| |
| |
| |
Prof. dr. Gaston Eyskens
Naamse straat 60, 3000 Leuven
Meneer de Minister, verbitterd, eenzaam, gelaten, sereen, leedvermaak, vreugde om de wat meer rustige oude dag... Wat is het gevoelen dat domineert?
Zeker niet verbitterd. Ik mag wel zeggen sereen. Ik heb in het politieke leven een zeer grote persoonlijke voldoening gehad. Natuurlijk zou ik in de politiek zijn gebleven als ik 10 of 20 jaar jonger was geweest. Maar op mijn leeftijd heb ik gedacht dat ik mijn taak had volbracht. Vergeet trouwens niet dat ik tot diegenen behoor die op het kongres van de partij de leeftijdsgrens hebben goedgekeurd. Ik ken het politieke leven, ik heb er meer dan 40 jaar in gestaan en ik weet bij ervaring dat een nieuwe generatie met andere ideeën aankomt en die wil doorzetten. Dat is onvermijdelijk en ook goed. Ook heb ik ondervonden dat het voor oude mensen goed is dat ze kunnen weggaan. Toen ik in juni 1973 ben weggegaan, had ik trouwens de leeftijdsgrens al overschreden, want ik was toen al 68 jaar. Wel heb ik spijt dat ik geen 20 jaar jonger ben. Trouwens, hetzelfde lot
| |
| |
wacht me nu aan de universiteit: ik begin nu mijn laatste akademiejaar. U zou dan ook kunnen vragen: bent u niet verbitterd omdat u nu emeritus wordt?
De vergelijking gaat wel niet helemaal op omdat de omstandigheden helemaal anders zijn.
De wijsheid zegt dat men sommige dingen moet kunnen aanvaarden. Ik ben trouwens een tevreden man: ik beschik over mijn lichamelijke en geestelijke vermogens, mijn geheugen werkt perfekt, ik schrijf, ik spreek, ik stel op, ik reis... Het is een ideale toestand. Daarbij heb ik in alle milieus goede vrienden, ik beweeg me daar zeer los en vrijmoedig. Eigenlijk is mijn leven niet zo erg veranderd. Wij hebben vele sociale verplichtingen, we worden overstelpt met uitnodigingen. Ik krijg van anderen verzoeken om inleidingen te schrijven op hun boeken, wat dan toch bewijst dat ze me willen hebben.
Een dezer dagen verschijnt het boek Het land waarin we werken, dat handelt over het ekonomisch systeem van België en dat ik samen met ekonomen van Leuven, van de Vrije Universiteit Brussel, van Antwerpen en van Gent heb samengesteld. Verder tracht ik een boek te schrijven over de publieke financies in België, waarin ik historisch en wetenschappelijk de evolutie wil behandelen sinds 1830. Maar ik word helaas door allerlei dingen afgeleid.
Nee, nee, ik ben screen.
In 1972 hebben een aantal jonge en ongeduldige elementen uit uw partij, de Christelijke Volkspartij, u - op weinig elegante manier trouwens - het vertrouwen opgezegd. Voor iemand met uw ervaring en kapaciteit moet dat toch een zware dobber zijn geweest.
Mijn beslissing werd niet beïnvloed door de jongeren. Ik heb alleen de gelegenheid gegrepen om weg te gaan, omdat het mijn overtuiging is dat men op tijd moet kunnen weggaan.
| |
| |
De Schryver heeft dat gekund en gedaan op 67, ik heb het op 69 gedaan.
Voor de rest zou ik daar niet veel meer over willen vertellen. Een abt die aftreedt in een abdij, zwijgt toch ook om zijn opvolger een kans te geven. Dat doet ook een eerste minister. Ik wens me aan de regels te houden.
Er wordt ook verteld dat bij de vorming van de regering, die na u kwam en die katolieken, socialisten en liberalen broederlijk verenigde, ik bedoel dus de regering Leburton, dat men toen zelfs uw advies niet meer heeft ingewonnen.
Daar kan ik duidelijk het volgende op antwoorden. Ik kon geen drieledige regering vormen en Leburton kon het wel, ook al beschikte hij maar over 52% op het B.S.P.-kongres. Ik vond het goed dat hij het kon, omdat het het enige middel was om artikel 107 quater van de grondwet toe te passen, dat wil zeggen over de tweederde meerderheid beschikken die vereist was voor de totstandkoming van de gewestvorming.
Ik zou bij de vorming van de regering Leburton toch op geen enkel voorstel zijn ingegaan, omdat ik mijn carrière aan de universiteit op eerbare wijze wenste te beëindigen. Ik heb er nu 43 jaar universiteit op zitten en ik wenste te eindigen waar ik begonnen was, in mijn fakulteit waar bijna alle profs nu niet alleen mijn oud-leerlingen zijn maar ook mijn vrienden.
Hebt u gewacht op uw verkiezing in de raad van beheer van de Kredietbank om een streep te zetten onder uw politieke carrière?
U weet wat een raad van beheer is sedert het bankprotokol van 1 februari. Er is een duidelijk verschil tussen het bankbeheer, het direktiekomitee, de afgevaardigde beheerders dus, en de raad van beheer die de algemene bankpolitiek bepaalt en kontrole en toezicht uitoefent. Men had mij al
| |
| |
lang gevraagd lid te willen worden van de raad van beheer van deze grote Vlaamse instelling, die 8000 personeelsleden telt en veel heeft bijgedragen tot de ekonomische expansie in Vlaanderen. Ik vond, en anderen dachten, dat ik daar nuttig kon zijn. Ik ben nooit in het beheer van een zaak geweest, ik heb me altijd, zolang ik een politiek mandaat had, bewust van zo een aktiviteit afzijdig gehouden. Wel heb ik als ekonoom een of andere studie gemaakt, maar dat is wat anders. Dat wil nu niet zeggen dat ik meen dat een politiek man geen mandaat mag vervullen in het zakenleven: het is eigenlijk een kwestie van deontologie, een zaak voor het geweten. Nu ik toch weg moest, vond ik het voor mij een grote voldoening iets nuttigs te doen. Ik heb gewacht tot de heer Leburton goed van wal gestoken was - zowat zeven maanden - en dan heb ik gedacht dat hij de verdere drie jaar van de legislatuur zou aanblijven: ik kon ook Ibramco niet voorzien. Een andere reden waarom ik kon weggaan, was dat ik helemaal vrij was: ik ben 35 jaar voorzitter geweest van het A.C.W., maar drie jaar geleden hebben ze me gevraagd af te treden omdat ze jongeren in de plaats wilden. Je moet zulke beslissingen kunnen aanvaarden. Het is aan de universiteit toch ook zo. Ik heb vroeger de makro-ekonomische teorie gedoceerd maar toen ik jongeren zag die het beter konden dan ik, heb ik gezegd: doen jullie het maar.
Men heeft wel eens de indruk dat men in uw partij niet zo gelukkig omspringt met de grote figuren als ze naar de rijpere derde leeftijd toe gaan. Ik denk aan De Schryver, ook in zekere zin aan Theo Lefèvre.
Objektief gezien is dat waar. Ik heb dat altijd gezien. Het is ook zo geweest met Pierre Wigny. Theo Lefèvre hoort er niet bij want als die gezond was gebleven, zou hij zijn teruggekomen. Maar Frans van Cauwelaert heeft men laten sterven en andere zijn in minder prettige omstandigheden
| |
| |
weggegaan: Paul Struye o.m., P.W. Segers, ook Houben. Dat lijkt in de C.V.P. een gebruik te zijn. Maar ik heb er niet over te klagen: mij hebben ze zeer behoorlijk behandeld, ze hebben me gevierd en geschenken gegeven. Ze hebben me echt niet onelegant behandeld: ze hebben trouwens niet gevraagd weg te gaan uit de Senaat, wel integendeel. Maar iedereen wist dat de legislatuur nog drie jaar zou duren en dat is op mijn leeftijd lang. Trouwens, men heeft ook gezegd dat de partij ondankbaar geweest is tegenover vooraanstaanden als P.W. Segers en Houben. Dat had er wel de schijn van maar het blijkt nu dat men ze gaat huldigen.
Is het niet zo dat iemand die zich in de Belgische politiek wil handhaven, allereerst heeft te zorgen voor het aankweken en onderhouden van een sterke plaatselijke achterban, dat hij een kieskliënteel moet fokken?
Dat is voor mij nooit het geval geweest. Ik ben nooit een ‘arrondissementier’ geweest. Ik heb veel aan dienstbetoon gedaan, maar dan via mijn privé-sekretariaat. Ik heb duizenden aanbevelingen geschreven en vele mensen geholpen, niet alleen van de partij, maar van alle kategorieën. Maar ik heb minder deelgenomen aan de arrondissementele politiek die erin bestaat overal te gaan spreken en zitdagen te houden. Ik hield hier te Leuven één keer per maand zitdag op zondagvoormiddag en dan heb ik me nog vaak laten vervangen. Ik heb hier in Leuven de glorietijd gekend toen we met vier C.V.P.'ers in de Kamer waren en twee in de Senaat. Nu zijn er maar drie meer in de Kamer. Er waren dus anderen die offervaardig hielpen. Maar ik ben nooit erg afhankelijk geweest van een Tammany-Hall.
Eerlijk gezegd, dat is een term die ik niet ken.
Daarmee worden de partijbonzen bedoeld van de demokratische partij in de Verenigde Staten, speciaal de zeer invloedrijke hoofdtak van de partij in New York City. Vroeger
| |
| |
werd de naam gebruikt voor een politiek-demokratische klub te New York, die ontstaan was uit een liefdadigheidsgenootschap. De naam Tammany komt van een 18e-eeuws Indianenhoofd die de blanken zeer welgezind was.
Ik was met zoveel dingen bezig dat men mij nooit gevraagd heeft me geregeld aktief met de kiezers bezig te houdens: dat zou trouwens mijn leven als eerste minister of als leider van de oppositie onmogelijk hebben gemaakt. Wel ging ik natuurlijk naar de kongressen, schreef voor bladen, stelde mee het partijprogramma op en zo meer. Ook heb ik altijd graag een echte volksvergadering bijgewoond en er gesproken.
Toen u de Belgische politiek verliet, wijdde de ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’ aan uw heengaan een artikel, waarvan ik de laatste alinea citeer: ‘Aan politieke leiders van Eyskens' formaat, zeggen nu de meeste Vlaamse katolieke kranten, heeft België een wel bitter tekort. Het Belgische politieke leven, zou men daaraan moeten toevoegen, geeft ze weinig kans zich duidelifk boron de middelmaat te verheffen en zich dan te handhaven’ (N.R.C., 23 juni 1973).
De appreciatie laat ik aan de N.R.C. Naar mijn oordeel is dat niet juist in mijn geval. Als ik trouwens terugblik en zie wat ik voor en na de oorlog allemaal heb meegemaakt, dan moet ik dit zelfs ten stelligste ontkennen. Er waren altijd zeer waardevolle mensen. Ik heb in het centrum gestaan van allerlei verwikkelingen. Vóór de oorlog in de strijd voor de Vlaamse belangen; na de bevrijding was het nog oorlog en hadden we af te rekenen met de bombardementen van Antwerpen. Ik heb Gutt opgevolgd, heb onder geweldige kritiek de belasting op het kapitaal en de oorlogswinsten ingevoerd. Ik heb de koningskwestie meegemaakt, de Kongokrisis, de Eenheidswet, de geschiedenis van Leuven, de communautaire problemen, de grondwetsherziening. Wel heb ik me altijd sterk gevoeld omdat ik onafhankelijk was.
| |
| |
Ik hing niet van de politiek af en ik had deze geprivilegieerde toestand niet te danken aan persoonlijk fortuin maar aan mijn positie als professor. Men heeft mij jaren geleden gevraagd naar het monetair fonds in Washington te gaan, men heeft me veel andere ambten als ekonoom in nationale en internationale instellingen aangeboden, ik heb alle voorstellen geweigerd omdat ik hield van de universiteit, van mijn sociaal milieu, van Leuven. Alleen het idee dat ik elke morgen van de week om acht uur op kantoor zou moeten zijn, is me ondraaglijk. Ik ben te veel vrijheid gewoon, ik ben altijd onafhankelijk geweest. Ik heb altijd gehouden van Leuven, ik houd van dit huis en de mooie tuin, waarin je de vogels nog hoort zingen. Ook toen ik eerste minister was, kwam ik elke dag 's avonds weer naar Leuven: ik had in Brussel niet eens een regenjas hangen.
Algemeen gesteld is de vraag goed maar in mijn geval is het nee.
U vindt dus dat het vaderland zijn beleidslieden goed behandeld.
Nee, ik vind het totaal verkeerd wat met anderen gebeurt: mensen die jaren minister zijn geweest, worden zonder de minste overgang buitengezet zonder enige vergoeding. Men zou ze b.v. toch een gedeelte van de wedde kunnen geven zoals dat in Nederland gebeurt: drie maanden vol salaris, dan drie maanden de helft en dan zo verder. En wie 10 jaar minister is geweest, zou op 65 jaar een klein bijpensioen moeten krijgen. Weet u hoe het hier gebeurt? Ik heb in januari 1973 aan meneer Leburton zes dagen terugbetaald van mijn wedde van eerste minister, want in die funktie word je per dag betaald. Ik kan u het belastingspapier laten zien. Kijk maar. ‘Ingevolge het beëindigen van uw funktie van eerste minister heb ik de eer u te laten weten dat de bezoldiging die u heden werd vereffend, een onver- | |
| |
schuldigd bedrag bevat voor de periode van 26 januari tot 31 januari.’ Ik heb die vijf dagen dus terugbetaald.
Maar als besluit dan: ik heb nooit groot risico gelopen. Ik heb niet boven mijn middelen geleefd en als het verkeerd liep, viel ik altijd terug op een zacht kussen. Men kon mij niet erg treffen.
*
De Sint-Michielskerk in de Naamse straat te Leuven en daar schuin tegenover een ruim herenhuis, dat eens een klooster was waar de zusters van Lubbeek een tehuis bezorgden aan oude dames.
Vroeger verleende de koetspoort doorgang aan wagen en paard, nu dient de ruime gang als galerij waar oude schilderijen zijn opgehangen.
De monumentale trap leidt naar een ruime hal waar het statige beeld van Polymnia, de muze van het ernstige lied, de bezoeker peinzend bekijkt.
Aan een van de wanden hangt een mooi schilderij van Gustaaf de Smet: Kastanjebomen. Verder staan hier oude meubels.
Het grote salon aan de straatkant is in zuivere empire, de stijl van het keizerrijk van Napoleon I. Ook de grote harp dateert uit deze stijlperiode.
Opvallend zijn in dit vertrek de taferelen die zijn uitgebeeld: ze stellen gebeurtenissen voor uit de geschiedenis van Psyche, de personifikatie van de menselijke ziel.
Op een tafel ligt hier een rijk gestoffeerde kollektie penningen van moderne faktuur, die vrijwel alle herinneringen zijn aan bekende mensen.
Siertruwelen herinneren aan eerste-steenleggingen en een bijl aan een tewaterlating van een schip.
*
| |
| |
U bent in Lier geboren maar u hebt niets van Pallieter.
Dat is werkelijk zo. Mijn familie stamt waarschijnlijk af van Kempense boeren en kleine burgerij. Ik heb nooit een stamboom laten opmaken en zo heb ik de geruststelling dat het allemaal brave mensen zijn geweest. Mijn grootvader had een familiebedrijf, een mechanische maalderij. Hij is jong gestorven. Mijn vader heeft zijn weg gemaakt in een textielfirma in Lier, die later naar Brussel werd overgeplaatst. Mijn vader had als kollega Arthur Vanderpoorten, de Vlaamse liberale voorman, die in het koncentratiekamp van Bergen-Belsen is gebleven, de vader van de huidige minister van Justitie. Mijn familie was gedeeltelijk liberaal en gedeeltelijk katoliek, wat meebracht dat er tijdens de schoolstrijd van vorige eeuw ook twee takken waren: goede echte katolieken en goede echte liberalen. In de 16e eeuw moet een van mijn voorzaten schepen geweest zijn in Gierle. Verder moet er in het begin van de 18e eeuw een Eyskens cisterciënzermonnik geweest zijn, die geweigerd heeft de eed van trouw af te leggen aan de Franse bezetter en die dan naar Cayenne werd gedeporteerd: hij en heel zijn groep werden in 1912 zalig verklaard. Dat heeft pastoor De Laet van Kontich tenminste geschreven en gepubliceerd. In de zijtakken van de familie zijn er dan nog advokaten en dokters en ook een schilder! Bij mij thuis waren ze allesbehalve flamingant. Mijn vader was oorlogsvrijwilliger geweest en was fel gekant tegen het aktivisme. Uit reaktie ben ik wellicht de andere weg opgegaan, want ik had al vroeg een grote bewondering voor Frans van Cauwelaert.
Daarmee hebt u niet gereageerd op de suggestieve naam Pallieter.
Als u daarmee vraagt naar mijn literaire belangstelling, dan moet ik zeggen dat ik nooit een erg groot bewonderaar geweest ben van de heimatliteratuur en dat ik al heel vroeg
| |
| |
sterk gericht was op de wereldletterkunde. Ik heb Felix Timmermans goed gekend al was het maar omdat ik hem geregeld zag in Oostduinkerke, waar voor de oorlog al de flaminganten hun zomervakantie doorbrachten. Maar ik was anders gericht. In mijn jeugd had ik het voor Willem Kloos, Jacques Perk, Guido Gezelle. Ik had wel waardering voor Streuvels maar dat was omdat hij kontaktpunten bood met schrijvers als Tolstoï en Dostojewski, die mijn geliefkoosde auteurs waren. Daarnaast had ik het ook voor de Skandinaven en ook het Haagse proza van Couperus kon ik goed appreciëren. Verder waren er Schiller en Goethe, Baudelaire, de Musset, Lamartine en Verhaeren. En dan de Griekse mytologie. Nu nog aan zee heb ik pas een Odyssee gelezen van Jean Bernard, een erg interessant boek waarin de auteur geografisch en toponymisch onderzoekt waar het zich allemaal heeft voorgedaan. Hij maakt heel de reis van Odysseus en beweert dat hij de grot van de nimf Calypso heeft ontdekt.
Ik heb van Timmermans alles gelezen maar Pallieter heeft mij minder aangesproken. Trouwens, ik vind dat het grote werk van Timmermans niet Pallieter is maar wel Boeren-psalm. Daar raakt hij de grond van de dingen. Toch is het mijn genre niet. Ik voel me wel aangetrokken door Walschap en nog meer door Marnix Gijsen: ik waardeer zijn Joachim van Babylon omdat het zo goed aansluit bij mijn dwepen met de mytologie.
Ook poëzie is voor mij altijd een passie geweest en ik lees er nog altijd. De antologie in de reeks La Pléiade van Gide ligt hier als de bijbel: ze is beter dan de bloemlezing van Pompidou. Ook Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen van Van Vriesland ligt altijd in het bereik van mijn hand. En verder lees ik de bundels die mij toegestuurd worden, die van Bert Peleman, Bert Decorte, René Verbeeck.
| |
| |
U bent geboren op 1 april (1905) maar dat heeft blijkbaar geen grote invloed gehad op uw karakter. U geeft niet de indruk een vrolijk man te zijn, laat staan een grappenmaker.
Wij vormen hier nochtans een blijmoedige familie en ik geloof toch dat ik ook niet van humor ben gespeend!
Maar van welke humor? Cynische humor?
In elk geval geen naïeve humor. Ik heb die mentaliteit gekweekt onder de invloed van de stelregel van Nicholson: Never explain, never complain - nooit uitleggen, nooit klagen. Zo een stelregel maakt je sterk in de politiek. Je moet niet strak volhouden maar de tijd over een probleem laten heengaan. Denk aan de woordontleding van dagblad, journal en Tageszeitung waarin zo duidelijk het aksent op het eremere, het voorbijgaande ligt. Wie kan nu zeggen wat ze een jaar geleden over mij geschreven hebben? Dat is een wijsheid die ik al vroeg heb opgedaan. Liever dan te spreken van cynisme in de humor, zou ik zeggen dat ik de kunst bezit veel te kunnen relativeren. ‘Ce qui est terrible, c'est que si peu est terrible.’ Veel zaken waar veel heibel over wordt gemaakt, hebben weinig fundamentele betekenis. En verder wordt de soep nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Dat brengt mee dat je tot een uiterlijk passieve houding komt. Je kunt dat geen cynisme noemen. Ik zou eerder zeggen scepticisme, al vind ik de kunst te relativeren toch de beste formule. Die werd sterk in de hand gewerkt door de studie van de geschiedenis. Mijn liefhebberij is de periode 1750-1850. Ik heb Michelet gelezen, Gachotte, Thiers en anderen. Denk maar eens aan wat er toen allemaal is gebeurd: het Ancien Régime, de Franse revolutie met al haar implikaties, Directoire, Consulat, Keizerrijk, Restauratie, Lodewijk XVIII, Charles X en 1824, Louis Philippe. Er zijn mensen die dat allemaal hebben meegemaakt en die mensen veranderden en moesten veranderen. Volkomen eer- | |
| |
lijke mensen, moreel gave mensem zijn van gedacht en uniform veranderd. Bij ons is her toch ook zo geweest met het Franse bewind, de Nederlandse periode en het ontstaan van de Belgische staat. Er zijn toen tussen 1794 en 1830 bij ons mensen geweest die drie keer zijn omgedraaid. Ze bekleedden elke keer grote funkties en pasten zich aan. Door geschiedenis te lezen,
leert men relativeren, leert men grote kalmte te bewaren, ook als de tijden wat rumoeriger zijn. De geschiedenis leert de mens zich te beheersen.
Dan staan de jongeren er bij ons slecht voor want het vak geschiedenis is in de verdrukking gekomen.
Dat zal wel terugkomen. Ik kan alleen getuigen dat voor mij de geschiedenis niet alleen leerrijk maar ook inspirerend is geweest. Kijk nog maar eens naar de situatie van het Ancien Régime na 1750: de encyclopedisten hadden alles voorbereid. De Franse revolutie heeft dan zoveel geweld ontketend om achteraf met het Keizerrijk terug te vallen op de oude regels. Het is een fantastische periode. Geschiedenis beïnvloedt de intellektuele houding van de politicus en helpt hem, die met allerlei situaties wordt gekonfronteerd, lucied en beheerst te reageren. Dat is nu ook weer zo met de inflatie b.v.: wie geschiedenis kent, weet dat het allemaal relatief is.
U hebt een stuk Nederlands - of laat me om duidelijk te zijn hier zeggen - Hollands verleden.
Ik heb inderdaad van 1914 tot 1919 in Nederland gewoond, dus van mijn negende tot mijn dertiende jaar. Ik heb mijn vader naar de oorlog zien optrekken en dat heeft mij vervuld met grote bewondering voor hem. Ik ben dan met moeder over Antwerpen naar Breda gereisd en verder naar Princenhage, waar we zijn gaan inwonen bij een neef van moeder, waarvan werd verteld dat hij in Lourdes van een zware ziekte was genezen. Daar waren ook nog drie nich- | |
| |
ten van moeder, echte vrouwen van de oude stempel, met veel rokken en een geur van lavendel om hen. Ik heb daar het aartsvaderlijk leven gekend van een gemeenschap die niet beroerd was geweest door de Franse revolutie. Ik heb daar het voorrecht gehad een echt kwajongensleven te hebben gekend dat van het bleke jongetje van de stedelijke burgerij dat ik was, gauw een stoere knaap heeft gemaakt. Het is een fantastische ervaring voor een kind in de belangrijke vormingsjaren te kunnen leven in de natuur waar hij leert verantwoordelijkheid te nemen. We gingen daar spiernaakt zwemmen, we zwommen over de Mark en van op de overkant maakten we een neus op de veldwachter, uitdagend, om te zeggen: je kunt me toch niet krijgen. We gingen kersen pikken bij de pastoor en moesten dan bij hem gaan biechten dat we kerkelijke goederen hadden ontvreemd.
We gingen stropen en uilen vangen en kropen in de toren om de klokken te luiden. Het dekken van een merrie was een wonderbare gebeurtenis en voor ons was het helemaal geen mysterie van waar de kinderen kwamen. Ik ben in dat onvergetelijke dorp echt gelukkig geweest.
Ik heb daar ook buitengewoon goed lager onderwijs gekregen van meester Paantjes, een uitzonderlijk man met wie ik in betrekking ben gebleven tot het einde van zijn leven. Ik meen dat het lager onderwijs determinerend kan zijn en ik heb op dat stuk geluk gehad. Bij meester Paantjes moesten wij elke morgen de termometer aflezen in Celsius, Fahrenheit en Réaumur. Hij wist grote bewondering bij ons wakker te maken voor de Nederlandse zeevoogden Tromp, De Ruyter, Piet Hein maar ook voor iemand als Oldenbarnevelt en dan ook zeker voor de geuzen.
In die tijd ben ik al veel aandacht gaan besteden aan het jeugdboek. Ik was eveneens een vlijtig lezer van het dagblad, waaruit ik alle soorten berichten knipte om een album aan te leggen. Zo had ik o.m. uit De Telegraaf een teke- | |
| |
ning van Louis Raemaekers geknipt, waarop keizer Wilhelm en koning Albert stonden afgebeeld. In de tekst onderaan zegt de keizer: Koning, u hebt alles verloren. En de koning antwoordt: Ja, alles, behalve de eer.
U sprak daar met zoveel geestdrift over uw kinderjaren in de vrije natuur. Hebben uw kinderen dat soort leven niet gemist?
Ze zijn toch veel buiten geweest.
Op de Kesselse bergen!
Wij hebben daar inderdaad een tijdlang een buitenhuisje gehuurd van de toenmalige direkteur van de stadsschouwburg hier. Het heette ‘Sneeuwwitje’. Dat was in 1945. Zelf hebben we er nooit een bezeten. Ook aan zee hebben we altijd gehuurd. Maar ik hoop er toch nog eens wat te kopen.
U bent een kwekeling van het officieel onderwijs, wat voor die tijd toch iets betekent.
Bij mij thuis hadden ze de overtuiging dat goed onderwijs alleen gegeven kon worden door mensen die gediplomeerd waren. En in die tijd waren alle ateneumleraars doctor. Een ateneumleraar vóór 1914 was trouwens een man met prestige, dat was een meneer. Er waren toen in het hele land maar 17 atenea.
Dat was in het Koninklijk Ateneum te Leuven.
Jawel, hier wat verder in dezelfde straat. De firma waarbij vader werkte, behoorde toe aan een oom. Toen die door een firma van Brussel werd overgenomen, zijn we naar Leuven komen wonen omdat vader zo dichter bij zijn werk was, terwijl er ook rekening werd gehouden met het feit dat ik later naar de universiteit zou gaan. Zo zijn we in 1920 naar Leuven komen wonen.
| |
| |
In het ateneum te Leuven studeerden toen nog meer leerlingen die later naam zouden maken.
Dat zal wel. Alfons Vranckx was er met mij, Frans Tielemans, Marc-Antoine Pierson en de dichter René Verbeeck, die trouwens in De Standaard nog heeft verklapt dat wij wedijverden in dichten en ik sloeg daar geen slecht figuur. Ik had zelfs de illuzie dat ik Verbeeck aankon. Hij is de literatuur trouw gebleven, ik ben gedevieerd.
Het A.K.V.S. voerde in die jaren 20 een intense aktie. Hebt u daaraan deelgenomen?
Als leerling van het officieel onderwijs hadden we met de Studentenbond geen kontakt. Wel had ik al vroeg kontakt met de mannen van de Vaartstraat. Dat was in de tijd toen pater Claes proost was. Later is hij sekretaris geworden van de Katolieke Vlaamse Landsbond. Hij was een flamingant die daarom dan ook aan de dijk werd gezet en naar het klooster in Herentals overgeplaatst.
Waar situeert u zich als Vlaming? Flamingant, overtuigd Vlaming, vlaamsvoelende Belg, flamand cent pour cent mais pas flamingant pour un sou?
U kunt mij die vraag niet stellen. Ik heb sinds mijn jeugd altijd dezelfde lijn gevolgd. Uit reaktie tegen wat ik in mijn familie zag gebeuren, werd ik bewust Vlaming. Ze waren in mijn familie konservatief, niet franskiljons, want ze spraken geen Frans. We spraken thuis zelfs geen dialekt maar Nederlands. Zoals ik al zei, was mijn vader een overtuigd patriot, iemand die tegen de aktivisten was. Door een psychologische reaktie ben ik vooruitstrevend geworden op Vlaams en sociaal gebied en wilde ik de maatschappij en verder de hele wereld hervormen.
Wat nu mijn plaats in de Vlaamse Beweging betreft, moet ik duidelijk zeggen dat ik geen nationalist was. Daarvoor
| |
| |
was ik al te veel bezig met internationale zaken. Wel flamingant. Denk aan het pamflet van Vranckx: Confidences d'un flamingant. Ik heb trouwens mijn ideaal van toen kunnen realizeren. Als student was ik trouw lid van het K.V.H.V. maar ik was toen al de man van de internationale relaties. Als student stichtte ik hier al de Volkenbond, waarvan Michiel Vandekerckhove de eerste voorzitter was. Ik woonde toen ook al kongressen bij in het buitenland, woonde de vergaderingen bij van de Volkenbond. Zo ben ik nooit opgegaan in het nationalisme, daarvoor was mijn interesse voor het sociale te groot. Ik heb al vroeg een zeer sterk geloof gehad in Abraham Lincoln en in de parlementaire demokratie. Toen het in 1936 tot een beginselakkoord kwam tussen de Katolieke Vlaamse Volkspartij en het V.N.V., hebben de Vlaamse nationalisten de laatste kans gekregen om parlementaire demokraten te worden. Ze hebben die kans verspeeld. Voor mij is de parlementaire demokratie een ideaal, een hoogtepunt in de politiek maar je kunt er alleen met kultuurvolken een realiteit van maken. Ik ben flamingant geworden omdat de Vlaamse Beweging een sterke sociale inslag had. Ze was een beweging die aan het volk ontwikkeling moest brengen en moest zorgen voor een ekonomisch herleven. Het is een van de grote voldoeningen in mijn leven dat ik aan die ekonomische heropleving heb kunnen meewerken. Dank zij de ekonomische expansiewetten zijn er nu overal in Vlaanderen industrieparken, zowel in Kortrijk als in Tessenderlo, in het havengebied in Gent evengoed als in de Antwerpse Kempen of op de Linkeroever in Antwerpen. Ik heb de eerste Amerikaanse petroleumraffinaderij naar Antwerpen gebracht. De Vlaamse Beweging was voor mij duidelijk een sociale aangelegenheid: ze was een instrument voor volksverheffing, ze moest het eigen volk deelachtig maken aan een grote kultuur. De flaminganten hebben nu weer een slechte reputatie en ik vind dat spijtig: ik ben altijd flamingant geweest
| |
| |
en ik ben het nog, wat mij nooit heeft belet een goede Beig te zijn.
Ik heb in 1970 in de Kamers een redevoering gehouden en daarin heb ik gezegd dat de unitaire staat had afgedaan. Ik heb een grondwet kunnen realizeren waar het federalisme in steekt, een tot maturiteit gekomen federalisme. Ik heb beklemtoond dat het centrale gezag de nodige macht moet overhouden maar de regionen, de ‘Länder’, moeten voldoende macht krijgen op kultureel, ekonomisch en sociaal gebied in de mate dat die verenigbaar is met een normaal staatsbeleid, zoals dat gebeurt in Duitsland, Oostenrijk en de Verenigde Staten. Door dat te realizeren, ben ik trouw gebleven aan mijn overtuiging sedert 40 jaar of meer. Ik heb de tijd gekend in 1930 van het kultuurflamingantisme: welnu, al de grote objektieven zijn bereikt, zowel wat het Nederlands onderwijs betreft als de macht om zelf te beslissen over alles wat taal en kultuur betreft. Ik heb geen schokkende dingen gedaan, ik heb alleen een lijn gevolgd.
Dat is ook zo geweest in de oorlog. Ik heb daar geen heldenmoed aan de dag gelegd. Het was trouwens mijn bedoeling naar Amerika uit te wijken en ik heb het alleen niet gedaan omdat mgr. Van Waeyenbergh mij verzocht hier te bljiven. Ik was er grondig van overtuigd dat Engeland de oorlog zou winnen omdat Amerika er was. Die houding werd geïnspireerd door een sterke gehechtheid aan een politiek regime, door een hecht geloof in de politieke demokratie. Dat is een zaak van betekenis. De parlementaire demokratie wordt nu weer door sommigen belachelijk gemaakt en afgebroken: zij moet zich verdedigen want ze is een onvervangbare waarde. Dat ik er een overtuigd voorstander van ben, hangt samen met mijn flamingantisme.
U hebt aan verschillende universiteiten gestudeerd. Wat hebben ze u als markante vorming gegeven?
Ik heb in Leuven gestudeerd, in Columbia, Chicago en
| |
| |
Genève. Ik kreeg daar een vorming van ekonomist. Nu mag ik zonder zelfoverschatdng zeggen dat ik in Leuven aan de Nederlandse universiteit heb bijgedragen tot het invoeren van de moderne ekonomische wetenschap. Aan de Franse kant heeft Dupriez dat gedaan.
Columbia en Chicago zijn voor u het belangrijkste geweest!
Ze stonden toen aan de top. Al de grote ekonomen van die tijd waren daar: Wesley, C. Mitchell, Scager, Sclegman, Knight, Jacob Vinar. Ik heb grote leermeesters gehad en ik was een goed student.
U kreeg dus wel een Amerikaanse vorming.
Wetenschap is toch universeel. Maar de Verenigde Staten pasten mij. Ik was veel op reis. Ik was de man van de Verenigde Staten van Europa. Ik was ginder volledig geintegreerd, in die mate zelfs dat als ze me vroegen van waar ik was, ik antwoordde: I am from New York. Ik sprak zo vlot Amerikaans en hield in die taal zo gemakkelijk speeches dat ze het ook geloofden. Voor de Belgian-American Foundation mochten toen voor de vier universiteiten twee studenten naar Amerika gaan. Van Zeeland was voor mij. Ik maakte een goede indruk wellicht, ook omdat ik zo goed Engels sprak.
Als ik het goed heb nageteld, hebt u negen jaar in het buitenland gestudeerd.
En aan zuivere wetenschap gedaan. Toen ik daarna van student professor werd, vroeg mgr. Ladeuze mij ook aan zuivere wetenschap te doen. Dat wilde ik ook en toen Filip van Isacker mij in 1934 vroeg zijn kabinetschef te worden, zei ik nee, omdat ik al mijn tijd aan de universiteit wilde besteden. Dezelfde mgr. Ladeuze zei me toen: Vous pouvez devenir chef de cabinet d'un ministre catholique. C'est du travail utile. Il faut le faire! Later aanvaardde ik een
| |
| |
plaats op de katolieke lijst te Leuven met instemming van de kardinaal en de akademische overheid.
Was dat geen dure geschiedenis zolang in het buitenland studeren?
Dat kostte inderdaad geld. Mijn ouders hadden geen fortuin maar ze waren niet onbemiddeld. Daarbij kon ik profiteren van heel wat studiebeurzen. Ik was laureaat van de universitaire wedstrijd voor reisbeurzen. Reeds in 1925 kreeg ik een reisbeurs van het ministerie van Arbeid om in Londen te gaan studeren. Ik heb ook de prijs Van den Heuvel gekregen van de School voor Politieke Wetenschappen. Ik was fellow van de Belgian-American Foundation, aspirant wetenschappelijk onderzoek. Mijn studie kostte dus niet zoveel geld aan vader. Ook in die tijd moest men niet van gegoede ouders zijn om te studeren.
U bent dan in de politiek, gekomen. Kwam u bij het A.C.W. omdat u professor was aan een katolieke universiteit of was het uit vrije keuze?
Ik ben in de politiek gegaan via het A.C.W., want de katolieke partij was me veel te konservatief. En in de beweging stond ik al vroeg. In 1930 trad ik op als spreker op de Vlaamse Sociale Weken van pater Rutten te Leuven. Ik gaf les in de Sociale School in Heverlee waar ik o.m. August Cool, P.W. Segers en Behogne heb gekend. Ik heb heel de beweging in de heroïsche tijd meegemaakt en ben zo in de politiek terechtgekomen. Ik ben een van de hervormers van de katolieke partij geweest. Ik was lid van het voorlopig directorium toen in 1936 de splitsing plaatshad in de Katolieke Vlaamse Volkspartij en de Parti Catholique Social.
Toen u in de politiek kwam, was de situatie niet zo gunstig. De grote krisis die in 1929 was begonnen, liet zich toen nog sterk gelden. Hoe reageerde de ekonoom die u bent op deze krisis?
| |
| |
Ik was de man van de gepaste staatsinterventie, van de grote openbare werken, tegenstander van de gouden standaard en voorstander van de devaluatie van de Belgische frank, die er in maart 1935 is gekomen. Het land stond toen in rep en roer en Van Zeeland werd door iedereen uitgekreten. Ik heb toen een artikel geschreven om de devaluatie te verdedigen onder de kop: ‘Een gebaar van bevrijding!’ Dat heeft grote ergernis verwekt.
In die tijd hebt u in Leuven een meeting met debat gehad met Hendrik de Man. Wat bestreed u in De Man?
Bestreed? Niemand wilde naar dat debat gaan. Ik kende De Man en apprecieerde in zijn plan heel wat dingen. De kringen van de kristelijke vakbond stonden de geleide ekonomie voor terwijl De Man de plan-ekonomie verdedigde. Ik heb vele artikelen geschreven om het verschil duidelijk te maken, al was het verschil tussen de twee meer een kwestie van woorden dan van inhoud. In de plan-ekonomie van De Man lag het aksent duidelijk op de verstaatsing. Voor de rest heb ik altijd uitstekende relaties gehad met De Man.
Was De Man inderdaad een groot denker?
Ja, maar niet helemaal zo origineel als denker. De teorieën die hij verdedigde, vind je reeds bij al de Duitse reformisten vanaf Bernstein, en zijn ekonomische opvattingen zaten al in de New Deal van Roosevelt. Toch wil ik de waarde van De Man niet verminderen, want hij heeft vernieuwing gebracht in de verstarring van de socialistische partij in België. Hij is eenvoudig de man van het reformistisch socialisme. Filozofisch gezien was dat niet zo nieuw maar hij heeft nieuwe ideeën doen doordringen in België.
We staan nu duidelijk weer voor een krisis. Hoe ziet de ekonoom die u bent ze?
Daar spreek ik liever niet over. Ik heb natuurlijk een eigen
| |
| |
mening over de inflatie en over de manier om ze te bestrijden. Maar u zult het mij niet ten kwade duiden dat ik me in deze omstandigheden van kommentaar onthou...
We hebben het al terloops gehad over de Vlaamse koncentratie, het Vlaamse eenheidsfront waarvoor in de jaren dertig werd geijverd.
Dat was een poging om de Katolieke Vlaamse Volkspartij en het V.N.V. in één grote partij samen te brengen. Dat beginselakkoord is er ook gekomen. Om te onderhandelen had het directorium van de Katolieke Vlaamse Volkspartij drie mensen afgevaardigd: Alfons Verbist, die later voorzitter van de K.V.V. zou worden, Edgar de Bruyne en mij. Voor het V.N.V. waren de onderhandelaars Rik Elias, Rik Borginon en Gerard Romsee. Het akkoord werd op 8 december 1936 ondertekend nadat in juli het kongres van de Vlaamse koncentratie had plaatsgehad. In dat akkoord werd het behoud van het demokratisch parlementair regime vooruitgezet, werd de dekonfessionalizering van het politieke leven nagestreefd en het aksent gelegd op de algemene kristelijke waarden, werden de belangen van de Kerk veilig gesteld, werd de eenheid van België beklemtoond, sprak men zich uit voor het behoud van de dynastie. Kort daarop is er een krisis gekomen in het V.N.V.: er was een strijd tussen hen die de parlementaire demokratie voorstonden en zij die een ruk naar rechts verdedigden. De marsrichting naar rechts heeft het gehaald en vele mensen verleid en in de kollaboratie gebracht. Om eerlijk te zijn moet ik objektief toegeven dat ook het parlementair regime toen een zware krisis doormaakte.
Ik heb er altijd spijt van gehad dat die eenheid zich niet heeft kunnen handhaven. In 1930 al heb ik op het kongres van de Vlaamse Landsbond een voordracht gehouden over De meerderheidsmentaliteit. Ik heb daar al duidelijk gezegd dat wij de meerderheid zijn en dat wij mans genoeg
| |
| |
zijn om onze zaken te beredderen en in orde te brengen. Ik heb toen gezegd: wij kunnen het en wij kennen het.
Wat betekent dat voor u: een meerderheidsmentaliteit?
Dat wij ons moeten gedragen als de hidalgo's in Spanje. Twee Jaar geleden werd te Brussel het feit herdacht dat de Société Générale 150 jaar geleden werd opgericht. Op deze herdenking waren ook Nederlanders aanwezig. Ik heb daar gezegd: ‘Deze grote onderneming werd opgericht in 1828 door koning Willem de Eersre voor de bevordering van de ekonomische voorspoed in de Nederlanden waartoe wij behoren.’ Er had toen ook een plechtigheid plaats in het Kongrespaleis om het 25-jarig bestaan van de Belgisch-Nederlandse kulturele betrekkingen te vieren en op die vergadering heb ik alleen Nederlands gesproken daar waar De Jong, de Nederlandse minister-president, meende ook in het Frans te moeten spreken. Hij zei toen dat België toch een tweetalig land was. Ik heb hem geantwoord dat het voor mij in deze omstandigheden vanzelfsprekend was dat ik alleen Nederlands sprak.
In 1936, kort na het VIe Katoliek Kongres in Mechelen, had er ten huize van prof. Thuysbaert in Lokeren een vergadering plaats om alle katolieke krachten in Vlaanderen te bundelen. Er waren daar vertegenwoordigers van de Katolieke Vlaamse Volkspartij, van het V.N.V. en het Verdinaso. Prof. De Vleeschauwer was er voor de Boerenbond, u was er voor ‘Nieuw-Vlaanderen’ - dat staat tenminste zo in het boek van Arthur de Bruyne over Joris van Severen, ‘Droom en Daad’. Het ideaal Dietsland zou daar door alle aanwezigen zijn aanvaard en ook het autoritaire principe van het Verdinaso (blz. 208).
Ik was er niet maar indien ze mij hadden uitgenodigd, zou ik er geweest zijn. In elk geval was het autoritair principe voor mij onaanvaardbaar.
| |
| |
Zou zo een Vlaamse koncentratie nog zin en kans hebben in deze tijd?
Die vraag lijkt me weer te aktueel voor een antwoord.
U hebt zich al vroeg als een overtuigd Europeaan laten kennen, want zoals u al zei, hebt u als student de Verenigde Staten van Europa gesticht. Heeft de uitwerking van dat ideaal u niet ontgoocheld?
Alfons Vranckx, de voormalige minister van Justitie, was er ook bij toen we als studenten de Verenigde Staten van Europa proklameerden. We hadden er zelfs een hoofdstad voor gevonden, namelijk Wenen. Dat is gebeurd nadat ik te Leuven de Vereniging voor de Volkenbond en de Wereldvrede had gesticht. In de periode 1929-30-31 heb ik de aktiviteiten van de Volkenbond van dichtbij kunnen volgen. Albert Eduard Janssen, die mijn oud-professor was, nam me mee naar de driemaandelijkse zittingen van de gouddelegatie van de Volkenbond te Genève, waar het vraagstuk van de gouden standaard werd bestudeerd. Ik heb dan ook nog in Genève gestudeerd. Aristide Briand heeft in die periode al voorgesteld de Verenigde Staten van Europa te maken en wel op een konferentie waar 27 landen aanwezig waren. Dat was heel Europa, behalve Turkije en Rusland. Vergeet niet dat toen landen als Estland, Litauen, Bulgarije nog als onafhankelijke staten bestonden. De bedoeling van Briand was een memorandum op te stellen voor een Federatie van Europa. Toen hij dat voorstel deed, zat ik bij het publiek en was geweldig entoesiast.
Daar in Genève maakte ik ook kennis met graaf Coudenhove-Kalergi die vermoedelijk van Vlaamse afkomst moet zijn geweest. Coudenhove had in 1923 al een boek gepubliceerd met als titel Pan-Europa, dat ik als student al kende. Toen ik in Genève studeerde, kwam ik met hem in betrekking want hij woonde daar in de omgeving. Van zijn
| |
| |
Pan-Europabeweging ging een van de eerste voorstellen tot Europese integratie uit. In die jaren was er grote hoop dat de droom van een Verenigd Europa zou kunnen worden verwezenlijkt, precies omdat Aristide Briand het probleem gesitueerd had op politiek vlak. Met de komst van het Hitlerregime werd die eenheid verbroken.
Na de tweede wereldoorlog was ik opnieuw erg entoesiast. De oorlog werd beëindigd in 1945 en het volgende jaar, in 1946:, hield Churchill in Zürich een redevoering waarin hij wees op de noodzakelijkheid een Verenigd Europa te maken waarin de Duitsers volwaardig zouden worden opgenomen. In 1948 had in Den Haag een kongres plaats waar de Europese beweging werd geboren en waar besloten werd de Raad van Europa op te richten. In 1951 kwam de E.G.K.S. tot stand, later de Europese Ekonomische Gemeenschap. Ik heb al de groten gekend die daaraan hebben meegewerkt: Adenauer, de Gasperi, Schuman en noem nu maar verder op. En de evolutie is verder gegaan. Mijn laatste politieke daad is de rede geweest die ik in 1972 in Parijs heb gehouden en waar ik de oprichting van een konfederatie heb voorgesteld. Die vergadering had plaats rondom de grote tafel waarrond men drie jaar lang heeft onderhandeld over Viëtnam. Ik heb daar vooral twee dingen benadrukt. Ten eerste: er bestaat een enorm verschil tussen het symbolisme en de woorden die wij gebruiken. De jongere generatie gelooft ons niet meer. Er moet een daad gesteld worden. Er moet een konfederatie komen die moet leiden tot een grotere samenwerking en een meerderheidsbeslissing. De Verenigde Staten van Amerika zijn ook op die manier begonnen. De Raad van Europa moet uitvoerende macht krijgen. Een gerechtelijke macht bestaat al met het Hof van Europa.
Ten tweede: wij moeten ernstig werk maken van de ontwikkelingslanden. Ik heb toen het voorstel gedaan 1 percent van het toenmalig bruto nationaal inkomen at te dragen
| |
| |
aan ontwikkelingshulp. Dat was voor die tijd enorm veel en het voorstel werd ook niet aanvaard. Brandt stond toen vlak voor de verkiezingen. Heath was pas aan de macht. Er zijn veel mensen ontgoocheld omdat het met Europa niet vooruitgaat. Als zij de geschiedenis kenden, zouden ze weten dat vele zaken langzaam hun beslag krijgen. Duitsland kreeg zijn Zollverein in 1842, dat een eerste band vormde tussen al die kleine staten. Het heeft lang geduurd eer Duitsland één is geworden en nu is het een federale republiek.
Of ik ontgoocheld ben in Europa? In zekere zin toch, ja. Maar er ligt een zeker determinisme in de Europese evolutie of het zou moeten zijn dat het naar een totale ondergang gaat en dat geloof ik niet. Europa zal geen smeltkroes worden als de Verenigde Staten, maar het Imperium Christianum van Karel de Grote was al een Europese unie: een gemeenschap van veel volkeren met een eigen karakter die toch een grote eenheid bezaten. Ik heb in Europa vertrouwen, al zal ik de realizatie van mijn verwachtingen wellicht niet meer beleven.
Komt dan 1940. Ook u wijkt uit naar Frankrijk en maakt de gebeurtenissen mee in Limoges. Er wordt gezegd dat niettegenstaande de sterke taal die daar werd gesproken, de regering in elk, geval een volledige breuk met Leopold III wilde vermijden.
Dat is de absolute waarheid. Vrijwel iedereen ging daar trouwens akkoord met de kapitulatie, want de meesten zagen in dat verder vechten geen zin meer had. Alleen was er wrevel over het feit dat België de oorlog niet langer zou voortzetten aan de zijde van de geallieerden. Er was ook een grondwettelijk konflikt. Maar die feiten zijn nu wel bekend genoeg om er niet meer op in te moeten gaan.
| |
| |
U bent naar België teruggekeerd. U had ook kunnen uitwijken.
Ik heb geaarzeld of ik niet naar Amerika zou gaan raaar ik heb van dat plan afgezien op aandringen vn mgr. Van Waeyenbergh. Ik heb dan zo geredeneerd: de oorlog duurt misschien niet lang. Ik ga terug en als het te erg wordt, kan ik nog altijd naar Amerika gaan. Ik heb dus geen heldhaftige beslissing getroffen.
Stond u tijdens de oorlog, in het verzet?
Ik heb regelmatig klandestiene vergaderingen bijgewoond met mensen uit de toekomstige C.V.P., uit de Katolieke Volkspartij en zelfs met mensen van de Katolieke Vlaamse Landsbond. Het A.C.W. in Leuven heeft veel gedaan voor de arbeiders, vooral om te beletten dat ze naar Duitsland zouden moeten gaan werken. Ik ben geen verzetsheld. Ik heb me tijdens de oorlog redelijk, verstandig en niet provocerend gedragen. Wel stond ik op de lijst van de mogelijke gijzelaars, wat meebracht dat ik de laatste rnaanden van de oorlog niet meer thuis sliep maar een onderkomen vond in het klooster van ‘De Jacht’.
U werd na de bevrijding, in februari 1945, minister van Financiën in de regering Van Acker. U had tijdens de oorlog de naoorlogse periode helpen voorbereiden. Uw zwaarste probleem was het geld?
Ik behoor in België tot de groep die onder de oorlog kontakt had met Londen. Zo komt het dat de monetaire sanering ook hier in België was voorbereid: bij de bevrijding stond alles klaar om de inflatie te bestrijden. Het is dus duidelijk dat ik Gutt in zijn operatie heb gesteund. Gutt heeft mij trouwens als zijn opvolger aanbevolen. Dank zij de operatie Gutt hebben wij van de Belgische frank de ‘dollar’ van Europa kunnen maken en hij is de basis geweest
| |
| |
van onze latere ekonomische voorspoed. Die muntsaneringswet was politiek gezien een zeer zware maatregel waarop al de mensen vijandig reageerden, wat normaal was: ze blokkeerden al je geld en je kreeg niets terug. Maar het was absoluut nodig. Het is in Frankrijk veel slechter geweest.
Ik wil hier de koningskwestie niet weer uit de doeken doen maar alleen deze vraag nog: had de koningskwestie vermeden kunnen warden? U hebt de koning in Pregny bezocht en gesproken vooraleer hij naar België terugkwam.
Zouden we dat dossier toch niet gesloten laten? Het is trouwens tegen alle regels dat men verslag uitbrengt over een gesprek dat men met de koning heeft gehad. Dat geldt trouwens ook voor de gesprekken die men heeft met zijn kollega's in de ministerraad.
U bent drie keer minister van Financiën geweest, een keer minister van Ekonomische Zaken en vier keer eerste minister. Welke is uw grootste periode geweest?
Ze zijn alle even belangrijk geweest. Dat kan toch niet anders als men zijn werk serieus opvat. De pijnlijkste periode is wel die geweest van de Kongokrisis, omdat ik toen verantwoordelijk was voor veel mensenlevens. Politiek gezien is de moeilijkste die van de eenheidswet geweest, die er nochtans nodig was als hervorming om de ekonomische voorspoed van het land te waarborgen. Ook de grondwetsherziening is een moeilijke zaak geweest waar heel wat kunstgrepen bij te pas zijn gekomen.
Een biezonder zware klap hebt u toch moeten inkasseren toen u als promoter van de verzamelwet, de zogenaamde eenheidswet, de woestijn werd ingestuurd.
In de politiek moet je tegen een klap kunnen. Wat was die eenheidswet? Een wet voor de ekonomische expansie en de financiële sanering. Ze moest een einde maken aan veel mis- | |
| |
bruiken. Ze verplichtte de roerende voorheffing op obligaties te betalen aan de bron. Ze versterkte de subsidiëring aan de ondernemingen. De soberheidspolitiek bracht een besparing mee van 4 miljard.
Maar ook nieuwe belastingen. Alles samen genomen heeft ze het prestige van uw kabinet een zware slag toegebracht en werd achter de schermen een koalitie met de socialisten voorbereid.
Laten we eerst stellen dat de eenheidswet werd goedgekeurd op 13 januari 1961 in de Kamer en op 13 februari in de Senaat. Het is waar dat de daaropvolgende regering Lefèvre-Spaak een andere politiek heeft gevolgd, maar het was haar recht. Wel heb ik ook toen deze stelregel gevolgd: mijn tegenstrevers zijn niet mijn vijanden, niijn vrienden niet mijn meesters. En zolang ben ik dan toch in de woestijn niet geweest: in 1961 uit de regering, in 1965 er weer in.
Voor mij is die zaak niet zo erg geweest: wel wat stukken maar geen grote ongelukken. Vergeet niet dat de kristelijke vakbeweging achter de eenheidswet stond. Ik heb trouwens in heel mijn leven zoveel voorkeurstemmen niet gehad als bij de verkiezingen die na die woelige stakingen zijn gekomien. Ik heb de stakingen moeten trotseren en breken omdat het land in de wanorde terecht dreigde te komen. Heel de zaak is trouwens complexer dan ze lijkt. In het Waalse land was er een soort krisisbewustwording aan het groeien en die heeft zich in de stakingen afgereageerd. Wat op zulke ogenblikken het pijnlijkste is, is een zekere dubbelzinnigheid in de politiek. En als je het wil nagaan, dan kan je vaststellen dat het grootste deel van de eenheidswet in de praktijk werd uitgewerkt.
U hebt hard meegewerkt aan het totstandkomen van de welvaartsstaat, die toch ook negatieve kanten heeft. Hebt u sows geen beetje wroeging dat u dit of dat gedaan hebt?
| |
| |
Je moet eerst de positieve kanten overwegen. Dank zij de welvaartsstaat is b.v. in de laatste vijftig jaar de gemiddelde leeftijd van 57 jaar tot 72 jaar verlengd. De volksgezondheid en de hygiëne hebben dat resultaat in hoge mate beïnvloed. Het woonmilieu is totaal veranderd: de volkswoning is in progressie in vele gewesten in Vlaanderen. Bezoek Tessenderlo met zijn mooie huizen waarin komfort is, niet zijn tuinen, nieuwe schoolgebouwen. Vele mensen wonen nu in de omgeving van de steden in aangename woonwijken, type Heverlee b.v.
De ontwikkeling van de Industrie brengt inderdaad het gevaar van vervuiling mee, maar daar zijn maatregelen te treffen om dat te keer te gaan. Ook hier moeten we weer relativeren. De luchtvervuiling zal over vijf jaar zijn overwonnen. Op relativeren komt het aan.
U hebt krachtig geijverd om het schoolpakt tot stand te brengen. Dat is moeizaam werk geweest?
Het is in elk geval een realizatie naar mijn hart. Ik heb de partijen en de regering er toe kunnen brengen in 1957 een wapenstilstand te sluiten omdat de baldadigheden zo een omvang namen dat het gevaarlijk werd. Ik heb bemiddeld tussen Lefèvre en Vermeylen, die toen minister van Onderwijs was. Wij hadden tijdens de oorlog trouwens al een soort schoolpakt voorbereid.
Vindt u dat het onderwijsbeleid bevredigend werkt?
Er is veel te veel verspilling in het onderwijs. Het onderwijs moet dringend gerationalizeerd worden. Men moet ophouden met het vermenigvuldigen van alle soorten scholen: wij hebben in dit land acht filminstituten en ik weet niet hoeveel scholen voor tolken.
Men moet ook niet iedereen toelaten tot de universiteit, want we konstateren dat zowat 2/3 van de studenten in het eerste jaar zakt. Er is dus dringend een selektie aan de basis
| |
| |
nodig. Ik ben niet voor het Franse systeem met het bachot, maar wel voor het inrichten van een centrale eksamenkommissie per gewest. Daar zou men de kandidaten een algemeen eksamen moeten laten afleggen, dus meer dan een maturiteitseksamen. Een kommissie zou moeten oordelen over de geschiktheid om universitaire studie aan te vatten. Met zo een systeem wordt de zoon van de notaris op gelijke voet gesteld met de zoon van de arbeider. Als men die redelijke selektie aan de basis doorvoert, is er geen numerus clausus nodig. Raakt men door die filter dan is men achteraf vrij de universiteit te kiezen waar men naartoe wil. We kunnen toch bepaalde criteria vastleggen om uit te maken of iemand voor de humane of exacte wetenschappen aanleg heeft. Maar ik zou dat bekwaamheidseksamen niet laten afleggen aan een universiteit, want dan dreigt weer een gevaar van konkurrende tussen de universiteiten. En verder ben ik het eens met de stelregel van rektor Gerlo die de slogan ‘gelijke kansen voor iedereen’ heeft gekorrigeerd tot ‘gelijke kansen voor gelijkbegaafden’.
U was premier van de regering die in 1970 de grondwet deed herzien. Iedereen erkent dat die herziening er zonder uw doorzettingsvermogen niet zou zijn gekomen. Daarna begon het unitaire België van 1830 te evolueren naar een geregionalizeerde staatsstruktuur. Stond u daar met uw hart achter of hebben de omstandigheden u in die richting gedwongen?
Ik stond er met heel mijn hart achter, al heb ik natuurlijk mijn persoonlijke mening niet geheel kunnen verwezenlijken. We kunnen daar niet op ingaan maar ik wil toch zeggen dat ik tevreden ben. Ze wordt door velen aangevallen maar ik weet dat ze voor de Vlamingen een weldaad is. Helaas is de Vlaming behept met een minderwaardigheidscomplex. We hebben het er al over gehad. Als een flamingant rijk wordt, is zijn gezin al te vaak binnen één generatie franssprekend. Wij moeten dringend een meerderwaardigheids- | |
| |
complex aankweken. De Vlamingen zijn nu door de grondwet uitstekend beschermd: ze zit vol waarborgen voor de Vlamingen, tenminste als men 107 quater toepast. Nu kan ieder in zijn gewest vrij handelen. Wil een gewest een ander pensioensysteem invoeren, dan mag het dat doen maar het moet het zelf betalen. Wil een gewest er een prestigekwestie van maken dat een luxefabriek blijft bestaan, dan mag dat maar het gewest moet zelf betalen met eigen geld. Dat is gewestelijke ekonomie.
U hebt in 1956 hier te Leuven het Centrum voor Ekonomische Studies opgericht. Dat was nodig.
Om, het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen. Men heeft zich aan de universiteit te lang beperkt tot de sektor van het onderwijs. Ik heb dat centrum in moeilijke omstandigheden opgericht, tegen de akademische overheid in. Ik heb in de Maria-Theresiastraat een huis gehuurd en er een paar medewerkers in ondergebracht (Gaston Geens was een van de eersten) en daar zijn we begonnen met onze regionale onderzoekingen. Ik mag zeggen dat dat veel heeft bijgedragen tot de regionale ekonomie. De wetten van 1959 zijn door dat centrum geïnspireerd. Nu is het een groot gebouw met 32 assistenten. Dat is nu misschien weer te veel.
Dat ekonomisch streekbeleid heeft de industrializering van de Vlaamse provincies sterk in de hand gewerkt. Dat is een weldaad?
Mijn antwoord is duidelijk ja. Ik heb niet graag dat de mensen arm zijn.
*
Ook het werkvertrek van de gastheer is in gemodernizeerde empirestijl. Het model van de deur komt zo uit het Trianon. Alles is helder wit geschilderd om de klaarheid te bevorderen.
| |
| |
Tegen de binnenwand staan keurige boekenkasten met middenin de droom van een oud Grieks beeld. Op een andere plaats breekt een portret van de gastheer door Anne Maillard de eentonigheid van de boekenrijen.
De gastheer bergt in zijn huis 200 meter boeken en dokumenten, want hij heeft sinds 1930 veel bijgehouden. De ruime tweede verdieping zit dan ook vol boeken.
In dit studeervertrek is er ook een praathoek. Rechts staat er een beeld van de Sedes Sapientiae.
Door de ramen ziet men uit op de rustige tuin, waar geen geluid van de straat doordringt.
Palend aan het bureau is een bijkantoor waar massa's dokumenten zijn opgeborgen. Een sekretaresse verwerkt hier al de teksten van artikels en brieven die de gastheer op magnetofoon dikteert.
Hier bewaart de heer des huizes enkele afgewerkte schilderijen van deze zomer. Een laatste werk is een mengeling van figuratief en abstrakt, waaraan iedereen een eigen betekenis kan geven.
Er staat hier ook een absoluut gelijkend zelfportret dat bijna te mooi is. Maar de gastheer heeft ook een strenger en harder portret van zichzelf gemaakt. Boven op de tweede verdieping heeft hij een eigen atelier dat hij te klein vindt.
*
Is dat schilderen een liefhebberij?
Hoe moet je het noemen? Ik beschouw het zelf als zuiver amateurisme. Het is een kunst die me heel mijn leven heeft geboeid. Als student al heb ik veel in het begijnhof getekend en geschilderd. Ik heb het ook altijd gedaan, zelfs in de drukste periodes van mijn ministerschap.
Kreeg u een opieiding?
| |
| |
Ik heb geen akademie gevolgd maar ik heb wel lessen gekregen o.m. van Houben, die geen groot schilder was maar het vak kende. Ik heb nog wel eens samen met Jan van der Loo geschilderd, een leerling van Opsomer. Ik zou het nu weer graag doen maar hij zit in Perpignan.
Hebt u een eigen tematiek?
Nee, geen specialiteit. Ik schilder zowel portretten als landschappen als religieuze tableaus in de oude trant. En dan weer abstrakt met figuratieve elementen of omgekeerd.
*
Een groot tableau met landschap hangt op de kinderkamer, die nu het domein is van de kleinkinderen.
Hier bevindt zich ook een Madonna in de trant van de renaissance, die geen kopie is maar een eigen ontwerp.
Ook op de bureaukamer van mevrouw Eyskens hangt een Onze-Lieve-Vrouw van de gastheer.
Verder is er in dit vertrek een Zelfgave van Felix de Boeck en een schilderij van E. Mannaert dat De Geest heet.
Op een tafeltje staat een opvallend groot schaakspel met figuren in koper en brons, gebeeldhouwd door Claerhout.
Een van de portretten die Isidoor Opsomer van minister Eyskens heeft gemaakt, hangt op de overloop op de eerste verdieping.
Hier bevindt zich ook een merkwaardige en omvangrijke galerij foto's van staatslieden en andere prominenten uit binnen- en buitenland. We citeren er los uit: Tito, kardinaal Van Roey, P.W. Segers, Heinemann, Jonas, Paul Struye, Adenauer, Camille Huysmans, Gutt, Spaak, Devèze, Heath, Senghor, Poullet, Erhard, Kiesinger, mgr. Van Waeyenbergh, de paus, de keizer van Japan.
In het trappenhuis hangt een groot en statig schilderij van mevrouw Eyskens in de zuiverste stijl van de 17e eeuw. Minister Eyskens heeft zijn vrouw in de traditie van Corne- | |
| |
lisz Hooft geplaatst omdat die klederdracht nu aan elke mode ontsnapt.
In de kleine spreekkamer voor studenten op de benedenverdieping hangt nog een portret van de gastheer dat Opsomer van hem 25 jaar geleden heeft gemaakt.
De woon- en eetkamer is een zeer ruim vertrek waarin een grote schouw met open haard centraal staat.
Er hangen hier diverse oude schilderijen en in nissen staan hier en daar beelden.
Dit grote schilderij met stilleven is van Ruytinckx en dateert uit het einde van de 19e eeuw.
*
U hebt de reputatie een cynicus te zijn, dat hebben wij al vastgesteld. Is dat cynisme een wapen?
Ik zei ook al dat cynisme een lelijk woord is. Wat u cynisme noemt, is een poging om een beetje humoristisch te zijn. Ik ben zeer gevoelig voor de toestand van de mensen en ik heb een grotere sociale bewogenheid dan men wellicht bij mij vermoedt. Maar ik relativeer.
U hebt geen complexen?
Ik zit er vol van. Alle mensen op mijn jaren hebben er.
Anderen zeggen dat u in de grond eigenlijk een verlegen, timide natuur bent en daarop reageert.
Eerlijk gezegd heb ik daar nooit veel last van gehad. Vous connaissez tous ma fausse modestie! Men heeft ook gezegd dat ik pretentieus was. Ik ben een Vlaming, die tracht goed te spreken, die de nodige formules gebruikt en een zekere vormelijkheid in acht neemt, die nodig is in de demokratie. Ik doe dat bewust omdat de Vlamingen dat vaak missen en het hard nodig hebben. Ik heb aan mijn studenten altijd
| |
| |
gezegd: stel uw ambities zo hoog mogelijk, niets is te hoog voor een Vlaming.
Zijn er mensen die u zwaar hebben ontgoocheld?
Ik heb nooit aan mensen hogere kwaliteiten toegeschreven dan ze hadden. Ik ben dus nooit erg ontgoocheld geweest.
Zijn er mensen die u bewondert?
Dat is een moeilijke vraag omdat er geen antwoord op is te geven op één niveau. Ik ben b.v. altijd tegen de Gaulle geweest wegens zijn Europese politiek, maar ik heb hem altijd bewonderd om zijn karakter en om zijn prestaties voor Frankrijk. Ik bewonder iemand als Dédé de Jongh, die de leiding had van de organizatie Komeet en meer dan 700 Amerikaanse vliegeniers over de grens heeft gehaald en nu in Ethiopië is om lepralijders te verzorgen.
In de politiek hebt u dus ook geen idool?
Nee. Dat komt alweer door mijn verslaafdheid aan de geschiedenis. Ik relativeer! Alle politici zijn mensen. Ze doen soms grote dingen maar ze hebben kleine kanten. Ik heb voor sommigen wel een grote waardering maar geen idolatrie.
U bent een gelovig man, een praktizerend gelovig man. Hoe staat u tegenover de evolutie in de Kerk?
Het is nu niet speciaal mijn taak over zulke dingen uitspraak te doen. Ik kom uit de traditie en voel dat godsdienst waarde heeft. Voor mij lijdt het geen twijfel dat het fundamentele van groot belang blijft. Maar het lijdt ook geen twijfel dat de Kerk moest evolueren. Het gebeurt mij wel eens meer dat ik naar de vergadering van een genootschap ga waar al deze problemen ernstig worden besproken.
Heeft de kristen-demokratie nog toekomst?
Ja, als ze evolueert. Dat geldt trouwens ook voor de socia- | |
| |
listen. In alle landen waar de socialistische hervormingen werden doorgevoerd, zijn de socialisten het eerst verdwenen. Wij moeten naar andere vormen zoeken. Mijn persoonlijk ideaal is een personalistische welzijnsmaatschappij.
Sinds 1968 heeft er aan de universiteit een hele omwenteling plaatsgehad. Bent u daar gelukkig mee?
Ik ga akkoord met le noeud gordien van Pompidou. Er moest een hervorming komen maar dat betekent met dat men de universiteit moet afbreken. Er bestaat daar het probleem van de elitaire en egalitaire universiteit - elitair dan niet genomen in pretentieuze zin. De universiteit moet een wetenschappelijke vorming geven maar niet iedereen is bekwaam die te krijgen. Dat is toch met veel dingen zo in het leven. Ik kan geen houthakker zijn omdat ik de nodige fysieke kracht niet heb. Ik kan geen guard worden van koningin Elisabeth omdat ik te klein ben. De universiteit moet de universiteit blijven: een wetenschappelijke instelling die aan wetenschappelijk onderzoek doet en onderwijs verstrekt. Over de benoeming van een professor moet iemand van het arbeidspersoneel of een student niet beslissen, want hoe zou hij kunnen oordelen over het curriculum van de man? Men moet zich inspannen om samen te werken in gebieden waar men bevoegd is. Anders wordt het te gek.
U bent altijd een overtuigd voorstander geweest van het ABN in België.
Vooral in België. Wij zijn een klein taalgebied dat nog verkleind wordt door de houding van achterlijke Vlamingen die het Vlaams tegenover het Nederlands stellen. Dat heeft ons al veel schade berokkend. Ik bewonder de Fransen die zich inspannen om goed te spreken en goed te schrijven. Ook de Engelsen doen dat. Het is ooit gebeurd dat een van onze afgevaardigden in Straatsburg had gesproken en dat een Hollander de vertaling vroeg. Dat was echte provokatie. Ik
| |
| |
heb jaren omgang gehad met ambassadeurs die mij zegden: you speak flemish! Ik vond dat altijd vernederend. En nog erger vond ik het als ik een ambassadeur hoorde zeggen: Vlaams versta ik, Nederlands niet. Wij zijn zo groot als een stad in Amerika, we zijn de helft van New York. Als we ons nu nog meer gaan isoleren, waar gaan we dan naartoe? Trouwens, wat zal de positie van het Nederlands over 100 jaar zijn? Maar het zal nog erger zijn als we ons isoleren. Het Vlaamse gewestelijk-zijn geeft aan de Hollander een basis voor zijn hoogdunkendheid. Ik heb me nooit de mindere gevoeld in Nederland. Die bekommernis is trouwens algemeen. Ik tracht goed Frans te spreken en geen Belgisch Frans. Ik doe mijn best om goed Engels te spreken. Vroeger ook goed Duits maar daar ben ik wat uitgeraakt.
Wij kunnen aan dat probleem niet genoeg aandacht besteden en het niet vroeg genoeg aanpakken. Ik heb nu al last met mijn kleinkinderen die van school thuiskomen met dialektische woorden, die dan verbeterd moeten worden. Waarom niet ineens zich aan het goede woord houden?
Als we werkelijk van ons volk houden, als we er werkelijk een hoogstaand kultureel volk van willen maken, dan is het onze plicht ons in te schakelen in een grote taal- en kultuurgemeenschap. Ik heb een grote bewondering voor Gezelle maar hij is een heel apart geval en een kind van zijn tijd. Men zou streng moeten optreden tegen dialektsprekende leraars en onderwijzers.
U houdt veel van stijl, van voornaamheid, dingen die nu schijnbaar niet zo hoog genoteerd staan.
Nochtans hebben de Vlamingen die dingen erg nodig want ze verminderen zich door hun slordigheid. Ze moeten zich leren aanpassen aan vormen die het leven aangenaam maken. En dat gaat van tanden poetsen tot het haar ver- | |
| |
zorgen en het zich aan tafel weten te gedragen. Dat is een onderdeel van de kultuur, uiterlijke tekens van kultuur.
Was u als politicus een idealist of een realist en dus een tacticus, een lucied tacticus?
Ik ben dat allemaal maar toch idealist. Ik heb veel dingen gedaan met waarachtige overtuiging en daarom heb ik er zo hard voor gevochten. Veel is meegevallen. Ik had in grote moeilijkheden kunnen raken: dat heeft mij niet verhinderd risico's te nemen.
Als u de sow maakt van uw levensaktiviteiten, wat meent u dan bereikt te hebben?
Aan de universiteit heb ik niet bereikt wat mijn ambitie was. Ik werd opgeslorpt door andere taken die ook belangrijk waren. Ik heb veel studenten gevormd, meer dan 20.000, en velen van hen spelen een rol in België en het buitenland. Ik heb grote voldoening gehad in het politieke leven en zaken kunnen realizeren die him betekenis hadden, rekening houdend met de dimensies van het land. Ook in mijn familiaal leven ben ik gelukkig, ik werd beloond in mijn kinderen. Ik mag natuurlijk niet generalizeren. Er zijn dingen die je onvoldaan laten. Ik had meer wetenschappelijk willen werken, ik had meer willen publiceren en ik had sommige dingen grondiger willen doen. Als ik alleen aan de universiteit was gebleven, zou ik daar ook veel meer hebben kunnen presteren. Dat zijn alternatieven. Je kunt niet alles tegelijkertijd doen.
U bent een man die het leven looft.
Goethe zegt: ‘Het leven is alleen waard geleefd te worden als je het elke dag opnieuw maakt.’ Die wijsheid krijgt nog een grotere betekenis als men ouder wordt. Daarom is
| |
| |
het goed zich eike dag opnieuw in te zetten, elke dag opnieuw zijn geestesgaven te gebruiken. Zolang men dat kan, moet men het doen.
Uitzending: 21 oktober 1974. Een tweede deel werd onder de titel De lijn van een flamingant uitgezonden op 5 november 1974.
|
|