| |
| |
| |
Anton Pieck
Prins Mauritslaan 107, Overveen (Haarlem) - Ned.
- Kijk eens, nog een geboortekaartje van Anton Pieck! Ken jij hem?
- Van horen spreken. Die man moet al lang dood zijn.
Er zijn ontzettend veel mensen die denken dat ik al lang dood ben, dat merk ik dagelijks.
Aan de andere kant ben ik verbaasd dat, als er een tentoonstelling is van mijn werk, er dan zoveel belangstelling is van de jongeren. Daar sta ik echt van te kijken. Jongelui, die er hip uitzien, modern slordig en met dat lange haar, die hebben er zo een geweldige belangstelling voor dat je er soms stomverbaasd van bent. Zij ook hebben de hang naar romantiek in zich, de meest nuchtere heeft dat. Ik ben van nature geen publiciteitsman maar de enorme belangstelling die er voor het werk is, verbaast me telkens weer.
- Hoe moet je dat werk nu karakterizeren? Impressionisme, realisme?
- Romantisme, intimisme, traditionalisme?
| |
| |
Ik heb mij nooit aan ismen iets gelegen laten liggen. Ik heb er gewoon geen interesse voor. Wat ik wel prettig vind, is dat als ze een werk van me zien, ze onmiddellijk kunnen zeggen: dat is een Pieck. Dat is de grootste onderscheiding. Ik heb trouwens mijn manier van schilderen ooit ‘piecken’ horen noemen. Het is mij ooit eens gebeurd dat ik ergens buiten zat te tekenen en dat er in de nabijheid een jonge schilder zat te schilderen, zo eentje aan wie je uiterlijk duidelijk moet kunnen zien dat hij schilder is. Hij kwam achter mij staan kijken wat ik deed en na een poosje zei hij: nou man, dat is niet kwaad. Maar als ik wat mag zeggen: u moet Anton Pieck niet zo imiteren!
- Zou je dat nu eigenlijk wel kunst kunnen noemen?
- Misschien zouden we beter spreken van plaatjes maken.
Ze mogen het voor mijn part gerust geen kunst noemen. Ze mogen zeggen dat ik een ambachtsman ben, dat ik een vak uitoefen. Maar dat doe ik dan zo gewetensvol mogelijk, zoals de timmerman en de smid in de middeleeuwen, die niet eens wisten dat het woord kunst bestond, maar ondertussen soms meesterwerken voortbrachten. Laat mij zo een ambacht uitoefenen, maar dan wel met vakmanschap en liefde voor het werk.
*
Een rustige straat in Overveen, de gemeente bij Haarlem waar Godfried Bomans leefde en is gestorven.
Een onopvallend huis in de rij. Een voortuintje met een vijvertje, waarin hetzelfde geslacht goudvissen al meer dan 25 jaar leeft en beweging brengt.
*
U bent geboren op 19 april 1895 in Den Helder. Betekent Den Helder iets voor u?
| |
| |
Eigenlijk wel. Ik heb er gewoond van 1895 tot 1906, de eerste elf jaar van mijn leven dus. Ik heb daar om verschillende redenen prettige herinneringen aan. Het was een plaatsje waar niets was en ook niets gebeurde. Het leven verliep er eenvoudig primitief, maar als je in die tijd als kind iets wilde doen, moest je het zelf doen. En ieder kind deed dat. Nu hangen de kinderen teveel aan de televisie en komen niet aan zelfwerkzaamheid toe. En dat vind ik een verarming.
Toen mijn tweelingbroer en ik 4-5 jaar waren, was er geen sprake van dat we iets anders zouden worden dan tekenaar. Het is nu zo dat, als kinderen enige begaafdheid voor tekenen laten blijken, ze worden volgestopt met kleurpotloden en tubes verf. Wij tekenden op de meest eenvoudige manier, met enkele eenvoudige lijntjes.
Den Helder heeft iets te maken met de zee: het is de vlootbasis van de Koninklijke Marine. Had uw familie er wat mee te maken?
Vader had een bescheiden positie bij de marine. Hij was een zorgeloos man en dat bracht mee dat we het thuis materieel niet zo makkelijk hadden. Wij hadden niet die vaste rots onder de voeten, die sommige kinderen hebben in hun gezin en dat heeft mij voor het leven gemerkt: ik heb al vroeg de zekerheid verworven dat ik alles zelf moest doen.
Noch vader, noch moeder hadden iets met tekenen te maken. Vader voelde wel wat voor literatuur. Hij was van Den Haag, moeder kwam uit Vlissingen. Vader had het meeste geest, moeder was een zeer degelijke huisvrouw.
Die marinebasis bracht ook mee dat al de kinderen van onze leeftijd alleen maar belangstelling hadden voor oorlogsbodems en kruisers en matrozen. Mijn broer en ik hadden het daar niet zo voor en wij hadden dan ook niet zoveel omgang met de jongens van onze leeftijd, ook al
| |
| |
hadden wij de mogelijkheid ertoe want onze ouders lieten ons zeer vrij.
Hoe stonden zij tegenover die passie om te tekenen?
Dat vonden ze erg goed en toen we zes jaar waren, lieten ze ons al tekenles geven door de dekoratieschilder en tekenleraar J.B. Mulders. Ik heb nog altijd een foto van het huisje waarin we tekenles kregen. Voor ons, die vrijwel altijd met potloden bezig waren, was dat tekenonderwijs een hele gebeurtenis. Mijn moeder heeft eens verteld aan Anne Hallema, die een boekje over mij heeft geschreven, dat ze me, toen ik drie Jaar oud was, eens huilend voor het raam vond. Toen ze vroeg wat er scheelde, moet ik wanhopig gezegd hebben: ik kan de regen niet tekenen!
Als we het thuis materieel beter zouden hebben gehad, zou ik waarschijnlijk kunstgeschiedenis hebben gestudeerd, waar ik nu de praktijk heb gekozen. Ik vind het prettig dat het zo is gebeurd.
U heet voluit Anton Franciscus Pieck. Zou die Franciscus erop wijzen dat u van roomse huize bent?
Nee. Mijn ouders waren niet religieus en de ouders van mijn vader waren protestant. Die naam Franciscus was een traditie in de familie: ik had nog een oom die ook Franciscus heette. Als Je hoger opklimt, zai de familie natuurlijk wel rooms geweest zijn.
Er was een reden voor die vraag. De leider van de Gorcumse martelaren was een Nicolaas Pieck. Ik kan u niet vragen of u er van afstamt, want hij was een priester maar was het familie?
Hij moet wel familie geweest zijn. In de gang hier hangt nog een oude kaart waarop de naam voorkomt. In Braekel is nog de ruïne van een kasteeltje, dat eigendom is geweest van de familie Pieck en in de kerk van Braekel is er nog
| |
| |
een glas-in-loodraam met het wapen van de familie Pieck.
Ik zelf ben niet religieus en heb geen interesse voor godsdienst. Ik tracht alle dingen zo goed mogelijk te doen en daar blijft het bij - zij het toch dat ik elke grasspriet een groot wonder vind.
Dat is wel een beetje verrassend voor iemand die zoveel gezellige kerstkaarten heeft getekend. Wat trekt u dan in Kerstmis aan?
Ja, kijk eens, bij mijn kerstkaarten zijn wel enkele religieuze onderwerpen maar in hoofdzaak zijn het profane tema's. Het zijn gewoon kaarten die met Kerstmis worden verkocht. De folklore van Kerstmis trekt me meer aan dan het religieuze feest: de sfeer van een oude stad, een straat onder de sneeuw, een toneeltje op het ijs. Die tema's lenen zich toevallig goed voor Kerstmis. Ik zie daar het kleurvolle van, de sfeer die erin zit en die verwerk ik maar niet als iemand die innerlijk Kerstmis beleeft. Ik hou geweldig veel van die winterse sfeer.
Ik ben met die zogenaamde kerstkaarten begonnen in 1938 op verzoek van de vereniging ‘Voor het Kind’. Die hadden zo een sukses dat een uitgeverij me vroeg ze te mogen uitgeven. Dat is dan met de jaren een sneeuwbal geworden, ook in het buitenland. In Amerika worden die kaarten met miljoenen verkocht maar ze worden wel allemaal in Nederland gedrukt, omdat ik erop sta het resultaat te zien.
Ik ontwerp voor die kerstkaarten speciaal tekeningen, maar de tekeningen van de kalenders worden ook vaak tot kerstkaarten verkleind. Dat werk brengt mee dat ik in een snikhete zomer als deze voortdurend sneeuwlandschappen zit te tekenen.
U kreeg voor uw tekenkunst al jong een onderscheiding.
Ja, dat was nog in Den Helder. Ik was toen elf jaar. Er was
| |
| |
een huisvlijttentoonstelling in Den Helder en mijn broer en ik deden eraan mee. Wij kregen inderdaad een prijs: vijf tuben verf en een fixeerspuitje. Dat was een heel evenement. Dat was voor een stilleventje in kleur dat ik nog bezit.
Datzelfde jaar heb ik ook nog een Wintergezscht op het Helderse kanaal gemaakt, dat ik ook nog heb. Op het ijs schaatsen de kinderen en links is de kanaalweg waar ons huis is te zien. Als je goed toekijkt, zie je in een van de ramen twee figuurtjes: dat zijn mijn broer en ik. Beneden op de weg staat vader met de rug naar ons.
Lager onderwijs in Den Helder, middelbaar in Den Haag?
Dat gebeurde ook toen ik elf was. De hele familie van vader woonde in Den Haag en zodra hij pensioen had, wilde hij weg uit Den Helder, dat eigenlijk toen een gat was. Dat was in 1906.
Daar kregen we privé-onderwijs tekenen bij Bik en Vaandrager in Den Haag, om leraar tekenen te worden. De akte L.O.-tekenen behaalde ik al toen ik 14 jaar was, wat betekende dat ik dan al les had mogen geven! De akte tekenen middelbaar behaalde ik toen ik 17 was. Toen mijn broer en ik ons diploma kregen, maakte een van de eksaminatoren er een grapje van en vroeg of we ons pensioen al hadden aangevraagd.
Heeft dat tekenonderwijs u wat geleerd?
Het was te eenzijdig, het was een uitsluitend leren van de techniek en aan artistieke ontwikkeling werd helemaal niet gedaan. Toch ben ik dankbaar voor die technische opleiding omdat het een waardevolle ondergrond is. Ik vind dat je in deze tijd toch voelt dat de meeste tekenaars en schilders een gebrekkige ondergrond hebben. Je mag zo iets niet zeggen, maar ik denk het toch. Er zijn er die zeggen dat de tekentechniek remmend werkt. Ik geloof het niet, het komt erop aan Jezelf te blijven.
| |
| |
U vermeldt vaak uw tweelingbroer Henri, die later ook. naam maakte als schilder, tekenaar en illustrator. De begaafdheid was dan toch wel een erfenis.
Ik geloof dat elke begaafdheid een erfenis is. Mijn broer en ik waren als tweeting onafscheidelijk tot we 17 waren. Toen zijn we uiteengegaan, niet dat we ruzie hadden maar omdat we andere typen waren. Mijn broer was de artiest en ik de schoolmeester. Hij ging naar de akademie in Amsterdam om er schilderles te volgen, ik werd verzocht les te geven op het instituut waar we onze opleiding hadden gekregen, bij Bik en Vaandrager. Ik heb dat aanvaard, niet met entoesiasme maar om financiële redenen. Maar daarbij dacht ik: klets maar op, tekenen en schilderen blijft voor mij toch de hoofdzaak. Tekenen en schilderen als broodwinning trokken me helemaal niet aan, omdat als je het doet met dat doel, het zuivere van het tekenen verloren gaat. Ik heb altijd getracht hard te werken, maar hard te werken als dilettant. Ik etste in die tijd al veel.
Op eigen houtje?
Ik had toen wel enkele kollega's waarmee ik vriendschappelijke betrekkingen onderhield. Er was de schilder Theo Goedvriend, die van in den beginne veel belangstelling had voor mijn werk. Dan was er ook H.A. van Daalhoff, de schilder van mystieke dingen, de man die heel de wereld door gekleurd glas zag en die een ervaren sprookjesschilder was. Hij kon meeslepend vertellen over het schone in de kunst. Voor mij, die alleen technisch geschoold was, waren die kontakten biezonder verrijkend. Er was dan ook de etser Herman Heuff, die als schilder een uitloper was van de Haagse School. Hij bezat een klein persje en hij toonde mij hoe je dat moest gebruiken. Op deze kleine pers heb ik mijn eerste ets afgedrukt.
Ook voor u is dan de oorlog gekomen.
| |
| |
Ja, van '14-'18. Al bleef Nederland erbuiten, toch werden wij gemobilizeerd. In 1915 werd ik soldaat en zou het 3 1/2 jaar blijven. Toen ze me vroegen wat ik in het burgerleven deed, antwoordde ik: schilder en etser. Weet u wat de reaktie was: dan kun je meteen de W.C.'s witten! Achteraf hebben ze me nog een test afgenomen en het besluit was: een jongen waarvan geen bliksern terechtkomt. Hij kijkt nooit vooruit, altijd achteruit. Ze hadden nog gelijk ook. Ik kan de laatste zin boven heel mijn leven zetten.
Maar u hebt ook bevel gevoerd!
Bevel gevoerd! Ze hebben van mij een sergeant gemaakt. In Amersfoort moest ik rekruten africhten, stelt u zich dat voor. Maar ik had bij de mannen een goede naam omdat ik ze het zo gemakkelijk mogelijk maakte en ook omdat ik veel belangstelling had voor hun privé-leven, gewoon menselijke belangstelling. Ik was ook zo geen goed militair. Als we naar de Leusderhei gingen en de lui waren een beetje vermoeid van de mars van de vorige dag, dan liet ik ze in het gras liggen rusten, maar zette posten uit die moesten uitzien of er geen kapitein in aantocht was. Het was dan rustig en wij konden dan praten.
U tekende dan ook.
Nee, dat was in die omstandigheden niet mogelijk. Dat deed ik 's avonds. Ik maakte dan tekeningen van het oude Amersfoort, dat toen nog een prachtige stad was met antieke huisgevels en rode daken. En 's avonds zat ik op mijn strozak op de soldatenkamer een koperplaat te graveren, terwijl de jongens vol belangstelling toekeken. Ik heb daar in 1916 wel veertien prenten gemaakt en in '16-'17 wel veertig. Die tijd in Amersfoort is voor mij belangrijk geweest. Ik kon mij helemaal koncentreren op een oude stad, die toen nog intakt was, ongerept en mooi, want als ik de steden
| |
| |
van nu zie, dan zeg ik toch dat ze hun jasje hebben uitgetrokken. Ik bezit die kollektie tekeningen nog: het zijn slechte tekeningen maar ze zijn waardevol omdat het beeld van de stad van toen werd vastgelegd.
De dienst had dit voor dat ik bij mijn nekvel werd gepakt en even uit het onderwijs werd weggehaald. De laatste twee jaar werd ik overgeplaatst naar Den Haag om tekenles te geven aan de soldaten. Toen al bestond O en O, Ontwikkeling en Ontspanning. Ik moest daar vier avonden twee uur les geven en was voor de rest vrij en mocht thuis slapen. Voor mij was dat een buitenkans. Die soldaten zijn de beste leerlingen geweest die ik ooit heb gehad. Dat waren jongens die nooit iets hadden kunnen leren en nu uit vrije beweging deze kursus volgen. In 1918 heb ik wel zestig etsen afgewerkt.
Altijd met dezelfde tema's? Mogen we een voorbeeld zien?
Oude wilg b.v. van 1917. De Cuneratoren in Rhenen van 1918 en Duinen van hetzelfde jaar. Schedels met oude boeken van 1919 en van hetzelfde jaar ook de ets Vlaamse processie en De opschrijving in Betlehem.
Wat hebt u dan na de oorlog gedaan?
Heel plezierig voor mezelf gewerkt. Ik heb les gegeven maar ik heb dat gedaan als een koorddanser, die een valnet heeft. Ik ben niet beter dan ik ben: ik ben geen onderwijsman! Ik heb les gegeven om een basis te hebben en ik had die des te meer nodig omdat ik zou gaan trouwen. Er is niemand die je kan garanderen dat je werk het blijft doen en dat je gezond blijft. Als ik nu terugkijk, had ik het ook zonder lesgeven kunnen doen maar door de toestand, die ik thuis gezien had, had ik zo een sterk verantwoordelijkheidsgevoel dat ik me moreel gedwongen voelde een vaste baan te hebben. Daar kwam ook nog bij dat mijn
| |
| |
vader overleden was en mijn moeder zonder pensioen achterbleef.
Hoe werden uw etsen ontvangen?
Wel, het is met om me op de borst te slaan, het is geen verwaandheid maar gewoon de waarheid: wat ik ook heb gedaan, ik heb altijd veel belangstelling gehad. Na mijn 17e jaar waren dat vooral etsen en ook houtsneden, al met de tematiek van later. Die werden enorm verkocht. Ik drukte elk eksemplaar van de ets zelf af.
Op een eigen pers.
Ik had me eerst een klein persje aangeschaft maar na een tijd voldeed die niet meer. Ik vernam toen dat er in Nijmegen een grotere te koop stond voor een redelijke prijs, 400 gulden. Het was een Krauspers van 1870, een ijzeren pers, want mensen als Henri de Braekeleer b.v. gebruikten een houten pers. Ik heb die gekocht en liet ze thuisbrengen. Nu moet u zich voorstellen: dat was een ding van 2 meter hoog. Toen ze die brachten, zei ik näief: breng ze maar even boven! Ik woonde toen drie hoog bij mijn moeder en toen het brave mens dat gevaarte zag, begon ze te schreien van wanhoop want ze was ervan overtuigd dat het huis zou instorten. Dat was trouwens niet zo denkbeeldig. Vooraleer ik ze kon opstellen, heb ik de vioer moeten laten versterken. Sindsdien heb ik ze nog drie keer verhuisd en ze staat nu hierboven.
U hebt dus eerst naam gemaakt als etser. Wat trok u daar zo in aan?
Dat die techniek van de middeleeuwen nog niet is veranderd, dat ze helemaal dezelfde is gebleven. Ze vraagt vakkennis en ambachtelijke bekwaamheid. Dat staat me aan.
| |
| |
Zouden we zo een ets kunnen zien ontstaan?
Als u mee naar boven gaat, kan ik proberen het u te laten zien.
*
De kamer waarin we zolang gezeten hebben, is de eetkamer. Ze komt uit op een tuintje en verder op een sportveld, dat het uitzicht vrijhoudt.
Er staan hier een paar boekenkasten met diverse boeken en daarboven hangt een tekening van de gastheer die de Ochtendmarkt in Luik voorstelt. Op deze andere grote tekening staat het Kasteel van Salzburg afgebeeld en dit is een least uit Bredevoort, die uit de 17e eeuw dateert.
In een hoek staat er sinds februari een televisietoestel: het is een opgedrongen cadeau van de kinderen.
In het aanpalende salon is het een afwisseling van eigen werk en werk van anderen met daar tussenin antiek, als deze laat 17e-eeuwse kast en de reeks tinnen borden daarboven.
Deze oude Vlaamse kruik dateert uit de tijd van Breugel en deze ganglamp uit de tijd van de Camera Obscura.
In de boekenkast hier staan de royale boeken, die door de gastheer werden geïllustreerd.
*
Dan krijgen we nu de geboorte van een ets.
Ik zal trachten dat zo eenvoudig mogelijk te vertellen en het ook verkort demonstreren, want het drukken van een grote ets vraagt anders wel een uur.
Een zinken of koperen plaat wordt bedekt met een laagje asfalt met was, dat de eigenschap heeft geen bijtend zuur door te laten.
Wanneer je met de naald in de was tekent, zullen de lijnen die je zet het metaal bloot maken
| |
| |
Wanneer de plaat getekend is en de achterkant ook is afgedekt, wordt de plaat in verdund salpeterzuur gelegd, zodat al de getekende lijnen op de plaat ingebeten groeven worden.
De hele asfaltlaag wordt dan aan beide zijden met terpentijn verwijderd. De etsplaat vertoont dan dit stadium en er kan mee gedrukt worden.
Op een zwak verwarmde oven wordt met een tampon een dikke etsinkt over de plaat gesmeerd. De inkt wordt dan met de vinger in de plaat ingestreken zodat de groeven helemaal gevuld zijn.
De meeste inkt wordt dan met een lap verwijderd en dan wordt de hele plaat met de palm van de hand schoongestreken, Op deze wijze blijft op de plaat een tintje maar de groeven zijn gevuld met inkt.
Nu wordt de plaat op de pers gelegd. Op de plaat komt een stuk vochtig papier en daarover een lap vilt. De plaat wordt door de pers gedraaid en de druk is klaar. Ik hoop dat het resultaat een meevaller is.
Ik geloof dat u geen demonstratie kon geven, die duidelijker maakt dat een ets uit de handen van een kunstenaar moet komen. Hoeveel etsen kan u maken van één plaat?
Dat varieert. Van een plaat die te sterk gebeten is, maak je meer drukken dan van een tere plaat. Het aantal varieert van 15-20 tot 75.
Nu we toch met de techniek van de ambachtsman bezig zijn, kunt u ons wellicht ook die van de houtsnede even demonstreren.
Dan ook weer in verkorte versie. U hebt hier een houtsnede, die het Beenhouwersstraatje in Brugge voorstelt. Alles wat op de afdruk wit moet zijn, is weggesneden.
Een houtsnede wordt, net als in de middeleeuwen, gedrukt zonder pers.
| |
| |
Het inkten gebeurt met een rolletje.
Dan komt er een stukje dun Japans papier overheen en dan moet er met het heft van een mes of een vouwbeen over gewreven worden. Na goed tien minuten is de houtsnede klaar. En dat is dan het resultaat.
U bent een boekillustrator met reputatie geworden maar het eerste boek dat u geïllustreerd hebt, was een Vlaams boek.
Ja, Pallieter van Felix Timmermans. Toen ik dat boek las, had ik al gedacht: dat zou ik graag illustreren. Maar daar was geen denken aan, allereerst al omdat ik Vlaanderen niet kende. Maar het toeval steekt soms toch ook een handje toe.
Zoals u weet, was Timmermans uit België gevlucht onder de oorlog '14-'18 en verbleef hij hier in Scheveningen, in de Keizersstraat. Op zekere dag had hij een etsplaatje in de was getekend maar wist er verder geen raad mee. Hij sprak erover met kunsthandelaar Cox, ook een gevluchte Belg, en op een middag komen ze samen bij mij aan en vraagt Cox of ik Timmermans wil helpen. Ik heb dat natuurlijk gedaan en dat is het begin van een grote vriendschap geweest. Timmermans heeft nog meer etsen gemaakt en die zijn allemaal op mijn pers gedrukt. Ik kan er u nog van laten zien: Het zieke paardje b.v. of De verzoeking van de H. Antonius.
De ontmoeting met Felix Timmermans is voor mij erg belangrijk geweest. Wij hebben mekaar beïnvloed en mekaar aangevuld. Timmermans heeft in mij iets losgemaakt, hij heeft mijn spontaneïteit losgekregen en de weg voor mijn fantazie opengemaakt. Hij gaf mij meer zelfvertrouwen met het gevolg dat ik ook groter werk aandurfde. Hij bewonderde mijn werk maar stond er toch kritisch tegenover en het was hij die me eens kort zei: vergeet iedereen en word Pieck. Hij was daarbij zo joviaal en entoesiast dat hij
| |
| |
je kon meesleuren. Hij is echt een man geweest die in mij iets wakker heeft gemaakt.
Timmermans had, zoals u weet, zijn Pallieter zelf geillustreerd maar toen de tiende druk er moest komen, wilde zijn uitgever Van Kampen iets speciaals doen en mede op aandringen van Timmermans vroeg hij mij die tiende druk te illustreren. Ik heb dat natuurlijk graag en met entoesiasme gedaan, ook al stond ik voor veel moeilijkheden. Ik kende Vlaanderen praktisch niet en ik heb meer dan eens moeten vragen aan de Fee hoe bepaalde dingen eruit zagen, neem nu b.v. Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. Timmermans stuurde mij dan veelal een krabbel, die ik dan persoonlijk verwerkte. Mijn illustratie is ook verschenen in de Amerikaanse uitgave.
Die moeten we dan toch even rustig bekijken en een paar tekeningen van uw versie even vergelijken met die van Felix Timmermans. U hebt Vlaanderen dan toch leren kennen.
Vlaanderen is voor mij een tweede vaderland geworden. Of liever, ik voelde mij daar evengoed thuis als bij ons, want ik kan Vlaanderen niet beschouwen als een vreemd land or als het buitenland: het maakt een geheel met Nederland. Eigenlijk kunt u spreken van een Vlaamse periode in mijn werk want ik heb dan zeer veel gewerkt in Vlaanderen en dat weer onder de stimulans van Timmermans, die voor mij vele deuren deed opengaan. Ik heb natuurlijk ook Lier leren kennen en van het begijnhof heb ik in 1923 tien houtsneden gemaakt, die in een map werden samengebracht. Timmermans schreef bij eike van die houtsneden een tekst en ik was door dat werk zo bezeten dat ik ook die tekst in het hout heb gesneden. De volledige map met de houtblokken is nu in het Timmermans-Opsomermuseum in Lier. Timmermans en ik waren zulke goede vrienden geworden, dat ik in Lier zijn werkkamer heb ge- | |
| |
schilderd en toen ik trouwde, schonk hij ons een tekening met een Vlaamse processie, die hier nog altijd hangt.
Waar hebt u bij ons gewerkt?
U zou beter vragen waar niet. Ik heb vnj veel schilderijen en schilderijtjes gemaakt in Brugge, in Antwerpen, in Lier. Vlaanderen met zijn oude steden is een heel terrein om te werken voor iemand als ik.
Krijgen we er enig idee van?
Deze Feestochtend te Antwerpen, een droge naald van 1921. Processie te Brugge, een ets van 1922 en van hetzelfde jaar de houtsnede Poortje in Lier. Van 1923 de houtsnede De oude kapel te Brugge en het Godshuis Meulenaere, ook in Brugge.
U hebt ook veel houtsneden met dieren gemaakt.
Ja, veel dierfiguren: de Casuaris, de Kalkoen, de Kreeft.
Er is in uw houtsneden op een bepaald moment Japanse invloed merkbaar.
Dat is inderdaad, naast Felix Timmermans, de tweede schok geweest in die tijd, de kennismaking met de Japanner Hokusai, de man die wel honderd houtsneden heeft gemaakt van de Fuji, die ik trouwens allemaal bezit. Toen hij de honderdste houtsnede had gemaakt, zei hij: ik geloof dat ik er inzicht in begin te krijgen!
De Japanse invloed is duidelijk merkbaar in de houtsnede De dennetak van 1919 en in nog een stuk of zes die ik in 1920 heb gemaakt, de Visjes o.m. De invloed is achteraf weggevallen maar de verering voor Hokusai blijft.
U bent na een zekere tijd, na 1924, minder houtsneden gaan maken.
Ja, minder en minder en daar heeft de kleur schuld aan. Ik
| |
| |
ben dan beginnen schilderen en het is weer Timmermans die mij tot het schilderen heeft gebracht, omdat hij mijn kleurgevoeligheid had ontdekt. Dat was zowat in 1924. Ik had vroeger al eens een ets gemaakt met als tema De Vlaamse kermis. Ik heb die tot schilderij uitgewerkt en dat is een doek geworden waarop 300 figuren voorkomen. Felix Timmermans heeft erover geschreven dat het een tragikomisch schilderij was, omdat naast de vreugde van de kermis er ook de rouw van de dood op is te zien. Het werd zeer goed ontvangen en kende werkelijk een groot sukses toen er na een zekere tijd een kleurreproduktie van op de markt werd gebracht. Uit datzelfde jaar heb ik nog twee of drie werken, o.m. Oud poortje op het begijnhof te Lier: door een openstaande deur heeft men een gezicht op de binnenwoning.
Uw palet had van in het begin een heel eigen karakter.
Er werd vaak gezegd dat mijn schilderijen een eigen sfeer hadden, dat de kleuren als het ware stil en bestorven waren. Ze werden wel door de onderwerpen beinvloed. De Vlaamse steden hebben een eigen sfeer en die heb ik willen vastleggen.
U hebt in de daaropvolgende jaren dan veel geschilderd?
Toch wel ruim 20 schilderijen in vijf jaar.
Allemaal met Vlaamse tema's?
Overwegend toch. Daar is een Poortje in Antwerpen bij, een Poortje van het begijnhof in Brugge, een Godshuisje in Brugge, Het hemdsmouwke in Lier, Vlaamse processie. Van 1928 is de Poort in Mechelen, waarvan sommigen zeggen dat het het mooiste werk is dat ik in Vlaanderen heb gemaakt, hoewel ik zelf denk dat Vlaamse Harmonie wel het beste zou kunnen zijn.
| |
| |
Wat hebt u in die tijd in Nederland gemaakt?
Een van de eerste was Groot Hemelrijk in Amsterdam, in 1928 Scharesliep in Amsterdam, Amsterdamse gracht in de sneeuw.
Ziet u een verschil tussen het Vlaamse en Nederlandse werk?
Elk heeft zijn eigen toon en sfeer hoewel de rust en innigheid aan beide gemeen zijn.
Amsterdam is wel uw liefste stad in Nederlands?
Ik ben dol op Amsterdam, al trekt een Zuiderzeestad me ook erg aan, maar ze zijn qua sfeer niet vergelijkbaar. Er zijn weinig steden in Nederland waar ik niet getekend heb.
U hebt ook bij ons inspiratie gevonden in de poesjenellenkelders van de Marollen en Antwerpen.
Dat hield verband met een boek dat wij wilden maken over Vlaanderen. Fred Thomas, een journalist van De Tijd, had een tekst gemaakt over de oude steden van Holland waarbij ik voor de illustratie had gezorgd. Dat boek is verschenen onder de titel Droom in de Delta. Wij wilden over Vlaanderen een soortgelijk boek brengen en voor de dokumentatie ben ik met Thomas naar de poesjenellenkelder in Antwerpen geweest en bij Toone in Brussel. Maar Thomas is dan overleden en van het projekt is niets meer gekomen.
In 1951 hebt u nog schetsen gemaakt voor het toneeldecor van ‘En waar de sterre bleef stille staan’ van Timmermans. Voor weike schouwburg was dat?
Het was niet meer dan een vriendendienst voor een Brabants dilettantengezelschap.
Schildert u nog altijd?
| |
| |
Ik heb het de laatste jaren zo druk gehad dat er niets meer van gekomen is maar in 1974 neem ik het weer op. Ik heb veel geschilderd maar bezit praktisch niets meer: alles zit bij partikulieren.
Hier hangen nog: Gangetje in het Godshuis in Brugge, Sint-Nicolaasplein in Antwerpen, de Pontevecchio in Florence, het Portret van mijn dochtertje toen ze vijf was - nu is ze er 48! - en dan een Geveltje in Zierikzee. Na alle fantazie vind ik het leuk weer eens een stilleven te schilderen; ik noem dat uitrusten. Het resultaat is b.v. een Wit potje met granaatappelen.
U bent etser, houtsnijder, illustrator, schilder. Wat bent u het meest?
Dat is een vreselijk moeilijke vraag. De variatie is zo prettig: het frist op wat anders te kunnen doen. Ik ben wel meer tekenaar dan schilder. Ja, dat lijkt me wel.
Waar haalt u inspiratie?
Dat is weer zo een moeilijk woord. Je hebt in jezelf een wereld waarvan je houdt en als je een tekening begint, heb je wel een idee maar de inspiratie komt toch meestal al werkende. Meestal, want soms komt ze ook niet.
Verder ben ik biezonder gesteld op de hele gewone positie van de gewone handwerkman. De eenvoud van de ambachtslui van de middeleeuwen en de 17e eeuw, die vind ik waardevol. De timmerman en de smid waren toen artiesten maar ze lieten het er zich niet op voorstaan. Ze hielden van hun vak en de artisticiteit kwam er onbewust bij. Dat vind ik sympatiek. Ik hou niet van mensen die niet veel presteren en de artiest uithangen.
*
| |
| |
Zullen we dan even proberen te volgen hoe een tekening ontstaat? Anton Pieck tekent veel buiten en hier is hij bezig een oud hoekje van Haarlem te schetsen.
Als de tekening af is, ziet ze er zo uit: iedere akwarel wordt eerst afgetekend zodat de tekening er helemaal in zit.
Als alles getekend is, komt de waterverf erop. Als dat werk klaar is, is dit het resultaat.
*
U bent van 1920 tot 1960, dat is 40 jaar, tekenleraar geweest.
Ja, aan het Kennemer Lyceum hier in Overveen. Ik ben in 1922 getrouwd en aanvankelijk reisde ik been en weer van Den Haag naar hier. Dan ben ik in Heemstede gaan wonen, dan weer verhuisd naar de Emmalaan in Overveen en in 1939 ben ik hier komen wonen, vlak naast de school. Dat was een geweldige tijdsbesparing want als ik een tussenuur had, kon ik gauw even naar huis om te tekenen.
Hebt u leerlingen gevormd?
De leerlingen waarvan iets is terechtgekomen, hebben het niet aan mij te danken. We hadden hier in de klas altijd talrijke leerlingen zodat het niet mogelijk was voldoende belangstelling te schenken aan hen die aanleg hadden.
Een leerling van de vroegste jaren is Sem Hartz, de specialist in de letterverzorging, maar hij is geen knap graveur geworden omdat hij van mij les heeft gekregen. Ik kan alleen zeggen: ik heb hem niet tegengewerkt!
De tweede wereldoorlog is een beroerde tijd geweest?
Nog meer voor mijn broer, die in Buchenwald is terechtgekomen. Hij was erg begaan met politiek. Toen hij uit het koncentratiekamp terugkwam, had hij een hele reeks kleine krabbeltjes mee waaruit hij achteraf fantastische suggestieve tekeningen over Buchenwald heeft gemaakt. Hij is verleden
| |
| |
jaar gestorven en onlangs heb ik al die tekeningen namens mijn schoonzuster overgedragen aan het Oorlogsmuseum in Overveen.
U stond ook in het verzet?
Mijn aandeel bestond erin handtekeningen en stempels te vervalsen. En ik heb dat erg goed gedaan. Trouwens, zulke dingen doe je goed of je doet ze niet, want daar zijn mensenlevens mee gemoeid. Ik heb dus heel wat persoonsbewijzen vervalst en na de oorlog hebben heel wat mensen daar last mee gehad omdat men ze niet als vervalsingen wilde erkennen! Het was een rotwerk maar je moest wat doen. Vooral de hongerwinter is erg geweest. Ik ben vaak met de stootkar alleen naar het noorden getrokken om te trachten een ets of een schilderijtje te ruilen voor eten. Wij hadden het des te moeilijker daar de kinderen van mijn broer bij ons verbleven en zij geen bonnen hadden.
Mevrouw, u hebt in Zweden de weeftechniek geleerd. Hebt u daar wat mee gedaan?
Ik ben lerares geweest aan de Koninklijke Nederlandse Weefschool. Maar daar het oorlog was, konden de nodige grondstoffen uit Zweden niet worden ingevoerd en werd de school gesloten. Ik heb dan een baan gekregen op het ministerie van Koloniën.
Hoe hebt u uw man leren kennen?
Via mijn broer die samen met Anton soldaat was.
Helpt u uw man bij zijn werk?
Ik heb een vaste taak bij het drukken. Dan meet ik zorgen dat het papier mooi vlak blijft.
Uw man kreeg ooit een aanlokkelijke aanbieding van een uitgever om schoolboeken te illustreren. U hebt hem aangeraden daar toch niet op in te gaan.
| |
| |
Hij zag er geweldig tegenop en dat werk zou niet alleen zijn creativiteit in 't gedrang hebben gebracht, maar hij zou er ongelukkig door zijn geworden. We hadden het wel kunnen gebruiken maar je koopt geen geluk met geld. Dus heb ik hem gezegd: doe het niet.
Er wordt verteld dat uw man erg verstrooid is. Daar lopen verhaaltjes over.
Hij is inderdaad geweldig verstrooid maar nooit als hij met zijn werk bezig is. Het is ooit gebeurd dat hij in de klas zijn zakdoek bovenhaalde en een babytruitje in de handen bleek te hebben. Hij klaagde eens maandenlang dat er wat moest zijn met een voet want een schoen deed hem altijd pijn. Bij nader onderzoek bleek dat hij bij de aankoop twee schoenen van verschillende maat had gekocht.
*
In de etskamer hangt naast de grote pers een masker van Felix Timmermans, dat van het levende gezicht van de schrijver werd afgedrukt.
Boven de deur hangt de tekening die Timmermans aan het echtpaar Pieck schonk toen het trouwde.
Een andere reminiscentie aan Vlaanderen zijn twee etsen van Jules de Bruycker van Gent: Weer klept de dood over Vlaanderen en Marktdag in Gent.
Verder is ook hier weer een diversiteit van eigen werk en werk van vrienden.
Rechts van de werktafel staat een kollektie houtblokken en etsplaten.
In de tekenkamer zelf staat de werktafel in een hoek bij het raam. Hier zit de kunstenaar elke dag vele uren aan de taak.
In de andere hoek staat een laat-zeventiende-eeuwse Spaanse kist met daarop een dikke bundel Japanse houtsneden van Hokusai.
| |
| |
Verder zijn er hier de kleine kostbare kollekties van Romeins en Syrisch glas en van Perzisch aardewerk.
Een biezonder mooie open haard met al even mooie en oude tegels brengt in de kamer een eigen sfeer, ook al wordt de haard niet gebruikt.
Op een renaissancekast van 1600 liggen achttiende-eeuwse boeken met etsen over Amsterdam en Den Haag. Daarboven hangt een autentiek etsje van Rembrandt en een ander van Ferdinand Bol, een tijdgenoot van Rembrandt.
Er is ook nog een gravure van Lucas van Leyden en een oude Friese stoeltjesklok geeft het uur van deze tijd aan.
*
U houdt van al wat antiek is?
Ja, van oude meubels, oude prenten, oud aardewerk. Stel je voor dat dat Romeins glas 2000 jaar oud is! Ik vind het heerlijk tussen deze dingen te werken. Ze scheppen een sfeer, die de moderne wereld helemaal afsluit.
We zijn over uw illustratiewerk niet uitgepraat. Hoeveel boeken hebt u geïllustreerd?
Dat is weer een moeilijke vraag. Ik schat meer dan honderd.
Welk boek is het grootste sukses geweest?
Weer moeilijk om zeggen. Er is een geleidelijke opgang van belangstelling geweest. Na Pallieter heb ik geregeld tekeningen gemaakt voor Zonneschijn, een kindertijdschrift. Dat waren kleurige kinderlijke tekeningen, die direkt een enorme belangstelling te beurt vielen.
Ik ben er me van bewust dat je als tekenaar met het illustreren van boeken heel voorzichtig moet zijn. Wanneer je al de boeken, die de uitgever je toestuurt, zou illustreren dan was je werk na een jaar naar de bliksem. Het is een
| |
| |
gevaarlijk terrein. Je moet alleen die opdrachten aanvaarden die je met de feu sacré kunt uitvoeren, anders gaat het peil naar beneden.
Is ‘Het geslacht Björndal’ van Gulbranssen een topper geweest?
Dat was een sukses, meer voor het publiek dan voor mij. Het is een boek dat mij achteraf niet meer zo interesseert. Gejaagd door de wind ligt me al iets meer.
Goed. Laat ik dan vragen naar de eigen voorkeur.
Ik zou allereerst zeker noemen de Verhalen van 1001 nacht. Dat zijn 16 delen in 8 banden met kleurplaten en zwartplaten. Ik heb daar 13 jaar aan gewerkt van 1943 tot 1956.
Dan is er de grote uitgave van Liederen van Schubert. Na een biografie volgen in dat boek de liederen met de muziek en bij 12 of 16 daarvan heb ik een grote kleurplaat gemaakt.
Met veel plezier heb ik gewerkt aan de illustratie van Vondels Gijsbrecht van Aemstel, dat bijna een stuk middeleeuwen is.
Laat eens kijken, wat dan? Ik zou zeggen het Dagboek van Jacob Bicker Raye, dat vol 18e-eeuws gemengd nieuws staat. Het werd geschreven door een goed gesitueerde Amsterdamse burger, die er alle schandaaltjes en nieuwtjes van het Amsterdam van zijn tijd in heeft opgetekend. Het is een biezonder interessant stuk historie.
Een ander boek waaraan ik met genoegen heb gewerkt, is Niels Holgersson's wonderbare reis van Selma Lagerlöf. Ook aan Gösta Berling trouwens. De Zweden zelf vonden het leuk werk maar ze waren dan toch zo chauvinistisch dat ze vonden dat zo een bij uitstek Zweeds geval ook door een Zweed moest geïllustreerd worden. Wel worden in Zweden losse reprodukties van mijn illustraties verkocht. Al die boeken zijn trouwens uitverkocht.
| |
| |
Daar ik een grote voorliefde heb voor Engeland en voor de Dickenssfeer heb ik natuurlijk zeer graag A Christmas Carol geïllustreerd, zowel voor de Nederlandse als voor de Engelse uitgave.
Een boek dat ook erg is aangeslagen, is dat met de Sprookjes van Grimm.
Ik wil me niet beter voordoen dan ik ben en daarom moet ik dit toch zeggen: wanneer ik tekeningen maak voor kinderen, dan is het voor mij meer het bevredigen van mijn eigen kinderlijke geest. Dat is ook zo voor De Efteling. Ik wil mij dus niet laten doorgaan als de grote kindervriend, al hou ik natuurlijk veel van kinderen.
Ja, wat is er dan nog? O ja, de Camera Obscura van Beets, waarvan alle prenten in kalendervorm uitkwamen.
Illustratie eist veel voorbereiding en dokumentatie. Je moet een historische kennis verwerven en dat vraagt veel werk eer je een lijn op het papier kunt zetten. Als ik een illustratie maak, teken ik veel uit het hoofd en laat er ook veel fantazie bij spelen, maar toch heb ik echt het gevoel dat je in dat werk veel binding moet houden met de werkelijkheid. Ik vind dat je het kontakt met de natuur niet moet verliezen. Toen ik b.v. de illustratie van A Christmas Carol voorbereidde, heb ik veel vreugde gehad aan de vele tekeningen die ik heb gemaakt van oude Engelse stadjes. Dat is een steun voor je fantazie.
Zo bezit ik een hele afdeling reistekeningen. In al de landen waar ik geweest ben, heb ik tekeningen gemaakt. Ook in Engeland natuurlijk. Ik heb altijd veel kontakt gehad met dat land en nu nog meer omdat mijn dochter er getrouwd is en ik drie Engelse kleinkinderen heb.
In Zweden beb ik veel getekend en het blijkt hoe belangrijk dat is, als je zo een typisch Zweeds boek als Niels Holgersson's wonderbare reis moet illustreren.
Na de oorlog '14-'18 ben ik in Duitsland en Oostenrijk geweest en daarvan bezit ik nog een tekening van Unter
| |
| |
den Linden zoals het toen was. Dat is nu een historisch dokument.
Dan heb ik vóór de tweede wereldoorlog een hele serie tekeningen gemaakt in Marokko en dat is me goed van pas gekomen toen ik onder de oorlog begon aan de illustratie van 1001 Nacht. Om zo een werk te illustreren moet je aan het Oosten hebben geroken.
Soms groeit er uit zo een stapel tekeningen ook een boek.
Verder was ik nog in Frankrijk in Parijs, in Italië, in Zwitserland en ook kort in Polen.
Om het kontakt met de werkelijkheid niet te verliezen, ga ik in de winter elke maandagavond modeltekenen samen met andere schilders. Ook dat doe ik omdat ik de fantazie wil vastmaken aan de werkelijkheid.
Dat is het geval met Bemin dan Amsterdam. Ik heb al die tekeningen puur uit liefde voor Amsterdam gemaakt en later werd er dan een tekst bijgeschreven. Nu is er nog een kleiner boek in de maak dat heet Mijn God wat een dorp door Wim Verhagen. Sinds ik me met het rekreatieoord De Efteling bezig hou, is het illustreren ook minder geworden.
Vermaard bent u ook nog om uw kalenders. Wanneer bent u daarmee begonnen?
De allereerste heb ik gemaakt toen ik 18 jaar was. Ik kreeg toen de opdracht empirerandjes te tekenen rondom foto's en dat stomme werk werd dan nog uitgegeven ook. Dat was dus in 1913. Dan heb ik jaren geen kalenders meer gemaakt tot in 1939. Dan is er een gekomen met illustraties uit de Camera Obscura.
In 1950 kreeg ik dan van Calvé een opdracht een kalender te maken. Mijn projekten werden verkleind en toen ze het resultaat zagen, vonden ze dat jammer. In plaats van een kalender met kleine platen te laten maken, hebben ze toen beslist elke plaat op natuurlijke grootte te reprodu- | |
| |
ceren en alle bakkers kregen toen elk jaar een grote plaat cadeau. Die hangen nu nog in vele bakkerswinkels en worden ook nog veel gevraagd.
De laatste 25 jaar maak ik nu voor ieder jaar een kalender. Het zijn kompleet vrije onderwerpen want het is geen kwestie van opdracht. Ik ben nu bezig aan die van 1975 en ik ben er al laat mee want ze hebben goed een jaar nodig voor het drukken en het verspreiden in de boekhandel. Alleen bevat de kalender nu maar zes platen meer in plaats van twaalf. Het maken van die platen is zeer tijdrovend werk. Voor zo een tekening heb je weer veel dokumentatie nodig, omdat het gegeven speelt in een andere eeuw en je dus elke centimeter moet veroveren. Als ik een tekening buiten maak, werk ik veel vlotter omdat dan het onderwerp helemaal klaar is.
Zou u uit die 25 jaar de beste platen naar voren kunnen halen?
Ach, je denkt altijd dat je groeit! Als je in oude dingen snuffelt, vind je het soms prettig dat je bepaalde dingen hebt gemaakt maar van andere zeg je: als ik ze kon vernielen zou ik het graag doen!
Ook in de gebruiks- en gelegenheidsgrafiek hebt u zich laten gelden.
Ja, geboortekaartjes en ex-librissen. Je begint zulke dingen te maken omdat vrienden en kennissen je dat vragen en je doet dat dan ook graag ter verpozing. Maar de vraag werd altijd groter en op een moment vroeg het tekenen van exlibrissen zoveel tijd, dat het een bedreiging werd voor mijn ander werk. Ik ben er dan mee gestopt. Trouwens, het ontwerpen van een ex-libris vraagt tijd, omdat ik altijd probeerde in dat boekenvignetje iets karakteristieks van de bezitter te brengen. Zo heb ik voor A. Viruly, de schrijver die ook vlieger is, een ex-libris gemaakt waarop een
| |
| |
figuur met zevenmijislaarzen aan over de wereld loopt en opschrijft wat hij ziet. In het ex-libris voor mijn vrouw heb ik natuurlijk een weefgetouw te pas gebracht. Voor mezelf heb ik er ook een gemaakt, een houtsnede waarop een man aan de etspers staat. Ik heb het blokje helaas eens uitgeleend aan een tijdschrift en natuurlijk nooit meer weergezien. Ook voor mijn drie kinderen heb ik een ex-libris gemaakt.
Wat de geboortekaartjes betreft, heb ik er voor mijn eigen kinderen natuurlijk een speciaal gemaakt. Voor de rest bestaat er een heel ruim sortiment waarin wel iedereen, die op dat genre is gesteld, zijn gading vindt. Want ook die kaartjes zijn ouderwets en vertonen elementen die tot de folklore van de geboorte behoren.
Als men uw werk doorkijkt, valt het op dat de winter daarin een ruime plaats krijgt. U houdt van de winter?
Van de winter en van de herfst maar ik heb er geen verklaring voor. Ik zou er nooit aan denken in de zomer buiten te gaan schilderen en hoe heerlijk het voorjaar ook mag zijn, toch trekt het mij niet aan om te schilderen. Ik weet echt niet waarom het zo is. Een boom met een kale tak is voor mij meer sfeervol dan een boom met blaren. Ik hou ook veel van de regen om de sfeer die die meebrengt. De zomer met het drukke verkeer en de mensenhorden trekt mij helemaal niet aan.
We moeten het nu nog hebben over een andere realizatie van u: De Efteling. U bent de ontwerper van dat sprookjespark. Hoe is dat er gekomen?
Ik zit hier thuis rustig te werken en word uit Eindhoven opgebeld: er wordt mij gevraagd of ik een sprookjesbos wil ontwerpen en ik antwoord prompt nee. Het trok me helemaal niet aan, want de goedkope uitvoering van zo een sprookjesbos kan aan de bedenkelijke kant zitten. Maar de
| |
| |
meneer Reynders, die advizeur was van de onderneming, drong aan en vroeg of hij toch niet even mocht komen praten. Het wordt onbeleefd dan nee te zeggen en ik maakte dus een afspraak. Mijn vrouw had me vooraf duidelijk gezegd: begin er niet aan. Je steekt je in een wespennest tot en met. Zo kwam meneer Reynders dan praten en toen bleek dat het de bedoeling was alles echt te maken: alle gebouwen zouden worden gemaakt met echte stenen, echte dakpannen, oude muurtjes en ze wilden mij er bij hebben in verband met de sprookjes van Grimm, die ik had geillustreerd. Na een tijdje hoorde mijn vrouw mij lachen en ze dacht onmiddellijk: nu is het mis. Hij doet het. Toen ik de plannen hoorde uiteenzetten, kreeg ik er inderdaad plezier in en ik ben er ook mee begonnen. We zijn met een paar heel kleine attrakties van wal gestoken in 1952: de man met de lange nek en het kasteel van Doornroosje. Ik maakte de schetsen en gaf advies en dan werden die schetsen uitgewerkt, alles heel primitief. Niemand had ooit kunnen denken dat het zo een formaat zou aannemen achteraf. Het is dan geleidelijk gegroeid en door er elk jaar wat aan toe te voegen, is het tenslotte zo groot geworden. Het is een onderneming die zichzelf bedruipt en leeft zonder enige steun van de overheid. Alleen betalen we tonnen belastingen. Maar het rendeert, ook al komt er wat bij kijken. Er zijn daar 100 vaste medewerkers, voortreffelijke schilders, dekorateurs enz. In volle seizoen zijn er 300 mensen. U begrijpt wat dat kost aan salarissen. De Stichting betaalt die uit en houdt wat over voor het volgende jaar. De entreeprijs werd opzettelijk zo laag mogelijk gehouden en eens dat je je toegangsgeld hebt betaald, is de rest vrij. Er komen daar elk seizoen van 1 miljoen tot 1 1/4 miljoen mensen. Het sprookjespark beslaat 150 à 160 ha met natuurgebied, en al wat bos is, moet bos blijven. We vechten voor het behoud van elke boom. Elke woensdag ga ik er naartoe om de zaken te volgen.
| |
| |
Hoeveel sprookjes zijn daar uitgebeeld?
20 à 25. Ze zijn alle op primitief-kinderlijke manier voorgesteld. Bij sommige is er een vertelling, bij andere niet. Het laatste dat er is bijgekomen, is dat van de wolf en de zeven geitjes.
Zijn er alleen sprookjes?
Nee, ook andere dingen die het kind aanspreken. Er staat nu ook de gerestaureerde stoomcarrousel waarin ik als kind in Den Helder nog heb gezeten. Er is een oud treintje met een echte lokomotief. Er is een diorama van 60 m kijklengte met fantaziestadjes en landschappen.
Daar staat ook een sprookje van koningin Fabiola uitgebeeld.
Ja, een Indisch sprookje, De Indische waterlelies. De koningin had dat geschreven voor een boek voor spastische kinderen. We hebben gevraagd of we het mochten gebruiken en zijn bij de koningin geweest met de projekten. We hebben het sprookje dan wel moeten ‘vereftelingen’ maar het werd goed en het is nu een attraktie geworden. De koningin is ook in De Efteling komen kijken en De Efteling heeft dan ook een bedrag ter beschikking gesteld voor het werk van de spastische kinderen. Ik heb uit dankbaarheid de koningin een akwarel aangeboden, een originele tekening voor een kerstkaart. Er staat een ezeltje op met een orgeltje en een zigeuner erbij en de titel is: de levenskunstenaar. Ik heb er nog een reproduktie van.
Er kwam uit Polen een vraag om ook zo een park op te richten.
Ja. Een Pools journalist uit Parijs kwam op bezoek in De Efteling en was daarover zo entoesiast dat ik een invitatie kreeg om het bestaande rekreatieoord Katowice in Polen
| |
| |
te gaan verbeteren. Ik ben er geweest maar dat was een hopeloze zaak. Het geheel was zo ongezellig en koud en onpersoonlijk dat er eigenlijk maar één remedie was: volledig afbreken. Dat kon natuurlijk niet. Ik heb dan zoveel advies gegeven als ik kon in dat geval. Maar we zijn daar prettig ontvangen geweest door de regering en ik ben bij die gelegenheid in Krakau en Warschau geweest, waar ik enkele tekeningen heb gemaakt want het zijn zeer mooie steden.
Nog is het lijstje van uw realizaties niet af want ik heb hier nog staan het Autotron in Drunen.
Ook in Brabant. Dat heb ik gemaakt voor een grote fabriek van scheepsschroeven. Ik had voor de direkteur, Max Lips, al zijn huis gerestaureerd en een boerderij gebouwd. Ik vind het namelijk leuk naast het tekenen van huizen ook nog eens een paar huizen echt te maken. Ik heb natuurlijk een architekt nodig want ik begrijp niks van fundamenten en zo, maar ik maak de gevel konkreet zoals je een bouwplaat maakt. Die meneer Lips nu heeft een grote liefde voor oude auto's, old timers. Hij heeft er een enorme kollektie van, zowat 400. Hij sprak erover om voor die auto's een behuizing te creëren. Ik vond dat die oude auto's het best een onderkomen vonden in een boerendeelsfeer. Ik heb daar ontwerpen voor gemaakt en die zijn ook zo uitgevoerd. Het is een reusachtig gebouw geworden dat zonder de inhoud al 4 miljoen heeft gekost. Dat is nu een soort museum waar veel volk naar komt kijken, maar het is nog altijd privé-bezit. Ik ben geen auto-entoesiast maar oude auto's krijgen toch een zekere charme omdat de historie er overheen is gegaan. Verder vind ik het ook leuk in deze tijd van hooggebouwde flatwoningen zo eens een typisch ouderwets laag gebouw te maken!
Uw werk is zeer verscheiden: er zijn reisschetsen, tekenin-
| |
| |
gen van stadsgezichten, intieme straattoneeltjes en binnentafereeltjes: eigenlijk is dat de kunst van een intimist.
Volkomen. Daar ben ik het helemaal mee eens. Dat is dan een isme dat ik graag aanvaard.
Uw werk wijst niet alleen op een wakker observatievermogen en op een levendige fantazie, maar ook op een sympatiek gevoel voor humor. Bent u zich daarvan bewust?
Eigenlijk wel, ja. Dat is een van de redenen waarom ik beter kan praten met mensen die humor hebben dan met mensen die dat gevoel missen.
Manifesteert die humor zich ook in het dagelijkse leven?
Ik bekijk alles met een zekere humor. Alleen kan ik onmogelijk enig gevoel voor humor opbrengen als ik een groot flatgebouw zie.
U bent een verstokt romanticus?
Helemaal. Ik ben het trouwens altijd geweest. 30-40 jaar geleden was het zo dat iemand die romantiek bedreef niet deugde. Alleen iemand die fabrieksschoorstenen tekende, was eerlijk. Er werd lange tijd smalend over de romantiek gesproken maar deze toestand is volkomen veranderd. De wijze waarop de mensen op dit ogenblik de romantiek aanvoelen, is ontzaglijk. De belangstelling voor mijn werk, voor De Efteling en voor oude huizen heeft de romantiek als basis.
Ik krijg ontzettend veel brieven uit het buitenland. Zo heb ik er een gekregen van een jongen, die in New York in een wolkenkrabber leeft en die schrijft entoesiast over het stadsbeeld dat ik getekend had voor de Camera Obscura. Daaruit blijkt dat mensen, die in een strakke en kille wereld leven, aangesproken worden door de warme, intieme steer van een klein stadje. Dat is romantiek. De grote
| |
| |
afzet van mijn werk in Amerika is wellicht te verklaren door het feit dat ook die zakelijke mensen een romantisch hart hebben of als kompensatie nood hebben aan romantiek.
U houdt meer van de vorige eeuwen dan van uw eigen tijd?
Eigenlijk wel, ja. Het is anders wel moeilijk te zeggen waarom je van iets houdt. Deze tijd spreekt me helemaal niet aan, de verleden tijd doet dat wel. Ik vind dat de mensen door het snelverkeer en alles wat ermee verband houdt, een andere mentaliteit hebben gekregen. Vroeger kwamen ze ertoe iets te doen, nu zijn ze er altijd mee bezig ergens naartoe te gaan. Ik waardeer een goede elektrische lamp 's avonds om te kunnen tekenen en ik waardeer de goeie tandartsen en al wat ermee samenhangt. Maar als ik denk aan de vele auto-ongelukken van ieder weekend dan vind ik dat toch een erg zwarte kant van deze tijd.
Maar uzelf woont toch ook niet meer als honderd jaar geleden.
Dat is juist en ik waardeer het komfort dat deze tijd biedt. Ik ben er me ook van bewust dat ik de ouwe tijd door een mooi gekleurd glas bekijk, maar ik teken graag de wereld zoals ik ze zou willen hebben.
Voelt u zich niet ouderwets, voorbijgestreefd?
Is mij geen zorg. Als ik kan tekenen ben ik gelukkig, maar ik moet kunnen tekenen wat ik graag teken en dat is zeker niet de koude moderne stad met haar strakke, rechte lijnen, maar wel de oude stad die een ziel heeft, die steer heeft, die warmte heeft. En zou het niet mogen dat het ouderwetse iemand gelukkig maakt?
Er is toch duidelijk een inzinking geweest in de waardering van uw werk.
| |
| |
Ja, 30 jaar geleden, de tijd na de oorlog, toen de romantiek officieel werd afgeschreven. Er zijn natuurlijk altijd heel wat mensen geweest die je nooit hebben losgelaten, maar voor de buitenwereld leek je niet meer te bestaan. Op dit ogenblik gaat de waardering naar een climax: het is natuurlijk gek op mijn leeftijd maar het is prettig, al kan ik er aan toevoegen dat alle modes en ismen op mij altijd weinig of zelfs geen indruk hebben gemaakt. Ik heb altijd getekend zoals het in mijn aard lag.
Voelt u ergens affiniteit met Breugel, die uw lievelingsartiest is?
Ik hou veel van hem omdat hij een vertellend schilder is en ik heb een zwak voor het vertellend element in het werk. Ook Timmermans hield zeer veel van Breugel.
Uw werk schijnt vooral in de Angelsaksische landen aan te slaan?
Dat is ook zo maar ik kan het niet verklaren. In Duitsland, dat toch een romantisch land is, loopt het minder. Ik vermoed dat dat een zakelijke reden heeft, dat de uitgever hier niet samenwerkt met een Duitse werkgever. Maar ik trek me dat niet aan.
In Frankrijk is er eens een kalender verschenen met prenten van de achterbuurten van Parijs en die werd zeer goed ontvangen. Maar ik laat al die dingen over aan mijn uitgever, ze zouden trouwens in mijn handen verkeerd zitten. Mijn enig verlangen is dat ze me rustig laten werken.
Hebt u veel kontakt gehad met andere kunstenaars?
Niet zo erg veel. Ik ben altijd nogal een geïsoleerde figuur geweest. De belangrijkste werden in ons gesprek al vermeld. Wat tekenen betreft, had ik wel prettige kontakten met Rie Cramer, die eveneens veel illustraties van de oude stempel heeft gemaakt en die nu ook weer aan een come- | |
| |
back bezig is: ze verblijft nu in een bejaardentehuis in Laren.
Dan is er Ben van Eysselsteyn geweest, die ik als jongen al heb gekend en die helaas onlangs is overleden.
Ook Han van Meegeren heb ik goed gekend. Wij hadden een klubje van vier dat geregeld vergaderde. Hij was een zeer knap tekenaar. Er is een uitspraak van hem, die ik niet deel maar die me altijd is bijgebleven: Verdomd jo, zei hij me, wat ze over je schrijven dondert niet, als ze maar over je schrijven!
Er zijn zo van die uitspraken die je altijd bijblijven. Lodewijk van Deyssel zei me eens: Man, wees blij dat je een betrekking hebt. Als ik die had gehad, dan was ik niet zo in mezelf vastgelopen.
Dat zijn zo de kontakten die me nu invallen. Voor de rest heb ik geleefd als een oester. Als mijn vrouw dat hoort, dan korrigeert ze altijd onmiddellijk en zegt: je bent een oester!
Er verschijnt nu een groot boek over u.
Een grote luxueuze uitgave met veel reprodukties. Ben van Eysselsteyn was met de tekst bezig toen hij is overleden. Hij was voor een derde klaar. Hij werd dan verder afgewerkt door Hans Vogelsang, die ook de inleiding heeft geschreven. Vogelsang is een goede vriend en de biograaf die alles van me weet. Ook Van Eysselsteyn kende mij zeer goed en was een oude vriend. Ik vind het ontzettend belangrijk dat zo een tekst door iemand wordt gemaakt die bevriend met je is.
Hoe komt het dat dat boek nu verschijnt?
Dat voldoet aan het verzoek van het publiek. Ik heb een geweldige post van fans, om dat lelijke woord nu eens te gebruiken. Velen vragen geregeld: wanneer komt er nu eens een groot boek over u waarin al uw werk staat? Dat
| |
| |
is natuurlijk een primitief verzoek want dan zouden er 25 delen nodig zijn en dat zou vervelend zijn.
Meneer Stok, u brengt een groot boek over Pieck op de markt maar een duur boek. Wordt dat een sukses?
Dat wordt het beslist. Het boek is nog maar aangemeld en het aantal mensen die al hebben ingeschreven gaat alle verwachting te boven. Er zijn al duizenden eksemplaren besteld, ook al is de voorintekenprijs 110 gulden. Je hebt de indruk dat een groot aantal Nederlanders echt spaarr om dat boek te kunnen kopen.
Meneer Pieck, hebt u uit uw leven een filozofie gedistilleerd?
Ik ben altijd zo vastgebeten geweest in de tekening dat die mijn hele wereld is en dat werk is ook de reden dat ik aan vele andere dingen niet toe gekomen ben. Mijn levensfilozofie is aan de oppervlakkige kant: gebruik je dag.
In de natuur en in alles wat je omgeeft, zijn er vele wonderen waar je niks van begrijpt en waar je aan gewend bent geraakt. Dat het gras groeit, vind je normaal maar op zichzelf is het een groot wonder.
Had u een bedoeling met uw werk?
Nee, het is geboren uit een drang. Als ik niet kan tekenen vind ik het jammer. Ik vind het heerlijk als ik een schilderij heb gemaakt en ik vind het een biezonder heerlijke taak in het leven dit te hebben kunnen doen: dat een eenvoudige kaart, die met zorg en liefde werd getekend en die qua reproduktie aan alle eisen voldoet, dat die door de gewone man zonder geld gekocht kan worden. Ik stel aan de kaarten van de gewone mensen evenveel eisen als aan de kostbare uitgaven. Ik heb zoveel uitingen van waardering van de eenvoudige mensen gekregen, dat ik echt het
| |
| |
gevoelen heb dat ik het niet voor niks heb gedaan. En is het niet prachtig in het leven van een ander mens een glimp van schoonheid of geluk te kunnen brengen?
Uitzending: 22 oktober 1973.
|
|