Ten huize van... 10
(1974)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
War van Overstraeten
| |
[pagina 286]
| |
Het doet altijd plezier vriendelijke dingen te horen... Zo, zeg maar op. Wat wil u van mij weten?
Mag ik eerst even het verleden aanraken? U hebt een vrij bewogen leven gehad.
Wie heeft dat niet in deze tijd?
Jawel, maar er zijn in uw leven toch een paar gebeurtenissen die niet zomaar iedereen doormaakt. Eerst een nuchtere vraag: in welke streek van het land hoort u thuis?
Dat is al niet zo gemakkelijk te zeggen. Mijn ouders waren van Hamme, ik ben op 8 januari 1891 te Wetteren geboren maar verbleef er maar 18 maanden. Mijn vader werd dan, als ambtenaar van Bruggen en Wegen, te Lommel in Limburg benoemd en zo ben ik tot mijn twaalfde jaar in de Kempen opgegroeid.
Heeft dat verblijf in de Kempen een invloed gehad op uw later werk?
Dat is moeilijk te bepalen, maar ik denk toch van wel. Het Kempense landschap heeft een zekere grootheid, een sterke, gezonde sfeer die mij zeker geraakt hebben. Ook een gedepouilleerdheid, die mij altijd heeft aangesproken en geboeid.
En na de Kempen?
Ben ik in Brussel komen wonen bij mijn grootmoeder en heb hier drie jaar lager middelbaar onderwijs gevolgd. 's Avonds heb ik dan ook lessen aan de akademie gevolgd. Maar toen ik zestien was, was het gedaan met de studie.
Was u toen al met schilderen begonnen?
O ja, veel vroeger reeds en dat dank zij mijn onderwijzer Frans Willems, die ook van Lier was net als de dichter. Ik heb maar later begrepen wat ik aan meester Willems te | |
[pagina 287]
| |
danken had. En nog. Hij was een van die onbekende helden, die zoveel voor Vlaanderen hebben gedaan. Meester Willems zag dat ik een begaafd tekenaar was en stelde mij voor na de gewone schooluren tekenles te geven. Dat is het vertrek geweest van een schuchter zelfvertrouwen. Dat is me doorheen alles altijd bijgebleven... met interrupties!
En op de akademie?
Ik denk niet dat ik daar een invloed onderging maar dat onderwijs gaf ons toch een basis, die wij natuurlijk verwierpen, maar die wij toch meekregen. Dat is zo een van die dingen die nu nutteloos schijnen geworden: nu vertrekt men van het niet om waar uit te komen? Het moet voor een eerlijk en echt kunstenaar geen gemakkelijke taak zijn in deze tijd kunstonderwijs te geven. Ge weet dat Albert van Dijck daaraan ten onder is gegaan. Hij gaf zich volledig aan zijn onderwijs maar de leerlingen hadden er geen begrip voor.
Dat gebeurt wel in meer dan één kunsttak. Maar ze verliezen die wilde haren wel. - Wat gebeurde er na uw schooltijd?
Ging ik terug naar Lommel waar ik in de zinkfabriek te werk werd gesteld. Na een jaar kwam ik terug naar Brussel en beoefende daar verschillende beroepen. Ik was boekhouder, schilderde teaterdecors, stichtte tijdschriften...
Bijvoorbeeld?
Het eerste was En marge. Dat was hier te Ukkel. Een ander was Don Quichotte, een algemeen tijdschrift waarin anarchisten, socialisten en andere onrustige zoekers kontakt vonden op basis van sociale bekommernissen. De eerste abonnees hierop waren: Jakob Smits, Rik Wouters en Marinetti! Wij waren allen goddelozen maar we waren in de hemel! | |
[pagina 288]
| |
En tekende u daarvoor?
Nee, schrijven! Mijn eerste artikel ging over Thomas Carlyle en Emerson, speciaal over de korrespondentie die die twee hebben gevoerd. Carlyle heeft trouwens op mijn geestelijke ontplooiing nogal veel invloed gehad, vooral wat de algemene levensopvatting betreft.
Na de eerste wereldoorlog hebt u aktief en heftig in de politiek gestaan. Hoe bent u daar als kunstenaar toe gekomen?
Uit nood aan sociale rechtvaardigheid misschien? Dat hing toen ook in de lucht: er moest een nieuwe en betere wereld komen. Ik was lid van de Socialistische Jonge Wacht geworden en wij begonnen al gauw de Russische revolutie te verdedigen. Ik schreef daarover een artikel in een tijdschrift Le Phare dat in Zwitserland verscheen en werd uitgegeven door Humbert Droz, de man die later in twee boekdelen de geschiedenis van de 3e Internationale tot onder Stalin, heeft geschreven. Ik werd met deze groep van de Jonge "Wacht uit de partij gestoten ondanks het feit dat Vandervelde ons verdedigde! Hij vond dat de jongeren de plicht hadden openlijk voor hun mening uit te komen. Wij hebben dan een kommunistische groep gesticht en onze aansluiting gevraagd bij de 3e Internationale. Kort daarna woonde ik het 2e Kongres van de 3e Internationale bij. Dat was in 1920. Ik werd lid van het bestuur van Proletcult (komiteit van de proletarische kultuur).
En dan bent u kommunistisch volksvertegenwoordiger geworden?
Ja, voor Luik, terwijl Jacqmotte het voor Brussel was. Maar er kwam dan een scheuring in de partij. Ze noemden mij de Trotskist omdat ik sommige stellingen van Trotsky tegen Stalin had verdedigd. Bij de konfrontatie van teorie en wer- | |
[pagina 289]
| |
kelijkheid en na zes verblijven in Rusland is dan de ontnuchtering gekomen. Na mijn afrekening met het marxisme heb ik jaren nodig gehad om mijn gewetenskwellingen te overwinnen. Ondanks de krisis die de katolieke kerk doormaakte vond ik toch bij haar alleen vrede. En om het in 't kort te zeggen: ik verdedig nu het geloof met al de geestelijke middelen waarover ik beschik.
Het betekent heel wat zo een verklaring door u te horen afleggen.
Ik ben niet de enige oud-kommunist die die weg is opgegaan. Kijk hier dat boek van Ignace Lipp.
‘Itinéraire de Marx à Jésus-Christ’. - We zouden hierover kunnen blijven praten maar het is ons vandaag vooral om de kunstenaar te doen, al interesseert ons natuurlijk de hele mens.
Het hangt ook allemaal samen. Een schilder is een man die veel nadenkt en overweegt. Ik zal daarover misschien nog wel eens schrijven.
Memoires?
Niet direkt: ik zou het liever een persoonlijke afrekening met het leven noemen. Het gaat feitelijk over de gemoedstoestand van verschillende generaties van de jaren twintig af. Als ge in de kunst een zekere diepte zoekt, dan is het altijd in betrekking tot grote levensstromingen. Dat wil nog niet zeggen dat ge daarom goed schildert, want met goede gedachten maakt men niet noodzakelijk goede kunst.
Hoe stond het met uw kunst in de politieke tijd?
Die stond op waakvlam, al ben ik er altijd mee bezig gebleven. Van 1928 af heb ik mij dan volledig aan de schilderkunst gewijd, wat mij zeer vele materiële zorgen heeft gebracht. Maar ik heb kunnen volhouden en steeds het hoofd | |
[pagina 290]
| |
boven water kunnen houden. Want al heb ik mij veel vijanden gemaakt, ik heb ook enkele goede vrienden die, als er momenten kwamen dat het niet meer ging, mij telkens gesteund en geholpen hebben.
Lof zij die vrienden. Het wordt nu tijd dat we kennismaken met uw werk. Daar aan de muur hangen een paar schilderijen.
Het ene is een oude Romeinse weg in de Provence, het andere is een Provençaalse vrouw.
Het schilderen gebeurt toch niet hier?
Nee, mijn atelier is in de kamer hiernaast. Het is er niet erg ruim, maar ik red er me wel. Zullen we even gaan kijken?
Dus hier gebeurt uw scheppingswerk?
Ja, al wordt de inspiratie vaak elders opgedaan en vastgelegd in tekeningen en schetsen, die dan als basis dienen. Maar het gebeurt ook dat ik een landschap schilder, van de Provence b.v., dat me zo invalt, zonder dat ik een schets nodig heb.
Mag ik eerst een poging doen om u te situeren? U hebt u geaffirmeerd in de jaren 30 toen het expressionisme zijn mooie dagen kende. Men heeft van u gezegd dat u de eerste Vlaamse schilder bent geweest die zich van het expressionisme distantieerde. Was dat bewust of was dat een kwestie van temperament? Er is in uw werk zeker meer ingekeerdheid, meer meditatie, innerlijke spanning dan bij de expressionisten.
Ik stond zeker buiten het expressionisme maar de expressionisten hebben mijn werk aanvaard. Men heeft voor mij meer dan één etiket gebruikt: post-expressionist, neo-humanist. Men heeft van mij zelfs een soort voorloper willen maken, de inluider van het animisme. | |
[pagina 291]
| |
Animisme, dat dan niet geloof in de ziel betekent maar meditatie en ziel?
Ja, maar ik ben niet de uitvinder van de strekking. Zie Jakob Smits. Hij is gestorven in 1928 en hij heeft alle ismen gekend en toch is hij altijd trouw zichzelf gebleven. Hij heeft nooit het humanisme en het geloof genegeerd, hij was ook gevoelig voor moderne kunst maar hij bracht alles tot eenheid, waar wij in deze tijd de desintegratie van de kunst beleven. Toen er eens een enquête werd gehouden over de kunst gaf Jakob op de vraag een antwoord in vier woorden: ‘L'art est un mystère’. Is dat niet prachtig. Ook ik heb geprobeerd altijd mezelf te blijven: ik heb niet geschilderd als Smits maar uit een andere bron, niet gezocht naar telkens iets anders maar naar iets beters en iets hogers. Of ik erin geslaagd ben, moeten u en de kritiek en het publiek uitmaken! Zullen we even kijken? Hoe zullen we te werk gaan? Chronologisch of volgens schema?
U bent de gastheer en ook de schepper. Ik laat me graag inwijden.
Het is anders voor een schilder niet gemakkelijk over zijn werk te spreken. Ge kunt niet zeggen: ik heb dat gedaan maar hoogstens: ik heb dat willen doen en dan is het nog niet juist. Er zitten in een schilderij soms dingen die ge niet hebt gewild...
Zou dat niet het mysterie van de kunstschepping zijn?
Laten we dan beginnen met dit doek: een landschap met huizen uit de Provence. Ik weet niet wat dat zal geven op het scherm.
Van de tonaliteit zal er wel wat verloren gaan. Maar de kijker zal toch merken dat dit geen helder doek Is. Als men zegt: Provence, het zuiden, denkt men traditioneel aan | |
[pagina 292]
| |
blauwe luchten en heldere hemels. Bij u is dat eerder gesluierd.
Er bestaan twee Provences: de zorgeloze en de tragische. De laatste is meer innerlijk en dat spreekt mij het meest aan.
Maar het is niet alleen het landschap dat u aanspreekt.
Nee, ook de mens. Ik heb altijd nogal veel portretten gemaakt. Kijk hier.
Wat trekt u biezonder aan in de Provence?
Het specifieke karakter van mens en landschap.
Een andere grote liefde van u is Spanje, meen ik. Ook daar schildert u veel?
Het is nu toch weer drie jaar geleden dat ik er was. Maar ik ben er veel geweest en reeds vrij vroeg: lange tijd b.v. tussen 1931 en 1935. Hier is nog een schilderij uit die periode.
U was toen de eerste die gebroken heeft met de konventionele uitbeelding van Spanje. In plaats van voor torero's en danseressen hebt u zich geïnteresseerd voor het leven van elke dag.
Ge doet zulke dingen niet opzettelijk. Dat beantwoordt aan een innerlijke noodzaak. Ik zag het eenvoudig anders.
Ook dat onderscheidde u van het expressionisme dat overwegend belangstelling had voor de Vlaamse mens. Wat trekt u vooral in Spanje aan? Is het dezelfde ziel als in de Provence?
O nee, het wezen van mens en land is daar weer anders. Spanje had mij al aangetrokken vóór ik er ooit was geweest. Wat er mij boeit? De grootsheid, de gedepouilleerdheid, de fijnheid van het landschap. En dan ook de Spaanse mens: de boer en het volk, de dame en de volksvrouw, tonelen uit | |
[pagina 293]
| |
het leven van Don Quichotte. Ik heb wel eens een ontmoeting Kristus en Don Quichotte geschilderd.
Een ander karakteristiek tema in uw werk is het interieur. Is dat ook door het zuiden geinspireerd?
Nee, dat is veelal van bij ons. Kijk, hier zijn er een paar.
Ook hier staat men voor iets raadselachtigs waarin het leven als gestold is. En weer die gesluierde tonen.
Meditatief leven kunt ge toch niet uitdrukken met trompetgeschal. Kijk hier deze Vrouw bij tafel. Hier is veel blauw. Maar dat blauw is niet zo maar van mijn palet op het doek overgegaan: dat heeft een transformatie ondergaan. Er werd mij onlangs verteld dat chemisten op bezoek in een tentoonstelling voor een schilderij bleven staan en tot de schilder zeiden: Tu nous rejoins. Die kunstenaar mag het hebben.
We hebben nog geen religieus doek gezien. U schildert vooral piëta's en kruiswegen?
Hier hebt u er een: een Kruisiging. Men heeft altijd ervaren dat er in heel mijn werk een religieus gevoel aanwezig is.
Een schilderij als dit put zijn sterkste kracht uit de fijne nuancering, uit de tonaliteit, zou ik zeggen. Het is alleszins een doek dat wijding en sterk gekoncentreerde ingekeerdheid doet aanvoelen.
Het is natuurlijk niet de Kruisiging van Mondriaan! Ik weet niet of ge dat schilderij van hem kent dat te Amsterdam hangt en Kruisiging heet. Het is een wit doek met een zwart kruisje. Ik noem dat de kruisiging van de schilderkunst.
Dat is tenminste een duidelijke uitspraak.
Zou een Piëta als die hier op zijn plaats zijn in een kerk? | |
[pagina 294]
| |
Vanzelfsprekend! Waarom vraagt u dat?
Omdat, voor zover ik weet, er geen enkel religieus doek van mij in een kerk hangt. En soms begint ge dan te twijfelen.
Dat is zeker omdat men het werk niet kent. - U sprak daareven over Mondriaan en dat doet er mij aan denken dat u onlangs in het museum te Antwerpen een voordracht hebt gehouden over ‘De figuratieve kunst in België na het Vlaamse expressionisme’. Wat was de syntese daarvan?
Dat non-figuratieve kunst niet bestaat.
Men kan niet zeggen dat u niet duidelijk bent in uw uitspraken. Denkt u er niet aan deze lezing te publiceren?
Misschien.
Uitzending: 15 april 1960. |
|