| |
| |
| |
Georgette Hagedoorn
‘Julianahof’ Zwarteweg 70 J, Den Haag (Nederland)
U woont hier onverwacht romantisch, zo midden in de stad.
Is het niet fantastisch? Dat verwacht je toch helemaal niet als je hier de straat binnen komt lopen? Voor mij is het hier een oaze, hoor. Ik bedoel, als ik zo 's avonds gesloopt uit de schouwburgen ergens uit den lande terugkom en ik hoor deze stilte, of ik voel die stilte, laat ik het liever zo zeggen, dan is het net of de klokken 100 jaar achteruit worden gezet en of je in een heel oud vertrouwd dorpje thuiskomt. Dat is ook de reden waarom ik al die ellende hier verdraag, alle ongemakken mag ik wel zeggen.
Ja, er loopt inderdaad een pittig verhaaltje over de akkommodatie hier...
Nou, dat loopt niet, dat staat daar, hoor! Ja, dat zijn ze daar dan, te midden van het grasperk, de ouderwetse gemakjes. Nou, ik moet zeggen... Toen ik hier pas kwam, vond ik het enig; als je dan een merel boven je dak had, dat was iets verrukkelijks. Maar toen ik later dan zo 's win- | |
| |
ters wel eens ijs moest hakken, dan was dat natuurlijk allemaal wel moeilijker. Ik heb eens een schitterend geval gehad: de baas van mijn zoon uit Amerika, die was hier met een keurige mevrouw en op een gegeven moment vroeg hij mij: Georgette, where is your powder-room, het damestoilet? Nou weet ik niet of u ooit gezien hebt hoe in Amerika de powder-rooms zijn, maar dat zijn balzalen. Dus moest ik tegen dat mens zeggen: Outside. En het regende ook nog! Toen moest ik haar dus met een paraplu door het gras naar dat huisje toe brengen en een emmertje meenemen en zo... Nou, ze is nooit meer bij me gekomen hoor, nooit!
Sindsdien heb ik me verbeterd. Er stierf hier een vrouw en dan heb ik dit huisje kunnen krijgen: ik beschik nu wel over zo een minuskuul plaatsje. Daarbij heb ik nu ook een badhokje. Ik heb namelijk de alkoof van mijn buur ter beschikking gekregen. Mijn badhokje hangt dus boven zijn kamer. Op dit hofje beschikt elke bewoner over twee kamers: een beneden en een boven.
Woont u hier al lang?
Nou, sinds de dood van mijn man eigenlijk al. Dat was Martinus Nijhoff, zoals u weet. Bij hem woonde ik in een nog veel romantischer huis, een oud kloostertje in de Kleine Hazenstraat uit... nou zo'n beetje 1430. Daar was alles wat je je maar dromen kan: oude plavuizen, Boergondische deurtjes, een schitterende tuin met drie hele oude moerbeibomen erin - ja, die waarschijnlijk Oldenbarnevelt nog gezien hebben -, duizenden vogels die in de wingerd, in de klimop ieder jaar hun nest kwamen bevolken. En dan hadden we in het midden van de tuin een fonteintje, dat we hadden gemaakt van een oud beeldje, een kopie van een Verrocchio uit Florence, u weet wel, dat jongetje met die vis. Het jongetje staat nou op het graf van mijn man.
Nou ja, toen hij gestorven was, sloeg die deur dicht; ik moest eruit en wat anders zoeken. Het was toen nog niet
| |
| |
zo eenvoudig, maar dat was nog niet het ergste. Ik zag me toch niet op een moderne flat komen. Dat kon ik niet meer verdragen, want ik vind de sfeer zo ontzettend belangrijk en die heb ik hier echt wel. En ook de stilte. De stilte, dat is iets fantastisch hier, vooral 's nachts. Vóór de oorlog woonden hier oude vrouwtjes maar de plaats werd gebombardeerd tijdens de oorlog en dan heeft men de vrouwtjes geevacueerd. Dan zijn hier mensen komen wonen om een dak boven hun hoofd te hebben.
Is er hier geen gevaar voor slopen? Hier vlakbij loopt een nieuw viadukt, heb ik gezien.
Ho, als u dit jaar hier eens was geweest en u had daar de bulldozers als mensen, als vleesetende mensen hier rond zien darren en alles tegen de grond halen en wegmaaien... Je bent wel gek als je nog gelooft dat het hier ooit zou blijven staan. We hebben het natuurlijk wel vreselijk geprobeerd en vreselijk gehoopt, maar ik zie het niet zo zitten, hoor. En als het dan eenmaal zover is, als we dan ook onder zo'n grijptoestand komen en verpletterd worden, waar moet je dan heen? Dit huis is een toevluchtsoord geworden voor vele mensen die echt de rust willen hebben: schilders, etsers en dichters, vele aardige mensen mag ik wel zeggen. En voor mij dan: ik ben nou 65, dus ik mag niet meer aan een gesubsidieerde troep, want meestal zou je dan de plaats zoeken waar die troep is. Maar ik moet het nou hebben van vrije produkties en dat kan overal in het land zijn. Dus voor mij is eigenlijk het beste dat ik in de buurt van een station zit. Ik kan niet zover weg. Ik heb er al over gedacht: ik ga de stationschef maar eens opvrijen!
Ik dacht dat een moderne vrouw met de wagen reed.
Nou trapt u op mijn complex!
In alle onschuld, moet ik zeggen!
| |
| |
Ja, ik heb niet alleen geen wagen, ik heb het rijden nooit geleerd gekregen. Dat is iets verschrikkelijks, een drama in mijn leven! Ik heb 95 lessen gehad - dat is niet mis, hé - en toen moest ik dan mijn eerste eksamen doen, het was hier vlak in de buurt. Ik zat precies één minuut in de leswagen toen daar een agent stond met zo'n bord, zo'n stopbord: ik heb die man blijkbaar helemaal niet gezien; in mijn agitatie heb ik de man met bord en al omvergereden. Nou, binnen de minuut heb ik al de verbuigingen van de Nederlandse scheldwoorden gehoord. Toen zei de man, die het mij geleerd had: ‘Nou ga ik u fysiologisch aanpakken.’ - Daar bedoelde hij mee psychologisch, begrijpt u? - Hij trok er wel zijn jasje bij uit - dat vervulde mij met enige schrik - maar goed, ik zag de wanhoop in zijn ogen als hij mij wat uitlegde. Ik heb nog eens voor 5 lessen ingeschreven, maar de tweede was ook alweer een desaster. Het is een grote wanhoop in mijn leven: alles wat technisch is, knoppen en zo, dat maakt me niet alleen doodzenuwachtig, ik maak ze ook nog altijd allemaal kapot. Ik ben er gewoon als de dood voor. Ik ben nou al een lijst aan het maken met vragen die ik na mijn dood in het hiernamaals ga presenteren, en die vraag die staat al bovenaan: waarom was ik zo bang voor knoppen?
U bent een zestig-plusser, u staat in het begin van de derde leeftijd.
Geboren 4 april 1910.
Dat betekent dat u dit jaar pensioengerechtigd werd. Dat heeft uw leven veranderd?
De wereld verandert het voor je omdat hij je gewoon uitschakelt. Ze spreken van je als van ‘het krasse oudje dat nog met geen stok loopt’! Ofwel maken ze je komplimentjes in de aard van: ‘Nou mevrouw, voor uw leeftijd ziet u er nog goed uit’. Ik geloof niet in jaren. In de natuur
| |
| |
bestaan toch ook geen jaren, wel seizoenen. Ja, zo heeft de mens fazen. Voor mij zijn geboorte en dood belangrijk en de rest bestaat uit fazen, perioden dat je je gelukkig voelt en andere dat je je ongelukkig voelt. Is dat nou niet al te gek: op dinsdag ben je nog geen 65 en op woensdag ben je het ineens wel, met al de gevolgen vandien. Dat wil er bij mij niet in. Maar de wet zegt dat dit mag en dat dit kan. Als ik een lijfrente wil, krijg ik ze niet, want ze zijn bang dat ik ze niet kan betalen. Maar ik heb nog altijd het gevoel niet van ‘de tijd is daar om bij het vogelkooitje te gaan zitten en boekjes te lezen’. Ik wil spelen! Ik ben daar nog aan toe. Ik kan nog rollen leren en ben nog om aan te zien. Waarom zou je je na die fatale 65 niet mooi meer kleden? Dan hoor je de mensen zeggen: ‘Mevrouw, op uw leeftijd!’ Dat accepteer ik niet. Ik voel me nu veel beter dan toen ik jong was, want toen was ik altijd ziek.
Aan de andere kant vind ik het ook wel leuk ouder te worden. Als jonge aktrice wou je net als je kollega's hogerop. Als je wat ouder bent, kun je overzien hoe de levens gelopen zijn: een kollega van wie men zei ‘die wordt groot’, is niks geworden en een andere die nauwelijks enig krediet kreeg, is een grote meneer geworden.
Dan is er nog een ander aspekt. Door de praktijk heb je veel van de techniek geleerd. Je hebt heel wat ervaring. Waarom mag je daar niet van profiteren? Dat is net zo met Joris Diels. Hij kan het nog, hij kan nog meer dan vroeger maar hij is op pensioen. De rijpe vrucht wordt afgeslagen en weggeworpen.
Komt een oudere aktrice nog aan haar trekken bij het Nederlands toneel?
De situatie is dezelfde in heel de wereld. Denk aan Edwige Feuillère b.v. De jeugd is anti-ouderdom, verzet zich tegen het oude en denkt er niet aan dat ook hun beurt komt. De auteurs schrijven geen rollen meer voor ouderen: ze vinden
| |
| |
onze wijsheid irritant, ze vinden dat we alles verkeerd gedaan hebben. Vóór twee jaar zag ik jonge mensen die de rol van oude mensen speelden. Dat was niet goed. Het is niet omdat je een pruik opzet en een snor en wat bevend gaat lopen dat je het haalt: je straalt de oude man niet uit. Een jongere kan geen oude mens goed spelen: dat moet van binnen komen.
Je vindt dat ongenadig zijn al bij je kleinkinderen. Ze zeggen je: ‘Oma, wat ben jij oud. Jij kan niks meer. Je steekt het gas slecht aan.’ Maar dat zijn kinderen. Die vragen je een minuut later: ‘Oma, wat is een ziel?’ En dan weer: ‘Wanneer ga je dood?’
*
De gastvrouw heeft haar eetkamer op de eerste verdieping met een aansluitend keukentje dat ook boven de woning van de buur hangt.
In een hoek staat een minuskuul schrijftafeltje naast een boekenkast waarin de lievelingsboeken staan; die zijn vrijwel allemaal in het Frans en vele handelen over Parijs.
De grootmoeder van moederszijde heette Madame Delbassecourt; dit is haar portret.
Dit schilderij werd gemaakt door Jan van Heel, die de lievelingsschilder was van Martinus Nijhoff.
Een reminiscentie aan Antwerpen: de Onze-Lieve-Vrouwetoren, naar een uitspraak van Nelson: ‘The most lady-like tower of the world’.
*
Dit is nou een van mijn twee grote kamers. Nou denk ik dat u last van ruimtevrees hebt, hé?
Helemaal niet en het is in elk geval gezellig om te praten, dus dat is een voordeel...
| |
| |
Nou, het is een kwestie van millimeters. Je zit hier de hele dag ‘pardon’ tegen jezelf te zeggen! Enfin, zo blijft de beleefdheid in de wereld, zullen we maar zeggen.
De voordelen zijn niet te tellen! Nu even omkijken. U werd geboren in Haarlem, de stad waarvan ik altijd heb boren zeggen dat men er het mooiste Nederlands praat.
O ja? Ik weet het niet. Ik hoop het dan toch eens te horen! Ik ben er dan geboren, maar ik was wel meteen behept met een enorm slissende s. En die heb ik tot mijn 17 jaar met mezelf mee moeten dragen! Ten koste van 3 jaar oefenen van: slaap nu, sluimer, allemaal s-oefeningen, heb ik die pas weer verloren, dus... Ik ben trouwens helemaal niet zo weg van het Nederlands dat hier in Nederland gesproken wordt, hoor. Als je een uitzending ziet op de televisie, dan kun je altijd onmiddellijk de spreker identificeren met de streek waar hij vandaan komt: je hoort dan een Groninger, een Limburger, een Brabander en willen ze lollig zijn, nou ja, dan beginnen ze in het plat Amsterdams. Dan heb je natuurlijk ook nog het aantal mensen wat zo vreselijk deftig is, dat ze niet artikuleren. Ik ben laatst eens met iemand bij een visrestaurant binnengekomen en die zei: ‘Hejeostes?’ Ik begreep het helemaal niet. Ik zeg: wat is dat, ‘hejeostes?’ En dat was dan: ‘Heb je oesters?’ De oesters waren wel lekker, daar niet van, hoor.
De koningin, die spreekt prachtig Nederlands en ook prinses Beatrix. Die hebben niks van dat gemaakt deftige. Dat was duidelijk te horen toen ze De ster van Betlehem, dat lekespel van Martinus, aan het hof gespeeld hebben. Koningin Juliana las zelf de tekst van de engel, Beatrix speelde de rol van Eva, Irene van een engel en Christien het kind met de lantaarn.
Maar u bent niet alleen van Haarlem, u hebt ook nog een flink stuk Frans verleden.
| |
| |
Ja, ik had een ‘pur sang’ Franse moeder, maar een volbloed Amsterdammer als vader. Dat is wel tussen de stoelen vallen. Ik denk dikwijls bij mezelf: wat er nog normaal aan me is, dat is eigenlijk puur toeval! Het was namelijk zo dat de twee mensen die voor je vorming moesten zorgen, ieder vanuit een andere hoek met je praatten. Mijn moeder heeft hier in Nederland nooit wortel geschoten en mijn vader was wanhopig in Frankrijk. Moeder verzette zich tegen alles, tegen al wat op school gebeurde, tegen mijn vriendinnen. Ik kan dat nu pas begrijpen. Ze stond met haar voeten in een andere grond. Ze kwam op haar 23ste in Nederland en ze is gestorven toen ze 93 was, maar toen kon ze nog niet eens haar eigen naam uitspreken. Hollands spreken vond ze ‘secouer un sac de cailloux’! Ze zette je ook wel voor vreselijke toestanden: zo ging ze bijvoorbeeld met je naar een bonbonwinkel en dan wou ze van die echte Hollandse borstplaat kopen, maar vroeg dan aan de juffrouw ‘een platte borst’. Ja, daar zat ons leven vol mee natuurlijk.
Hoe kwam uw Nederlandse vader ertoe met een Parisienne te trouwen?
Dat is een lang verhaal, hoor. Kijk, mijn vader was oorspronkelijk tekenaar en nu praat ik van 1900 en nog wel eerder. Als jongeman al was hij ontzettend geïnteresseerd in iets wat toen nog niet bestond: de kleurenreproduktie. Ja, Toulouse-Lautrec en zo, die hadden dan wel die grote steendrukken, maar een kleurenreproduktie gewoon in de krant, dat bestond niet. Vader Werkte bij de firma Enschede in Haarlem, u weet wel waar de bankbiljetten en de postzegels gedrukt worden. Die hebben hem toen naar Parijs gestuurd, naar het atelier van Flammarion; die waren al een stuk verder dan wij hier en hadden de reputatie mooie boeken te maken. Hij leerde daar op het atelier een jongeman kennen, een vagebond schijnt het, een hele vreemde heer
| |
| |
maar iemand met wie hij kon opschieten, ook al noemde hij hem sale boche! Ik heb altijd nog spijt dat ik die niet gekend heb, want dat is achteraf mijn ‘oncle Jules’ geweest. Die Jules heeft hem toen eens thuis uitgenodigd. Mijn vader zat daar en hoorde in de kamer daarnaast een gesteun en gekreun en zei toen: Wat is dat? Wat heb je daar? Hij dacht eerst dat daar een poes lag of zo. Toen zei die jongen heel op zijn Frans: Ah, ça c'est ma môme qui crève! Mijn vader ging toch eens kijken en hij vond daar een beeldschoon meisje in bed liggen met goudblond haar en met, van haar Spaanse vader dan, een pikzwarte wenkbrauw, enfin iets beeldschoons. En die lag daar werkelijk te sterven, want ze wou absoluut geen dokter hebben. - Ze heeft altijd een harde kop gehad; ons hele leven is het ons niet gelukt een dokter bij haar te krijgen. - Toen heeft mijn vader het toch voor mekaar gekregen haar naar een ziekenhuis te laten brengen. En daar is hij haar toen iedere dag gaan opzoeken en, nou ja, daar is de liefde dan beginnen te bloeien. En hij vertelde haar maar van de ‘petits moulins’ en van de ‘jolies tulipes’, ‘les jolies fleurs de la Hollande’. En toen ze dan eindelijk beter was, heeft hij haar meegenomen naar Haarlem, waar nou zo mooi Nederlands wordt gesproken, wat haar niet gelukt is. Ik geloof dat dat toen een hele moeilijke tijd voor ze is geweest, want in die tijd was een ‘Parisienne’ een Parijse nachtvlinder. Dus de hele familie lag al uit de kom dat de zoon daarmee thuiskwam! En dan had je dat stijve Haarlem van toen, waar een vrouw met zo'n hoed op met pluimen, met haar tailletje en haar hele manier van wandelen en doen werd uitgelachen. De Hollander schijnt het altijd nodig te vinden op zulke dingen ostentatief te reageren en daarvan te roepen en te doen. Ze was de elegantie zelf en ze is dat ook haar hele leven gebleven. Maar dat viel in Nederland helemaal
niet mee. U kent het spreekwoord: wat de boer niet kent, dat vreet hij niet. Met andere woorden: wat hem niet aanstaat, kritizeert
| |
| |
hij. Omdat moeder altijd een paraplu mee had, werd ze uitgelachen. Ze hield dan ook niet van Nederland, ze haatte het. Maar als ze 's avonds met vader uitging, keek iedereen op straat om. Op zeker ogenblik moest vader bij zijn baas komen omdat de zaak verdacht leek. ‘Hagedoorn’, zei de man, ‘het is een delikate vraag maar ik moet ze toch stellen. Die vrouw waar je me leeft, is toch wel je vrouw?’ Toen zei mijn vader: ‘Hoezo?’ Ja, de buren hadden geklaagd dat er zulk ondeugend ondergoed aan de lijn hing, met roze strikjes en witte kantjes en zo! Voor Nederland was mijn moeder veel te modieus. En dat is nog niet zo erg veranderd. Toen ik uit Amerika terugkwam, had ik een prachtige hoedenkoffer mee, maar ze was vierkant. Wat ik op straat heb moeten horen! Dat is net zo met het boodschappenkarretje dat ik nu gebruik als ik ga winkelen. Ze hebben er altijd wat op te zeggen. Waarom toch? Je hebt als mens toch het recht aan te trekken wat je wil!
Moeder ging trouwens geregeld terug naar Parijs, naar haar Rue de la Gaité. Voor ik werd geboren, had ze aan iedereen gezegd: ‘Het zal een zoon zijn et mon fils sera Parisien.’ Toen ik werd geboren, is ze dan ook van pure kwaadheid voor zes weken naar Parijs gegaan en heeft mij in een crèche gedaan.
Wat hebt u van uw moeder geërfd?
Een enorm doorzettingsvermogen: dat heb ik tot het irritante toe. Ook l'esprit in woorden, wat mij nu weer goed te pas komt bij het vertalen van Pagnol, die een verrukkelijk woordenspel bedrijft. De Nederlandse taal heeft dat niet. De Hollanders nemen zichzelf au sérieux, ze kunnen niet met zichzelf lachen. Dat is een gevolg van het klimaat, denk ik. Daarbij had mijn moeder dan nog Spaanse chromosomen.
Welke taal werd er bij u thuis eigenlijk gesproken?
| |
| |
Ik ben dus altijd in twee talen opgebracht en thuis spraken we alles door mekaar op het laatste, zo van ‘va chercher la pannetje’ en ‘ferme le deur’. Dat is natuurlijk toch een heel groot probleem geweest. Achteraf ben ik ontzettend dankbaar dat ik toch dat Frans heb geleerd. Ik heb nu 45 jaar op het Nederlandse toneel Nederlands gesproken, maar ik heb meer dan 16 jaar het Franse chanson gediend. Vóór de oorlog kon dat allemaal, want iedereen, de goede families spraken Frans, stuurden de kinderen naar het buitenland om er Frans te leren; nu is het niet eens meer een verplicht vak op de scholen.
Wat beschouwt u zelf als uw moedertaal?
Ik dacht altijd Frans, omdat ik in het Frans vloek. - Ja, dat doe ik dan wel nog eens als het me te machtig wordt. Ik probeer dame te blijven, hoor. - Laatst heeft iemand eens gevraagd: hoe kan je iets blijven wat je nooit geweest bent? Dat is dan weer een ander verhaal. Ik droom ook in het Frans. Dat is ontzettend gek.
In welke taal telt u?
Tellen? Dat kan ik niet, dat doe ik niet. Ik raad altijd maar zo'n beetje, maar goed, u bedoelt 2 en 2 is 4?
Ja!
Daar ben ik ook nooit zo van overtuigd geweest. Ik werd ook altijd de klas uitgegooid omdat ik dan zei: wie zegt dat? Ja, met dat slissen. En dan moet je ‘sjorsjet’ heten. Het is verschrikkelijk. Maar het gekke is dat ik in het Frans niet sliste.
Ha nee?
Nee, daar kon ik gewoon de s zeggen, maar zodra ik Nederlands sprak, sprak ik zó. Toen ik dus naar de toneelschool ging later, toen moest ik, dat was iets verschrikkelijks, toen moest ik eksamen doen en daar kreeg ik een
| |
| |
voorgeschreven gedicht en dat heette natuurlijk Afscheid. En dat begon met: ‘Het schip voer af, zij oogde 't na... Het zonlicht ging met hem.’ Nou, dat was een desaster natuurlijk, een desaster.
Dat is dat bekende gedicht van Boddaert.
Jaja, van Marie Boddaert. Het was ontzettend! Maar in het Frans, wat ik daarna heb gedaan, ging het wel. Het zal wel iets psychologisch wezen, denkt u niet?
Zou natuurlijk altijd kunnen. Voor toneel kiezen was in die tijd nog wel een hele beslissing. Vonden uw ouders het goed?
Helemaal niet goed. Je ging het bordeel in. Moeder zei: ‘Ah, la malheureuse! Ma fille est perdue. C'est la mort de son père.’ Dat was de tijd dat men zei: Moeder, haal de was binnen, daar komen de komedianten! - De komedianten waren toen zo arm, dat wanneer ze wat aan de waslijn zagen, ze het meepikten.
Had men op school al opgemerkt dat u akteertalent had?
Nou, dat zat zo: ze hadden op school alleen maar gemerkt dat ik tot de betere soort imbecielen hoorde. Ik was al ruim 15 jaar en toen zat ik nog op de lagere school. Ik kreeg al niet eens een beurt meer, want ik had voor alles een nul. Dat kwam ook wel door het feit dat ik afwisselend in Frankrijk en Nederland woonde. En ik interesseerde me dus voor niets van de school en alleen maar voor de dingen buiten de school. Maar ja, toen is er op een gegeven moment een feest geweest. Ik geloof dat de direkteur 25 jaar aan de school was en die heeft toen ineens het plan opgevat om een toneelstukje op te voeren, zoals dat dan vroeger ging. Een journalist, ene Cannegieter, had een sprookje van Grimm bewerkt en nou, daar kreeg ik dan de hoofdrol in, want daar was ik dan nog wel blijkbaar goed voor. En ja, toen ben ik net geworden als Spoel in de
| |
| |
Midzomernachtsdroom, de man die alles wil spelen. Dus ik ben toen met een soort gloeiende breinaald opgeprikt, ik heb de kostuums ontworpen, de programma's getekend, enfin alles, alles wat maar te doen was, heb ik gedaan. En het was erg leuk voor ons want het werd geregisseerd door, misschien zegt u dat nog wat, Nolst Trénité...
Charivarius?
Hij schreef onder de naam Charivarius. Die regisseerde het. Die had dan weer een vriend, namelijk Jonkheer A.W.G. van Riemsdijk - dat was eigenlijk de baas van mijn vader -, die dan ook nog de hoofdredakteur was van de Oprechte Haarlemsche Courant, die ook bij Enschede werd gedrukt. Die man schreef enorm veel toneelstukken zoals Pro Domo, waarin Louis Bouwmeester nog is opgetreden, enfin, allemaal prachtige stukken. En die was ook voorzitter van het Nederlands Toneelverbond. En daar hing de toneelschool in Amsterdam weer van af, want toen bestond het woord subsidie niet, het moest altijd uit kapitalen komen. Die man had er zo'n plezier in dat ik niet meer te houden was, dat ik alleen nog maar aan dat toneel wou, dat hij er wat voor wilde doen. Hij wist dat ik het thuis niet dorst te zeggen en zo zei hij dan op een goeie dag: Nou, weet je wat, ik zorg dat jij toelatingseksamen doet. Lukt het, dan praat ik wel met je vader, anders moet je maar verder zien op je eenzame pad. Dat is dus gebeurd en ik kwam dus met dat slissende gedicht voor de dag en de gezichten van die juryleden stonden direkt al helemaal op onweer. Of ik nog wat anders van buiten kende? Ik dacht toen: nu of nooit. Ik moet ze met mijn Frans verpletteren, want zoals gezegd, sliste ik in het Frans niet. Nu had je in Haarlem, zoals in vele steden, de Alliance Française die ervoor zorgde dat daar echte Franse troepen kwamen spelen. Een half jaar daarvoor had ik voor het eerst met mijn ouders meegemogen en L'Aiglon zien spelen. Ik verstond het hele stuk
| |
| |
en was er zo van onder de indruk, dat ik er drie dagen koorts van had gehad: vooral de hallucinaties van l'Aiglon in de Wagramscène vond ik fantastisch. Toen bleek dat mijn moeder het stuk in haar boekenkast had. Ik heb het eruit gepikt en het is mijn livre de chevet geworden: iedere avond heb ik erin zitten lezen en leren bij een kaarsje dat bij het bed stond. Ik kende dat dus helemaal van buiten. En toen ik dan de mist inging met dat Afscheid, heb ik een heel gedeelte uit de Wagramscène gedaan. En ik heb ze om de oren geslagen met ‘la gloire de la France’! Toen zag ik ze opveren en toen heb ik toch blijkbaar een soort vonkje kunnen laten merken, dat ik toch niet helemaal een dorpsidioot was. Toen ben ik voor drie maanden geslaagd. Jonkheer A.W.G. van Riemsdijk heeft met mijn vader en mijn moeder gesproken en ik ben er dan naartoe gemogen. Die drie maanden werden telkens verlengd, en zo ben ik er drie jaar geweest en heb er al mijn ongerieven afgeleerd en heel veel dingen bijgeleerd natuurlijk.
Tot met het eindeksamen?
Ja, maar dat eindeksamen heb ik nooit gehad. Nee, ze zegden van tevoren al: Je mag eksamen doen, maar zakken doe je toch. Al was ik toen nog nooit in Antwerpen geweest, toch heb ik binnen bij mezelf gedacht: ‘Joa moar neeje’, wat ze in Antwerpen zo kernachtig zeggen. En toen zijn we met z'n drieën naar Het Verenigd Toneel in de grote Stadsschouwburg van Amsterdam gegaan om te hospiteren bij Eduard Verkade, die net vele kindertjes nodig had voor L'Oiseau bleu van Maeterlinck. Ik werd aanvaard om te figureren à 75 gulden de maand.
Uw echt debuut was de rol van Jantje in ‘Uitkomst’ van Heyermans. Dat was in 1928.
Jaja, Uitkomst was dat, dat schitterende stuk van Heyermans. Door de gemeente Amsterdam werd er toen een mo- | |
| |
nument onthuld, een borstbeeld van Heyermans, dat nog in het Vondelpark staat, en daar moest Verkade dan een toepasselijk stuk bij spelen. Hij koos Uitkomst, dat eigenlijk een van de allermooiste stukken van Heyermans is, met zo'n felle strekking. Ik zag er toen meer uit als een jongetje dan als een opkomende jongedame. Ze hadden immers mijn haar afgeknipt en toen hoefde ik alleen maar het pakje aan en ik was een volledige jongen. Wij hebben het wel in erg korte tijd moeten doen, maar het was wel een belevenis in je leven.
Later hebt u nog in dat stuk gespeeld, maar dan in een andere rol. Ik las namelijk deze kritiek: ‘Opmerkelijk was haar kreatie van de Zwaan in Heyermans' “Uitkomst”.
Ja, dat is nog maar een 7 jaar geleden of zo iets. Toen hebben we dat eerst voor het Holland Festival gespeeld. Voor mij was het biezonder leuk dat mijn zoon Jules toen de rol van Jantje had en dat ik de rol van de Zwaan mocht spelen. Nou, dat is wat hoor als je je eigen kind op je vleugels naar de sterren mag vliegen! Die scène komt daar in voor. Ze hebben dat stuk zelfs in Parijs gespeeld in het Festival du Théâtre des Nations. Natuurlijk zeiden de Parijzenaars die de affiche zagen: Qu'est ce que c'est: ‘uitkomst’? We hebben in het teater Sarah Bernhardt gespeeld en dat was een fantastische belevenis, hoor!
Maar dan krijgt u uw eerste Shakespearerol en dat is belangrijk geweest.
Nou, dat is een heel grote mijlpaal in mijn leven geweest nadat ik nog enkele kleine rolletjes had gespeeld, o.a. in de Chapeau de Paille de l'Italie, onder Johan de Meester, die toen net van het Vlaamse Volkstoneel in België kwam. Het was Johan de Meester die me ineens opdroeg de rol van Ariël, de luchtgeest, te spelen in De Storm van Shakespeare, vertaald door Martinus Nijhoff. Dat is dan misschien wel
| |
| |
de grootste biezondere mijlpaal op die levensweg van mij geweest. Want Martinus Nijhoff kwam eens een keer, op de tweede of de derde repetitie al, en dan hoor je ineens ‘ting’ en alles verschuift ineens in je. Dat is wat ze dan ‘le coup de foudre’ noemen. Hij had het blijkbaar ook, want heel spoedig is dat opgebloeid tot een zeer schone liefde, mag ik wel zeggen. Zijn moeder was net dood, waar hij heel veel verdriet van had; zijn broer, van wie hij zeer veel hield, ging net vertrekken naar Indonesië, toen nog Nederlands-Indië, en dat waren in die tijd afscheiden voor het leven en dat is het ook bij hem geworden: hij is nooit teruggekeerd. Dus ik kon toen echt nog heel veel voor hem zijn. Maar ja, na een tijdje kwamen er toch wel immense grote moeilijkheden. Kijk, hij was 18 jaar ouder dan ik, hij was getrouwd en had al een vrij groot zoontje. Ik was pas 18, hij was dus precies het dubbele, en op die leeftijd is dat een enorme afgrond, die bijna niet is te overbruggen. Ik kan beter zeggen: hij liep al een stuk vooruit op die levensweg en ik was er nog lang niet aan toe om hem in te halen. Hij was een uniek dichter en ik wist eigenlijk nog maar nauwelijks wat een gedicht was. Ik wist het wel, maar ik begreep het nog niet zo goed. Hij was een ‘homme du monde’, hij had vrienden, vriendinnen en ik zat nog altijd verankerd in die kokon van mijn huis, van mijn ouderlijk huis. En daar had ik ook altijd geleerd dat als twee mensen van elkaar houden, ze met elkaar trouwen. En dat kon niet, want zijn vrouw wilde niet scheiden en zo. Ja, het kon dus gewoon niet. En dat heeft toen thuis enorme moeilijkheden en spanningen gegeven; moeder liet me zelfs schaduwen door een detective. Hoe dikwijls heb ik niet moeten horen ‘que je serais la mort de mon père’ en daar kon ik niet tegen. Ik begon pas een carrière op te bouwen en... ja... ik kon op het laatste niet meer denken, ik kon mijn
rollen niet meer leren, ik stond te stuntelen op het toneel. Toen hebben we daar met mekaar over gepraat en ik heb
| |
| |
gezegd: Ik zal moeten kiezen, ik kan dit zo niet doen. We hebben toen afgesproken dat we mekaar een half jaar niet zouden zien en dat hebben we ook gedaan, maar dat half jaar is dan uitgegroeid tot 16 jaar. Ik bleef volkomen verpletterd, in mijn eentje achter, want hij reisde onmiddellijk af naar Frankrijk of naar Italië, ik weet het niet meer.
Enkele tijd later kwam ik in een stuk met Ben Royaards en ben op hem verliefd geworden, maar dat was helemaal iets anders. Hij was een allerliefste man, die mij weer een beetje op de begane grond bracht en die me weer wat rust in mijn leven gaf. Ik ben toch van hem gaan houden en daar ik coûte que coûte uit het ouderlijk huis weg wou, zijn we vrij snel met mekaar getrouwd en hebben ook vrij snel 2 zonen gekregen. Het gekke is geweest dat ik dus Nijhoff 16 jaar niet gezien heb, hoewel mijn vader in Zeeland in Zoutelande een klein zomerhuisje had, waar wij iedere zomer zaten en Martinus Nijhoff op geen 10 km afstand ook een huisje had. En hoewel we daar dus alle twee iedere zomer waren en er daar maar één wandeling over het strand was of door een achterpaadje, hebben we elkaar nooit ontmoet.
Vóór hij afscheid nam, gaf Martinus me een beeldig antiekkistje met al onze souvenirs: zijn brieven, mijn brieven, enfin, alles wat ik gekregen had. Dan gaf hij me ook zó'n groot stuk luxe Franse zeep en toen zei hij daarbij: Als dit stuk zeep op is, dan zien wij mekaar weer. Nou, dat ging allemaal als een relikwie in dat kistje. Ik heb veel gereisd, veel verhuisd, we hebben 6 jaar in Antwerpen gewoond, we zijn weer teruggekomen in Holland in de oorlog, we hebben midden in de hongerwinter gezeten, dus we hebben alle ellende meegemaakt. Op een dag, toen alles weer een beetje teveel werd - ik had dan zo ‘mon petit coin’ met dat kistje -, toen maakte ik het weer eens open en haalde dat prachtige stuk zeep eruit en ik dacht: als ik me toch bedenk dat ik iedere dag mijn arme kinderen af sta
| |
| |
te schuren met iets van een schuurmiddel met Vim... - ho, dat mag je niet zeggen, dat is reklame! - ...goed, met een schuurmiddel dus, terwijl ik zo een goddelijk stuk zeep heb liggen, waarom gebruik ik dat toch niet? En dat zou Martinus gewild hebben. Ik ben dat dus gaan gebruiken en zo na een week of zes kwam de bevrijding met alle moeilijkheden en toestanden. Na een paar maanden kreeg Ben een aanbieding om naar Den Haag te komen als direkteur in wat toen dan nog Hofstad Toneel heette of het Haags Toneel of zo iets... Ik weet niet meer precies, hoe het heette. Maar ik zag het al niet zo erg zitten, want hij moest daar met drie tegelijk direkteur zijn; dat is altijd gevaarlijke ‘linke soep’, zeggen ze hier in Holland. Ik had zo met die kinderen gesjouwd en die kinderen waren zo achterop gekomen met de school, dat ik gezegd heb: laat me nou voorlopig naar Den Haag gaan - in die tijd was een engagement maar 8 maanden of 6 maanden, nooit een jaar -, dan kunnen de kinderen tenminste thuisblijven met iemand die voor ze zorgt. Ik schreef aan een vriendin: weet jij niet iemand die een kamertje voor ons heeft waar we dus telkens zo een paar nachten kunnen slapen, verder zullen we veel in Amsterdam zijn. Ik kreeg een brief terug: ik heb een goede vriend en die woont in Den Haag en die zal jullie zeker willen helpen want hij is een alleraardigste man. Dus wederom op een 13de - alles gebeurt bij mij altijd op een 13de, al de goede zaken op een 13de - ga ik daar naar toe, ik bel aan, wie doet me open? De zeep was op... Martinus! Toch net een sprookje, hé?
Inderdaad.
...En binnen 5 minuten... - u ziet dus weer dat de tijd die door mensen is vastgesteld, dat dat niet waar is, hé -, die 16 jaar waren ineens vervaagd in 5 minuten. Ik was toen in de faze gekomen waar ik hem had ingehaald, zou je kunnen zeggen. En zoals ze zeggen: the milkman always
| |
| |
rings twice, deze keer was ik toch niet meer terug te houden. Ik voelde nu dat ik het kon opbrengen; het huwelijk met Ben was toch al min of meer de mist ingegaan en zijn scheiding heeft geen enkele moeilijkheid opgeleverd. Ben is vrij snel hertrouwd met Lea, een nichtje van Jos Gevers, en is dol en dolgelukkig met zijn tweede vrouw geworden, veel gelukkiger dan met mij. Hij heeft ook weer twee zonen gekregen, dus dat was allemaal prachtig. Maar bij Martinus en mij zat het allemaal weer veel moeilijker. Zijn vrouw wou nog altijd niet scheiden en ja... ik werd dus, wilde ik bij hem zijn, wel gedwongen om, zoals men dat vroeger noemde, ‘in ontucht te gaan leven’. Tegenwoordig zeggen ze: ‘ik hok met hem’, ‘ik ben aan het hokken’. Maar dat heb ik dus zeven jaar gedaan, ik heb zeven jaar met hem gehokt.
Dat is een intense belevenis geworden, want hij was niet alleen een groot woordkunstenaar, hij was ook een enorme levenskunstenaar. Hij kon van het gewoonste een feest maken. Als ik naar een klein dorpje of een stadje moest om daar een avond te zingen, dan wist hij er altijd iets interessants bij te bedenken of ontzettend lekker te gaan eten ergens. Het was altijd iets. In december 1951 stond zijn vrouw eindelijk toe om te scheiden en wij trouwden op 3 april 1952. Martinus zei toen tegen mij: Nu kan me niets meer gebeuren. Dat zijn uitspraken waar het lot blijkbaar niet van houdt, want enkele maanden later, in januari 53, stierf hij binnen het half uur aan een hartaanval en was het allemaal afgelopen. Voor mij was het vreselijk. Wij waren net begonnen met ons hele leven te veranderen: ik zou met mijn werk kappen, hij zou met mij buiten gaan wonen. Hij wilde absoluut weg voor hij 60 zou worden want hij wilde geen jubilee, hij wilde niet gevierd worden en hij had één grote droom: naar het Heilig Land te gaan: Jeruzalem, Bethlehem, waar hij allemaal zo schitterend over geschreven had in zijn lekespelen en dat zouden we allemaal gaan
| |
| |
doen... En dat wordt waarschijnlijk mijn allerdiepste en allergrootste vraag in het hiernamaals: Waarom heeft dat nou niet gemogen? Waarom hebben we die droom nou niet tot werkelijkheid mogen brengen en ben ik dus eigenlijk met iets volkomen onvolledigs in mijn handen achtergebleven? Want het is iets dat ik nog altijd niet kan verwerken. Het andere, daar leer je mee te leven, dat gat wat in je ziel geslagen wordt bij zo'n dood, maar dit blijft voor mij nog altijd dat onvolkomene waar ik mee achter ben gebleven.
Praat u nog wat over hem. Hoe was hij?
Dat is moeilijk te zeggen. Hij was een man met zo ontelbaar vele facetten dat je iedere dag een andere man had, iedere dag was ik weer verbaasd over een geheel nieuw aspekt in zijn karakter. Iedere bezoeker ging van bij ons weg met een andere indruk van Pom, zoals hij genoemd werd. Hij had ook een enorm vermogen om naar iemand te luisteren, zo erg zelfs dat die dan ook alles aan hem vertelde. En dan wist hij het probleem wat besproken werd, op zo'n trefzekere en heldere manier op te lossen, dat die bezoeker wegging uit het huis met het gevoel dat hij Martinus en Martinus hèm volledig begrepen hadden. Hoe dikwijls ik na zijn dood van vrienden of van zich vrienden noemenden, heb moeten horen, en ook in de kranten heb moeten lezen, dat alleen zij Martinus Nijhoff ooit begrepen hadden... Nou, ik laat ze maar in de waan.
Voor zijn eigen werk was hij heel moeilijk. Hij was echt een aarzelaar en was alleen met gloeiende breinaalden achter dat schrijfbureau te krijgen. Hij had altijd dezelfde uitvlucht: als ik maar eenmaal de eerste regel heb... Nou, die vond hij wel, die eerste regel, maar die was nooit goed genoeg en die eindigde dan in een klein propje in de prullenmand, wat ik dan daarna, als hij de kamer uit was, eruit viste, natuurlijk weer gladstreek en bewaarde. Als hij wel
| |
| |
geïnspireerd raakte, en dat was heel moeilijk, dan moest ik als een Cerberus de deur en de telefoon bewaken, want als er ook maar iemand gebeld had, dan was hij dolblij want dan kon hij zich daarna niet langer meer koncentreren, beweerde hij... Als dat dan wel lukte, als hij zich wel koncentreerde, dan ontstond wat ik altijd noemde ‘mijn glazen man’. Ja, het klinkt een beetje gek, maar keihard was hij dan en toch heel breekbaar. Hij stond dan voor zijn raam naar buiten te kijken, naar iets te luisteren wat alleen hij hoorde, en dan keek hij naar die vogels en naar dat beeldje van ons, dat fonteintje, en dan, ja, dan hoorde hij iets waar een gewoon mens niet bij kan. Ik verliet dan pijlsnel de kamer en liet hem zo lang mogelijk alleen. Daar regeren vooruitzien is, begon ik dan alvast iets lekkers voor hem klaar te maken. En dan ineens, als een wervelwind, stond hij naast me, naast het fornuis en begon voor te lezen wat hij geschreven had. Ik was natuurlijk verbijsterd wat voor schoons ik weer hoorde, maar terwijl hij het voorlas, zag ik dan altijd die hand, een beetje kinderlijk zo, alvast in de pan grijpen; het ene stukje wat lag te sudderen, verdween na het andere en dan wilde hij vooral mijn kritiek horen. Als ik die dan een beetje aarzelend had uitgesproken, liep hij weg. Hij had altijd enorme grootspraken van: ‘Had ik toch maar talent! Schrijven is schrappen!’, allemaal van die prachtige volzinnen. Dan ging hij weer verderwerken en ik kon dan natuurlijk aan een nieuw pannetje beginnen want dat was helemaal leeg. En hij wilde wel graag leven als een vrije vogel, hij wilde een vrij mens zijn, maar hij was toch het allergelukkigst als hij een taak te vervullen kreeg waar hij een goed... hoe noem je dat nou...
...waar dwang achter zat?
Ja, niet dwang... discipline, waar hij grote discipline voor op moest brengen. Bijvoorbeeld, de twee oorlogen is hij alle twee in dienst geweest en dat is voor hem, dat kun je
| |
| |
ook in zijn gedichten lezen, eigenlijk zijn gelukkigste tijd geweest; dat beantwoordde aan iets van zijn wezen. Dat was ook zo bij Johan de Meester, voor wie hij jarenlang kunstredakteur is geweest.
Senior...
Senior ja. Dat was bij de n.r.c. in Rotterdam. Martinus had een reuze zwak voor De Meester en dus schreef hij die kritiek voor één mens, gewoon omdat Johan de Meester hem dat gevraagd had. Maar die moest toch ook regelmatig een telegram sturen, zo van: ‘Dichter uit de Spreeuwenlaan, hebt gij heden niet gedaan?’ Hij moest altijd maar weer opgeprikt worden. Enne... Wat wou ik nou vertellen? Ook zijn tijd aan het ministerie, dat zijn allemaal tijden geweest, dan zat hij in een gareel en dat vond hij eigenlijk heerlijk.
Er was ook een groot kontrast bijvoorbeeld in zijn wezen tegenover de vrouw naast hem. Hij kon dus vreselijk streng zijn en ja... dan was hij ver weg en plots begon hij als een jongen baldadig te plagen. Hij kon ook vreselijk baldadig zo op zijn knieën slaan van het lachen, terwijl zijn ogen ergens keken waar je hem niet volgen kon. Hij verlangde eigenlijk van zijn vrouw dat ze een beetje een strenge moeder zou zijn, maar hij wilde ook weer het volkomen onbevangen kind in haar zien. Tegen mij zei hij altijd: Jij moet op je instinkten leven. En als er iets misging dan zei hij: Jij hebt niet op je instinkten geleefd. Hij kon je ook heel onverwacht voor een schilderij of iets heel moois brengen en zeggen: Wat vind je daarvan? En naar wat ik zei, luisterde hij dan, dat vond ik zo merkwaardig, terwijl hij toch echt een heel groot intellektueel was. Een van zijn vaste uitspraken was nog: het leven is altijd nog gekker dan je denkt.
Hiermee zijn we een flink stuk op uw levensgeschiedenis
| |
| |
vooruitgelopen. Laten we nog even teruggaan. U trouwde in 1931 met Ben Royaards. U hebt twee zonen van hem. Zijn ze allebei akteur?
Nee, alleen Jules. René is in Amerika bij de t.v. Hij houdt zich daar bij de regionale televisie bezig met allerlei technische dingen, het maken van commercials, het kopen van stukken van de bbc en zo meer.
Met Jules is dat een hele geschiedenis geweest. Hij wou niet naar het toneel, ook al kon je, toen hij twee, drie jaar was, al zien dat die jongen van talent bulkte. Maar hij heeft er nooit aan gewild. Hij drukte zich, zoals dat hier heet. Als er op school feestjes waren of stukjes werden gespeeld, deed hij er nooit aan mee. Ik begrijp het wel: als je een vader en moeder hebt die altijd weg zijn en als ze er zijn, alleen maar denken aan premières, dan is dat voor een kind natuurlijk vreselijk. Vader altijd aan een schrijfbureau zitten te vertalen en ma altijd bezig met al de toestanden van de chansons en van het toneel... Enfin, hij wilde niet. Toen kwam hij van het lyceum af in Amsterdam, had een meisje en de familie vond dat hij studeren moest. Hij is toen een tijdje geologie gaan studeren, maar dat is een enorme afgang geworden. Ik geloof dat hij twee keer naar de zaal is gegaan, naar de lessen, en toen heeft hij het met het studeren en het verkeren gedaan gemaakt. Dan moest hij soldaat worden maar werd afgkeurd. Toen dacht ik: nou, laat hij dan die 18 maanden maar bij mij verdoen. Hij is bij mij in Den Haag komen wonen en deed van allerlei wat: reed mij met de auto en zo naar al de plaatsen waar ik spelen moest, - toen was Martinus al dood. Hij werd dus zo'n beetje mijn rechterhand.
Op zeker ogenblik heb ik met Martinus Nijhoff een groep gemaakt om de lekespelen te spelen, die hij ter nagedachtenis van zijn moeder had geschreven. Die staan verzameld in Het heilig hout. Zijn moeder was een vrome
| |
| |
vrouw die zelfs heilsoldaat was geweest. Hij had een grote verering voor haar. Op 15 augustus 1912 had ze hem een bijbel gegeven, die nu met Martinus in het graf ligt. Daar had ze in geschreven:
‘Mijn zoon vergeet Mijne wet niet
Vrees den Heere, wijk van het kwade
Steun op uw verstand niet.
Vertrouw op den Heere met uw gansche hart.’
Martinus zelf heeft niet in God geloofd, maar hij geloofde wel in het goddelijke. Hij was een enorme bijbelkenner en dat is goed te merken in die lekespelen, waarin hij de figuren van Maria Magdalena en Petrus en vele anderen zo volmaakt tot leven heeft gebracht en ze begrijpelijk gemaakt heeft voor de mensen.
Wij gingen dus naar al die kerken die spelen opvoeren met leken, want het was verboden die met beroepsmensen in de kerk op te voeren. Nu zijn er bij de leken soms wel goede spelers, maar allemaal kunnen ze niet goed spelen: er zijn gewoonlijk twee of drie erg goede en de rest is van ‘een seinpaal links en een seinpaal rechts’, zoals ik altijd zei. Als we dan zo een voorstelling in een kerk hadden gezien, zei Martinus: Als dat nu toch eens kon zijn als in Oberammergau, daar wordt echt op gewerkt. En dat die mensen het telkens weer doen. - Dat neemt niet weg dat uit die lekespelers een paar grote aktrices zijn voortgekomen: Elisabeth Andersen en Henri Orri hebben beiden gedebuteerd in de rol van Eva in De ster van Bethlehem.
Toen wouen ze iets doen om Martinus te gedenken; ze wouen een steen in de gevel plaatsen. Gelukkig is dat niet gebeurd want dat huis is ook weer plat, is ook door de vleesetende dieren omgehakt. Toen heb ik ter nagedachtenis van Martinus met moeite een groep kunnen stichten, die Martinus heette. Het huis was groot genoeg en we konden daar makkelijk repeteren. Ik had de technische leiding maar Jules was er dan altijd bij, die moest de repetities leiden,
| |
| |
die moest allerlei klusjes doen en dan was er altijd wel een speler afwezig, dus viel hij in voor de rol. En toen we de eerste grote première hadden, in een kerk, toen bleef de meneer die de bode zou spelen weg, omdat zijn vrouw het naar vond dat hij die avond zou uitgaan - ja, dat doen dan debutanten: die hebben niet dat gevoel van eer; als wij doodziek zijn, dan komen we nog - Jules moest dan wel de bode spelen en hoewel ze allemaal anoniem optraden, - want ik wilde niet dat ze persoonlijk beoordeeld werden - kreeg hij toch in alle kranten de vermelding: de biezonder goede bode van Jules Royaards. Toen had hij het geroken, hij had toch gevoeld hoe heerlijk het was en toen heeft hij ineens tegen me gezegd: Zal ik toch maar aan het toneel gaan? Ik zeg: Nee, je gaat niet ‘toch maar’, je gaat aan het toneel omdat je het niet laten kan. Als je een meelopertje wordt, is het een ramp. Toneel is gulzig, vraagt alles en je moet ook alles kunnen. Geloof vooral niet in het sukses want dat is wind, het blijft niet en het wordt vergeten. Iedere avond beleef je drie uur iets anders, want het is nooit twee keer hetzelfde. Het is iedere keer een ander publiek en je moet er elke keer naar tasten. Ik ken geen triester iets dan akteurs, die ook dat vreselijk zware vak moeten ondergaan. Ik zeg altijd vak, maar als het een vak was, dan deed ik het niet, want een vak bestaat uit arbeidsuren en al dat soort dingen en een goede betaling, nou, dat is er allemaal niet bij aan het toneel. Het is een roeping, je moet het niet meer kunnen laten. Toen is hij eksamen gaan doen voor de toneelschool en toen was het precies hetzelfde gevoel dat ik heb gehad toen ik op die lagere school in dat kleine snertstukje stond, dat ik ineens, hoewel het toneeltje zo armoedig was, dat ik ineens voelde: dit is mijn eiland! Alleen op zo'n eiland zal ik kunnen leven en ademen. En dat heeft hij ook toen gehad. En ik moet zeggen dat ik grote vreugde aan hem heb beleefd. Hij is
een verrukkelijk akteur. Wat ik zo leuk aan hem vind: als
| |
| |
hij speelt, vergeet ik helemaal dat het mijn zoon is en als ik dan in de pauze hoor: ‘Oh, mevrouw, wat is uw zoon enig!’, dan denk ik: ja, dat is mijn zoon, dat was ik helemaal vergeten. Ik moet zeggen dat ik ook een paar regies van hem buitengewoon goed vond; het stuk b.v. dat nu gaat, de Venetiaanse tweeling, dat is een vreugde om naar te kijken.
Hij is ook de kleinzoon van de grote Royaards. Hebt u die ooit gekend?
Nee, die hebben we geen van allen gekend. Ik was net op de toneelschool en een van de eerste daden, die buiten de klas lagen, was dat wij de begrafenis van de grote Willem Royaards moesten bijwonen. Toen is het lied van de ‘Eerde’ uitgevoerd door Iona Dourigot als zangeres. Ik had hem graag gekend, hoor! Want dat is een man met een ‘level’ geweest en die kom je niet dagelijks tegen. Dan voel je je echt heel goed.
Wat is er verder gebeurd met de groep Martinus?
Na vijf jaar is de groep de mist ingegaan bij gebrek aan tijd en geld: er was geen cent beschikbaar om het werk van Martinus Nijhoff te laten uitvoeren.
Dat is weer een stuk levensverhaal apart. Maar we staan nog altijd in het begin van uw carrière. U speelde vóór de oorlog bij Verkade en Van Dalsum. Wie heeft het meest voor u betekend?
Als toneelleider Van Dalsum. Als die mij gevraagd had: ga onder de tram liggen, dan had ik het ook gedaan. Hij was een groot toneelhervormer, die zich van Verkade heeft losgemaakt en naar Arnhem is gegaan, waar hij alle soorten biezondere stukken heeft opgevoerd op een heel andere manier dan men gewoon was. Hij had een hele andere waarheid en bracht het toneel op een hoger niveau. Verkade
| |
| |
was groot in de komedie, maar hij was niet de man van grote voorstellingen. Maar als mens had ik meer aan Verkade, omdat hij minder groot was en je ook hielp als mens. Van Dalsum daarentegen haalde het uiterste uit je maar er gebeurde dan ook iets. Hij was voor mij de grote magiër. Hij bracht De komedie van het geluk en als ik in dat stuk de knop van een deur had mogen spelen, dan had ik het ook met beide handen aangenomen.
En daarna is ‘De storm’ gekomen.
Die van Shakespeare bedoelt u toch? Verkade had de hoofdrol en stuurde heel het stuk in de puree omdat hij zijn rol niet kende: hij kon namelijk geen tekst meer leren. Toen hij dan op een ogenblik zegde: ‘Weerloos kom ik voor u staan’, steeg er uit het publiek een krachtig gejouw op. Zijn tegenspeelster was Loudi Nijhoff, die de hele avond met een zweepje over het toneel liep. Daar heeft ze hem toen achter het decor mee bont en blauw geslagen. Ik geloof dat ook Jan de Hartog daarin nog heeft meegespeeld. In elk geval had Moulard de decors gemaakt. Die waren trouwens levensgevaarlijk.
U hebt meer Shakespeare gespeeld?
Later in Antwerpen, o.m. Puck in Midzomernachtsdroom. Dat was de eerste regie van Ben Royaards. Dan ook Celia in As you like it, waarin ik tot mijn groot verdriet Rosalind niet mocht spelen. Nog zo een vraag voor het hiernamaals: Waarom moesten de mooie rollen altijd gaan naar de mensen met ‘Vitaminen R’? U mag gerust relaties begrijpen.
Voor het antwoord zult u geduld moeten hebben. U hebt ooit eens gezegd dat het veel moeilijker is boulevardtoneel te spelen dan Shakespeare. Waarop steunt dat?
Het gewone blijspel, dat men minder acht dan Shakespeare, vertrekt al met een handicap dat het minder goed is ge- | |
| |
schreven, - laat Feydeau nu een uitzondering zijn. Shakespeare is zo schitterend geschreven dat je hem er doorhaalt als je een beetje verstand hebt van praten en spelen. Celia is niet moeilijk te spelen: die tekst is zo goed dat je hem alleen hoeft te zeggen. Maar bij een blijspel krijg je een kanevas. Daar moet je zelf veel uithalen. Als je een stuk in handen krijgt, zeg je vaak: het gegeven is wel aardig maar... Dat betekent eigenlijk dat je de tekst zelf moet aanvullen. Dat is ook zo met het chanson. Om het te halen, moet je een goede tekst hebben. Als ik uit een tekst meer probeer te halen, hoor ik wel eens zeggen: Ze is weer aan het kabaretteren! Alsof dat minderwaardig zou zijn.
U komt dan bij een toneelgroep in Deventer.
Laten we daar maar vlug over heenglijden, want dat is het zwartste jaar in mijn leven geweest: kunst brengen in de provincie is ook niet alles en als je dan met een koppige direktie hebt te doen, gaat het helemaal niet meer. Ik kan fysiek tegen veel maar als het psychisch te zwaar wordt, stort ik in mekaar.
Laten we dan proberen een vrolijke klank te laten horen: Antwerpen 1936. Welke kleur heeft die herinnering?
Een fantastische! Kijk, ondanks al die grote leiders in Holland, was het toch heel moeilijk om daar je hoofd boven water te houden. Toen Ben en ik nog maar 4 jaar daar aan het toneel waren, hadden we al drie faillissementen meegemaakt. Ik bedoel niet van ons, maar van de troepen. Want dat was dan nog allemaal improvizatie, er was geen subsidie, er was nog allemaal niks. Maar in Antwerpen, dat wij nog helemaal niet kenden, was een man, namelijk Joris Diels, en dat was een man die openstond voor alles! Hij was toen nog een jonge, vitale vent en dat was nou werkelijk waar: alles wat in Holland niet mogelijk was, dat kon daar. Diels vroeg voornamelijk Ben Royaards, want Gilhuis
| |
| |
ging daar weg en Ben werd in zijn plaats geëngageerd. Eigenlijk mocht ik daar niet bij, want Diels had al vrouwen genoeg, op het toneel dan. Hij vroeg dan aan Ben: Wat zou jij willen doen? Midzomernachtsdroom regisseren! Schitterend, zei Joris, daar openen we het seizoen mee! Omdat hij geen vrouwen erbij mocht halen, kreeg ik maar meteen de rol van Puck, wat eigenlijk een mannenrol is. Dat is ook weer een groots gebeuren geworden, met een vol orkest en de muziek van Mendelssohn. Ik zal het nooit vergeten, op de eerste avond, die van de première: ik moest dan ineens achter een boom verschijnen en dan zag ik die zaal en ik weet dat ik meteen dacht: ‘Ik zaain der gere baai!’ Je mag zeggen dat het een grote triomftocht is geworden. Dan vroeg Joris weer: Wat zou je nog willen doen? Ja, de Lucifer van Vondel. Schitterend! We hebben net een Vondelherdenking, jij doet Lucifer. Enfin, alles kon daar altijd, hè. En daarbij, ik vind Antwerpen... ‘c'est une ville qui vous ouvre les bras’, ik ben daar altijd dolgelukkig geweest. We hebben ons daar doodgewerkt, hoor, want we hadden iedere week een première en dat was heksenwerk. Dank zij Joris is het dan om de twee weken geworden. Daar kwam ook bij dat, als je modern speelde, je voor alles zelf moest zorgen, zodat je veel tijd verloor met achter kleren te trotten. Maar Antwerpen is een heerlijke stad. Maar ja, je had er een raison d'être en dat is nou altijd wat je zo vreselijk nodig hebt: dat je ergens nodig bent.
U bent 6 jaar in Antwerpen geweest. Wat zijn uw topprestaties daar geweest?
Topprestaties! Ik heb daar zo verschrikkelijk veel gespeeld dat ik niet eens meer weet hoe het allemaal heette of hoe het allemaal was. Nou ja, je leeft kort. Maar ik heb daar in veel kluchten gespeeld. Ik had namelijk wel onmiddellijk de naam van het ‘zotteke’ te zijn. Die moet het ‘zotteke’ uithangen, zeiden ze. Als je dat etiket op je krijgt, raak je
| |
| |
het ook niet meer kwijt. Daar kwam dan ook bij dat ze met die kluchten en die blijspelen erg veel geld verdienden en dat geld had Joris dan weer nodig om zijn hele grote voorstellingen uit te brengen. Dus werd ik maar in al die kluchten gedouwd... We hebben daar ook een eigen stuk opgevoerd gekregen. Ben Royaards en ik hadden in Nederland nog een stuk gemaakt naar het boek Pinocchio. Toen we drie jaar in Antwerpen waren, zei Joris Diels: Ik zou een stuk voor kinderen willen hebben voor de kerstdagen. Toen zeiden wij: Wij hebben een stuk, zelf geschreven. Dan proberen we dat, zei Joris. Dat had je met Joris: hij stond voor elk idee open en alles kon. Hij zette werkelijk alle deuren voor je open. Ook voor hem ga ik onder de tram liggen. Hij was een positieve man, die bezielde, uit je haalde wat er in zat, je op de reels zette. Hij is een grote vent, ook al wordt hij hier nauwelijks geaccepteerd.
Met wie hebt u daar nog gewerkt?
Met Jos Gevers, die een geweldig akteur was. Remi Angenot, Robert Marcel, die geen kleine jongen was, Eduard Deleu, die ofwel mijn minnaar of mijn man was, en dan Jeanne de Coen, die een schitterende aktrice was. Ik geloof dat ze bijna analfabeet was, maar als die op het toneel stond en alle registers opentrok, dan was dat groots. Een formidabel natuurtalent. En dat was weer knap van Joris: hij duwde die mensen niet in de intellektuele hoek. Hij zette die vrouw op de plaats waar ze goed was.
Hij was ook een man met veel humor. Ben Royaards was een zeer somber man, maar Joris kon hem zo aanpakken dat hij er alles van gedaan kreeg.
Naar verluidt, en u hebt het trouwens al een paar keer bewezen, hebt u daar perfekt Antwerps leren spreken.
Nou ja, perfekt, als dat eens waar mocht zijn. Ik had het dolgraag geleerd, want ik vind het zo'n enige taal! Maar
| |
| |
het mooie was dat Joris Ben had laten komen als voorbeeld, hij wilde een uniform Nederlands op het toneel hebben, dus niet met Mechels en ook geen Antwerps, het moest gewoon zuiver Nederlands zijn. Wij waren dus daar als voorbeeld. Ze verweten mij trouwens altijd dat ik van dat teetafeltjes-Nederlands sprak! Ik vond dat Antwerps echter zo verrukkelijk, dat ik na twee weken beter Antwerps sprak dan zij Nederlands. Ik heb het toch dikwijls geprobeerd en er nog sukses mee gehad ook. Het was wel van ‘amaai m'n voeten’, ‘oewen oitleg is goe’ maar de ‘spiklotie deugt niet’, zeggen ze dan.
Nu moet dat Antwerps van mij toch niet je dat zijn. Ik heb onlangs in De verlossing gespeeld van Elsschot en daarin moest ik Vlaams spreken. Marthe Gevers zat er ook in en ze zei me dat mijn dialekt op niets leek. Het deed me nog verdriet ook, want ik dacht dat ik het kon.
Dialekt spreken werkt vaak als komisch element. Lachen is voor u duidelijk geen zonde.
Integendeel, ik vind lachen een levensnoodzakelijkheid. Na mijn grote verdriet, toen ik dacht dat ik nooit meer zou kunnen lachen, was het eigenlijk zo'n verademing als ik dat langzaam maar weer eens kon. Ik zeg altijd: als je geboren wordt, dan geven ze je een klap op je bips, want dan moet je aan het huilen gebracht worden; maar ze moesten die kindertjes veel liever maar meteen gaan kietelen, zodat ze gierend van het lachen in hun wieg terechtkomen. De mensen zeggen altijd: een kind lacht pas op zijn zesde week en dan zijn het nog krampjes, zeggen ze dan...
Wat doet u op 10 mei 1940?
Met de hele troep naar Frankrijk gaan, met 16 mensen. We zouden daar voor de soldaten aan het front gaan spelen. Bob Storm, die de decors schilderde in de schouwburg, zei: Ik ga er vandoor. Ik heb een vrachtwagen zonder dak
| |
| |
maar met een handrem. Willen jullie mee? Dat had een sneeuwbaleffekt: iedereen wou mee. Maar dat waren allemaal akteurs zonder kinderen. Ik alleen had er twee. Ik heb toen alle sprookjes verschoten, die ik kende. We zijn in Frankrijk meer dan drie maanden gebleven. Ze zijn Joris daar komen halen omdat er opnieuw toneel gespeeld moest worden in Antwerpen. Maar Ida mocht niet meer spelen. We hebben dan in de Kipdorpschouwburg gespeeld, maar het was niet meer zoals vroeger: het feit dat Ida niet mocht spelen, bedierf de sfeer. Als de politiek zich met de kunst bemoeit, laat dan alle hoop varen want dan komen grote wiggen tussen de mensen inzitten.
*
Het Lievevrouwebeeldje in de zitkamer op de benedenverdieping is een herinnering aan Antwerpen.
Natuurlijk spreken er ook dingen van Martinus Nijhoff.
Dit portret van hem werd door Chris de Moor geschilderd. Er werd later een postzegel van gemaakt.
Deze Engelse klok komt van de moeder van de dichter en dit schilderij. Parijs onder de regen, komt eveneens van de familie Nijhoff.
Dit schilderij, waarop Le fiacre staat, had Martinus Nijhoff nog gekocht voor zijn dood. Aan de schilder Jan van Heel had hij opdracht gegeven het te bewaren tot op de verjaardag van zijn vrouw.
De boekenkast zit in de vroegere bedstee en dit zijn de foto's van de kleinkinderen.
Deze stormlantaarn dient om wat sfeer te brengen als er een partijtje is en aan deze muziekdoos vertelt de gastvrouw al haar verdriet.
*
| |
| |
U bent dan ineens beginnen zingen. Zo maar. Hoe kwam u ertoe? Hoe ontdekte u uw talent?
Nog zo een verhaal. Iedere oorzaak heeft een gevolg. Toen wij terugkwamen uit die Franse vlucht, was Antwerpen al helemaal leeggeplunderd en alles wat er nog aan eetwaren was, was verstopt om later duur verkocht te worden: je kon praktisch nog alleen panharing krijgen. In Holland, alhoewel alles op de bon was, kon je eigenlijk nog heel veel krijgen. We hadden daar in dat Frankrijk al honger geleden en daarom heb ik toen mijn kinderen onder het prikkeldraad door gesmokkeld en ze naar mijn moeder in Haarlem gebracht. Wat natuurlijk niet mocht en als ‘den Duits’ me gepakt had, dan zat ik hier misschien niet meer. Dat zou voor een paar maanden zijn maar dat werden er meer. Op zeker ogenblik werd dat mijn moeder een beetje te veel en ze schreef mij of ik ze toch maar terug wou komen halen, want ze hield dat niet vol. Maar ze wilde tot geen prijs dat ik weer onder het prikkeldraad door kwam, want daar was ze zo bang voor en ik moest die kinderen ook weer fatsoenlijk mee terugnemen naar Antwerpen.
Nu moest je in die tijd om naar Nederland te gaan een Ausweis hebben en die kon je alleen krijgen als je een geldige reden had, namelijk werk. Ik schreef naar Cor Ruys, die in Scheveningen zomers altijd een kabaretje had, een brief met het verzoek mij een gefingeerd kontrakt te bezorgen, zodat ik over de grens kon. Die zond mij een schitterend kontrakt en daarmee kreeg ik inderdaad een pasje, maar Ben niet.
Ik was evenwel nog geen twee dagen in Haarlem of d'r staat een levensgrote Duitser voor de deur, die zegt: U moet onmiddellijk naar Den Haag naar kommandant Ehrfort op de Propagandastaffel. Mijn moeder stond er handenwringend bij, want die dacht dat ze me nooit meer zou weerzien. Ik er dus naar toe. Ik kom daar binnen en een Duitser
| |
| |
wijst met een groot Wagneriaans gebaar op een affiche, die daar hing van Cor Ruys en hij zegt: ‘Sie sollen die deutsche Armee nicht an der Nase herumführen. Wo stehen Sie?’ Ik stond natuurlijk niet op die affiche! Nou ja, je bent aktrice of je bent het niet; dus ik begon van: ‘Ach, dat vind ik nu toch niet aardig van hem dat ie vergeten heeft me daar op te zetten, het is toch heel belangrijk wat ik doe.’ En zo... Of ze me geloofd hebben, weet ik niet maar hij zei in ieder geval dat ik nu kon gaan, maar dat er scherp op me werd gelet. Dus ze gingen mijn gangen gewoon na.
Ik ren naar Cor Ruys toe, die meteen in de paniek kwam, want die zei: Kijk es, niet jij maar ik ga erachter want ik heb dat valse kontrakt geschreven. Doe in godsnaam mee! Ik zeg: Natuurlijk niet, ik heb altijd alleen maar rollen gespeeld. - Hij zegt: Kan je niet wat zingen? - Zingen? Nee, ik zing thuis wel eens in mijn badkamer, maar ik kan niet zingen. Wanneer is de première? - Over drie dagen!
Nou, ik terug naar Haarlem. In de trein dacht ik: daar is Pierre Verdonck, - die dus later mijn begeleider is geworden - die kende ik al vanaf mijn vierde jaar, die kan in elk geval begeleidende muziek schrijven. Ik ben eerst bij mijn moeder in de kast gaan snuffelen en daar vond ik wat liedjes van Béranger, van wie ik wel het liedje kende waarop ik werd gewiegd, Le fiacre... Ja, ik werd nogal hevig gewiegd. Met die liedjesteksten ben ik naar Pierre gerend. Ik zeg: Pierre, kan jij wat muziek voor mij maken? Kan jij op die tekst van Béranger wat muziek maken? Zegt hij: Nee, dat heb ik nog nooit gedaan. Ik zeg: Nou, ik heb nog nooit gezongen! Ja, zei Pierre, wanneer moet dat af? Nù, ja nù! Zegt hij: Geef me de nacht. - Dat's ook heerlijk als een man dat tegen je zegt! - Maar goed, dus ik naar huis. Hij heeft dan de muziek, beeldschone muziek gemaakt en die kon ik de volgende ochtend ophalen en er rechtdoor mee naar Scheveningen gaan, want daar was dat
| |
| |
kabaret. Daar ben ik gaan repeteren en drie dagen later heb ik daar staan zingen; vier liedjes, begeleid door twee vleugels en ja... dat is toen meer voor mij geworden dan een liedje zingen! Want daar is toen ineens een hele andere wereld voor mij opengegaan. Kijk, zo lang ik aan het toneel was, en ik heb heerlijk gespeeld hoor en graag gespeeld, heb ik zo vreselijk dikwijls een gevoel gehad van... dat ik niet tevreden was, dat iets ontbrak. Dan dacht ik: wat is het nou toch? Ik blijf zo met mijn benen op de begane grond staan. Het komt niet van de vloer af. En met die chansons begreep ik ineens dat het dit was wat ik altijd had gemist. Kijk, in zo'n chanson moet je een situatie of een karakter uitbeelden, moet je sublimeren, want je zit ook vast aan een ritme, aan een melodie. Het wordt dus een eigen iets en dat is heel anders dan een rol, waar je gewoon in huis, tuin of keuken bent en met mekaar praat. Zo'n chanson is een zeepbel, die gaat de lucht in. Ook had ik ineens het gevoel: ik kan mijn vleugels uitslaan, dan!
Dat heeft toen zeer veel gevolgen gehad, want Ben Royaards voelde toen al dat ik een weg opging waar hij mij niet wilde volgen, of niet kon volgen. Dat was helemaal zijn genre niet. Hij heeft me toen gezegd: Je moet kiezen tussen je liedjes, je chansons en mij. Nou ben ik een ram, dan moet je natuurlijk niet vragen wat het antwoord was. Ik kies de liedjes, heb ik heel hooghartig geantwoord. Ik heb daar in Den Haag veertien dagen gezongen en dan nog twee weken in Amsterdam en de kritieken waren juichend. Niet dat dat nou zó..., maar toch. De hele reaktie was erg positief. Maar ik had een kontrakt in Antwerpen, dus ik moest mee terug. Ik ging weer gewoon naar de begane grond.
Welke liedjes hebt u daar dan gezongen?
Dat was Le fiacre, waar ik dus op gewiegd was, dat was dus niet zo moeilijk; dan Madame Arthur, Les belles
| |
| |
manières en Les cinq étages. Meer waren het er niet, maar het was zo'n ‘bang’ ineens!
Dan gaat u weer naar Antwerpen en komt opnieuw bij Joris Diels.
Ja, maar het was daar niet zo prettig meer. Er was natuurlijk met mij zeer veel gebeurd. Het waren moeilijke tijden, we hadden weinig te eten, je moest op fietsen naar buiten levensmiddelen gaan zoeken en alles was even duur; zelfs die eeuwige panharingen waren vreselijk duur. Ik was natuurlijk van binnen niet meer tevreden. Ik had dit geroken. De eerste maanden ben ik incognito te Brussel in Le Poulailler gaan zingen, dat was een heel klein nachtkabaretje. Ik ben daar onder de naam Georgette Aubépine gaan optreden, want ik wilde mezelf testen. Ik dacht: kijk, in Holland was ik een bekende aktrice die ging zingen, maar nu wil ik gewoon zo pats voor de leeuwen worden geworpen, zingen voor mensen die daarbij zitten te drinken en dingen zeggen als: Oh, elle n'est pas mal la petite. Dat is in zoverre een katastrofe geworden, dat ik helemaal niet geschikt was voor dit soort ambiance, waar de mensen door zaten te praten en men vond mij onmiddellijk een ‘emmerdeuse’, omdat ik wilde dat de zaal stil was als ik zong. Dat gebeurde natuurlijk niet. Daar kreeg ik trouwens de raad zo vlug mogelijk een rijke minnaar te nemen. Natuurlijk heeft iemand mijn foto's zien hangen voor de deur; ze hebben Joris gewaarschuwd en het zat er tegen.
Toen heb ik steeds meer onenigheid gekregen omdat ik van binnen ook niet gelukkig was. Onenigheid krijgen is altijd een enorme injektie. Toen ik dan eens een hele grote ruzie met Joris kreeg, die hoofdzakelijk over het geld ging, toen heb ik ineens iets gedaan waarvan je later zegt: hoe ben je daartoe gekomen, hoe heb je dat gedurfd? Ik ben namelijk naar de Cercle Artistique gelopen, het Koninklijk Kunstverbond, dat vlak naast de schouwburg lag, heb daar
| |
| |
een zaal gehuurd, (- waar gaat ge het halen, hé, zeggen ze in Antwerpen! -) en daar afgesproken dat ik op 13 november, weer een dertiende, daar zou zingen. Maar ik had, nou ja, drie of vier liedjes, dat was mijn hele repertoire! Ik moest daar dringend wat bij vinden. Ben was radeloos. Ik zie hem nog staan en zeggen: Jij stort je hele gezin in de ellende! Maar ja, als ik iets voorhad... Quand j'ai quelque chose dans la tête, je ne l'ai pas autre part, dat zei mijn moeder ook altijd. Ik heb toen Lode Backx aangetrokken, toen een soort muzikaal genie, die was net van de school, van het konservatorium af. Wij hebben inderdaad op 13 november 1942 een hele avond gegeven, in de koudste nacht van de eeuw, in een zaal waar niet gestookt mocht worden en waar je van de kou je adem kon zien. Maar het grote publiek was er en dat kwam omdat in die tijd alles zo anders lag. Het Franssprekend publiek kwam niet meer naar de k.n.s. Wat tot gevolg had dat de zaal voor mij was uitverkocht. Er was ook niet zoveel in de oorlog. Het werd ‘un succès fou’. J'ai eu de la veine!
Maar in Antwerpen heb je nou altijd de situatie dat de mensen altijd willen dat je met een nieuw programma komt. Met stukken is dat al moeilijk. Maar dat vind je toch nog altijd en als je maar mensen hebt om het te spelen, dan gaat het. Maar met het chanson ligt dat anders. Dat kost maanden zoeken, de teksten moeten gemaakt worden, alles moet zorgvuldig worden voorbereid. Ik had maar 6 of 7 mensen om me te helpen. Ben Royaards heeft voor mij vertaald en heeft me echt geholpen, ook al zei hij: Je moet kiezen tussen je liedjes en je man. Hij was eigenlijk een beetje jaloers op die liedjes omdat ze te veel beslag op me legden. Ik heb dan voorstellingen gegeven in Gent, Leuven, Mechelen, Kortrijk, maar als je daar nog eens wou optreden, moest je ook met een nieuw programma komen en dat was echt niet op te brengen.
| |
| |
Maar u bent dan weer naar Nederland gaan optreden.
Ja, in 1943 zijn we weer naar Holland gegaan en daar was de situatie dan weer helemaal anders: om daar op te treden, moest je lid zijn van de Kulturkammer en als je daar lid van werd, moest je al doen wat de Duitsers wouen en daar had ik geen zin in. Toen werd ik uitgenodigd bij huiskoncerten, waar mensen dus samenkwamen in een privé-huis om naar muziek of voordracht te luisteren. Daar kwam je al triest in, maar ten dode bedroefd kwam je er weer uit. Daar gingen ze dan het Wilhelmus voordragen en Muren, muren rond mijn hart. Dan zat ik daar en dacht: je zou eigenlijk eens iets moeten doen waarmee je ze er uithaalt en ik dacht weer aan die chansons die maar te rinkelen zaten in mijn hoofd. En toen heb ik een programma gemaakt voor zo'n huiskoncert en dat is ook weer fantastisch gegaan. Ik heb op de gekste sinaasappelkistjes staan zingen voor de meest diverse mensen. Ik trad ook op buiten Amsterdam, waar ik voor eten zong, en na afloop kwam ik uit de kop van Noord-Holland met zes flesjes melk aan mijn stuur. Het was de hongerwinter en mijn kinderen kregen dan die zes flesjes melk te drinken. Dat is dus ook een fantastisch gebeuren geworden, want ik heb het inderdaad beleefd dat mensen me zeiden: Mevrouw, we hebben vanmiddag de oorlog vergeten. Nou, dat vind ik toch wel het grootste kompliment dat ze je kunnen geven. Van raison d'être gesproken. De frivoliteit kan dus wel erg nuttig zijn. Niet alle chansons zijn frivool!
Ik dacht dat het toch uw specialiteit een beetje was, het frivole chanson.
De chromosomen en het etiket! Ben Royaards had evenveel talent maar dan in het ernstige genre, het type van Don Carlos. Hij werd in de lichte komedie dan ook moeilijk aanvaard. Met mij was het juist omgekeerd: in een ernstig
| |
| |
stuk namen ze me niet. Een komische rol gaat me makkelijker af. Ben Royaards was de viool, ik de piccolo-fluit. Ik kan geen cello spelen maar wel fluiten: op een fluit speel je frivole liedjes. Het is heerlijk mensen te laten lachen, het is een geschenk van God.
Dan zijn er ook de omstandigheden geweest. Ik heb me beperkt en dat komt weer omdat het oorlog was. Je kon nergens Franse muziek krijgen, je had geen grammofoonplaten, je kon niet even naar Parijs toe om daar eens te gaan zoeken op de Quai des Bouquinistes of zo. Ik heb het moeten halen uit wat er bij mijn moeder in de la lag en dat waren toevallig een paar albums van Yvette Guilbert, maar die zijn ook allemaal lang niet frivool hoor! Ook zij is begonnen in wat ze een ‘caf'conc’ noemen, in die café-concerts waar de mensen al drinkend zaten te luisteren naar liedjes en muziek en daar heeft ook zij liedjes moeten zingen ‘sur l'air de tralalaire, tralala!’ Ze heeft nummers als Le fiacre en Monsieur Arthur populair gemaakt. Maar toen heeft ze op een goeie dag gezegd: ‘Ou je chante mes chansons, ou je ne chante pas.’ Ze nam dan de oude Franse chansons populaires op haar repertoire en om die te vinden, is ze door heel Frankrijk gereisd om ze in hun autentieke vorm op te tekenen in boerderijen en kloosters. Ze heeft heel haar leven geijverd om het chanson te doen herleven. Zij heeft ook ontdekt dat liedjes reizen: Malbrough s'en va-t-en guerre is in heel de wereld bekend: er bestaat zelfs een oude Arabische versie van. Dat is ook het geval met Au clair de la lune, dat Lully heeft gemaakt terwijl hij in de soep roerde. En dan is ze recueils gaan maken, die eenvoudig schitterend zijn: die verzameling van La légende dorée b.v. staat vol prachtige liederen, die ik later allemaal in mijn kerstprogramma heb verwerkt. Magnifieke liederen, hoor. Ik heb ook in die tijd een lied van Botrel gezongen Les cloches d'Is: dat gaat over een kerk die verzonken is en dan komt de bevrijding en dan gaan de klok- | |
| |
ken luiden. Dat zong ik altijd om ze er bovenop te krijgen. En toen na de oorlog...
Dan is eigenlijk de grote doorbraak gekomen.
Toen is inderdaad de grote doorbraak gekomen. Eigenlijk wou ik er in 1945 mee ophouden en daarom wou ik in Amsterdam een afscheidsvoorstelling geven. Vooral dan voor die mensen van de huiskoncerten. Ik huurde de kleine zaal van het Concertgebouw en Pierre Verdonck, die bij mij ondergedoken had gezeten, begeleidde me. De zaal was ook alweer meteen uitverkocht en daar kreeg ik iets wat ik die hele tijd niet had gehad: pers! De kranten schreven entoesiast dat ik zo een gebeuren was en de aanbiedingen vlogen mij om de oren, want al die verenigingen, die onder de oorlog op non-aktief hadden gestaan, gingen weer aan de slag. En dat is dan zestien jaar geworden en de hele wereld.
Inderdaad. Parijs, Rome, Denemarken, Noorwegen, Canada, Amerika en noem maar op. Waar had u het meest sukses?
Heel gek: in Parijs. Je zal nou zeggen: hoe bestaat het? In Parijs zijn zoveel groten en zoveel goeden en dat nog met prachtige stemmen, wat ik ook nooit heb gehad. Ze spraken daar dan van une diseuse à voix: toi, tu es une diseuse, zeiden ze, maar ik was een diseuse sans voix. Ik bedoel daarmee dat ik toen nog helemaal niet kon zingen, dat ik het allemaal nog moest leren. En daar in Parijs heb ik in een echt kabaret van la bonne chanson française gezongen en weet u wie me daar ingeleid heeft? De oude Léon Xanrof, de auteur van Le fiacre, van wie ik dacht dat hij al lang wijlen was, want met dat liedje had Yvette Guilbert rond 1890 al haar debuut gemaakt. Ik ben een paar keren bij hem thuis geweest en toen zei hij me eens: Maintenant vous allez me chanter mon fiacre. Ik dacht toen: kon ik
| |
| |
nou maar door die grond wegzinken. Toen heb ik daar, begeleid door Pierre op een niet gestemd ouderwets pianootje met twee van die kandelabers, Le fiacre gezongen. Xanrof heeft toen gezegd: J'ai deux femmes dans ma vie, deux chanteuses, Yvette Guilbert et vous. C'est dommage qu'on s'est rencontré si tard. - Dat is wel een gebeurtenis in je leven, hoor.
U hebt er nooit aan gedacht in Parijs te blijven?
Ik heb in elk geval de bekoring gehad, want het sukses was daar zo foudroyant, dat ze me vroegen daar te blijven. Maar ik ging toen met Martinus trouwen en hij vond dat idee niet zo leuk. En toen Martinus stierf, toen was ik ten eerste volledig van de kaart en ja, ik had dan ook mijn twee kinderen die ik toch helemaal in mijn eentje groot moest brengen.
Hoe stond Martinus Nijhoff eigenlijk tegenover deze kleinkunst?
Voor mij erg leuk. Dat was een materie die hij nog niet kende. Hij was een dichter, dat was heel wat anders, hij kon ook heel slecht verdragen dat een gedicht op muziek werd gezet. Dat is dubbel op, daar houden dichters niet van. Maar het chanson heeft hij enig gevonden. Hij heeft er zich soepel en entoesiast bij aangepast en heeft het chanson boven de kleinkunst uitgetrokken. Hij heeft er voor mij ook heel wat vertaald en dat is belangrijk, want het is niet genoeg een goed chanson te vinden, je moet er nog een bruikbare Nederlandse versie van krijgen en die kon een grootmeester als Martinus Nijhoff je bezorgen. Er bestaat nog zo een mooi chanson van Xanrof: Le roitelet. Het gaat daar gewoon over een vogeltje dat in strijd is met l'hiver en hij heeft daar handig de woordspeling ‘koning winter’ en ‘winterkoninkje’ bij te pas gebracht.
Ik heb eens in Denemarken in een kabaret een volledig
| |
| |
dronken vrouw een Zweeds wiegelied horen zingen, dat mij zo had aangesproken dat ik kosten noch moeite heb gespaard om het te vinden. Martinus ook vond het prachtig en hij heeft er een vertaling van gemaakt die 20 subliem is, dat iedereen denkt dat het lied van hem is.
Na zijn dood heb ik de gedichten van Spoon River, die hij voor mij had vertaald, op mijn repertorium genomen. Maar dat is niet zo goed gegaan: de mensen willen met mij lachen, ik mag maar een klein ietsje ernstig doen. Ik heb het dan opgegeven omdat ik het me niet kon permitteren geen volk te trekken: ik had twee minderjarige kinderen op te voeden. Ik had er wellicht ook te veel op het programma gezet: 13 gedichten. Als ik ooit nog mijn liedjes ga doen, ga ik het eens met een of twee proberen.
Ik betreur het nog altijd dat hij zijn laatste werk. Het scheidsgerecht van Menander, niet heeft kunnen voltooien. Hij vertaalde de bestaande fragmenten uit het Grieks en wilde de ontbrekende stukken zelf bijschrijven. Alleen de proloog is klaargekomen.
U hebt twee beroemde of althans erg bekende echtgenoten gehad. Hebt u zich nooit in de schaduw voelen staan?
Bij Ben was dat iets op andere reels. Ik heb hem enorm kunnen helpen en wij konden ook goed samenwerken. We bespraken de rollen en zo.
Martinus bewonderde ik zo dat ik graag in de schaduw stond: hij was zes keer groter dan ik. Hij was zo een briljant mens: een man als hij moet nog geboren worden. Hij bezat een geweldig fijn gevoel voor humor. Humor, zei hij altijd, is geest en liefde. Voor de meeste mensen is humor geest en haat en spot en dat is niet verheffend, want wat ten koste van anderen gebeurt, kan dat niet zijn. Hij was een perfekte gentleman, die je met égards tegemoetkwam. Ook dat is iets zeldzaams.
| |
| |
Toen Martinus Nijhoff stierf, was u 43 jaar. U bent een vrouw die zeer aktief is. Heeft het werk ook uw eenzaamheid kunnen vullen?
In het begin heb ik het werk gehaat. Ik kon het niet. Ik bedoel: als ik daar op dat toneel stond en ik wou gaan zingen, dan begon ik te huilen. Je bent natuurlijk ook psychisch aan flarden, op de rand van een zenuwpatiënt. En ik zag hem altijd voor mij. Als iemand waar je zoveel van hebt gehouden wegvalt, wordt er een gat geslagen dat niet te vullen is. Toen het gebeurde, heb ik gedacht: ik zal nooit meer kunnen lachen. Ik zit in een mistgordijn. Maar je leert je aanpassen. Je leert je eigen verdriet voor jezelf te houden. Je denkt aanvankelijk dat iedereen met je meerouwt maar dat is ook niet waar. Als je met een verdrietig gezicht blijft rondlopen, schuwen ze je. Je leert dan een masker opzetten en op het laatst weten de mensen niet meer dat dat masker je eigen gezicht niet is.
Maar wat een zegen mijn werk toen voor me geweest is, dat weet ik nu pas. Want het is wat ik altijd heb gezegd: het toneel is een eiland. Het moment dat je vanuit die coulissen dat toneel opgaat, kom je op een andere bodem. Je staat afgesloten van alles wat je overdag omringt. Je kunt er niet opgebeld worden, je hebt alleen te maken met de figuur die je speelt. En dat is het merkwaardige: je speelt meestal een ander mens dan je zelf bent. En tóch heb ik dan het gevoel: nu ben ik pas mezelf. Da's geheimzinnig, hé... Da's helemaal zo'n geheimzinnig vak!
Willen we, om Martinus Nijhoff even bij ons te halen, nu luisteren naar zijn wiegelied?
| |
| |
Slaap, mijn kind...
‘Slaap, mijn kind, langs de wegen waait de wind
en komt daar drie bedelaars tegen...
de derde kan horen noch spreken.
Slaap, mijn kind, over zeeën waait de wind
en ziet daar drie zeilschepen varen...
Het eerste schip gaat noord,
het tweede schip gaat zuid,
het derde keert nooit naar de haven.
Slaap, mijn kind, door de hemel waait de wind
en ziet daar drie grote sterren blinken...
de tweede ster heet maan,
de derde schijnt als kerstklokken klinken.
Slaap, mijn kind, door ons harte waait de wind
en ziet daar drie rozen ontloken...
de derde roos, de Liefde is de schoonste.
Slaap, mijn kind, overal waait de wind
en noemt drie almachtige namen...
de derde naam is Geest, Hij heipe ons. Amen.’
Het moet inderdaad heerlijk zijn op zo een wiegelied in te slapen moet ik zeggen!
| |
| |
Nou, het is het lievelingslied van mijn kleinkinderen geworden. En die zingen toch ook graag liedjes van ‘vader de uil’ of hoe dat allemaal heet, dat soort dingen. Maar als ik dat zing, dan worden ze alle twee doodstil, hoewel ze dat van de geest en amen in het begin niet helemaal begrijpen - wat betekent ‘amen’, oma? - maar ze blijven toch luisteren. Het is een magisch lied dat in de kringen van de matrozen is geboren. Het zal wel weer uit een ver land gekomen zijn, maar daar hadden we het nou niet over.
Maar dan toch over een ander ver land: er werd namelijk ooit een tornado naar u genoemd.
O ja, dat was op een toernee door Indonesië. Ook dat is iets dat je tot aan je dood bijblijft, hoor! Het is ook een unieke belevenis. Ik geloof dat het Semarang was en alles was best: je werd feestelijk afgehaald van het vliegtuig, want die mensen waren zo blij als er iemand kwam; ze hadden geen eigen troepen of wat dan ook. En alles was best en op het moment dat ik naar de kleedkamer zou gaan om me te schminken, barst daar ineens een ontzettende tornado los, van een ongekende hevigheid: bomen tegen de grond, alle lichten uit, alles zit ineens in het stikkedonker. Nou, zo'n ding gaat ontzettend snel en een moment denk je: nou, dit is het einde van de wereld! Na een kwartiertje verdwijnt dat geweld weer en dan kun je kijken naar de ravage. Maar ja, toen kwamen al die mensen van de kunstkring, het licht werd gerepareerd en rond halftien heb ik toch nog gezongen. En daar is een hele vreemde mode - dat is in Amerika ook zo: tornado's krijgen altijd namen. Nou, toen hebben ze gezegd: We noemen hem Georgette. Die is hier ook met zo'n geweld doorheen gegaan.
Ik heb daar prachtig werk kunnen doen. Net als onder de oorlog. De mensen gingen daar kapot van heimwee. Ik heb daar plaatsen gekend waar 200 Nederlanders zaten. Ik heb ook gezongen voor de marine op Curaçao. Als iemand komt
| |
| |
bedelen en je geeft hem een cent, dan doe je goed. Maar je kunt in je vak ook goed doen: dat was voor die jongens zingen b.v. Ik ben niet zo een goed mens maar daar deed ik toch goed.
Er zijn nog meer ongewone dingen die u doet: u speelt het namelijk, klaar in het Heilig Jaar op te treden voor de bisschoppen van Rome. Ik neem aan met een aangepast programma.
Nou, dat was niet zo eenvoudig, want ik zou daar in Rome komen in het ‘Istituto Ollandese’; daar zitten studenten en voor hen zou ik optreden. Dat was afgesproken voor wij ons goed gerealizeerd hadden dat het een Heilig Jaar was. En wat daar nou precies in dat Rome is gebeurd, weet ik niet, maar het kwam er op neer dat de middag zou worden bijgewoond door president Inaudi en alle prelaten van het Vaticaan. Professor Poelhekke, die direkteur van het instituut was, kwam mij in paniek van het vliegtuig halen, waar ik dus met alle hoededozen, met de hoeden van Madame Arthur, parasollen en zo uitkwam. Hij zei onmiddellijk toen hij me zag: Het kan helemaal niet, je moet wat anders zingen, je moet wat anders doen, dit kan niet, dit kan niet. Ik zei: Ja, maar wat? Maar dan konstateer je toch weer maar eens dat er altijd een sterretje achter je is wat je beschermt. Want net een maand daarvoor had ik voor mijn grote vriend priester Leytens in Antwerpen een programma gemaakt in Elkerlyc. Hij was een enorme verzamelaar en toen ik nog in Antwerpen zat en pas met die chansons begon, heeft hij me aan heel veel dokumentatie geholpen, o.m. al de prachtige boeken van Florimond van Duyse en van priester Jan Bols. Als je die bestudeert, dan weet je er ook ineens alles van. En Leytens had mij gevraagd - omdat ie jarig was - of ik eens een programma wilde maken gewijd aan Maria. En nu heb ik toevallig - ook weer door Yvette Guilbert - prachtige, niet-zoetelijke maar bewogen
| |
| |
teksten die dus om Maria gaan. Ik heb ook een tekst gezegd van Arnoul Gréban, die prachtige dialogen tussen Maria en Jezus, die werkelijk schitterend zijn. Dus ik ging met Pierre apart zitten en zeg: Weet jij nog hoe het moet? We hebben dan zoveel mogelijk van die liederen gedaan, maar daar kregen we toch niet die hele middag mee vol. Toen ik dan al een beetje gekalmeerd was, ben ik toch allerlei liederen weer boven gaan halen. Ik dacht: we hebben nog La fête au paradis. Dat is ontzettend komisch: het zijn alle heiligen die met mekaar gaan dansen, behalve Petrus die zegt: ‘Je ne danse pas, je suis trop las’ en zo... Heb ik me daar wat paarse buiken zien schudden, kan ik u zeggen! Ze hebben zo'n plezier erom gehad.
Dan heb ik nog eens zo'n geval gehad. Ik trad in Nijmegen op bij de burgemeester. Ik heb natuurlijk wel een 20 programma's gehad in die jaren en ik gaf dat altijd een andere vorm. Ik had toen een programma over Femmes de Paris, zo allemaal verschillende soorten: midinettes en les grandes courtisanes, madame Arthur ook weer en zo. Ik mocht me in de slaapkamer verkleden en op een gegeven moment kijk ik over de leuning van de trap en ik zie daar drie levensgrote nonnen lopen. Ja, nu moet u zich indenken, vlak na de oorlog! Nu is een non een mevrouw met kousen aan, die je dan ziet. Ze zullen toen ook wel kousen aan hebben gehad, maar andere. Enfin, ik zeg tot Pierre: Er zitten een paar nonnen, dat kunnen we niet doen. Ineens zie ik dan nog een wit dominikanerhabijt lopen. Dat was prof. Molkenboer, de grote Vondelkenner. Ik zei: We kunnen niet met die Femmes de Paris beginnen, dat kan allemaal niet, we gaan het hele programma veranderen. Wij gauw alles samenhalen wat dan wél kon. Vóór de pauze hebben we dus allemaal keurige liederen gezongen, mooi maar keurig. In de pauze komt professor Molkenboer naar boven en zegt: Ja maar, daarvoor ben ik niet gekomen. Mijn zuster, bij wie u zoveel opgetreden hebt op huiskon- | |
| |
certen, die heeft me alles geschreven en alles daarover verteld, ik wil Le fiacre horen, ik wil Madame Arthur horen! Ik zeg: Ja maar, dat kan toch niet! Toen zei hij: Ach, we nemen de biecht toch af, we weten toch wat er loos is. En later kwam hij iedere keer als ik in Nijmegen optrad, iets van 10 km lopen, om de voorstellingen bij te wonen. Nou, dat vind je dan toch ook geweldig!
Waarom bent u er eigenlijk mee opgehouden als chansonnière op te treden?
Dat was het noodlot weer dat ingreep. Het vond dat het me weer te goed ging. Dan wordt er altijd eventjes zo weer ‘pataat’ gedaan. Dat is toen gebeurd met mijn dierbare begeleider. Pierre Verdonck, die bijna een broer van me was, die ik al vanaf mijn vierde jaar ken en met wie ik die huiskoncerten heb kunnen doen en ook na de oorlog de grote sprong heb kunnen wagen. Pierre en ik zijn dus als het ware samen in het water gesprongen, zonder dat we wisten of we ooit de overkant zouden halen. En die heeft toen ineens, na een jaar of 16, de ziekte van Parkinson gekregen en dat is nou net de laatste ziekte die je kunt hebben als een fijngevoelige pianist, met zo'n toucher. Bovendien mocht hij geen zenuwspanningen meer hebben en die zitten vast aan ons werk. Ik zeg altijd: een gewoon mens doet drie keer in zijn hele leven eksamen, maar wij doen het iedere avond. Iedere avond is weer zo'n ontzettende spanning en de doktoren hebben mij toen ook gezegd: U moet hiermee kappen. En dat, nou dat is een vreselijke slag voor ons allebei geweest. Toen had ik ook niet de moed om nog met een andere te beginnen. We hadden dit samen opgebouwd, we stonden ook altijd even groot op de affiche. Ik heb nooit willen zijn de zangeres met gewoon aan de vleugel X of zo, wij waren gewoon een duo.
Hij was een Vlaming, geloof ik.
| |
| |
Ja, zijn vader was een Vlaming, uit de buurt van Kortrijk. Hij had ook helemaal die geest, het was een man van humor. Hij had de echte humor. Hij heeft mij ook echt een heleboel over mijn verdriet heen geholpen. Hij was net zo een trouwe sint-bernardshond. Hij kon me niet daadwerkelijk helpen, maar zo'n hond kan ook zo ineens zo een poot op je leggen of je zo aankijken. Het heeft hem zelf ook vreselijk aangegrepen.
Hij was net als ik verliefd op die liedjes. Ik ging naar Parijs een tekst kopiëren en hij schreef er de muziek bij. Wij hebben een kapitaal uitgegeven om ons dat allemaal aan te schaffen. Hij was zeer knap en had professor kunnen zijn in de musicologie. Je vindt vaak een liedje waar de wijs niet bijstaat of waarbij alleen staat vermeld: ‘sur l'air de...’ Pierre kon een lied komponeren in de stijl van de tijd. Daarbij was hij een eersteklas-schaakspeler.
Nog weer zo een vraag voor het hiernamaals: Waarom moest mijn begeleider ziek worden?
Ze zullen hun bezigheid hebben als u daar aankomt!
In 1960 bent u dan weer toneel gaan spelen. Wat voelt u zich het meest of het echtst: chansonnière of aktrice?
Het is een andere bodem die je betreedt. Als ik met mijn chansons optreed, ben ik mijn eigen kapitein. Ik heb aan mezelf te gehoorzamen, ik heb het te doen zoals ik het voor mezelf heb ingestudeerd. Voor de liederen en de teksten die ik zeg, ben ik zelf verantwoordelijk. Je bent de soliste. Ieder lied dat je zingt, is ‘pang’, dat moet nog weer sterker zijn, je moet zó'n programma opbouwen. In een toneelstuk daarentegen kom je eigenlijk in de sleepvaart. Je wordt ineens een matroos, tenminste als je het zover als matroos brengt, want je kan ook gewoon scheepsmaatje worden. Je hebt gewoon blind te gehoorzamen aan de kapitein die dan de regisseur is, en je hebt volledig rekening te houden met de andere bemanning. Dus als ik dit wil doen,
| |
| |
dan kan dat niet omdat die akteur daarnaast net wat doet. Je moet dus volkomen ondergaan in een ensemble en dat heeft me dikwijls moeite gekost. Het mooie is dat, toen ik aan mijn liedjes begon, iedereen zei en alle kranten schreven: de aktrice die chansonnière is geworden. Toen ik 16 jaar later dan weer naar toneel ging, was ik ineens de chansonnière die aktrice werd! Daar moet ik altijd om lachen!
U hebt de reputatie dat u zich graag elegant kleedt.
Dat is toch logisch! Als je nou vrouw bent... Ja, nou draag ik altijd een broek, omdat ik het leven van een man leid: ik moet, sinds ik alleen ben, alles doen wat mannen doen. Ik bedoel: de beslissingen, belastingen. Je leeft toch als een vent! En nou ik nog een oude dame ben ook, word je toch behandeld als... Nou ja... Maar ik vind het bij een vrouw horen, ik vind het gewoon, als je toch al niet mooi bent, dat je dan maar moet proberen om het al een beetje wat te laten lijken. Ik heb als kind erg geleden onder het feit dat ik alles altijd op de groei moest dragen van mijn zuinige moeder en ik groeide nooit, dus ik zag er altijd uit als een idioot met die afzakkende dingen allemaal. Ik denk ook wel eens dat ik nu wraak neem. Nou ik dan ook alleen ben, nou ik het zelf betalen moet, het zelf kan uitzoeken, nou trek ik ook aan wat ik graag dragen wil!
Een vrouwelijke vraag: uw basiskleur is zwart heb ik gelezen.
Zwart is geen kleur.
Sorry, maar het stond zo in dat damesweekblad.
Ik heb altijd gehoord dat zwart en wit geen kleuren zijn. Maar ja, goed, ik wil u niet tegenspreken. Nou kijk, op het toneel heb ik veel zwart gedragen, vooral in het begin, omdat je dat toen zelf zo'n beetje moest ontwerpen. Mijn
| |
| |
allereerste jurk is geweest een omgekeerde avondmantel, die van fluweel was en die ik toen achterstevoren heb aangetrokken: dat maakte dus een mooie zwartfluwelen jurk. Het was een beetje moeilijk als je een gebaar moest doen, het trok dan een beetje maar dat was een detail in de oorlog toen je niks anders had. Verder is het zo dat ik in mijn chansons altijd met accessoires werkte. Nou speelde ik weer een boerenmeisje, dan een hele chique vrouw. Als je dan een gewone goeie zwarte basisjurk had, kon je daar alles op dragen, alle kleuren zijn daar goed op. Ik draag het nog veel: bij zwart valt het vuil niet zo op!
Zestien jaar chanson, meer dan twintig programma's: wat is uw populairste lied geweest?
Is dat nou niet gek? Nou heb ik zoveel liederen gezongen waarvan ik zei: dit is het mooiste chanson dat er is. Maar ja, als je dan de mensen erom vraagt, zeggen ze: De Franse gouvernante. Dat is dan eigenlijk het enige wat er over is gebleven.
U bleef 11 jaar bij de Haagse Comedie, van 1960 tot 1971. Wat waren de beste prestaties?
De moederrol in Geef Constance gelijk. Het jonge vrouwtje in Bittere honig (Taste of Honey). Dan ook de rol in Familiegenoegens (Les joies de familie) van Philippe Hériat. Toen ik in Geef Constance gelijk speelde, zat ik nog tussen twee stoelen: ik zat namelijk nog met één been in het chanson. Ik heb voor het chanson een mooie definitie: La chanson est une goutte de miei que déborde du coeur.
Inderdaad een mooie definitie. Is er nog een merkwaardige rol?
Ik heb een gastrol gespeeld in Duitsland: drie-en-een-halve maand lang met de groep van Maria Becker en Robert Freytag, die samen de direktie hebben van het Züricher Schau- | |
| |
spielhaus. Die Maria Becker is un monstre sacré maar een grote aktrice. Het stuk heette Das höhere Leben von Südermann. We hebben er een grote toernee mee gemaakt en het is ook op de Duitse televisie gekomen. We hebben er veel sukses mee gehad: ik hield de rol van de modiste, Madame Rachel, een zeer slecht mens.
Er is dan ook nog twee jaar Rotterdam geweest.
Weer een vraag voor daarboven later. Ik kom eindelijk terecht bij een team dat me graag wou hebben. Jules is in de artistieke leiding: eindelijk eens iemand die voor me vecht. Ik heb het altijd walgelijk gevonden een rol te moeten gaan vragen. Nu komen ze je zeggen: We willen je hebben. Gods woord in een ouderling! Daarmee wordt bedoeld dat iets heerlijk valt. We hebben er eerst de Beggars opera gespeeld en dat was enig. Dan Op blote voeten in het park van Simon Neill. Dan komt die tomaataktie en heel de boel valt uiteen. Ik ben dan afgevloeid. Nog zo een vies woord.
Nu speel ik soms nog een gastrol. Ik heb het gedaan bij de Haagse Comedie in La folle de Chaillot en dat was erg fijn. Ik heb nu weer een gastrol in een vrije produktie en dat is ook prettig, maar je zit maar voor enkele maanden onder de pannen en voor de rest moet je leven van wat je hebt overgespaard.
Een uitspraak van u is: als ze je nodig hebben, snijden ze je van de galg en ze hangen je eraan op als ze je niet nodig hebben.
Als je bij een troep bent en ze hebben je niet nodig, dan word je zo behandeld. Als ze je nodig hebben voor een bepaalde rol, dan zetten ze je op een voetstuk. U kent het spreekwoord: de een mag een koe stelen, de andere mag niet over de haag kijken. Ik heb in mijn leven veel rollen gekregen die ik niet waar kon maken. Dat is erg. Je krijgt
| |
| |
minder kritiek ofschoon ‘de olifant ook zijn best deed’. Je krijgt ook geen bloemen, want die krijg je maar als je een mooie rol speelt. En die andere krijgt die mooie rol, omdat hij op een warmere plaats zit.
Wat is er in het teaterleven veranderd tegen vroeger?
Het is helemaal iets anders geworden. Ze hebben het met bloot geprobeerd en met vieze woorden en met moderne dingen. Eén ding blijft: een groep spelers met een goed stuk en als dat er is, reageert het publiek op dezelfde manier als vroeger.
U treedt ook op voor de televisie. Doet u het graag?
Ik ben helaas te weinig gevraagd. Dat wil zeggen: ik ben één van de mensen geweest die nog de experimentele televisie heeft gedaan in Eindhoven. Er werd in Eindhoven opgenomen met een camera en dat werd uitgezonden in Prinsenhage, dat was 11 km verder. Philips deed dat, want die wilde televisietoestellen verkopen, en toen had nog niemand televisie. Omdat ik een internationaal repertoire had en er zeer veel buitenlandse gasten kwamen, moest ik daar altijd een 20 minuten liedjes zingen. Toen is de televisie gekomen en dan word je toch door de hele horde op een dood spoortje gelaten. Kijk, ik ben niet fotogeniek, ik ben teveel aktrice, ik doe teveel. Iedere keer weer als ik mezelf zie, zeg ik: Mens, had dat nou alleen maar even met een oogopslag gedaan en niet met zo een druk gebaar. Ik ben een extravert mens en televisie is dat juist niet. Als je nou bijvoorbeeld eens drie keer achter mekaar voor een grote rol werd geëngageerd - niet dat ik daar probeer een grote rol te pakken te krijgen -, dan zou je het misschien eindelijk te pakken krijgen. Maar ja, hoe gaat het? Als je eens een rol hebt gespeeld, duurt het weer anderhalf jaar voor je opnieuw gevraagd wordt en dan ben je dat weer allemaal vergeten. Ik heb allemaal voor mezelf opgeschreven wat
| |
| |
mijn fouten waren. Tegen de tijd dat ik er weer aan ben, kan ik het boekje niet meer vinden en doe ik toch weer de eerste grondfouten: ik spreek te luid, ik ben te beweeglijk, ik maak te grote effekten. Ik zie mensen helemaal niks zitten doen voor zo'n televisie en dat is grandioos. Ik heb het medium in elk geval niet onder de knie gekregen. Ik heb in De verlossing van Elsschot de meid van de pastoor gespeeld. Ik vond het prachtig dat ik het mocht doen, want ik ben goed bevriend geweest met Elsschot. Ik moest daarin leren. fietsen: dat doet het natuurlijk altijd bij het publiek.
U hebt een vrij avontuurlijk leven gehad.
Nou, avontuurlijk... Ik ben ééns naar een waarzegster geweest, omdat ik toch wel eens weten wou wat me te wachten stond. Ik moest haar een voorwerp geven en die zei me toen: Ho, ik moet wel eerst even blazen, hoor! Die hele poeierdoos van me scheen helemaal te schudden. Het is mij dan ook nooit gewoon gegaan.
Die indruk heb ik ook een beetje. U bent ook veel buitenshuis geweest, u hebt heel de wereld doorgereisd. Hebt u nu nog een kring waar u zich thuisvoelt, een stad die een haven voor u is?
Ach, je hebt natuurlijk je kinderen en je kleinkinderen. Mijn ene zoon in Amerika zien is een kwestie van één jaar zoveel verdienen dat ik daar eens heen kan. Want het is niet mis wat je daarvoor betalen moet tegenwoordig. Ik heb al vele dingen geprobeerd: om voor de k.l.m. op te treden om voor niks te mogen vliegen, of om met de boot over te zingen, maar dat valt niet mee. Hier, God zij dank, woont Jules met zijn vrouw en de kinderen en daar heb ik erg veel warmte aan. Iedere zondagmiddag is ‘vaste prik’, heb ik mijn kleinkinderen hier. En vriendschap? Nou, als ik die niet had, dan zou ik echt te weinig hebben in mijn privé- | |
| |
leven. Ik hecht ontzettend aan vriendschap. Ik weet dat als je er maar twee hebt, je je al heel rijk mag voelen. Nou, ik heb er ongeveer toch wel 6. Maar ik bedoeld échte vrienden, hoor. Over alle ellende, over alle beledigingen, over alle last die ze van je hebben, je toch de hand reiken, dat noem ik vriendschap. Vrienden zijn zij voor wie jouw verdriet hun verdriet is en hun verdriet jouw verdriet. Zo ook met de blijdschap, laten we liever zeggen de blijdschap met mekaar. Bij mensen van wie je houdt, denk je hardop. Als je alleen komt te zitten, hoor je nog alleen je eigen stem. Ik heb een eend uit Italië. Daar vertel ik alles aan, maar die geeft me geen antwoord; of die geeft het antwoord dat ik graag zou willen hebben, dat zeg ikzelf. En als u me zou vragen waar ik me thuisvoel? In dit land voel ik me niet thuis, maar in Frankrijk heb ik heimwee naar Holland en in Holland heb ik heimwee naar Frankrijk. Ik voel me thuis in Antwerpen. Dus als ik in de put zit, ga ik daar eventjes naartoe. In anderhalf uur ben je daar, je stapt midden in de stad uit, je begint met een goeie ‘kaffe’ op de De Keyserlei en dan ben je al meteen boven Jan. Maar ik ben ontzettend dol op Italië. Ik moet in mijn vroegere reïncarnaties een Etrusk geweest zijn,
misschien was ik maar gewoon een wasvrouw of zoiets, maar dat land beroert mij zo vreselijk, dat vind ik zo prachtig. Ik ben ook gek op het klimaat. Dat Toscana, dat is zo magnifiek. Jules huurt daar altijd een huis in een... niet eens een dorpje, want er staat geen kerk, en als er geen kerk staat, is het in Italië niet eens een dorpje. Er staan een paar huizen en het ligt aan het strand en als ik daar met vakantie ben, dan zeg ik: Je suis maintenant qui je suis, dan ben ik eindelijk thuis. Dan zeg ik: Hier ben ik thuis. Ja, het is heel vreemd, maar daar ben ik thuis.
U hebt ooit eens gezegd of aangemeld dat u uw memoires
| |
| |
zou schrijven en u hebt toen zelfs de titel al opgegeven: ‘Mijn grote bek en ik’. Komt daar nog iets van?
Nou kijk, ten eerste is er natuurlijk niet één uitgever die 12 delen aandurft, dat bestaat niet. Wat die titel betreft, in Antwerpen hebben ze altijd van me gezegd: Amai, die is geïnjekteerd met grammofoonnaalden! Ik zal het wel weer niet goed uitspreken, maar tot daar toe. Wat waar is, en het is voor andere mensen dikwijls vervelend: mijn mond gaat altijd sneller dan ik denken kan en dan ik zou willen. Het gebeurt me dikwijls in een gesprek met mensen dat ik denk: mond houden, mond houden! En ‘patat’, dan begint het weer: ik begin te ratelen en te ratelen. Ik dacht dus: als ik het schrijf, is er wellicht wat aan te doen. Mijn grote bek zegt de dingen zeer agressief omdat ik een ram ben, maar ik zeg ze altijd veel agressiever dan ik wil. Als ik nou dat kontrast bij het schrijven zou kunnen doen uitkomen, dat ik het goed bedoel maar dat mijn grote bek me de baas is, dan zou dat een pluspunt zijn.
Wat is toekomst voor u?
Daar denk ik nou helemaal niet meer over na. Ik heb mezelf sinds een paar jaar een devies aangemeten en dat is, in het Engels gezegd: ‘This day is the first day of the rest of your life’. Ik heb geleerd in mijn leven dat, wat je ontzettend uit de moeilijkheden helpt, is: ‘to face it’. Kijk, zolang je blijft boksen tegen iets wat je dwarszit of waar je verdriet van hebt, kom je d'r niet overheen. Maar als je leert ‘to face it’, dus dít te doen en niet dát te doen, dan kom je d'r toch makkelijker overheen. Dus al ‘facend’ en dartelend ga ik over die levensweg en beleef iedere dag ‘the first day of the rest of my life’.
Uitzending: 20 oktober 1975. Onder de titel Tussen teater en chanson werd een tweede deel uitgezonden op 17 november 1975.
|
|