleefd.
Ik was de oudste. Mijn andere zuster heeft geleefd tot voor korte tijd.
Mijn vader was letterzetter en hij heeft vaak van werkkring verwisseld. Hij heeft ook hier op de Volksgazet een tijd gewerkt en als jonge redactiesecretaris heb ik nog samen met hem aan de steen gestaan.
Vóór de dood van moeder hadden mijn ouders me al uitbesteed bij mensen die wat wilden bijverdienen door op kinderen te passen. Na de dood van moeder ben ik bij die mensen gebleven, al was de geringe vergoeding die ze kregen niet voldoende om de kosten te dekken. Ik heb daar een thuis gehad en ben samen opgegroeid met de kinderen van dat gezin.
Iemand die een grote rol in mijn leven heeft gespeeld, is mijn oom Lambert Bries, de broer van mijn moeder. Hij was metaalbewerker van vak en socialistisch voorman in Berchem. Hij was goed bevriend met Willem Eekelers, die
| |
| |
toen in Berchem woonde. Ze werkten samen in de toen bekende autofabriek Minerva.
U bent in 1907 geboren. U was dus zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Uw lager onderwijs deed u tijdens de oorlog?
De eerste jaren deed ik in de gemeenteschool in Berchem, die feitelijk een katholieke school was. Daar heb ik dan ook nog godsdienstles gekregen. Na de 4e ben ik overgeeaan naar de stadsschool op de Markgravelei waar de invloed van de liberale tijd nog sterk nawerkte: daar werd seen godsdienstles meer gegeven.
Maar u hebt toch uw plechtige communie nog gedaan.
Ik bleef buiten de school naar de kapel gaan, precies om mijn plechtige communie te kunnen doen. Voor vele arbeiderskinderen was dat trouwens het laatste contact met de kerk.
Dateert uw antiklerikalisme uit die tijd of is dat later gegroeid?
Dat werd me door het voortzetten van het onderwijs bijgebracht en ook door het feit dat ik de politick meer leerde kennen. Berchem was in mijn jeugd een reactionaire klerikale gemeente, daar waar Antwerpen in 1921 al een gemeentebestuur bezat waarin Huysmans en Van Cauwelaert samenwerkten. Dat nam trouwens niet weg dat er nog een liberale overheersing was en dat er een sterk antiklerikale geest bleef waaien. Er was hier een antiklerikale vereniging, De solidairen, waarin de vrijzinnigen waren gegroepeerd. Door hun toedoen hadden er veel burgerlijke begrafenissen plaats en zij hadden ook de lijkverbranding op hun programma staan. België had sedert 1884 een katholieke meerderheid gehad en om die te breken, hadden de liberalen en de socialisten in 1912 samengespannen. Die politiek hing trouwens nog lang in de lucht. Dat heeft zich nog eens
| |
| |
herhaald in 1933, toen er weer een aanleiding was om een liberaal-socialistische coalitie te vormen, tegen de zin van Huysmans trouwens, die nochtans toch burgemeester werd. Het is pas sedert de tweede wereldoorlog, sedert 1946, dat BSP en CVP samen ononderbroken de stad besturen, eerst met Huysmans als burgemeester, dan met Craeybeckx.
Maar wat is de grond van uw antiklerikalisme?
Ik ben ervoor dat de geestelijken zich niet met politiek bezigshouden. Ik heb de tijd gekend dat in Berchem alles op de dekenij al was beslist eer het op de gemeenteraad kwam. Toen ik als journalist de gemeenteraadszittingen versloeg, heb ik geweten dat een schepen, Hendrik Marck, die later nog minister werd, dat die de bibliotheek zuiver hield en er alle werken uit weerde van Anatole France en Zola en van ettelijke Nobelprijswinnaars. En mijn antiklerikalisme kreeg nieuw voedsel tijdens de koningskwestie en in de schoolstrijd. Maar wat me bij de klerikalen het meest ergert, is hun reservatio mentalis, hun innerlijk voorbehoud, het uitspreken van woorden in een andere zin dan de gewone. Voor mij is een woord een woord en ik handel daarnaar. Bij de anderen is dat niet altijd zo, de ervaring heeft me op dat stuk veel geleerd. Ik heb dat ook in Berchem kunnen vaststellen waar de politieke strijd zich tot in de families doet gelden. Er is nu weer zo iets bezig. De katholieken die in deze burgerlijke gemeente eigenlijk het talrijkst zijn, zijn nooit eensgezind. Nu hebben ze weer hun eigen burgemeester en een van hun schepenen uitgesloten. Berchem is ook een gemeente waar altijd veel V.N.V.'ers geweest zijn en nu heeft de Volksunie er ook heel wat aanhang.
Er is in de Kerk heel wat veranderd in de laatste jaren. Heeft dat iets aan uw houding gewijzigd?
Ik blijf op mijn standpunt staan: de Kerk moet zich niet met politiek moeien. Verder heb ik mijn eigen opvatting. Als er
| |
| |
b.v. een begrafenis is, dan ga ik naar de kerk: ik woon de dienst bij maar ik neem er geen deel aan. Ik doe niet zoals sommige katholieken die, toen Remi van de Kerckhove is gestorven, geweigerd hebben het lijk te gaan groeten.
Ik had me anders laten vertellen dat u wel viotte relaties had met de geesteltjke overheid, nu o.m. met mgr. De Smedt van Brugge.
Dat is wel wat overdreven. Mgr. De Smedt is hier op een diner geweest naar aanleiding van een boekje dat Lode Hanké heeft gepubliceerd. De relaties met mgr. Daem zijn normaal. Ik ken beter een van zijn vicarissen, mgr. Van Brabant, omdat die deken is geweest van Berchem en daarbij van Mol is, waarvan ook mijn vrouw afkomstig is.
We zaten op de lagere school. Was er daar nog iets speciaals te vermelden?
Daar waren heel wat mensen die later in het activisme zijn terechtgekomen: o.m. was daar toen Rob van Roosbroeck, die toen een jong onderwijzer was. Aan de andere kant waren er bij de leraars ook patriottards, zodat die verhoudingen wel aanleiding gaven tot discussie onder leraars maar ook tussen leraars en leerlingen.
Later ben ik dan naar de vierde graad gegaan op de Oudaan. Die heette toen de lagere hoofdschool. Het was een school die meer in het centrum lag, dicht bij de Groenplaats. Die had trouwens een bepaalde reputatie, net als de gelijksoortige meisjesschool op Den Oever. Ik was nogal begaafd voor talen en kon goed opstellen. Slecht was ik duidelijk in wiskunde en muziek. Zelfs Jan Broeckx heeft mij geen noot muziek kunnen aanleren.
U hebt dan verder aan de normaalschool gestudeerd.
In de Quellinstraat in het gebouw van de oude Deutsche Schule. Dat was in 1922.
| |
| |
Had er daar iemand invloed op u?
Een van de directeurs, Albert van Laer, die historicus was. Hij was activist geweest en had later op de Volksgazet gewerkt. Natuurlijk stond ik in een goed blaadje bij de leraars talen omdat ik goed kon schrijven. Ik schreef graag en dacht trouwens dat ik literaire aanleg had. Ik las toen veel: elke middag zat ik in de stedelijke boekerij in de Blindenstraat en in de leeszaal daar heb ik echt literatuur verslonden. Ik was erg geporteerd voor toneel en - hoe onmuzikaal ik ook was - ook voor opera. Ik heb veel toneel gelezen en ben er ook beginnen te vertalen. Er verschenen toen toneelstukken in La Petite Illustration en daarin vond ik de tekst van Pirandello's stuk Zes personages op zoek naar een schrijver, dat ik ook ben beginnen te vertalen. Ik heb trouwens ook een eigen stuk geschreven, dat nog ergens in mijn boekenkast moet liggen.
Kan de televisie geen stukje als primeur krijgen?
Ik denk er niet aan. Laat dat document maar waar het is.
In 1922 begonnen, dus was u in 1926 onderwijzer.
Zo had het moeten zijn. Maar mijn laatste jaar heb ik twee keer moeten doen omdat ik een flinke buis had in scheikunde en de leraar heeft er zich met hand en tand tegen verzet dat ik zou worden doorgelaten, ook al hebben de directeur en de andere leraars hem belegerd. Ik heb het jaar dan opnieuw gedaan maar ik ben toen al als jobstudent komen werken op de Volksgazet. Willem Eekelers was hier toen directeur en die heeft me die baan bezorgd.
Met Willem Eekelers hebt u altifd goeie relaties gehad.
Hij is bepalend geweest voor al wat ik ben geworden. Vooral na de eerste wereldoorlog nam mijn oom Lambert Bries me mee om hem te bezoeken. Ze waren tijdens de oorlog
| |
| |
samen metaalbewerker geweest in Engeland. Ik had vroeger al vaak op de schoot gezeten van Eekelers, die een zwak voor mij had, wellicht omdat ik een kind van de liefde Was: ik was al geboren toen mijn ouders zijn getrouwd. Eekelers is dan volksvertegenwoordiger geworden en schepen van Antwerpen en via mijn oom is de oude relatie altijd blijven doorwerken.
U hebt nooit als onderwijzer in de klas gestaan.
Nee, ge moest in die tijd vreselijk lang wachten om een interim te krijgen, soms wel drie jaar. Trouwens, in het jaar na mij werd in de normaalschool tijdelijk de numerus clausus ingevoerd. De meesten van mijn klas zijn een andere weg opgegaan; sommigen gingen naar de industrie, anderen vonden werk op het stadhuis. De meesten zijn nu dood of gepensioneerd.
U bent dan op de ‘Volksgazet’ gebleven.
Half en half. In 1927 werd ik soldaat bij het 5e Linieregiment, dat in de Falconkazerne gelegerd was, maar dat bracht mee dat ik mijn werk op de Volksgazet kon voortzetten. Als onderwijzer werd ik bij het ‘peloton spécial’ ondergebracht en ik heb het tot reserve-sergeant gebracht. Uit principe ben ik geen reserve-luitenant willen worden want toen was heel het gedoe nog in het Frans. De bevelen die we in 1927 in het Frans hadden leren geven, moesten we in 1939, toen we werden gemobiliseerd, opnieuw aanleren in het Nederlands!
In 1928 bent u definitief op de ‘Volksgazet’ gekomen. Stond u al vroeg in de politiek?
Nee, want ik was getekend. Daar mijn oom gemeenteraadslid was, kon ik het niet zijn. De wet verbiedt dat er twee familieleden in de raad zitten. Wel was ik al lid van de
| |
| |
partij toen ik 18 jaar was. Vroeger mocht ook niet. Dat is weer gebeurd onder de invloed van mijn oom. Wel was ik actief in de socialistische kringen: secretaris van de harmonie, secretaris van de BSP-afdeling. Iemand heeft me toen beschreven als een soort klusjesman en daar was iets van. Maar dat lag ook voor de hand. De meeste leden waren arbeiders en ik was onderwijzer: dus vonden zij dat ik het allemaal maar moest doen. Ik was ook de verslaggever van de gemeenteraad.
Hebt u als jong journalist dingen gedaan die buiten het gewone lagen?
Ik heb daar van alles gedaan: de buitenlandse berichtgeving, - dat gebeurde toen vooral met schaar en lijmpot, - kronieken, congresverslagen en noem maar verder op. Daar waren wel twee grote reportages bij: die over een mijnramp in Waterschei en een over een vreselijke ramp in Comblain-au-Pont, waar een autobus in een ravijn terecht was gekomen. Dat was toen een hele expeditie om op die verloren plaatsen te geraken. Ik heb toen ook een vaste rubriek gehad. Willem Eekelers heeft jarenlang de rubriek Rode hoekjes verzorgd, waarvan Mane de Bom nog de beste stukjes heeft gebundeld en uitgegeven. Toen hij schepen van onderwijs werd, heb ik die rubriek overgenomen onder de kop Rode pijltjes. Dat wees op de drie pijltjes waarmee in die tijd de hakenkruisen werden doorstreept. Dat waren korte stukjes, die vooral over politiek handelden.
In 1938, u bent dan 31 jaar, gaat u als journalist naar Spanje waar het toen volop burgeroorlog was. U was in het gezelschap van le grand patron Emile Vandervelde. Hoe kwam dat?
Ook Jeanne Vandervelde was daarbij. Zij wilden bij hun delegatie een lid van de Vlaamse en van de Waalse pers
| |
| |
hebben en zo kwam ik er bij. Vandervelde was toen al moeilijk te been en daarbij doof. Wij hebben het front van Madrid bezocht en van Escorial en zijn dan afgezakt naar Valencia en verder naar Onteniente, waar Antoon Spinoy directeur was van een hospitaal dat door de Socialistische Internationale was opgericht. Op 1 februari 1938 waren we in Barcelona en daar in het klooster van Montserrat hebben we een bijeenkomst bijgewoond van de Cortes. Ik heb aan heel die reis een uitgebreide reportage gewijd.
Dat was het engagement van die tijd.
De werkliedenpartij had het natuurlijk voor de republikeinse vleugel. Ik had trouwens het jaar tevoren al met Spanje contact gehad. Ik was toen perssecretaris van de Arbeiders-Olympiade in Antwerpen, die door de partij en de sport-federatie werd gepatroneerd. Die manifestatie maakte nogal sensatie omdat men daar voor de eerste keer ploegen uit Rusland kreeg te zien. Rusland was toen nog geen lid van de gewone Olympiade. En op deze Arbeiders-Olympiade waren ook Spaanse groepen.
Dan staat de oorlog voor de deur.
Ik werd gemobiliseerd op 1 september 1939 en verbleef ergens te velde in Brasschaat, Tessenderlo en Westerlo. Dan kwamen de meidagen van 1940 en de aftocht. Op de dag van de capitulatie waren wij in Izenberge achter de IJzer. Daar zagen we de Engelsen aftrekken naar Duinkerken en als we vroegen of we mee mochten, kregen we als antwoord dat ze geen ‘cowards’, geen lafaards konden gebruiken. Dan begon weer de aftocht met ons eigen materieel over Blankenberge naar Gent waar we alles moesten afleveren in de Sint-Pieterskazerne. Vandaar ging het dan te voet naar Lokeren en de volgende dag naar Brasschaat- | |
| |
Polygoon. Al wie nog kon gaan, werd dan opgeroepen om verder te trekken naar Kalmthout: die zijn allemaal in Duitsland terechtgekomen. Ik had mijn voeten kapot gelopen en kon niet mee: ik heb nog enkele weken krijgsgevangen gezeten in het fort van Merksem en mocht dan met de andere Vlamingen naar huis.
U was ondertussen getrouwd.
Ja, en uit mijn eerste huwelijk heb ik een zoon, die zelf twee kinderen heeft.
Er is hier nog een man in de kamer - tenminste dan door dat grote portret - over wie we het even moeten hebben: Kamiel Huysmans. Hij was uw idool.
Idool of mentor of voorbeeld, hoe ge het ook wilt noemen: in elk geval een grote meneer. Ik heb hem voor 't eerst gezien in 1920 op de begrafenis van Herman van den Reeck, de student die werd doodgeschoten op de verboden 11 julibetoging. Huysmans was een der slippendragers van het rouwkleed. De school op de Oudaan was niet 20 ver van de weg die de rouwstoet volgde.
Later heb ik met hem nauw contact gehad hier op de Volksgazet, waar hij een tijd directeur is geweest. Toen hij in 1933 burgemeester werd, bleef hij hier toch nog geregeld komen. Huysmans had de reputatie dat hij de mensen afsnauwde of er de zot mee hield: ik heb dat nooit ervaren. Mijn werkelijke intieme relatie met hem dateert van na de 2e wereldoorlog. Ik stond in 1946 mee met hem op de lijst: we hadden toen zeven verkozenen en ik was de zevende. In de jaren dat hij geen minister of voorzitter van de Kamer was, heb ik hem in mijn wagen dagelijks meegenomen naar Brussel en tijdens die vele gesprekken heb ik een schat aan ervaring opgedaan. Hij had een fantastische algemene cultuur en hij had iedereen gekend. Hij had het wel voor mij, wellicht omdat hij in mij iets van hem zag:
| |
| |
ook hij was als journalist begonnen en dan volksvertegenwoordiger geworden.
Ik ben tot op het laatst dikke vrienden met hem gebleven, alhoewel er op die laatste jaren een sterke schaduw drukt. Huysmans kon niet aanvaarden dat zijri tijd van gaan gekomen was. Hij wilde per se tot 100 jaar als parlementslid zetelen. Hij heeft tot 94 gezeteld en dan hebben wij hem echt moeten beschermen tegen de uiterlijke tekens van zijn leeftijd. In de Kamer maakte hij opmerkingen die ons schokten en wij voelden zeer goed dat de tegenstrevers uit beleefdheid daar niet op reageerden.
Ik was sinds 1944 voorzitter van de Antwerpse arrondissementsfederatie en in die functie heb ik altijd geholpen om hem als eerste op de lijst te houden. Sinds 1946 vormde ik samen met Louis Major en Frans Detiège de jonge garde in de BSP, naast de oudgedienden Kamiel Huysmans, Willem Eekelers, Herman Vos en Lode Craeybeckx. Ik ben ook een van de grote verantwoordelijken voor de twee grote huldevieringen te zijner eer: toen hij 80 werd in Antwerpen en toen hij 85 werd in Hasselt. In 1961, toen hij 90 werd, was het niet mogelijk een grootscheepse viering op touw te zetten omdat hij een heup had gebroken en gehospitaliseerd was. Toch heeft er nog een massameeting plaatsgehad in de zaal Majestic waar o.m. Collard en Van Acker hebben gesproken.
Als voorzitter van de arrondissementsfederatie heb ik hem moeten zeggen dat het tijd was voor hem om zich niet langer kandidaat te stellen. Hij heeft dat niet aanvaard en is met een afzonderlijke lijst opgekomen. Dat is een heel moeilijke situatie geweest maar op de Een mei-betoging, vlak voor de verkiezingen, heb ik nog verklaard: Als onze vader ons met de stok slaat, zullen wij niet terugslaan. Hij werd niet verkozen: hij behaalde 14.000 stemmen waarvan wij denken dat er 7.000 socialistische waren omdat we die 7.000 op de senaatslijst hebben teruggevonden. Zo komt
| |
| |
het dan dat wij hem in 1966 niet hebben gevierd voor zijn 95e verjaardag: we leefden in onmin.
Een paar maanden voor zijn dood liet hij mij vragen bij hem te komen. Hij had een boek uitgegeven bij De Standaard en hij wilde mij dat overhandigen met een persoonlijke opdracht. Ik ben geweest: het gesprek vlotte niet zo goed maar we waren toch verzoend.
In de nacht dat hij gestorven is, heeft zijn jonge vrouw, die in dat appartement op de Belgiëlei verloren zat, mij gebeld om te komen. Bij zo een gelegenheid wordt ge geconfronteerd met de vervreemding van de grote stad. Op de buiten is er daar geen probleem: buren komen het lijk afleggen. In de stad moet ge naar personeel zoeken. Toen ik op het appartement kwam, was hij juist gestorven. Ik heb dan een verpleger laten komen die dan het nodige heeft gedaan: scheren en zo meer. Op de uitvaart heb ik voor de partij de rede gehouden.
Als ik in een formule zou samenpersen wat ik van hem denk, dan zou ik zeggen dat hij het beeld, dat ik heb van het genie, benadert. Hij was een grote meneer, een onuitputtelijk en wijs raadgever, een man met humor ook. Ge kent trouwens zijn formule om lang te leven: Matig eten, matig drinken en de rest navenant!
Huysmans had de reputatie dat hij de mensen, laat ik zeggen, snedig van antwoord kon dienen maar u hebt ook die reputatie. Ik weet dus wat ik kan verwachten want ik moet nu een zaak aansnijden die u wel eens meer kregelig heeft gemaakt, maar ik kan ze niet voorbijgaan.
Op 24 augustus 1940 - we leven dan al drie maanden onder de bezetting - schrijft u een brief aan Hendrik de Man om hem voor te stellen één groot dagblad voor Vlaanderen uit te geven. Dat lijkt op een gebaar van collaboratie en dat verwijt wordt u trouwens geregeld voor de voeten
| |
| |
gegooid. Kunt u nu verklaren - sereen en in gemoede! - wat u toen dacht en hoe u de toekomst zag?
Ik kon natuurlijk verwachten dat ge met die vraag voor de dag zoudt komen maar ze schrikt me niet af.
Waarom ik die brief heb geschreven? Onmiddellijk na de capitulatie werden de persen van de Volksgazet in beslag genomen door Volk en Staat, in de persoon van Jan Brans en de huidige Volksunie-senator Lode Claes, die daarvoor van de Feldkommandantur de toelating hadden gekregen. Al onze mensen waren in Frankrijk, alleen de beheerder Jan Luys was terug maar die zat met twee gebroken voeten. Wij waren bekommerd om het bezit van de arbeidersbeweging en wilden proberen dat opnieuw in handen te krijgen. Luys vroeg mij hem te vertegenwoordigen op een vergadering van dagbladuitgevers in Brussel, waar de mogelijkheid werd onderzocht de kranten opnieuw uit te geven. Ik heb die vergadering bijgewoond.
Nu was De Man toen voorzitter van de BSP. Hij had mij onder de mobilisatie gevraagd hoofdredacteur te worden van een soldatenblad dat volgens hem Pinnekensdraad moest heten. Ik was daar niet op ingegaan op raad van Huysmans; hij en De Man waren geen goede vrienden.
In die eerste maanden van de bezetting kwam er geen duidelijkheid in de situatie. De meeste politici zaten nog in Frankrijk en hier werd grote propaganda gevoerd voor koning Leopold door Hendrik de Man en de kardinaal van Mechelen. Ik heb De Man een paar keren bezocht om hem te vragen dat hij de rechten van de rechtmatige eigenaars zou steunen. Het was normaal dat ik me wendde tot het hoofd van de partij om de gebouwen van de partij en de vakbond opnieuw in handen te krijgen. Ik was toen zonder politieke functie en was al aan 't werk: ik verdiende 1000 frank per maand. Ik heb dan die brief geschreven die vastgemaakt moet worden aan de gesprekken die ik met De
| |
| |
Man had gehad. De Man zelf was overtuigd dat het mogelijk zou zijn tijdens de bezetting een vrije socialistische krant uit te geven, zoals hij ook meende dat de arbeidersbeweging verder actief kon blijven.
U hebt van De Man geen antwoord gekregen.
Nee. Indien mijn brief gevolgen had gehad, dan zouden zij die mij verwijten dat ik hem heb geschreven, al lang amnestie voor mij hebben gevraagd.
Het feit dat u die brief aan De Man schreef, bewijst toch dat u vertrouwen had in hem, ook al had die toen de Belgische Werkliedenpartij al ontbonden (6 juli 1940).
Hij was de voorzitter van de partij. Vergeet niet dat wij heel de actie van het Plan van de Arbeid achter ons hadden, waarvan hij de vader was. Wij waren toen sterk onder de indruk van zijn ideeën, die trouwens nu nog waardevol blijken te zijn. Ge ziet het nu gebeuren dat jongeren die ideeën herontdekken en er dan mee uitpakken alsof het eigen vondsten zijn. Niemand kan ontkennen dat hij een heel intelligent man was, hoewel er met hem als mens weinig contact was te krijgen.
Maar mijn vertrouwen in hem werd al gauw geschokt toen De Man een soort van militie oprichtte, een soort stoottroepen van de nieuwe orde die in kaki waren gekleed en gauw door het volk spottend ‘de kakibroeken’ werden genoemd.
Toen begonnen ook onze mensen uit Frankrijk terug te komen en sommigen waren overtuigd dat Engeland toch de oorlog zou winnen. Er is daar een korte periode van ontmoediging geweest maar het heeft niet lang geduurd of het verzet werd georganiseerd. Er werden clandestiene groepen gevormd en illegale bijeenkomsten gehouden. Dat gebeurde aanvankelijk vooral rond Louis Major. Er werden dan ook clandestiene bladen uitgegeven: Morgenrood en De Werker.
| |
| |
Ik heb vooral aan De Werker meegewerkt onder de schuilnaam Homonovus, en dat tot aan de bevrijding.
Er is nog iets dat intrigeert. Uw brief was een persoonlijke brief. Hoe kon de ‘Gazet van Antwerpen’ die op 17 november 1947 publiceren?
Ik weet het niet. Ik kan alleen vermoeden dat het document van De Man zelf komt. Ik was anders in die tijd niet zo een belangrijk personage. Hij heeft het waarschijnlijk gedaan omdat ik hem in de krant had aangevallen. In elk geval heb ik me na de publikatie verantwoord bij Buset, die toen voorzitter van de partij was. Ook aan de Persbond heb ik uitleg gegeven en die heeft mij enige tijd later tot voorzitter gekozen van de afdeling Antwerpen-Limburg. En mag ik nu zeggen dat het tegen mijn zin is dat ik daar in 1975 nog over praat?
Dat mag u en ik had die reactie al langer verwacht. Maar de geschiedenis heeft haar rechten. Hebt u zich al eens voorgesteld wat er gebeurd zou zijn als De Man op uw voorstel was ingegaan?
Dan was ik misschien gefusilleerd. Er zijn er voor minder gefusilleerd.
Indien ik nog een laatste keer aandring, dan is het om deze reden: u bent altijd bijzonder hard geweest voor zwarten of collaborateurs of hoe u ze ook wilt noemen. Ik heb het nu duidelijk over idealistische collaboratie en niet over doders. Wijst uw eigen geval er toch niet op dat het mogelijk was zich te goeder trouw te vergissen?
Er zijn onder de oorlog te vreselijke dingen gebeurd die dat beletten. Ik heb joodse vrienden zien wegvoeren, niet door Duitsers maar door Vlamingen. Ik heb drie socialistische schepenen van randgemeenten en een socialistische burgemeester zien aanhouden en wegvoeren: ze zijn nooit weer- | |
| |
gekeerd. Die mensen werden niet zozeer door de Duitsers geviseerd als door Vlamingen. Als ge zoudt weten hoeveel van onze eigen mensen er door Vlamingen werden verklikt, ge zoudt ervan opkijken. En wat mij ook sterk dwars blijft zitten, is dat ze nazipropaganda hebben kunnen drukken op de persen van de Volksgazet.
Tijdens de oorlog kon u uw brood verdienen op het Antwerpse stadhuis. Heeft er iemand u aan die baan geholpen?
Alle journalisten die hun pen braken, kregen een klein ondergeschikt baantje. Ik heb daar op het stadhuis hele reeksen steekkaarten ingevuld. Firmin Mortier en Lode Zielens, die meer gechevroneerd waren dan ik, hebben mij aan beter werk willen helpen en zij hebben mij aanbevolen bij schepen Molter en Delwaide. Zo heb ik de betrekking gekregen bij het secretariaat van de personeelsdienst van het stadsbestuur. De dienstchef daarvan was Karel Coomans, voor wie ik grote achting heb. Hij trouwens ook voor mij, want hij had nog nooit gezien dat iemand zo uit de hand, zonder klad of probeersel, een brief kon schrijven voor de secretaris-generaal!
Delwaide had het zwaar te verduren na de oorlog. Verdiende hij die behandeling?
Delwaide niet alleen. Al wie op het stadhuis was gebleven, had daarmee af te rekenen, ook Molter en Wilms. Ze werden als usurpateurs beschouwd. De gemoederen waren toen erg opgehitst. Met Delwaide heb ik persoonlijk geen onvriendelijkheid gehad. We zijn eigenlijk zeer goede maatjes maar dat komt wel omdat we ouder en milder geworden zijn.
Met de bevrijding bent u de eerste om een krant uit te geven. De ‘Volksgazet’ verscheen op 4 september, de dag van de bevrijding. Hoe speelde u dat klaar?
| |
| |
Enkele dagen voor die 4e september was de oorlogsburgemeester Jan Timmermans gevlucht. Mij werd toen gevraagd contact op te nemen met Eekelers, die ondergedoken was, met Molter, die afgezet was, en Delwaide, die ontslag had genomen, om te zien hoe de overgave van de stad was te regelen en wie op het stadhuis waarnemend burgemeester moest worden. Ik heb dat gedaan en de nodige schikkingen werden getroffen.
Op 3 September hadden wij een clandestiene vergadering ten huize van Willem van Laer, die weggevoerd was en op wiens huis dus de minste verdenking rustte. Daar waren o.m. aanwezig Willem Eekelers, Louis Major en nog een paar anderen. Er werd beslist dat we maandag 4 september naar de Volksgazet zouden gaan, want we wisten dat de hoge leiding van Volk en Staat al was gevlucht. De Duitsers waren nog in de stad toen we die maandagmorgen op de kantoren van de Volksgazet verschenen. Ze waren daar bezig zink weg te slepen, een werkje dat wij onmiddellijk hebben doen stopzetten. Er was nog wat ondergeschikt personeel van Volk en Staat en verder lieten we een paar van onze zetters halen. Het was eigenlijk een gewaagde onderneming want als iemand aan de Kommandantur een telefoontje had gegeven, zouden ze ons nog wel mores hebben geleerd. In elk geval, om 7 uur 's avonds was de krant er en toen zij klaar was, zong iedereen de Internationale. Daar stond een welkomstgroet in aan de geallieerden en een manifest van de partij.
*
De woonkamer van de gastheer ligt op de eerste verdieping. Ze dient ook als zitkamer en is eveneens het vertrek waar naar de kleurentelevisie wordt gekeken. De eetkamer ligt in het fond.
Maar de plaats waar Jos van Eynde zich het sterkst
| |
| |
uitleeft, is dit bureau op de Volksgazet in de Somersstraat.
Op deze schrijfmachine tikt Jos van Eynde zijn bekende en soms beruchte hoofdartikels. Geen notities, geen klad, het proza welt spontaan uit de volheid van geest en hart.
*
Uw eigenlijke politieke carrière begint na de tweede wereldoorlog, in 1946, dat is nu bijna 30 jaar geleden. U bent dan 39 jaar. U hebt dat zelf gewild.
Ik ben eigenlijk als redacteur van de clandestiene bladen in de politiek gekomen. Er waren toen spanningen tussen hen die hier waren gebleven en zij die in Engeland waren geweest. Eekelers had mij voorgesteld als voorzitter van de arrondissementsfederatie en bracht mij ook in de poll. Hier in Antwerpen wordt door de poll ook bepaald welke plaats ge op de lijst inneemt. Ik kwam er als zevende uit en op 17 februari 1946 was ik kamerlid. Sedertdien ben ik op de lijst gebleven en bij de twee laatste verkiezingen ben ik als eerste op de lijst gekomen.
Die verkiezingscampagne van 1946 is een harde strijd geweest. We hadden o.m. af te rekenen met een sterke communistische groep, die 20 volksvertegenwoordigers had in het land. Het was de tijd van de kolenslag en van de slogan: ‘Laat u niet beetnemen’. De verkiezingscampagne had plaats in een winter die extra-koud was en toch stonden de mensen te wachten om Achiel van Acker te horen spreken.
Vindt u het goed dat de hoofdredacteur van een krant ook parlementslid is?
Daar is inderdaad soms kritiek op. Maar het is een vaste traditie op deze krant: er zijn hier geen hoofdredacteurs geweest die niet terzelfder tijd een politieke rol hebben ge- | |
| |
speeld. Dat is zo geweest met Huysmans, Eekelers, Molter. Ik ben de zesde en ik hou het al een tijdje vol! De krant is het eigendom van de partij, van de vakbond, van het ziekenfonds, van de coöperatief. Er is geen privé-eigenaar. De politieke directeur wordt dan ook benoemd door de algemene raad van de BSP en hij heeft zitting in het partijbureau, evenwel zonder stemrecht. Zo heeft Piet de Buyser van Vooruit zitting in het partijbureau: hij mag zich mengen in de discussies maar heeft geen stemrecht.
Actief journalist. Actief politicus. Wat bent u het meest?
Journalist. Wegens de morele verplichtingen die dat meebrengt, heb ik in 1968, toen Eyskens mij de portefeuille van Binnenlandse Zaken aanbood, geweigerd minister te worden.
De kranten staan er niet goed voor. Verwacht u heil van de staatssubsidies?
Ze staan er niet goed voor en het zal er niet op verbeteren: de kranten gaan weer opslaan. De situatie is dezelfde in alle landen. Ik heb lang gewaarschuwd dat die periode voor de deur stond maar iedereen dacht dat die moeilijkheden alleen golden voor de socialistische pers. Mijn ervaring was anders: de krant is een produkt dat beneden de kostprijs wordt verkocht. Ze leeft van de publiciteit: als die vermindert, komen de moeilijkheden. Die waarheid is nu doorgedrongen tot hen die er gisteren nog welvarend voor schenen te staan. En het merkwaardige is dat zij die het meest hebben geïnvesteerd, er het slechtst voorstaan.
Hebt u een oplossing?
Goedkope leningen. De Zweedse arbeidersorganisaties geven leningen tegen 2%. Er zijn landen waar de kranten toelagen krijgen als ze gemene besteldiensten gebruiken, andere geven toelagen voor papier. In elk geval moet de staat
| |
| |
tussenkomen; de geschreven pers speelt niet alleen een geestelijke rol maar is ook een industrie waarin duizenden mensen te werk staan gesteld. De staat heeft al grote subsidies gegeven aan industrieën die minder belangrijk zijn.
Er werd al eens meer gezegd dat ‘Volksgazet’ en ‘Vooruit’ zouden fusioneren. Dat zou u toch sterker maken.
Elke krant heeft een eigen traditie en een eigen gelaat, ook een eigen formaat waar de lezers aan gewend zijn. Volksgazet bestaat 60 jaar en Vooruit 90. Beide kranten hebben een sterk lokale inslag: Vooruit is verbonden met het Gentse partijleven, Volksgazet met het Antwerpse. Wij zoeken in elk geval naar een uitgebreide vorm van samenwerking en die komt er ook. Er zijn nog technische moeilijkheden op te lossen. Of we dan meer publiciteit zullen krijgen, betwijfel ik.
De socialistische krant blijft een eigen taak hebben.
Indien ze niet bestond, moest men ze direct uitvinden. Mijn opvatting is altijd geweest dat ge in een krant niet te veel politiek moet geven en dat ge de politiek gedeeltelijk moet omzwachtelen met informatie. Ge moet in een krant geven wat de mensen in een krant verwachten. Mijn ervaring heeft geleerd dat de mensen een krant kopen die sport brengt en algemene informatie.
U komt in 1946 in de politiek en acht jaar later, in 1954, bent u al ondervoorzitter van de partij. U hebt vlug naam gemaakt.
De omstandigheden hebben dat in de hand gewerkt. Wij hadden een heleboel personeel afgestaan aan de regering-Van Acker en er moesten dus nieuwe mensen worden aangeduid. In de socialistische partij is het wet dat de voorzitter en de ondervoorzitter geen ministerportefeuille aanvaarden, ofwel moeten ze aftreden. Max Buset b.v. heeft in
| |
| |
1954 geweigerd eerste-minister te worden en de regering te vormen omdat hij voorzitter was van de partij en die functie belangrijker vond. Met Anseele junior, die ondervoorzitter was, was het anders gesteld: die wilde om sentimentele redenen wel minister worden. Zijn vader was het ook geweest. Daarbij was hij ingenieur en meende hij dat hij zijn vakcapaciteiten als minister kon valoriseren. Hij heeft dan ontslag genomen als ondervoorzitter en daar ik als waardevol element beschikbaar was - ik was voorzitter van de Antwerpse arrondissementsfederatie, die de sterkste was van het Vlaamse land - hebben ze mij voorgesteld. Ik had natuurlijk wel enige bekendheid omdat ik de pen voerde in Volksgazet, zoals Victor Larock deed in Le Peuple. Daarbij was ik door mijn optreden in de koningskwestie ook op de voorgrond gekomen.
U hebt verschillende voorzitters van de partij gekend: Emile Vandervelde, Hendrik de Man, Max Buset, Leo Collard, Leburton en Cools. Met wie kon u het best opschieten?
Ik kon het met iedereen goed vinden: het moet wel zijn dat ik anders ben in de persoonlijke omgang dan in de publieke strijd! Dat wil niet zeggen dat ik mij ondergeschikt voelde want ik heb altijd mijn vrije zeg gehad. Dat werd wel opgemerkt want de Pourquoi Pas? beschuldigde Collard ervan onder de invloed te staan van oncle Josse. De volgende week was er dan wel iemand anders die schreef: Van Eynde slaaf van de Walen!
Het gemakkelijkst kon ik omgaan met Collard. Met hem botsten de meningen zo niet want hij was een zachtaardig man, die toch energiek kon optreden. Hij was een man met fluwelen handschoenen. Buset was een heel andere natuur: een man uit rots gehouwen. Bij Leburton lag het weer anders: wij waren van dezelfde generatie en we waren tegelijkertijd in de politiek gekomen. Cools was weer een ander geval: hij is als rebel binnengekomen en ik ben dikwijls
| |
| |
tegen hem uitgevaren toen hij volksvertegenwoordiger was en ik ondervoorzitter. Maar ik had in Berchem iets kostbaars geleerd: ge kunt heftig discussiëren maar dat moet u niet beletten daarna met uw opponenten een pint te gaan pakken. Dat heeft me vaak geholpen om de hoeken af te ronden. Op die manier bleef een discussie een gedachtenwisseling en werd ze geen vete.
Toen Collard in 1971 de politiek verliet, had u normaal voorzitter moeten worden maar daar was van Waalse zijde verzet tegen. Heeft u dat niet bitter gestemd?
Het was mijn bedoeling samen met Collard te vertrekken. Ik was al van 1954 ondervoorzitter, dus al 17 jaar. We zaten toen echter in de regering en daarmee was het personeel beperkt. Men meende daarom dat het beter was dat ik bleef, temeer daar bij ons het unitair beginsel gold. In het partijbestuur zitten tien Vlamingen en tien Walen. Als de voorzitter een Vlaming is, is de ondervoorzitter een Waal of omgekeerd. Bij gentlemens agreement zitten er ook twee Brusselaars in het bestuur en daar zijn sindsdien ook twee Rode Leeuwen bijgekomen. Daarbij moet duidelijk worden gesteld dat de co-voorzitters verantwoordelijk waren voor de hele partij. Het is dus niet als Martens en Nothomb die maar verantwoordelijk zijn voor hun eigen vleugel.
U bent vijf jaar medevoorzitter geweest. U hebt wel eens meer last gehad met de jong-socialisten.
Omdat ze zich buiten de partij opstelden. Het gaat hier trouwens om een beperkte groep van de jeugd. Jongeren weten vaak niet goed wat ze willen. Die ervaring heeft Olof Palme, de Zweedse eerste-minister, ook opgedaan. Hij is een man die veel contact heeft met studenten en hij heeft verklaard dat hij ontsteld was over het gebrek aan positief inzicht bij de jeugd.
De jeugd heeft verdiensten maar ze is toch ook maar een
| |
| |
overgangsfase naar de ouderdom. Ik kan niet begrijpen waarom alles altijd moet worden overgedaan. Als er een atoomcentrale bestaat in een ander land, dan moeten wij die toch niet meer uitvinden: het is toch verstandig van de ervaring gebruik te maken. Ik heb het soms zo uitgedrukt: sommige jonge mensen menen dat ze het vrijen hebben uitgevonden, alsof hun vaders dat niet gedaan zouden hebben!
Hebt u niet de indruk dat vele gauchistische jongeren zich buiten het socialisme links opstellen? Zou dat kunnen betekenen dat het communisme veld wint of althans dat die jongeren van de socialistische partij een meer radicale houding verwachten?
Ik heb als voorzitter vastgesteld dat de socialistische partij aan een euvel lijdt: als de socialisten in de regering zijn, dan wensen ze eruit te gaan; zijn ze uit de regering, dan willen ze erin. Dat heeft ons al vaker parten gespeeld. De katholieke partij heeft dat niet omdat ze rijk is aan traditie en administratieve ervaring: ze is sinds de oorlog maar vier jaar, van 1954 tot 1958, buiten de regering geweest. Daarbij komt dat ze mensen vormt in haar scholen en universiteiten en dat ze in de burgerlagen rekruteert. Ik ben een voorstander van een consequente en permanente deelneming aan de macht. Niet iedereen is dezelfde mening toegedaan en ik laat ieder zijn mening: ik heb geleerd me te schikken naar de besluiten van de congressen.
Er bestaat bij de socialisten, zeker bij de Walen, een tendens zich radicaler op te stellen. Denkt u dat dat de partij electoraal zou dienen?
De Walen hebben daar meer kans om zich electoraal te hervatten dan de Vlamingen, omdat het Rassemblement Wallon een minder vaste bodem onder de voeten heeft dan de Volksunie.
Maar er is nog wat anders. Men spreekt altijd van de
| |
| |
verzwakking van de socialistische partij en die is niet te miskennen, maar is het met de C.V.P.-P.S.C. beter gesteld? Die partij had toch tot in 1954 de volstrekte meerderheid in Kamer en Senaat en van 1958 tot 1961 had ze nog de meerderheid in de Senaat. Niemand praat over die achteruitgang. Omdat meneer Martens vijf zetels heeft gewonnen, denkt hij dat zijn partij in opmars is. Dat is toch wel een beetje naïef.
Zou het niet kunnen dat er een verschuiving is in de mentalitiet van de arbeiders, die nu veelal ook bezitters zijn?
Ik geloof dat de huidige omstandigheden het vertrouwen van de arbeiders in dat bezit niet versterken. De inflatie doet bezit en spaargeld smelten. De werkeloosheid dreigt weer. Ik geloof dat de nieuwe generatie op dat alles minder voorbereid is dan wij. Wij hadden geleerd de tering naar de nering te zetten maar nu leven velen van de ene dag in de andere. Al de dingen die als vaste welstand golden, schijnen in het gedrang te komen en dat zou de mentaliteit wel weer eens kunnen veranderen bij hen die meenden dat alles definitief was. Dat wil niet zeggen dat de socialistische partij daar op moet speculeren maar de economische problemen zijn voor ons altijd het belangrijkste geweest. Dat verklaart trouwens onze allergie voor de communautaire problemen, hoewel de Vlaamse socialisten zich altijd hebben gedragen als natuurlijke Vlamingen, zonder het over de daken uit te schreeuwen of het land te verdelen. Het is mogelijk België te doen steunen op de gelijkheid van de twee taalgemeenschappen.
U bent eigenlijk een voorstander van de Belgische eenheidsstaat.
Als socialist, ja. De Vlaamse arbeider moet op grond van zijn belangen, verlangens en overtuigingen dichter staan bij de Waalse arbeider dan bij de Vlaamse kapitalist, zelfs
| |
| |
als deze zijn taal spreekt. Trouwens, er bestaat in België een mentaliteit die ons typisch eigen is. Als we de taalverschillen wegnemen, dan zien we grote overeenkomsten tussen de Vlamingen en de Walen en dan ziet men dat ze dichter bij mekaar staan dan de Vlamingen bij de Hollanders en de Walen bij de Fransen.
Hoe ziet u eigenlijk uw vlaamsgezindheid?
Ik ben een natuurlijk vlaamsgezinde. Ik kom uit een beweging waarin een heel stel flaminganten hun man hebben gestaan: Kamiel Huysmans, Willem Eekelers, Herman Vos, Lode Craeybeckx. Ik geloof niet dat men die hun vlaamsgezindheid in twijfel zal trekken. Nochtans hebben die zich altijd van het Vlaams-nationalisme afgekeerd.
Als ik zie wat mijn generatie en die vóór mij hebben gerealiseerd: vernederlandsing van de universiteit, van het leger, van de administratie, van het onderwijs, van het gerecht, dan komen de loketten van Nols me tamelijk belachelijk voor, al ben ik er niet blind voor dat die loketten een soort provocatie zijn.
Als het om essentiële zaken gaat, dan kies ik ook partij. In 1968 ben ik achter Rik Fayat, Frans Gelders en Piet Vermeylen gaan staan omdat ze het onaanvaardbare niet hadden aanvaard. Ze hadden gelijk.
U staat dus nog altijd achter de leuze: ‘Wij kennen geen Vlaamse leeuw en geen Waalse haan, voor ons volstaat de rode vlag’. Of bent u sinds Klemskerke (1967) ook communautair wat geëvolueerd?
Ik heb die leuze nog eens herhaald bij mijn afscheid in de Dierentuin en onder luide toejuichingen. Ook na de betoging van 15 maart heb ik hetzelfde gezegd.
Bij de laatste kabinetsvorming hebben sommige socialisten geweigerd met de christen-democraten een regeringsakkoord te sluiten. U had dat wel gewild.
| |
| |
Ik moet eerst die verklaring rechtzetten: de socialisten hebben niet geweigerd. De CVP heeft de onderhandelingen zo gevoerd dat de socialisten ertoe werden gebracht de onderhandelingen af te breken. Tindemans heeft zich nogal op de vlakte gehouden maar de tegenspelers zaten aan de andere kant van de tafel.
Ik ben ook niet blind. Ik heb ook gezien dat, toen de regering over Ibramco was gevallen, Tindemans geprobeerd heeft een kabinet te vormen om verkiezingen te vermijden. Zijn beroep op de taalpartijen was toen niet onverklaarbaar want de taalpartijen waren toen nog in opgang. Maar dat bleek niet meer zo te zijn na de verkiezingen van 1974 en toch is het opzet gebleven. Er zijn vreemde dingen gebeurd: De Saeger, die zich niet meer verkiesbaar zou stellen, is teruggekomen, de volharding in de onderhandelingen met de taalpartijen, het feit dat werd geduld dat er een minderheidsregering werd gevormd, wat hij ons nog nooit was gebeurd want in 1958 had Eyskens een meerderheid dank zij de twee liberale stemmen van Van Glabbeke en Hilaire Lahaye.
Er zijn dingen achter de schermen gebeurd waarvan Tindemans nu de gevolgen draagt. En wat er van zijn beloften geworden is, kan iedereen zelf uitmaken.
U bent nu voorzitter af. Toen u bent weggegaan, heb ik alleen lofartikels over u gelezen. Zelfs ‘La Libre Belgique’ loofde uw wijsheid en sprak van un homme d'état, een staatsman. Dat moet u toch plezier gedaan hebben.
Er wordt wel eens meer gezegd: al de socialisten zijn goed in de grond, maar alleen in de grond. Wel, ik ben nog boven de grond. Het doet me plezier zoiets te mogen horen op een ogenblik dat ik nog geen punt heb gezet achter mijn politiek en journalistiek leven.
Na zo een lof mag er wel een addertje komen. In zijn artikel
| |
| |
over uw afscheid, dat trouwens ook waarderend is, schrijft Manu Ruys dat men u in de BSP verwijt dat onder uw leiding de socialisten in Vlaanderen electoraal terrein hebben verloren.
Men zou kunnen zeggen: ook in Wallonië en onder een andere leiding. Ook in Brussel en onder een andere leiding. In Brussel zelfs meer dan in Vlaanderen. De Walen hebben bij de laatste verkiezingen twee zetels gewonnen. Wij hadden er bij de vorige twee gewonnen. Met Ruys zit het zo dat hij alles door een Vlaamse bril ziet. Volgens hem zullen de socialisten onder een andere voorzitter zeker zetels winnen. Ik zal de eerste zijn om me daarin te verheugen.
U hebt wel een geweldig respect voor de partij. Zij is voor u. zoveel als heilig.
Dat is een soiled wapen. Wij geloven dat het de taak is van de organisatie te strijden voor de verbetering van de levensomstandigheden van de mensen, en dat niet alleen voor de socialisten maar voor de werkende klas in het algemeen. Wie tot die kerk niet behoort, kan dat niet begrijpen. De partijdiscipline is bij ons veel groter omdat het gevoel van saamhorigheid zo groot is en dat is te danken aan de homogeniteit van de kiezers. Men heeft ons daaraan gewend en het is een vrij aanvaarde tucht. Elk lid van onze partij aanvaardt ook vrijwillig lidgeld te betalen. De partij heeft 250.000 leden, Antwerpen 25.000. Al deze leden zijn individueel aangesloten. Het is dus niet meer zoals vóór de oorlog toen iemand die lid van de vakbond was, automatisch ook als lid van de partij gold. Elk lid moet nu per maand minimum 15 frank betalen buiten zijn vakbondsbijdrage en ziekenfondsbijdrage.
U gelooft vanzelfsprekend in de toekomst van het socialisme. Waarop steunt dat geloof?
| |
| |
Op de ideologische basis waarvan de essentie is: het streven naar een betere organisatie van de maatschappij, het verkleinen van de afstand tussen arm en rijk, het bestrijden van het oorlogsgevaar. Anderen kunnen dat ook verdedigen maar de socialisten zijn er de natuurlijke verdedigers van. Bij ons bestaan er geen conflicten uit andere dan economische problemen. En ik kan toch niet anders dan constateren dat er in de wereld meer rooie vlaggen wapperen dan andere. Bij ons is de socialistische beweging niet te scheiden van de democratische en parlementaire spelregels. Dat hoert overal zo niet te zijn. Wij begrijpen dat andere landen andere wegen bewandelen om hetzelfde doel te bereiken.
U bent een voorstander van de parlementaire democratie. Vindt u die terug in landen als Joegoslavië, Polen, Roemenië, Hongarije, Tsjecho-Slovakije waar u wel mild tegenover staat.
Ieder land zoekt zijn weg naar het socialisme op zijn eigen manier. Denk aan China waar 75 % van de bevolking agrarisch is. Daar zijn andere situaties, daar is een andere mentaliteit en een andere filosofie. We hebben ongelijk alles te vergelijken met ons eigen land.
Komt de vrijheid daar toch niet in het gedrang?
Daarom zijn we ook geen communist. Wij blijven ons kritisch opstellen tegenover wat er gebeurt. In deze tijd van ontspanning zijn onze contacten talrijk en bij die gelegenheid verbergen wij onze mening niet. Er zijn delegaties van ons naar Israël en naar Egypte geweest en wij hebben onze opvattingen daar uiteengezet. Wat wij vertellen in Rusland, Polen, Joegoslavië (waarmee wij het oudste contact hebben), stemt niet overeen met wat de gezagvoerders daar denken en zeggen. In een wereld die altijd kleiner wordt, is het nodig te praten. Ik kan daar trouwens nog een cynische bedenking aan vastknopen: 20 jaar nadat wij met Max
| |
| |
Buset naar Joegoslavië zijn geweest, zien we nu Martens en Nothomb volgen.
U bent een scherp polemist. Hebt u zich niet veel vijanden gemaakt door die heftige artikels?
Wie zal dat zeggen? Over het algemeen tonen ze dat toch niet want anders zouden ze het misschien nog erger maken. Er is ook veel veranderd en verbeterd. Ik heb eens een proces gehad met Theo Lefèvre en dat was hard tegen hard. Later hebben we daar samen eens hartelijk om gelachen. Ik ben nu met mensen van andere partijen naar China geweest: ik heb daar alleen maar sympathieke gezichten bij gezien.
Jos van Eynde is wel een gelukkig man.
Ik heb me zelden ongelukkig gevoeld. Ik heb kunnen werken en ik heb mogen doen wat ik graag deed. Ik heb nooit veel om geld gegeven maar ik heb behoorlijk mijn kost verdiend. Ik heb een loopbaan gehad waarvan ik als jonge man nooit heb gedroomd. Ik ben Minister van Staat, wat kan ik nog meer verlangen? De natuurlijke strijdlust die in mij zit, en die ook in mijn oom zat, heb ik kunnen botvieren in dienst van iets dat ik beschouw als een ideaal - al is dat dan een groot woord.
Er zijn natuurlijk ogenblikken dat ge op uw ‘sjik’ moet bijten, dat ge een huid van ‘pinnekensdraad’ moet hebben, maar dat moet ge er allemaal bijnemen, het hoort erbij.
Wat ik vooral waardeer, is toch dat ik in mijn milieu gebleven ben, bij de kameraden van Berchem: sommigen ken ik van jongs af, anderen heb ik geboren zien worden. Ik ben nog altijd voorzitter van de socialistische harmonie, waarvan de muzikanten arbeiders zijn, en ik stap nog altijd achter hen op. Het bestuur van de afdeling bestaat uit mensen die in de fabriek werken en een paar onderwijzers, met ook al eens een hoogvlieger erbij, iemand die universiteit heeft gedaan. Het zijn allemaal kleine mensen: daar kom ik
| |
| |
uit, daar blijf ik bij. En voor die wat te kunnen doen, is mijn grootste vreugde en mijn sterkste voldoening.
Uitzending: 5 mei 1975.
Jos van Eynde als polderbison gezien door Stef van 't Pallieterke.
|
|