| |
| |
| |
Magda Janssens
Amstel 276, Amsterdam (Nederland)
Mevrouw Janssens, op 18 april van dit jaar wordt u 87 jaar en u speelt nog toneel.
Jazeker. We zijn bij Globe met de repetities begonnen van De twee wezen. Ton Lutz heeft de leiding.
Toch niet met de bekende draak?
Een stuk dat vroeger als draak werd gespeeld maar je kunt het ook heel anders spelen, zodat het echt menselijke dat in dat stuk zit, eruit komt en je het overdraagt op het publiek. Vroeger werd dat stuk bombastisch gespeeld en zo kwam het aan zijn reputatie. Maar het komt op de manier aan. Toen ik de eerste keer een rol speelde in De maire van Antwerpen zei ik mijn tekst gewoon. Een aktrice, die vijf jaar ouder was dan ik, zei me verbaasd: Jij praat gewoon, dat gaat toch niet, je moet komedie spelen, het publiek wil dat. Ik antwoordde eenvoudig dat ik niet anders kon. Maar de oude mevrouw Verstraete, die achter de koelissen stond te luisteren, zei me: Niet anders doen, kind. Marie Verstraete
| |
| |
had in Nederland gespeeld, in Rotterdam en Amsterdam, en wist wel beter. Maar al de oudere akteurs en regisseurs deden het volgens de oude stijl en daar zij allen in de liefhebbersverenigingen regisseerden, leerden zij overal die stijl aan. Maar toen ik er was, heeft het niet lang geduurd of al de jonge mensen zijn gewoon gaan spreken.
Maar ‘De twee wezen’ is nu toch het type van het melodrama, al kan het in zijn genre een meesterwerk zijn.
Dat kan zijn maar er is een echte menselijkheid in, die ook de mensen van nu kan aanspreken. Maar het wordt een heel modern stuk, hoor! Die Fransen konden toch schrijven, he. Ik heb veel Fransen gespeeld, ook al in mijn jeugd, omdat er zo weinig Vlamingen voor het toneel schreven.
U hebt onlangs een nogal ernstige heelkundige bewerking ondergaan en zo gauw u herstellende was, zo vertelde mij uw dochter, had u maar één verzuchting: zo gauw mogelijk weer spelen. Wat trekt u zo aan in het toneel dat u de planken niet kunt missen?
Ik ben van mijn vijftiende jaar bij het toneel en ik heb nooit in iets anders liefhebberij gehad. Toneel was mijn enige hobby, eigenlijk veel meer dan een hobby. Als je voor iets geboren bent, dan doe je het.
U bent nu al 57 jaar in Nederland. Kunt u nog Antwerps spreken?
Met een beetje inspanning wel maar ik zou in het Antwerps toch geen redevoering kunnen houden. John Gobau, die van het Sint-Andrieskwartier was, heeft zijn Antwerps nooit vergeten. Toen we eens een stuk voor de vijftigste keer speelden, flapte hij er ineens een Antwerps woord uit, zodat ik me niet kon houden van het lachen. Flor la Roche daarentegen sprak nooit Antwerps: hij sprak mooi Vlaams en dat horen ze hier wel graag. Het is ook mooi. Wat mij wel ge- | |
| |
diend heeft, is het feit dat wij thuis van vader nooit plat mochten spreken. We deden het wel op straat en in de school. Vader maakte nooit een opmerking maar als hij ons plat hoorde spreken, keek hij ons alleen maar eens aan en wij draaiden direkt onze spraak om.
U bent graag in Nederland?
Zeer graag en ik hou biezonder veel van Amsterdam. Iedereen kent je en voor zo een grote stad is dat wat. Als ik donderdag voor de televisie ben geweest, dan kan ik zaterdag geen boodschappen doen. Ik heb zopas in Lijmen van Elsschot gespeeld en dat heeft een enorme reaktie opgebracht. Ik heb een hele stapel korrespondentie gekregen en ik heb tweemaal voor 35 gulden postzegels moeten kopen om te kunnen antwoorden. Het is leuk dat de mensen zo meeleven. En van Querido kreeg ik de hele Elsschot cadeau!
Hebt u nog familie in Antwerpen?
Neefjes en nichtjes. Mijn broers en zusters zijn allen dood.
Dat is wel wat verwonderlijk want u komt uit een extra groot gezin.
Mijn moeder heeft 21 kinderen gehad. Daarvan was ik het achttiende. Er waren al kinderen gestorven toen ik geboren werd, van een epidemie of de pokken. Mijn moeder is 82 geworden, mijn vader 87. Een broer van mijn vader heeft 24 kinderen gehad. Hij was dan ook een biezonder grote kerel en zijn vrouw was eveneens een struise vrouw.
U had het daarnet over ‘Lijmen’ en ‘Het been’ van Willem Elsschot. U hebt in die televisie-adaptatie de rol van mevrouw Lauwereyssens gespeeld. U houdt van het werk van Elsschot.
Heel veel. Elsschot spreekt in zijn werk direkt tot het publiek.
| |
| |
Ik hou van zijn humor maar ik moet toch goed oppassen om die goed te begrijpen, want soms gebruikt hij woorden die ik maar half ken. Maar ze houden hier zeer veel van hem. Nu is die televisieopvoering een goeie reklame geweest voor zijn boeken. Ik heb met hem nog een tijdje gekorrespondeerd. Elsschot kwam altijd kijken naar Royaards als we speelden.
Dat ‘Lijmen’ was kleurentelevisie. Houdt u ervan?
Ik vind het soms wel een beetje te druk. De achtergrond is één kleur en leidt wel eens af. De figuren worden dan minder belangrijk. Ik heb liever het gewone. Ik kan dan mijn fantazie laten werken en dan werk ik ook makkelijker.
Er wordt veel gezegd dat het niet goed gaat met het toneel in Nederland. Er is o.m. de aktie ‘Tomaat’ geweest. Wat denkt u ervan?
Het gaat ook niet goed al hebben wij bij Globe geen klagen. De televisie is een grote konkurrent en de schouwburg is duur. Een plaats kost gauw tien gulden plus dan nog de prijs van het programma. Als je met zijn tweeën bent, is dat zo 25 gulden. Er komt nog de taxi bij, want plaats voor de eigen wagen is er niet, een kopje koffie. Reken maar uit! Dan wordt er nog een grof stuk gespeeld, want ze willen per se modern zijn, maar de Hollanders houden daar niet van. Bij de tweede vertoning van zo een stuk komt er dan ook geen mens meer.
Waarom gaat het beter bij Globe?
Wel, de jonge schrijvers willen baas spelen van de Stadsschouwburg. Ze willen daar absoluut hun eigen stukken opdringen. De enige die sukses kent, is Hugo Claus: hij schrijft ook wel geen salonstukken maar hij heeft toch de grofheid niet van vele anderen. Daarbij schrijft hij een goeie taal en is hier graag gezien. Na Heyermans hebben wij de
| |
| |
schrijvers niet gehad die we moesten hebben. Het publiek moet ook wennen aan nieuw toneel. Het is nu mode naakte mensen op het toneel te brengen. Waarom moet je grofheid brengen? Het is natuurlijk een attraktie maar men went er gauw aan en dan gaat men altijd meer en meer verlangen. Er zijn toch een heleboel andere dingen om van te genieten. Het kan misschien ouderwets zijn maar voor mij moet er van toneel een zekere beschaving uitgaan. Wij hebben Oom Wanja 107 keer gespeeld. Dat is een oud stuk waarin geen lelijk woord staat maar het is menselijk en dat willen de mensen zien.
Die jonge schrijvers maken zich verder ook illuzies over het beheer van zo een schouwburg. Dat is niet zo makkelijk. Daarvoor heb je een direkteur nodig, die geroutineerd is in zijn vak.
Denkt u veel aan het verleden of leeft u in het heden?
Ik leef in het heden! Ik denk wel eens aan de mooie grote tijd. Het is nu natuurlijk helemaal anders en ik vind het een hele opgave nu direktie te voeren. De akteurs zijn heel wat veeleisender geworden. Nooit zou een akteur vroeger gezegd hebben: Ik wil die rol. De direkteur kocht het stuk en deed de verdeling: hij koos dan de akteurs die het best voor die rollen pasten. Ik heb nooit een groot stuk gespeeld, waarin ik de grote partij had, dat gevallen is. Dat vind ik heel veel waard. Maar dat lag niet aan mij, wel aan de direkteurs die mij de rol gaven. Dat waren geen kwajongens. Van al die moeilijkheden merken we minder bij Globe: de jonge mensen die daar bij zijn, hebben talent en werken serieus. Je voelt dat zo in de schouwburg dat ze het ernstig opnemen. Als een stuk stroef is, dan denk ik er zo bij dat de akteurs niet met elkaar kunnen opschieten... Verder speelt natuurlijk ook nog mee dat het publiek houdt van mensen die ze kennen, die een naam en een reputatie hebben, omdat die bewezen hebben dat ze wat kunnen.
*
| |
| |
Dit patriciërshuis dateert uit de zeventiende eeuw en is de woning geweest van de burgemeester van Amsterdam.
We zijn hier in het oudste gedeelte van de stad waardoor de Amstel vloeit, het grote water van Amsterdam, waarop schepen gaan en komen.
Aan de andere kant bevindt zich het bekende teater Carré en vlakbij woont ook Johan de Meester.
Van uit de woning van mevrouw Magda Janssens kan men kijken naar de Magere Brug. Het is een van de smalste bruggen van Amsterdam en daarbij is ze 50 meter lang. Bruidsparen laten zich graag op deze brug fotograferen.
*
U hebt in Antwerpen al toneel gespeeld. Kwam u uit een toneelminnende familie?
Ja en nee. Ik heb twee zusters gehad, de oudste en de jongste, die aan liefhebberstoneel hebben gedaan. De oudste is zelfs verbonden geweest aan de K.N.S., maar ze is jong getrouwd met John Neussel en heeft het dan opgegeven.
Hoe bent u dan zelf aan het toneel gekomen?
Dat is een heel verhaal. Mijn vader had een schoenenzaak, die op een nacht geheel uitbrandde. De familie heeft dan een jaar op een bovenhuis gewoond en dan heeft vader het café ‘De Fontein’ in de Offerandestraat nr. 14 overgenomen. Dat was een vrij groot gebouw want buiten de gelagkamer aan de straatkant was er biljartgelegenheid en achteraan ook zaaltjes waar verenigingen konden vergaderen of waar toneelkringen konden repeteren. Mijn vader zelf speelde geen toneel maar hij zat wel in een onnoemlijk aantal verenigingen. Dat was wel een beetje kouwe drukte!
Wat er in het café en die zaaltjes gebeurde, wisten wij niet, want wij moesten altijd via een aparte ingang het huis binnengaan. In die tijd gingen wij vroeg naar bed, ik denk
| |
| |
wel om halfacht. Op een nacht nu - ik was toen 14 jaar - word ik om 10 uur wakker en hoor in de kamer onder mijn kamer schreeuwen, ruziën en vechten. Ik dacht: God, dat horen vader en moeder in het café vooraan niet. Ik loop naar beneden om ze te gaan verwittigen maar als ik over de binnenplaats loop, hoor ik achter de deur het krakeel nog toenemen. Ik ging in nachtpon aan de deur luisteren, dan viel de ruzie ineens stil, dan herbegon het weer. Toen begreep ik dat het komedie was. Ik heb niks gezegd en ben na enige tijd terug naar bed gegaan. Nu hing er bij ons een lijst waarop stond ingeschreven welke vereniging die dag vergaderde en welke kring repeteerde. Zo ontdekte ik dat ik naar een repetitie van Roosje van de veldwachter had geluisterd. Van dan af zorgde ik ervoor dat ik vroeg naar bed kon gaan en wat later sloop ik dan stil naar beneden om van achter de deur naar de komedie te luisteren. Dat Roosje van de veldwachter verwachtte een kind van de zoon van de baron, de boer maakt de baron verwijten, enfin je kent het genre van het stuk. Ik had zo vaak staan luisteren aan de deur dat ik de rol van Roosje kompleet van buiten kende. De vereniging die het stuk speelde, heette Marnix. Op zekere dag nu komt de voorzitter van de vereniging wanhopig bij vader: ze moesten de volgende dag spelen en Roosje was ziek. Of vader geen meisje kende dat die rol voor zondag kon overnemen. Vader zegt onmiddellijk nee maar de man dringt aan: of er bij de andere vereniging die ook bij ons repeteerde toch niet zo een meisje was. Nee, zegt vader, ik ken er geen. Nu kom ik toevallig binnen en als ik hoor waarover het gaat, zeg ik spontaan: Ik ken die rol. Ik kan het zo doen! Vader keek me aan met een blik die overduidelijk was. Ik was meteen de slechtste van de familie want bij het toneel was er niemand die deugde. Dan zijn we gered, zei de voorzitter. Geen sprake van, zei vader. Ze doet dat niet en hij stuurde me weg. Ik ging alles aan moeder
vertellen en wat later verscheen vader en vertelde vol ver- | |
| |
ontwaardiging aan moeder dat ik mezelf had aangeboden om komedie te spelen. Maar die voorzitter zat zo in nood dat hij nog eens bij vader kwam aandringen. Toen ik dat zag, dacht ik: Ik moet die man opvangen, met hem spreken, ik ga hem op straat afwachten. Als hij eindelijk aankomt, zeg ik: Meneer, u moet aan vader zeggen dat u toneel speelt voor een liefdadig doel. Vader zit in zoveel verenigingen dat hij dat niet kan weigeren. Zegt u hem dat u anders aan de pers moet zeggen dat uw toneelgroep zijn liefdadig doel niet kan bereiken omdat hij niet wil dat zijn dochter voor dat goede doel komedie speelt. Vader is natuurlijk bezweken en zei: Maar voor één keer dan! Ik speelde goed, de kranten kwamen kijken en ik kreeg een mooie kritiek. Van dan af kwam de ene vereniging na de andere me vragen om te spelen en het liefdadig doel werd altijd opnieuw uitgespeeld als middel om vaders toestemming te krijgen.
Een paar maanden later komt er een akteur van de K.N.S. bij ons en zegt tot mijn vader: Ik heb een mooie betrekking voor je dochter bij de K.N.S. Vader zei: Nooit! Hij had vast in zijn hoofd dat heel de akteurswereld een zedeloze boel was, waar alle akteurs in die tijd biezonder korrekte mensen waren. Direkteurs van de K.N.S. waren toen De Lattin en F. van Laer en die vragen aan Hubert Melis, de sekretaris van de burgemeester, om tussenbeide te komen. Melis komt bij mijn vader en zegt: Ik wil u onder vier ogen spreken. Mag uw dochter toneel spelen? - Antwoord van vader: Mijn dochter gaat niet in die troep bij al die wijven! - Melis dringt nog aan: Dan maakt ge de carrière van uw dochter kapot! Maar vader was niet te overtuigen. Ondertussen had ik van De Lattin een invitatie gekregen om een kontrakt te komen tekenen. Ik ga er naartoe, eigenlijk om te zeggen dat ik nog maar 20 was en niet kon tekenen. Maar ik zei: Moet vader dat niet tekenen? Nee, nee, teken jij maar, zei De Lattin. En zo kreeg ik mijn
| |
| |
eerste grote rol in De maire van Antwerpen, waarin ik zou spelen met Deroche.
Alleen moest ik het thuis nog meedelen. Ik heb eerst mijn moeder opgevrijd en gezegd: Ma, gooi jij het op tafel, dan kan ik er op ingaan. Mijn moeder deed dat: O ja, er is een meneer geweest. - Wat kwam die doen? Een briefje brengen, zei ik dan, van de Schouwburg. Laat zien, zei mijn vader. Ik liet hem het kontrakt zien. Mijn vader werd spierwit. Gaat niet door, zei hij. Maar ik heb al getekend, zei ik. Het stuk gaat over twee maanden en als het niet doorgaat, ga ik lopen. Moeder is dan tussenbeide gekomen en zei: Laat ze dan toch eens proberen. En zo was het gebeurd. Vader is nooit komen kijken als ik speelde, moeder wel. Maar vader liet zich wel de verslagen in de kranten voorlezen: hij zag niet goed maar hij was te trots om een bril te dragen. Wij noemden hem thuis de generaal. Hij had vreselijk veel gezag. Als mijn broer van 26, die soldaat was, al eens wat vertelde, reageerde mijn vader vaak met een kort: Dat is niet waar. Mijn broer zou het niet gewaagd hebben nog iets te zeggen!
Als er eens een dansavond was, mocht ik geen twee keer met dezelfde jongen dansen. Vader ging trouwens altijd mee. Ik had dan natuurlijk wel een jongen die ik liever zag en ik maakte dan met hem de afspraak: Je vraagt me voor de eerste dans en voor de laatste. Die laatste dans was een quadrille en duurde zeer lang. Zo sekuur hield vader dat dan ook niet in 't oog want hij stond de meeste tijd bij de tapkast, maar mijn zuster, die het karakter van vader had, zei het hem dan: Vader, ze heeft twee keer met dezelfde jongen gedanst! Dan dreigde vader altijd: Goed, dan is het uit met dansen. Maar tegen de volgende keer was hij dat dan wel vergeten. Dat was dan ook drie, vier weken later.
Hebt u dan helemaal geen opleiding gekregen?
Nee, helemaal niet. Een toneelschool bestond niet. Je begon
| |
| |
te spelen bij de liefhebbers en je geraakte zo wat vertrouwd met de planken. Wel heb ik bijna eens een deklamatieles gehad. Alle akteurs volgden deklamatielessen en ik dacht dat ik het ook moest leren. Die deklamatie werd gegeven door een zekere meneer Van den Branden. Ik ging naar hem toe en toen ik aanbelde, kwam er een meneer in sjamberloek de deur opendoen. Ik voelde me beledigd want ik was wel een beetje trots. Ik dacht: komt die man nou pas uit zijn bed? Ik twijfelde dan nog of hij het was en vroeg dus of meneer Van den Branden thuis was. Ja, dat ben ik, zei ie. Hij liet me binnen en leidde me door een lange gang naar een kamer waar een grote tafel stond met wel twintig stoelen errond. Ik wou aan de ene kant van de tafel gaan zitten maar hij zei: Kom maar naast me zitten. Ik vond het eng, ging wat verder zitten en pakte mijn boeken uit. Hij zette zijn stoel naast mij en vroeg of ik gedichten had geleerd. Ja, zei ik, van Vondel. Hoe kom je nou daarbij, zei ie? Ik vind het mooi, antwoordde ik. Nou, zeg het dan maar eens op. Ik droeg mijn rei voor maar ik voelde dat hij niet luisterde, dat hij de hele tijd naar me keek, ik was in die tijd wel niet onaardig, moet ik zeggen. Dat is niet kwaad, zei hij bij het einde. Zeg er nog maar een op en ineens legde hij een hand op mijn knie en keek me aan met vuile ogen. Meneer, zei ik, hoort dat erbij? - Niet brutaal worden, he, zei hij, lees maar voort. Maar dat hoorde er wel bij want hij pakte me daarna bij de kin. Ik gaf hem daarop een klap in zijn gezicht zodat zijn bril afviel en zei daarbij: Jij vuile viezerik. - Jij zult het nooit ver brengen, schreeuwde hij me na, want ik had het meteen op een lopen gezet.
Hoe het kwam, weet ik niet, maar de dag daarop wist iedereen in de schouwburg dat ik die man een klap in zijn gezicht had gegeven. Mevrouw Verstraete kwam naar me toe en zei: Wat heb jij gedaan? Jij hebt die professor een klap in zijn gezicht gegeven? Ja, zei ik, dat heb ik gedaan. - Je bent er nog trots op ook. - Dat ben ik niet maar hij is
| |
| |
een vuile vieze man. En daarom heb ik het gedaan. - Toen ze dan 't verhaal hoorde, gaf ze me gelijk. Ik zei dan: Wat moet ik nou doen? Alle mensen weten het hier. - Doe maar helemaal niks, zei mevrouw Verstraete, dat gaat wel voorbij. En zo is het ook geweest maar ik ben nooit meer naar de deklamatieles geweest!
U hebt een prachtige carrière gemaakt en u bent een natuurtalent. Zou een natuurtalent zich nu nog zo kunnen doorzetten?
Beslist. Er is geen sterveling die je talent kan geven: je hebt het of je hebt het niet. Je krijgt het van Onze-Lieve-Heer. Verder kun je zonder talent wel komedie leren spelen. Je kunt zo geroutineerd spelen dat het publiek het aanvaardt. Maar iemand met talent doet het anders en beter en het publiek voelt dat aan en is spontaan meer geporteerd voor zo een akteur. Dat schept natuurlijk wel eens een delikate situatie met de kollega's. Zo was het met Hubert la Roche in het begin wel eens hommeles: hij was jaloers en wilde al het sukses voor zich alleen hebben. Op een dag was hij zo kwaad op me dat hij de deur voor mijn neus toeklapte. Ik zei hem: Meneer La Roche, dat moet u niet doen. Er is toch geen reden voor. Dat incident heeft lang tussen ons gestaan maar later zijn we goed gaan samenwerken. Hij zei me toen: Jij bent een van de weinigen die talent hebben. Ik was me daar niet van bewust, ik speelde maar. Talent hebben is iets van jezelf. Nu was Hubert la Roche een zeer groot akteur, een toneelpersoonlijkheid van de eerste orde, een karakterspeler van rang, waar en warm in zijn uitbeelding. Hij muntte uit in alle grote karakterrollen en groteske figuren uit het universele repertoire. Een van zijn schitterendste rollen is Cyrano de Bergerac geweest. En verder ook Harpagon. Toen hij in 1928 stierf, ben ik bij de artiesten rondgegaan om geld op te halen voor een zerk. Die is er ook gekomen
| |
| |
en daarop staat gebeiteld dat de Nederlandse artiesten die hebben bekostigd.
U bent een van de grootste aktrices van het Nederlands taalgebied geworden. Waaraan is het te danken dat u zich zo hebt kunnen affirmeren?
Allereerst aan het talent en dan aan de gelegenheid om dat talent op het toneel te brengen. En dat hangt af van de direkteur. Ik heb zo een kans gemaakt bij Willem Royaards. Die zag me spelen in Fientje Beulemans en heeft mij op grond van wat hij me zag doen, geëngageerd. Natuurlijk komen er nog andere dingen bij om zo een carrière op te bouwen: geduld, oefening, koncentratie, discipline maar het belangrijkste is het talent. En bij de andere dingen hangt er veel af van de regisseur.
In Antwerpen hebt u dus vier jaar in amateurskringen gespeeld en bent u tien jaar bij het beroepstoneel geweest. Welke herinneringen hebt u aan die tijd?
Biezonder mooie. Er waren daar heel wat prachtige akteurs: mevrouw Mina Dillis, de dochter van Catharina Beersmans, kwam altijd kijken als ik speelde. Nu was de toestand in Antwerpen toen zo dat de akteurs hun rollen behielden, ook als ze ouder werden. Een aktrice speelde een meisje van 18 ook al was ze er al 47 geworden. Ze bleef die rol spelen tot ze de rol zelf opgaf. Dat was nogal eens potsierlijk. Ik heb daar niet zoveel last van gehad omdat oudere akteurs, o.m. mevrouw Verstraete, me zeiden: Jij moet Zaza spelen of jij moet Marguerite Gauthier spelen.
In welke stukken hebt u toen nog gespeeld?
Madame Sans-Gêne, Sappho, Aase in Peer Gynt en met Hubert la Roche in Le grand soir van Leo Kampf. Dat stuk, De vooravond, is een zeer groot sukses geweest. Het speelde tijdens de revolutie en ik moest erin sterven. Toen ik na de
| |
| |
voorstelling buitenkwam, begon een tante me van pure ontroering af te ranselen omdat ik nog leefde. Ik zei: Tante, 't is toch maar komedie, maar ze kon dat niet begrijpen.
Er is dan ook nog Rosa Bernd geweest van Ibsen. Dat stuk zou opgevoerd worden op een feestavond ter ere van Gorlé, die zelf in het stuk een grote rol speelde. Mevrouw Dillis was ineens ziek en zo stelde Louis Betrijn voor een ander stuk te kiezen. In werkelijkheid stelde hij dat voor omdat hij geen rol meer van buiten kon leren. Gorlé kwam bij mij en zei: Wil jij de rol van mevrouw Dillis spelen? Je mag hem lezen. Doe het toch, ik heb het zo nodig. Ik heb dan op een nacht die rol geleerd en de volgende avond het stuk gespeeld. Ik had de rol van Betrijn maar ineens mee van buiten geleerd want ik stond veel met hem op het toneel en zo heb ik hem het grootste deel van zijn rol kunnen souffleren. Ik kon ongelooflijk vlug leren. Het waren ook maar gewone stukken, met gewone spraak, en die leer je zonder enige moeite. Ik had er helemaal geen last mee.
U bent dan voor de oorlog nog getrouwd. Hebt u kinderen?
Een dochter, Nora, die ook hier in Amsterdam woont. Mijn eerste huwelijk is faliekant uitgedraaid en ik heb me van mijn eerste man moeten laten scheiden. Dat was een probleem toen de burgemeester van Kerkerade met me wou trouwen, want die was van katolieken huize. Gelukkig kwam het toen uit dat mijn eerste huwelijk niet kerkelijk was ingezegend geweest zodat er voor een nieuw huwelijk geen beletsel was. Mijn tweede man is nu ook al enkele jaren overleden.
*
De woonvertrekken van de gastvrouw liggen op de eerste verdieping. In deze zitkamer hangen veel schilderijen, die al meer dan honderd jaar in het bezit waren van de familie van de man van mevrouw Janssens. Opmerkelijk is dit
| |
| |
schilderij waarop de door waanzin gekwelde Hugo van der Goes door muziek wordt afgeleid.
Op de antieke kasten staan Delfts porselein en tinnen voorwerpen en op een tafeltje een bronzen maket van koningin Astrid.
*
Het bombardement van Antwerpen heeft u in 1914 naar Nederland gejaagd, samen met vele andere akteurs onder wie John Gobau en Julia de Gruyter, die beiden al overleden zijn. Hoe werd u hier ontvangen?
Geweldig. Maar we moesten hier wat doen. Ik gaf wat voordrachtavonden en die brachten goed geld op maar ik wilde meer doen. Ik bracht de Belgische akteurs samen en stelde voor Fientje Beulemans te spelen. Dat vond iedereen goed. Ik ging dan de prins de Ligne opzoeken, die voorzitter was van het vluchtelingenkomitee, en vertelde hem dat wij ten voordele van de vluchtelingen toneel wilden spelen. Die vond dat prachtig. Ik zei dan dat ik kleren nodig had, want wij zaten daar nagenoeg zonder iets. Kom maar mee, zei de prins en hij bracht me naar een zaal waar zeker 500 japonnen hingen, die aan dat komitee waren geschonken. Kies maar uit. Ik haalde er drie uit, een voor Fientje Beulemans thuis, een voor op kantoor en een om met haar verloofde uit te gaan. Ook voor de andere spelers zocht ik het nodige bij elkaar en zo konden we beginnen. Ik dacht: als we dat stuk 25 keer spelen is het een mooie zaak maar het stuk was elke avond opnieuw uitverkocht. Toen zei de man die voor de recette instond: Hoeveel moet u krijgen? Ik zei: Niks. Het is toch voor de vluchtelingen! - Nee, dat gaat niet, zei hij, de zeven akteurs moeten toch ook leven. U krijgt elk per opvoering 25 gulden en de rest gaat naar het werk voor de hulp aan de vluchtelingen. Wij vonden dat goed maar op een avond vernam ik dat de voorstelling meer dan 1600 gulden had opgebracht en dat daarvan 500
| |
| |
gulden aan het vluchtelingenwerk was afgedragen. Toen bleek dat die man, nadat hij onze gage had betaald, zowat 700 gulden in zijn eigen zak stak. Dat vonden we toch een beetje bar. We zijn toen met het komitee gaan praten en van dat ogenblik af werd er altijd iemand van het komitee meegestuurd.
Het is in ‘Fientje Beulemans’ dat Willem Royaards u heeft ontdekt.
Ja, hij kwam op een avond kijken en de volgende dag kreeg ik een telegram: Niet onderhandelen met iemand anders eer u met mij gesproken hebt.
Hij stelde me dan voor bij hem te komen spelen maar ik wou de anderen niet in de steek laten. Goed, zei hij, ik neem Julia de Gruyter en Dominique de Gruyter er ook bij. Ik zei: Alle akteurs of niemand! Ja, en toen heeft hij het hele gezelschap overgenomen. Iedereen was blij omdat we zo onder dak waren, maar Royaards heeft er een goede zaak aan gedaan want het heeft hem er zelfs bovenop geholpen. Op dat ogenblik kregen zijn akteurs 50 % van hun gage, omdat hij ze niet meer kon betalen. Met onze recettes kon hij ze 100 % uitbetalen. Royaards moet wel gedacht hebben: die Vlaamse troep kost mij vrijwel niets en mijn eigen troep gaat door. Wij spraken wel beschaafd Vlaams maar als je dat behoorlijk spreekt, begrijpen de Nederlanders dat wel en bovendien horen ze het nog graag ook. De charme voor hen was precies dat we niks Hollands hadden. Royaards zei dan wel eens tegen mij: Jij bent geen Vlaamse aktrice, jij bent een Franse. - Dat is dan de aard van het beestje, repliceerde ik, want mijn moeder komt van de Frans-Spaanse grens.
Wat is dan het eerste stuk geweest dat u met Royaards hebt ingestudeerd?
Dat was La Parisienne van Henry Becque. Ik was er niet zo
| |
| |
voor omdat het weer zo een gewoon driehoeksgeval was maar Royaards zei: Ik beslis. Als we dat stuk 25 keer spelen, heb ik een visitekaartje afgegeven. We hebben het 75 keer gespeeld. Willem Elsschot heeft er een recensie over geschreven in de krant, waaruit bleek dat hij het niet zo goed vond. Royaards heeft hem dan een brief geschreven om zijn opvatting toe te lichten en Elsschot erop te wijzen dat het zo maar niet ging over de aristokratie, maar dat de zeden van heel de bourgeoisie er in op de korrel werden genomen. Elsschot heeft mij dan een brief geschreven om mij te zeggen dat hij mijn spel wel leuk had gevonden.
U bent met komediewerk begonnen. U houdt van de komedie?
Ja, zeer veel. Er worden tegenwoordig altijd maar minder tragedies en meer komedies gespeeld. Men wil nu alles op een andere manier spelen maar alles leent zich daar niet toe. Een tragedie blijft een tragedie.
U bent toch vrij vlug in klassieke stukken beginnen spelen in Nederland. Wat was uw eerste klassieke rol?
Viola in Driekoningenavond van Shakespeare. Daarna is gekomen De duivel en de vrouw van Karl Schönherr dat we 700 keren hebben gespeeld. Dat is een stuk dat goud heeft ingebracht. Stel je voor: drie akteurs in één decortje. Ik heb er drie keer een andere man en drie keer een andere jager in gehad! Als we dan aan de 200e en 300e voorstelling waren, dan kwam Royaards zelf de man spelen. We maakten er dan een feestavond van, wat ook altijd op de affiche werd geannonceerd.
Op een avond moesten we spelen in Enschede en toen we daar in het hotel aankwamen, zei ons de hotelhouder dat de opvoering niet doorging want dat men van op de kansel had gezegd dat het een slecht stuk was. De schouwburg
| |
| |
was naast het hotel en ik wou daar toch iets meer van weten. Ik ga op informatie uit en vraag waarom de opvoering niet doorgaat. Maar mevrouw, zei de zaalexploitant, alles is uitverkocht. Jamaar, zei ik, ze hebben toch van op de kansel... - Daardoor komt het ook dat het uitverkocht is!
Wat voor een man was Willem Royaards?
Een grote kerel als man en een buitengewoon groot akteur. Daarbij een geweldig en ook streng regisseur. Hij had een tijd in Duitsland gewerkt bij Reinhardt en was voor zijn studie ook naar Londen geweest. Hij was groot als mens, een eerlijke kerel, die precies zei waar het op stond. Zijn discipline was ongelooflijk. Ik had voor hem veel respekt. Hij mocht me dan ook wel. Hij was wel eens verliefd en ik zei hem dan: Begin niet met die flauwe truut! Zijn geldschieters zeiden hem: Maak dat die Magda Janssens op je verliefd wordt, dan ben je door al je zorgen door! Ik zei hem: Wat voor stommerds zijn dat die lui? Als het zo wordt, ben ik direkt weg. Ik heb trouwens nooit last gehad met direkteurs. Ik kwam om te spelen en de rest telde niet.
Wat heeft Royaards u geleerd?
Eigenlijk heeft hij me niks geleerd omdat ik aanvoelde wat hij bedoelde. Hij las het stuk voor, gaf het type aan en zo wist je wat je doen moest en kon je je rol zelf uitdiepen. Nooit heeft een aktrice het bij hem kunnen uithouden: ik ben bij hem 12 jaar gebleven. Ik ben trouwens nu nog de enige levende van de Royaards-periode.
U bent dan werkzaam geweest bij verschillende gezelschappen. Ik zal ze even in herinnering brengen. Er was allereerst Verkade-Verbeek. Ik las van hem deze karakteristiek: ‘Eduard Verkade was beïnvloed door het werk van Eduard John Craig.’ Wat een ervaring is dat voor u geweest?
| |
| |
Verkade was een groot regisseur, geen groot akteur. Hij was heel lang van gestalte en een charmante kerel. Er is een stuk waarmee hij naam heeft gemaakt en dat was Hamlet, maar komedie spelen was er niet bij. Hij heeft twee jaar de Stadsschouwburg bespeeld en dan was het afgelopen. Van Dalsum dweepte met Verkade omdat hij bij hem kon doen wat hij wilde, wat hij niet kon bij Royaards.
Men noemt Verkade nochtans de belangrijkste Nederlandse toneelleider uit het eerste kwart van de 20e eeuw. Bent u het daarmee eens?
Hij heeft die naam nu omdat hij een moderne manier van regisseren had: geen decor, alleen gordijnen in felle kleuren. Dat was toen nieuw en dus vonden ze het goed. Hij heeft een paar dingen bijgebracht maar hij is nooit een man geworden als Royaards. Als Royaards niet ziek was geworden, was hij nog tien jaar in de Stadsschouwburg gebleven. Verkade had geld door zijn rijke vrouw en daardoor had hij ook een hele aanhang bij het elegante Haagse publiek. Zijn vrouw Enny Vrede was ook aktrice en daarbij een zeer mooie en beschaafde vrouw.
Waar lag het verschil tussen Royaards en Verkade precies? Ik citeer wat de officiële toneelspecialisten ervan zeggen: ‘Bij Royaards was het de exuberante feestelijkheid van de neo-romantiek. Verkade daarentegen streefde naar stilering, versobering, symbolizering in woord, gebaar en aankleding. Hij noemde dat met één woord: vergeestelijking.’
Neo-romantiek bij Royaards! Dat is niet waar. Nee hoor. Hoe eenvoudiger en natuurlijker je komedie speelde, hoe liever Royaards het had. Hij had een zeer groot respekt voor klassiek werk, als dat van Shakespeare b.v. Als Van Dalsum praat over Verkade is het alsof dat het mooiste is wat er geweekt is, maar Royaards was veel moeilijker. Hij mocht opvoeren wat hij wilde, hij kleedde het stuk altijd aan. Hij
| |
| |
stelde zich niet tevreden met een paar gordijnen omdat hij wist dat je dan moest kunnen beschikken over alleen topakteurs, die de gordijnen wegspeelden. Aankleding hoort bij het toneel. Barbarossa, een bekwaam recensent, heeft eens over Verkade geschreven: ‘Als hij toneel hangt te spelen over de leuning van een stoel.’ Dat was heel de stijl van Verkade.
Het eerste stuk dat ik met Verkade heb gespeeld, was een Amerikaans drama, waarin Verkade mijn man was. De dag voor de voorstelling was het pertinent dat hij zijn rol niet kende en toen ik het hem zei, kreeg ik tot antwoord: Ik ken hem als mijn naam. De avond van de voorstelling begon hij te stotteren: hij pakte toen ineens een stoel, ging voor het souffleurshok zitten en speelde heel de rol op de souffleur.
En wat die vergeestelijking betreft. Weet u wat dat was? Een uur zitten te leuteren over de betekenis van een zinnetje. Dat deden ze wel en dat was ook zonder einde want Van Dalsum gaf niet toe en Verkade ook niet.
Verkade kon het helemaal niet vinden met Louis Bouwmeester.
Daar heb je het! Louis Bouwmeester was talent, Verkade had geen talent, hij had alleen routine opgedaan.
Dan hebt u gespeeld bij Louis Alexander Saalborn.
Dat was een sociëtairschap. Zes of zeven artiesten van Willem Royaards hadden dat gezelschap opgericht maar het heeft niet lang geduurd. Het experiment leverde het duidelijk bewijs dat een direktie iets anders moet zijn dan wat akteurs. We begonnen in december en in januari was het al gedaan en hadden we niks dan schulden. We hebben het seizoen uitgespeeld en onder mekaar verdeeld wat er ontvangen werd.
Saalborn streefde o.m. naar een literair verantwoord repertoire.
| |
| |
Och God nee. Hij zou er trouwens niet eens de tijd voor gehad hebben. Hij heeft eenvoudig het repertoire van Royaards voortgezet. Verder was Saalborn een zeer ontwikkelde jongen en een prachtakteur. Ze willen allemaal wel iets nieuws maar ze vallen altijd terug op het oude, klassieke repertoire. Goede schrijvers zijn ook niet op straat te vinden en je moet vinden wat het publiek wil.
Moet een goed speelstuk goede literatuur zijn?
Sowieso. Een goed stuk moet echt goede literatuur zijn en een vertaling gaat er wel eens mank aan. In elk geval moeten in de vertaling de idee van de schrijver en de trant van de schrijver terug te vinden zijn. Dat hebben we nog ondervonden met Oom Wanja. Dat was nieuw en goed vertaald. Er komen in het oorspronkelijk stuk herhalingen voor die werden weggelaten, want de mensen hebben het gauw door dat iets meer dan één keer wordt gezegd. In die tijd werd alles breed uitgelegd maar nu nemen de mensen dat niet meer. Je kunt het wel één keer herhalen maar dan moet het al anders genuanceerd zijn.
Maar een knap literair stuk kan vallen als een baksteen en een oppervlakkig stuk kan een groot sukses zijn.
Dat is inderdaad een onberekenbaar feit. Eenvoudige dingen, waar je helemaal niets van verwacht, doen het soms, slaan in op een verrassende manier en daar is geen verklaring voor. Wij denken soms: Als we dat stuk tien keer spelen, is het een sukses en het gaat dan zonder moeite naar de honderd opvoeringen. Eigenlijk voel je dat al wel de eerste avond. Over eenvoudige stukken worden vaak verkeerde oordelen geveld.
Dan bent u verbonden aan het gezelschap ‘Het Masker’ waarvan Heiko Arnoldi de direkteur was. Van Arnoldi wordt
| |
| |
gezegd dat hij perfekt was in de rol van de bedachtzame oude heer.
Dat was ook zo. Dat gezelschap had een zeer goeie naam en was ook zeer goed. De vrouw van Arnoldi was de literaire advizeuse en zij was het die de stukken kocht. Arnoldi moeide zich daar helemaal niet mee. Mevrouw Arnoldi wist precies wat het gezelschap nodig had en ze was een zeer bijdehante tante als er een stuk te kopen viel.
Zo zat ze eens in Parijs naar een stuk te kijken dat haar aanstond. Ze zat midden in de rij en op het hoekje zag ze de Nederlandse direkteur van een ander toneelgezelschap zitten, een man die makkelijk verliefd werd. Ze dacht: ik moet een andere plaats krijgen of die man gaat mij te vlug af zijn. Tijdens de pauze vraagt ze hem of hij met haar niet van plaats wou verwisselen omdat er voor haar een grote man zat, die haar belette goed te zien. Ze was inderdaad klein van gestalte. Die direkteur gaat natuurlijk op haar plaats zitten. Als het doek valt, is zij zo weg naar de direktie en tien minuten later heeft ze het stuk gekocht. Als ze de deur uit komt, staat de Nederlandse direkteur daar met een van de aktrices te praten, iets waar ze op gerekend had omdat ze de zwakke zijde van de man kende. Waar kom jij vandaan, vraagt de direkteur verbaasd. Ja, zegt zij, als jij soms het stuk zou willen kopen, moet ik zeggen dat het te laat is. Zij was een ongelooflijk knappe zakenvrouw.
Ik ben bij dat gezelschap vier of vijf jaar gebleven. Nummer een was in het gezelschap Else Mauhs, die een jaar jonger was dan ik en van 1933 tot 40 met Ko Arnoldi medebestuurster was van de groep Het Masker. Als de zaal niet vol was, dan was Else Mauhs ziek. We hadden zo al een paar voorstellingen moeten uitstellen. Maar je kon je dat in die tijd niet zoveel permitteren, want je kreeg geen subsidies zodat er geld moest binnenkomen om te kunnen bestaan. We moesten gaan spelen in Bergen-op-Zo om en Else Mauhs
| |
| |
was weer ziek. Zo zegt mij mevrouw Arnoldi: Wil jij de rol van Else opnemen in Vorstelijke emigrante? We moeten het spelen want we hebben geld nodig. Je kunt de rol lezen want je zit bijna de hele tijd aan de toilettafel. Ik had het stuk toevallig gezien. Ik zei: Goed, ik doe het. Ik heb het stuk van buiten geleerd en het de volgende avond ook gespeeld. Met de tekst ging het wel maar daar zaten heel wat Russische namen in en die heb ik dan wel met zeer veel fantazie uitgesproken. Na de voorstelling loopt mevrouw Arnoldi de hele tijd achter mij aan en ik dacht: wat mag ze toch hebben? Want ze was zeer gesteld op Else Mauhs. Toen vroeg ze me of ik de volgende dag ook in Vlissingen Else Mauhs wou vervangen maar in een ander stuk waarin Else een grote rol had. Je hoeft alleen de rol maar te lezen, zei ze. Ik zei: Welk stuk? - L'Espoir. - Goed, geef maar hier. Ik nam de tekst mee naar bed en studeerde erop tot halfzes 's morgens. Toen kende ik de rol. Ik dacht toen lekker te gaan slapen tot elf uur maar om 8 uur werd ik opgeklopt: het hotel werd afgebroken. Beneden konden we dan toch een keer repeteren terwijl ik nog mijn rol vasthield maar aan het derde bedrijf kwamen we niet toe. Dat hebben we in de trein gerepeteerd. Ko zei me: Dan ga je daar staan en op die woorden sta je ginder. 's Avonds vóór de voorstelling zei Arnoldi: Ik zal annonceren dat je de rol van gisteren pas hebt. Ik antwoordde: Daar is geen sprake van, ik heb die rol al gespeeld en daarmee basta. We hebben het dan ook geriskeerd en dat is goed afgelopen. De man van de zaal was zo blij dat ik dat had willen doen, dat hij me tijdens de pauze een grote mand vol fruit liet afgeven. Hij had op de zondag geen bloemen kunnen vinden! Na de voorstelling zei de man mij: We zijn toch zo blij dat u de rol hebt opgenomen want als u komt, kan ik de drie laatste rijen ook verkopen. Men kon Else Mauhs daar namelijk niet verstaan. Zij had het stuk vier of vijf keer
gespeeld, ik heb het daarna 150 keer gespeeld!
| |
| |
Dat is wel een hele prestatie te noemen. Het volgende gezelschap waarbij u speelt, is dat van Cor van der Lugt-Melsert, de pleitbezorger van een verfijnd realisme.
Dat is ook zo. Hij werd direkteur van de Stadsschouwburg nadat Van Dalsum daar voor de tweede keer failliet had gemaakt. Toen Cor met Het Nederlands Toneel de Stadsschouwburg ging bespelen, heeft hij me gevraagd.
Als direkteur kwam Van der Lugt op voor vaderlandse stukken.
Ja, maar ik was er toen niet bij. Dat was toen hij nog in Den Haag het Hofstadtoneel leidde. Ik ben heel de oorlog bij hem gebleven. Hij was een prachtakteur met moderne Opvattingen. Ook zijn vrouw Annie van Ees was een grote aktrice: ze heeft 1500 keer Boefje van Brusse gespeeld. Ze was echt een schatje. Ze is nog niet lang geleden gestorven. Ook als regisseur was Cor biezonder knap. Ik heb onder zjn leiding gespeeld in L'Arlésienne, Madame Sans-Gêne, Spoken en Peer Gynt van Ibsen, stukken die wij altijd speelden voor uitverkochte zalen.
Wat was er zo karakteristiek in zijn regie?
Hij was modern en toch voelde hij de oude stukken biezonder goed aan. Je moest niet ouderwets spelen, dat wilde of deed hij ook niet, maar hij had een groot respekt voor al wat klassiek was. Hij was een heel prettige man om mee te werken, een enige direkteur. Hij maakte zich nooit kwaad maar zei altijd precies waar het op stond. En daarbij kende hij zijn vak door en door.
Komt dan de tijd dat u gewerkt hebt onder de leiding van Cor Hermus, die uitblonk door de menselijke vertolking van ernstige of komische vaderfiguren.
| |
| |
Dat is heel goed gezien.
Zijn gezelschap Comedia is voor de ontwikkeling van het naoorlogse toneel in Nederland van beslissende betekenis geweest, las ik in een toneellexicon.
Hermus had een goeie kijk op stukken en op het aannemen van artiesten. Hij wist wie hij gebruiken kon en welke stukken geschikt waren voor zijn repertoire. Hij had gespeeld bij het gewone volkstoneel maar hij stak boven al de anderen uit. Hij was te groot om daar bij dat gezelschap Bouber te blijven! Dat gezelschap speelde in het Amsterdams en trok veel volk. Ook zijn zoon Guus was een schitterend akteur, die Cyrano heeft gespeeld wat niemand na La Roche nog had gedurfd. Nee, dat was een heel mooi gezelschap dat bij gebrek aan subsidies is moeten ophouden. Vroeger kon je het doen met een stuk dat het deed, later is dat onmogelijk geworden. Het was een wonder dat ze het altijd maar weer aandurfden een gezelschap te beginnen en het was nog mooi ook.
Na de oorlog is er veel veranderd?
Men is veel natuurlijker en eenvoudiger gaan spelen. Met de tragedie gaat het minder goed, precies omdat die breder gezegd moet worden. Het woord moet daar het aksent krijgen. De akteurs voelen er ook niet veel meer voor. Ik vraag me wel eens af of ze erbij kunnen. Zo een tragedie is vaak aan een stijl gebonden en die stijl hebben ze niet meer geleerd. Als een gezelschap modern doet, wil een ander niet onderdoen en vaak wordt het dan zo modern dat het niet meer aan te kijken is. Je moet met de tijd mee, zeggen ze dan. Nou ja!
Uw volgende gezelschap staat onder leiding van Han Bentz van den Berg en Guus Oster. Van Bentz wordt gezegd dat
| |
| |
hij bij voorkeur problematische naturen speelt, die voortdurend tussen goed en kwaad balanceren.
Dat is ook zijn eigen aard. Hij is een zeer ingetogen man, die precies weet wat hij spelen moet. Hij is trouwens een goed akteur. Hij was samen met Oster direkteur maar ik ben maar twee jaar bij ze gebleven, omdat ze geen werk hadden voor mij. Ik heb er tenminste niks van belang gespeeld. Op zekere dag liet Guus Oster mij roepen en ik dacht dat het voor het kontrakt was. Ik voelde er niet zoveel voor, precies omdat ik er zo weinig te doen had. Toen zei hij: Ik heb je iets vreselijks te vertellen. Ik heb geen rol voor je. Ik antwoordde: Dat is toch niet erg. Dag, Guus! Hij had nog nooit een mens gehad die zo gauw weg was.
Dan komt Ensemble aan de beurt met Karl Guttmann, hier in Amsterdam.
Was ook niets biezonders, niet direkt om over naar huis te schrijven. Hij had voor mij niks wat ik gewoon was te doen. Ik heb er een behoorlijke rol gehad in Een vrije dag, dat we 107 keer hebben gespeeld.
Om het rijtje te besluiten, is er dan Globe onder de leiding van Ton Lutz.
Daar ben ik nou het derde seizoen bij, maar ik heb er ook nog niks biezonders kunnen doen, op Oom Wanja na, dat we 107 keer hebben gespeeld. Er is wel een moeilijkheid: op het toneel zie ik er veel jonger uit dan ik ben. Maar als ik een vrouw van 50 speel, zeggen ze: Ze is er toch 86, want dat weten de mensen. Moet ik een oude vrouw spelen dan moeten ze me een pruik opzetten en rimpels grimeren. Zo is het ook nog in Lijmen gebeurd. Maar Globe is anders een enig gezelschap, waarvan de akteurs goed op elkaar zijn
| |
| |
ingespeeld. Ze hebben overal ongelooflijk veel sukses, ook in België.
Onder welke regisseur hebt u het liefst gespeeld?
Ik kan werkelijk niet zo direkt iemand speciaal noemen. Ik heb nooit last gehad met een regisseur. Ze hebben me altijd mijn gang laten gaan. Soms zeiden ze wel eens: Zou je dat niet doen? Dan dacht ik er natuurlijk over na maar ze hebben me nooit iets moeten voorspelen. Ze werkten graag met me en ik met hen. En als er al eens een bij was van wie je wist dat hij het niet kon, dan wist je ook dat hij helemaal niks zou zeggen. Maar de meesten leefden alles sterk mee. Voor ze eraan begonnen, kenden ze het stuk half van buiten en dat is veel waard. Ton Lutz is een knap regisseur en een goed akteur ook. Ze zijn allemaal verschillend geweest en er zijn er zeer grote bij geweest. Alleen Verkade was een beetje dilettantisch.
Met welke akteur hebt u het liefst gespeeld?
Er zijn er zoveel. Eerlijk gezegd: met de oude Louis Bouwmeester. Die was van een natuurlijkheid zoals je nu op het toneel niet meer ziet. Ook met La Roche heb ik graag gespeeld. Ook met de jonge mensen kan ik goed overweg. Ze doen zo hun best. Alleen moet je aan elkaar wennen en daar dienen de repetities voor.
Een delikater vraag is wel: met welke aktrice hebt u het liefst gespeeld?
Ik heb nooit ruzie gehad met een van hen, op één keer na dan. Dat was een aktrice tegen wie ik moest spreken en spelen en die ging altijd achter op toneel staan. Die heb ik dan op een goeie keer naar voren gesleurd en er meteen mijn toneeltekst bij aangepast!
*
| |
| |
De echte leefkamer van mevrouw Janssens is de zitkamer aan de straatkant. Ook hier hangen heel wat schilderijen en staan er oude antieke kasten. Deze klok is een familiestuk: ze geeft al sinds 1747 de tijd aan.
Vooral foto's vallen hier op: die van mgr. Bekkers, waarmee mevrouw Janssens bevriend was en die altijd kwam kijken als ze in Tilburg of Breda speelde. Ook de foto van mgr. Poels, een vriend van haar man, die hier vaak op bezoek kwam.
En dan drie, vier foto's van paus Johannes XXIII, voor wie Magda Janssens een grote verering heeft en door wie ze ook in partikuliere audiëntie werd ontvangen.
*
Ik noem nu nog enkele van uw bekende kreaties. Wellicht haalt u er een herinnering bij op. Badeloch in ‘Gijsbrecht van Aemstel’.
Ja, en daar is iets eigenaardigs mee. Alle artiesten hebben daar een hekel aan en voor mij is het een van mijn liefste rollen. Ik heb er ook wat mee voorgehad. Op zekere dag zegt Royaards me: Mijn vrouw is ziek, wil jij de rei van Gabriël zeggen? Je moet die evenwel uitspreken terwijl je in de lichtkroon van de schouwburg zit. Er bleef echter geen tijd over om dat allemaal uit te testen. Op de bewuste avond bracht iemand van het teaterpersoneel me naar boven, leidde mij over een grote zolder naar een ladder die ik moest opkruipen. Vandaar moest ik me dan laten zakken want ze hadden in die kroon speciaal een rooster aangebracht waarop de akteur kon staan terwijl hij zijn rol uitsprak. Ik liet me dus zakken maar durfde de rand niet loslaten omdat ik geen vaste grond voelde. Toen naderde het ogenblik dat ik mijn tekst moest zeggen en ik trok me gauw weer op en riep van op de planken mijn tekst zo goed en zo kwaad als het ging. Nadien zijn we gaan kon- | |
| |
troleren wat er geschort had en dan bleek dat men de rooster had vergeten te sluiten! Toen ik dat aan Royaards vertelde, is hij doorheen zijn schmink toch bleek geworden, want als ik losgelaten had, was ik midden in de zaal te pletter gestort. Nooit is er sindsdien nog iemand in die kroon gaan zitten. Diezelfde nacht heb ik gedroomd dat ik met de kroon naar beneden stortte en dat ik terechtkwam op het hoofd van een man, waarop een punt uitstak.
Nu goed. Toen ik onlangs in het ziekenhuis lag, krijg ik daar het bezoek van een eenvoudig vrouwtje dat me vertelt dat ze altijd in een groot huis heeft gewoond en nu een flat heeft betrokken. En nu is er dit, zei ze: ik heb een groot schilderij van Badeloch en ik kan dat niet meer hangen. Mag ik het u aanbieden? En toen kwam er nog een heel mooi verhaal bij. Die man en zijn vrouw waren elk jaar naar de opvoering van Gijsbrecht gaan kijken. Dat werd toen in januari 25 keer gespeeld en telkens met een andere aktrice. - De eerste keer dat u het hebt gespeeld, is mijn man tijdens het laatste bedrijf gaan huilen van ontroering. Toen zijn we op zekere dag naar een groot warenhuis gegaan om een kachel te kopen. In de ruimte vlak naast de kachelafdeling was een expositie waar dat portret van Badeloch hing. Mijn man had onmiddellijk zin het te kopen maar aarzelde wegens de prijs: 1000 gulden. Ik zette hem aan af te dingen. De verkoper had gezien dat het schilderij ons interesseerde en zei: Waarom koopt u het niet? Toen zei mijn man: Voor 750 gulden, ja? Maak er 800 van, zei de verkoper en het was zo in orde. En nu heb ik dat schilderij hier staan.
Inderdaad een mooie geschiedenis. - Uw eerste Shakespeare-rol was Viola in ‘Driekoningenavond’. U hebt nog in meer stukken van hem gespeeld.
Ik geloof dat ik ze bij Royaards wel allemaal heb gespeeld. Ik heb al die stukken graag gespeeld omdat het zo een
| |
| |
mooie taal is, he. Wellicht heb ik de rol van Kate in De getemde feeks toch wel het liefst gespeeld.
Er is nog Aase in ‘Peer Gynt’.
Dat was bij Van der Lugt. Dat is een heel mooi stuk, dat nog helemaal niet verouderd is. Alleen is het te duur om het op te voeren omdat er een ballet en een orkest bij te pas komen. Het is zeker een stuk dat vandaag de dag veel sukses zou hebben. Er zijn trouwens goeie stukken genoeg om te spelen. Het hoeven per se geen vieze stukken te zijn. Alleen moeten ze goed gespeeld worden, dan komt het publiek. De mensen die die stukken vroeger waardeerden, waren toch ook niet gek. En goede toneelspelers hebben we genoeg. Op dat gebied hoeven we voor 't buitenland geen stap achteruit te doen.
‘Madame Sans-Gêne’ van Sardou.
Daarin heb ik drie Napoleons gehad: als een akteur dacht dat een andere akteur het beter zou doen, dan liet hij zijn rol los.
Er zijn dan nog de stukken waarin u de vrouwelijke hoofdrol hebt gespeeld. Om te beginnen in ‘Ick dien’ en ‘De vertraagde film’ van Teirlinck.
Ick dien was nog bij Royaards. De vertraagde film was bij Verkade. Mijn partner was daar Van Dalsum. Wij moesten in een kelder springen om de indruk te geven dat we in een gracht sprongen, zoals in het stuk staat, aangezien we ons van kant maakten. Van Dalsum was als de dood zo bang om te springen. Nu was het ook redelijk diep. Ik stelde dus voor dat ze een matras op een verhoog zouden leggen, dat we daarop zouden springen en ons onmiddellijk bukken zodat men ook van op de engelenbak niks ongewoons zou merken. Verkade ging boven het effekt kontroleren en het werd in orde bevonden. Maar op een goeie avond had de
| |
| |
man die tafel en matras klaar moest zetten vrij en stond er dus niks. Wij sprongen nietsvermoedend... en kwamen diep op de stenen terecht. Daarbij waren we nog aan elkaar gebonden. Van Dalsum was dood van de schrik en zwoer dat hij in dat stuk nooit meer wilde spelen. Achteraf heeft hij het dan toch weer gedaan.
Ik noem dan verder nog, van Strindberg ‘Dodendans’ en ‘Roes’.
Ja, dat spelen ze nu weer en is ook heel mooi. Alleen is het vrouwtje dat hier de rol speelt te jong. Het is zo een mooie en sterke en ook zo moderne tekst. Het is werkelijk een prachtige voorstelling van Globe. Wel kijk nu, die Dodendans is al ruim 70 jaar oud en toch nog een goed stuk. En ook Roes is dat. Goed toneel blijft goed toneel. Het waren geen kleine jongens die dat schreven, anders hadden ze ook die beroemdheid niet gekregen.
Er is dan Mrs Looman in ‘De dood van een handelsreiziger’ van Arthur Miller. Die rol lag u wel.
Ik heb hem inderdaad graag gespeeld. Het was ook een sterke bezetting. Ko van Dijk en Fons Rademakers waren de twee zonen en Gobau was de man.
U speelde 700 keer uw rol in ‘De duivel en de vrouw’ van Karl Schönherr, vertelde u. 700 keer is veel.
Het is een heel sterk stuk. En voor mij was het een uitdaging. Het stuk was hier ooit opgevoerd en een grote, struise, Duitse boerenvrouw met blond haar had die rol gespeeld. Toen zeiden ze van mij: Dat kan ze niet. Ze waren gewoon mij als een poppetje te zien, zoals in Viola. Ik was toen 25 jaar en zeer mager. Ik heb me toen opgepropt met watten en wel zeven rokken aangetrokken, zodat ik er op het laatst inderdaad uitzag als een flinke gezonde boerenvrouw van 35 jaar. Willem Royaards speelde de rol van het man- | |
| |
netje en Ko van Dijk sr. speelde de rol van de jager. In die tijd was 100 keer heel gewoon. Nu is 25 hier veel. Dat komt omdat ze zes stukken moeten spelen en dat is te veel. Zelfs als het stuk sukses heeft, moet je het toch afbreken. Maar er komen wel veel jonge mensen naar het toneel tegenwoordig en dat doet me plezier.
U hebt meer dan 500 rollen gestalte gegeven. Hebt u ook kleine rollen gespeeld?
Ik heb alle rollen graag gespeeld. Als het een rol was die me minder lag, dan zei ik dat ik die liever niet speelde. Maar de direkteurs kozen meestal een stuk waarin een goede rol voor mij zat. Ik heb in elk geval nooit met tegenzin een stuk gespeeld. Die rol in Oom Wanja vond ik al klein. Maar ik vind het best. Het vreselijkst vind ik thuis te zitten en niks te doen.
Wat is voor een aktrice het belangrijkste in haar carrière?
Een persoonlijk gevoel te hebben, zich niet aan te stellen, eenvoudig te blijven, al heeft ze nog zoveel sukses. Ze moet er aantrekkelijk uitzien en op straat toch niet opvallen. Ze moet prettig met haar kollega's kunnen omgaan en kunnen verdragen dat de anderen naast haar ook sukses hebben. En belangrijk is een goede gezondheid.
Er wordt van u gezegd dat u uw rollen èn als tragédienne én als comédienne door uw indrukwekkende houding en uw duidelijke en plastische diktie sterk contoureert. U hoort wel dat het een citaat is uit een Nederlands boek. Bent u zich bewust van deze stijl?
Eigenlijk niet. Je doet het eenvoudig zo goed als je kunt. Het publiek in de zaal wil begrijpen wat je vertelt en ik vind dat belangrijk.
U hecht wel veel waarde aan het publiek.
| |
| |
Ja, dat doe ik. Wij hebben geen teaters als in Parijs, boulevardteaters, waar je weet wat je krijgt. Als de mensen dat bij ons krijgen, blijven ze de volgende keer weg. Al doen jonge mensen dat nu, dan is dat nog geen reden om niets anders meer op toneel te brengen. Ik vind het jammer dat het gebeurt en ik denk toch dat ik geen kwezel ben. Toneel moet ergens toch opvoedend zijn.
Leeft u nog gemakkelijk, een rol in? Hoe gebeurt dat proces?
Als je de rol leest, dan voel je wat de schrijver bedoelt. Dan ga je eraan werken. Je eigen gevoel komt erbij. Je probeert het type te spelen dat de schrijver bedoelt. Er zijn akteurs die eeuwig en altijd op dezelfde manier spelen. Die zijn te gebruiken in kleine rollen omdat ze daarvoor geen grote akteurs kunnen betalen en ze zouden die rollen ook niet willen spelen. Er komen nu meer en meer jonge krachten met talent, die wel plaatsen vinden. Ik vind het een mooi vooruitzicht dat vele jonge mensen graag toneel spelen en het serieus opvatten.
Ik zou er niet over spreken als het niet in de krant had gestaan. In de maand april van 1970 hebt u uw 86e verjaardag gevierd. Ik citeer nu uit ‘De Tijd’ van 14 april 1970: ‘In “De Duif” aan de Prinsengracht wordt dit feest zondagmorgen om 12.00 uur omlijst met een plechtige liturgiebeleving, waarbij het koor van studenten aan de Katholieke Theologische Hogeschool de zang verzorgt. Magda Janssens zal zelf tijdens de dienst een getuigenis afleggen.’ Dat lijkt me iets merkwaardigs voor een aktrice.
Ja, dat was nog nooit gebeurd, en ik wist het ook niet van tevoren. Toen ik aan de kerk kwam, zeiden ze me: Je bent jarig en je moet vandaag iets zeggen aan de parochianen. Het had al in de krant gestaan dat Magda Janssens zou preken. Toen ik de kerk binnenkwam, zag ik dat die helemaal vol was. Ik dacht direkt aan de schouwburg.
| |
| |
Wat hebt u dan gezegd in uw preek?
Dat een aktrice nog nooit op het altaar had gestaan en dat ik blij was dat ik er stond. Ik heb dan gesproken over de band tussen mijn leven en de kerk. Ik heb gezegd dat ik zo blij was omdat ik me zo rijk voelde. Niet omdat ik veel geld bezat, maar omdat we een eigen kerk bezitten, een kerk die van ons is en niet van de pastoor. Wij zijn het die de kerk moeten onderhouden. Ik voel me ook rijk omdat ik in deze kerk heb mogen trouwen en mijn man heb mogen wegdragen.
Wat denkt u dan als rechtzinnig gelovige over de evolutie in de Kerk?
Ik vind veel nieuwe dingen in de Kerk goed. Er zijn er andere die ik niet nodig vind. Maar we moeten met de tijd mee, anders worden we ouderwets. Iedere generatie heeft wat tot het kristendom bijgedragen. Ook nu komt menig gelovige met nieuwe dingen aan. Dat maakt het voor de hogere geestelijkheid niet eenvoudig om hun ambt uit te oefenen. Er zijn ook heel wat gelovigen die niet meer naar de kerk gaan. Goed vind ik dat men probeert de Kerken nader tot elkaar te brengen. Als jonge priesters met modeideeën voor de dag komen, vind ik dat goed als die ideeën waarde hebben. Ik heb onlangs een beatmis bijgewoond. Ik heb nooit zo een indrukwekkende eucharistieviering meegemaakt. Er was daar een koor van 60 vrouwen en 60 mannen en dan dat beatorkest. Dat maakte niet zo een lawaai als ze het vaak voor de radio doen, zodat Je het moet afzetten. Nee, ze deden het in de trant van de Kerk. Als ze het maar doen in de stijl die de Kerk vraagt, dan is het goed. Je bent ook het orgel zo gewoon geworden dat je bij deze nieuwe muziek opkijkt en zegt: Hee! - Daarbij was het duidelijk dat die jonge mensen doorvoelden wat ze brachten en dat is essentieel. Dan word je niet afgeleid maar
| |
| |
kunt bezig zijn met dat waarvoor je naar de kerk gekomen bent.
Is de Nederlandse Kerk toch niet wat op drift?
Helemaal niet. Dat lijkt zo maar. Het bezoek aan de kerk is minder maar al de huizen op de grachten zijn kantoren geworden. De mensen die buiten zijn gaan wonen, komen niet terug naar de oude parochiekerk. Maar in onze kerk wordt het weer beter. Het is een tijd echt stil geweest. We hebben nu een jonge pastoor die met de jeugd meeleeft en die verder alles doet om de mensen warm te maken. Hij preekt biezonder intelligent en weet wat de parochianen willen. Het resultaat is dat er weer veel jonge en moderne mensen naar de kerk komen.
Een laatste vraag dan: moet het toneel een boodschap brengen?
Dat moet het zeer beslist altijd. Het hangt af welk stuk natuurlijk maar haast uit elk stuk kan je een boodschap halen, al was het reeds die: maar lief te zijn voor de anderen. En dat is ook zo met stukken waar iets slechts in gebeurt. Neem nou Strindberg. Als je nou ziet hoe een man en een vrouw elkaar het leven onmogelijk maken, dan is je reaktie van fatsoenlijk mens toch zo dat je zegt: He, zover mag ik het niet laten komen. We moeten water in onze wijn doen, of we moeten uitspreken, of ons aanpassen, of weggaan. In elk stuk zit er zo iets. Indertijd werd de man die de valsaard speelde, na de vertoning met de stok afgewacht. Dat was toch een duidelijk bewijs van redenering: zo mag je niet zijn. Dat is ook een boodschap.
Uitzending: 3 februari 1971.
Magda Janssens overleed op 14 april 1973.
|
|