Ten huize van... 10
(1974)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |||||||
Prof. dr. Albert Coppe
| |||||||
[pagina 209]
| |||||||
den van de Kristen-Demokratische Fraktie van het Europese Parlement). - De Belgische vertegenwoordiger in de Europese Kommissie wordt terecht aangezien als een dynamische persoonlijkheid met briljante intelligentie (Spécial, 24 maart 1971).
*
Kijk daar maar eerst eens naar. De IJzertoren met de Belgische vlag en de Europese. Dat zijn de stukken van de puzzel die ik twintig jaar lang heb geprobeerd in mekaar te zetten. Ik heb dat op een voor mij bevredigende wijze gedaan, zonder frustraties en zonder de indruk te hebben dat ik iets in de steek heb gelaten. We leven in een tijd van integratie, van overgang maar het is de bedoeling niet iets kapot te maken. Je vindt die bekommernis terug in de opdracht van mijn laatste boek De multinationale onderneming: ‘Aan Indira, Sarina en Jasmina, mijn in Oost-Azië geboren en in Vlaanderen opgevoede kleinkinderen, die meteen tot de wereld van het multinationale zullen behoren en bijgevolg ook tot een wereld van meervoudige trouw en polycentrische loyaliteit.’
Wat betekent in Oost-Azië geboren?
Mijn oudste dochter, die met een docent biochemie getrouwd is, heeft een Indisch en twee Vietnamese kinderen geadopteerd. Ze woont in Kessel-Lo waar de kinderen bijdragen tot de veelkleurigheid van de straat!
Er deed zich onlangs in uw funkties een grondige verschuiving voor. Wai beschouwt u op dit ogenblik, als uw belangrijkste bezigheid?
Ik heb in de laatste tijd veel werk gehad met het opstellen van de Laudatio voor Mansholt, die op 2 februari doctor honoris causa werd van de Leuvense universiteit. Het was een moeilijke taak een man met zoveel verschillende facetten te prijzen, vooral dan omdat ik in de laatste twintig jaar | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
die talrijke facetten van verschillende kanten heb kunnen bekijken.
Mansholt, de doordrijver.
Hij is inderdaad een doordrijver. Hij is op zijn 65e jaar de doordrijver die hij wellicht reeds was op zijn 25e. Hij heeft dezelfde vitaliteit opgebracht om in het verzet te werken, de Nederlandse landbouw te saneren, de Benelux te realizeren en de Europese landbouw gezond te maken. Men kan verwachten dat hij met dezelfde energie zal werken om van het Europese socialisme iets te maken, want zomin als er onder de negen een gemeenschappelijk kristelijk-demokratisch programma bestaat, zomin bestaat er een gemeenschappelijk socialistisch programma. Die programma's lopen in alle landen nogal uitten. Hetzelfde geldt voor de liberale programma's trouwens. Mansholt heeft gezien dat we tot geen Europese politieke eenmaking kunnen komen als we geen Europese politieke partijen hebben en deze moeten dringend gesmeed worden. Een Europese kristelijk-demokratische partij moet komen uit een programma dat alle nationale partijen aanvaarden. Voor de ekonomische politiek gaat dat nog betrekkelijk gemakkelijk, maar het wordt al veel moeilijker als het om de sociale politiek gaat. In Duitsland b.v. is men voor Mitbestimmung maar elders niet of nog niet. Een ander goed voorbeeld is de echtscheiding: in Italië zijn de kristelijk-demokraten ertegen, maar wij kunnen in de andere landen van Europa toch deze houding niet aannemen.
Hiermee is mijn vraag nog zonder antwoord gebleven. Wat is op dit ogenblik, uw belangrijkste funktie?
Mijn professoraat. Ik heb mijn professoraat altijd beschouwd als het meest wezenlijke. Ik heb mandaten uitgeoefend voor België en voor Europa, maar wezenlijk ben ik altijd profes- | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
sor geweest en gebleven, de man die graag aanleert, doceert, uitlegt, verklaart.
U antwoordt handig want u weet zeker wat ik bedoel: uw Europese aktiviteit.
Ik was 20 jaar lid van Europese executieven en ben het sinds een goede maand niet meer. Ik voel inderdaad wel wat u wil weten: het raakt me helemaal niet dat ik het niet meer heb. Ik heb dat mandaat graag en met passie uitgeoefend, maar ik mis het nu niet. Het doet mij helemaal niets van aktiviteit te veranderen. Ik heb het laatste dossier meegenomen als souvenir, heb in mijn bureau en in de gang het licht uitgedaan en ben zonder enige weemoed weggegaan. Mijn dossier ‘Europees Executief’ is afgesloten.
Volgens ‘Pan’, een weekblad dat vaak goed ingelicht is, huisde u daar in het Berlaimontgebouw op de 13e verdieping en werkte u daar met 13 mensen. U bent wel niet bijgelovig neem ik aan. Op deze verdieping en bij die medewerkers heerste de laatste weken enige zenuwachtigheid?
De uitbreiding van de E.E.G. van 6 tot 9 bracht mee dat het aantal leden van 9 naar 13 moest worden gebracht en dat de portefeuilles opnieuw moesten worden verdeeld. Sommigen doen dan wel een inspanning om bij de verdeling van de direktoraten aan hun trekken te komen. Zo willen de Engelsen het direktoraat van de regionale politiek. Maar ik ben als een pastoor, die in een andere parochie wordt benoemd en verzocht wordt zich niet meer bezig te houden met de zaken van zijn oude parochie. Dat is nu mijn positie. Wat nu mijn kabinetsleden van de E.E.G. betreft, die hebben allemaal, van de eerste tot de laatste, een vaste benoeming in de administratie en kunnen daar altijd weer naartoe, wat dan wel een probleem van aanpassing kan meebrengen. Als ze geen behoorlijke plaats vinden in de E.E.G. - wat voor de een of ander kan zijn - dan kunnen ze de Gemeen- | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
schap ook verlaten en proberen elders hun kans te wagen. Dat is niet moeilijk want de E.E.G. is een uitstekende springplank om naar de privé-sektor over te gaan, daar de E.E.G. een uitstekende observatiepost is. Men doet er in alle sektoren een ervaring op die nergens anders te verwerven is.
Dat is dan voor de huidige situatie. Laten we nu eerst eens nagaan vanwaar u komt en hoe het allemaal is gegroeid. U bent Bruggeling, geboren in 1911 op 26 november. Heeft Brugge u iets gegeven?
Brugge heeft me veel gegeven en ik ben diep Bruggeling gebleven. Ik heb een kort verslag gelezen over ‘Ten huize van Gerlo’ en daarin vernomen dat hij er aan denkt, als hij met pensioen gaat, naar Baasrode terug te keren, maar zijn vrouw zegt dat hij dat niet zal doen. Ik verkeer net in hetzelfde geval. Ik zeg dat ik terug naar Brugge zal gaan en mijn vrouw zegt dat ik dat niet zal doen. Als een verandering van aktiviteit mij niet kan schelen, dan ben ik toch wel sterk gehecht aan het menselijk kader. Daarom ligt er een grond van waarheid in wat mijn vrouw zegt: het menselijk kader waarmee ik vergroeid ben, zal ik wellicht niet kunnen verlaten.
U hebt daarmee niet gezegd wat Brugge voor u betekent.
Brugge is een stad met traditie. Ik heb van Brugge de indruk die men ook moet hebben als men van Athene, Mekka, Rome is of van andere hoofdplaatsen, die in de geschiedenis een grote rol hebben gespeeld. Ik ben van een van de 30 steden die iedereen kent. Kent iemand Brugge niet, dan bewijst hij daarmede niet dat Brugge een kleine stad is, maar wel dat hij geen kultuur heeft.
U hebt er nog altijd bindingen.
Een zuster en een broer, tantes en veel graven. | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
U bent Westvlaming. Is dat voor u ooit een handicap geweest om u op nationaal en internationaal vlak te affirmeren?
Laten we eerst stellen dat ik het Westvlaams aksent niet heb, alleen maar omdat ik in Haarlem ben opgevoed. Ik kan dus als het wenselijk is zonder aksent spreken maar ik heb er helemaal geen verdienste aan. Ik heb op de lagere school te Haarlem uren besteed - zo zie ik het tenminste in mijn herinnering - om hout en goud korrekt uit te spreken. Ik heb eigenlijk in Haarlem leren spreken.
Wat spraken ze bij u thuis?
Westvlaams. Mijn vader en moeder hebben in Haarlem wel een inspanning gedaan maar zijn er nooit toe gekomen Nederlands te spreken. Mijn vader was trouwens maar tot zijn 16e jaar naar school geweest, moeder tot haar 15e. Vader sprak een zeer suver Brugs. Dat Brugs zit er bij mij nog wel zo diep in dat ik er spontaan naar overschakel als ik kwaad word, als ik vloek en als ik tel!
Dat moeten dan wel existentiële bezigheden zijn. Wat deed uw vader?
Hij was handelaar in kolen, net als mijn grootvader en overgrootvader...
Dat kan tellen voor iemand die in dit land de kolenmijnen heeft doen sluiten.
U denkt wel dat mijn voorzaten zich in hun graf moeten omdraaien. Mijn vader is onder de oorlog omgekomen. In 1942 is er een Engelse bom op ons huis gevallen en vader, moeder, een zuster en een tante zijn omgekomen terwijl een broer en een zuster naar het hospitaal moesten voor zes maanden. Wij zijn een van de weinige oorlogsgetroffenen van Brugge. Toen ik na de oorlog minister van Wederopbouw werd, hebben de oorlogsslachtoffers gezegd: Einde- | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
lijk een van onze soort, nu zal het wel opschieten. Die Engelse bom heeft ons trouwens niet belet onder de oorlog allemaal anglofiel te zijn.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Er zijn er acht geweest maar nooit acht samen. Eigenlijk nooit meer dan zeven en nu nog zes in leven.
Wie van uw beide ouders heeft voor u het meest betekend?
Mijn moeder, die een heilige vrouw was. Ze had een uitgesproken Spaans type en als iemand gezegd zou hebben dat ze van Andaloezië was, je zou het geloofd hebben: donker haar, donkere gelaatskleur, donkere ogen.
Had ze Spaans bloed?
Waarschijnlijk zoals iedereen in West-Vlaanderen. Ze heette Mahieu, zoals onze afgestorven kollega. Ze was van Jabbeke, de kleindochter van een boer en de dochter van een houthandelaar.
Wat hebt u van haar?
Haar zin voor het algemeen welzijn. Ze was een simpel mens, dat nooit zichzelf zocht maar altijd bedacht was op de anderen. Die houding heeft op mij een diepe stempel geslagen. Vader vulde haar aan door zijn energie. Hij was een man die nooit verslagen was. Hij heeft als zakenman al de moeilijkheden van 1900 tot 1940 gekend: de eerste oorlog, de inflatie- en devaluatietijden, de krisis van de jaren dertig, de devaluatie van 1935 maar hij was nooit terneergeslagen. Daarbij had hij alles wat hij bezat zelf verdiend. Toen hij van de huwelijksreis terugkwam, bezat hij 4 frank. Hij werd handelsvertegenwoordiger in kolen en na tien jaar kon hij een eigen zaak opzetten. Hij had trouwens een goede voorbereiding gehad want in 1899, toen hij zowat 20 was, was hij - zoals het toen heette - om de zaken te leren voor drie | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
jaar als stagiair naar Londen gegaan. Hij sprak dan ook vloeiend Engels en is heel zijn leven importeur geweest van Engelse kolen. Het ligt voor de hand dat hij ons allen Engelsgezind heeft opgevoed. Daarbij kwam nog de sfeer van Brugge, dat in die tijd een toeristisch verlengstuk van Engeland was. In de zomer zag je er meer Engelse toeristen dan Belgische of zelfs Bruggelingen want die waren aan het werk.
Is er over uw humanioratijd iets biezonders te signaleren?
Daar ik voor de handel bestemd was, heb ik moderne humaniora gedaan. Ik ben eerst drie jaar op Sint-Lodewijkskollege geweest en daar heb ik een biezonder slechte herinnering aan, van een tuchthuis waar je geslagen werd en van de ochtend tot de avond straffen kreeg. Ik was dan nog een van de besten van de klas, je moet niet vragen hoe de anderen het er van af brachten... Dan ben ik bij de broeders Xaverianen terechtgekomen, die een moderne en wetenschappelijke humaniora hadden en van die school heb ik een uitstekende herinnering. Zij hadden evenveel verstand om met kinderen om te gaan als de pastoors van Sint-Lodewijks er geen hadden. Ik ben dan ook een overtuigd voorstander van opvoeders die zich specializeren in de opvoeding en het onderwijs van kinderen. Ik ben ook tegen het celibaat van de priesters, - dat is misschien niet vreemd aan wat ik zoëven vertelde. Na de humaniora ben ik naar Leuven gegaan. Ik ben een van de eersten geweest die dat gedaan heeft, want na de moderne humaniora ging men in die tijd niet naar de universiteit.
In Leuven behaalde u achtereenvolgens het licentiaat in de Handels- en Financiële Wetenschappen en in de Politieke en Sociale Wetenschappen. Dat was in 1933 en u was 22 jaar oud. Wat hebt u dan gedaan?
Mij ingeschreven voor het doctoraat Ekonomische Weten- | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
schappen en terzelfder tijd aan het Institut de Sciences Economiques van Baudhuin, Dupriez en Van Zeeland. Daar bestond toen nog geen Nederlandse versie van. Een deel van de week was ik de rechterhand van vader in Brugge, de andere helft studeerde ik in Leuven.
Is er tijdens uw studententijd iets markants te vermelden?
Ik heb een studentenleven gehad zonder geschiedenis, dat vloeide als het water in de Dijle en geen hiaten heeft gekend. Vermeldenswaard is wellicht het feit dat ik op het grondgebied van Leuven nooit een enkel glas bier heb gedronken. Ik had die belofte gedaan aan een van mijn zusters, die mij veilig wilde stellen daar zoveel studenten de reputatie hadden in Leuven niets anders te doen dan te drinken. Dat wil niet zeggen dat ik niet uitging: ik boemelde met mijn kameraden mee maar dronk niets dan water. Het is meer dan een keer gebeurd dat ik in de morgenuren een dronken kameraad nog eerst naar zijn kot heb gebracht alvorens te gaan slapen.
Er waren in Leuven ook professoren.
De man die mij het meest heeft getroffen, was Van de Wijer, die ons toen in het Frans Duits aanleerde. Er is een zin uit zijn laatste les die op mij een doorslaand effekt heeft gehad: ‘Si en quittant ces bancs vous vous rendez bien compte que vous ne savez presque rien, vous aurez bien employé votre temps ici.’ Hem heb ik het te danken dat ik gedoctoreerd heb en ook dat ik later professor ben geworden, want hij heeft de basis van mijn verdere richting gelegd. Hij kende mij door mijn familie, vooral dan door mijn nonkel Henri Coppé, die de eerste Nederlandse spraakkunst heeft geschreven en rond de eeuwwende leraar was geweest aan het ateneum te Brugge. Van de Wijer heeft me direkt over mijn oom gesproken en mij steeds een speciale genegenheid betoond, waarvoor ik hem dankbaar ben gebleven. De | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
genegenheid van een universiteitsprofessor voor een jongen uit een provinciestad is kostbaar en wekt een dankbaarheid die blijft. De man die van mij een ekonoom heeft gemaakt, is echter zonder twijfel Dupriez.
U wordt dan in 1939 doctor in de Ekonomische Wetenschappen, naar ik vermoed op de tesis ‘Problèmes d'Economie charbonnière’. De kolen laten u niet los.
Laat me eerst zeggen dat ik tot de generatie behoor van hen die de geleidelijke vervlaamsing van de Handelshogeschool hebben meegemaakt. Maar de ekonomische studie was toen nog volledig en uitsluitend Frans. Wat nu die problemen van de kolenekonomie betreft: als ik mijn deel heb bijgedragen om de helft van de Belgische kolenmijnen te sluiten, dan kan je de noodzakelijkheid daarvan al in een van de hoofdstukken van mijn tesis vinden. Ik ben er dadelijk van overtuigd geweest dat het onefficiënte van een groot deel van onze kolenmijnen een handicap voor de ekonomische ontwikkeling van België was. Dat is nog duidelijker geworden na het ontstaan van de E.E.G., maar het was voordien al zichtbaar dat de kolenmijnen een te enge basis voor de ekonomische ontwikkeling van ons land vormden. We zaten vlak voor WO II volop in het protektionisme en uit het bestaan van het Belgische kolenkartel vloeiden veel nadelen voor de verwerkende nijverheid voort, die dan toch altijd de hoofdzaak was en is. Dat onderwerp trok mij als student aan.
In 1941 wordt u buitengewoon hoogleraar aan wat nu de fakulteit van Ekonomische en Sociale Wetenschappen heet. Voor welke vakken?
De kolleges statistiek, die Dupriez in het Frans gaf, heb ik dan in het Nederlands gehouden. Daarnaast kwam het vak Konjunktuur vrij dat nu Ekonomische Bewegingsleer heet. | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
Het doet me wel plezier als oud-studenten me zeggen dat wat ze van statistiek weten, ze dat aan mij te danken hebben. Ik beschouw de ‘statistical approach’ als zeer belangrijk. Later is bij mijn opdracht nog het vak Bedrijfsekonomie gekomen. Het heette toen Handelsekonomie en ik heb er jaren over gedaan om de akademische overheid ervan te overtuigen dat handelsekonomie niet bestaat omdat er geen specifieke ekonomische problemen van de handel bestaan.
In uw biografie stoot ik dan op een geheimzinnige zin: ‘De politieke loopbaan van Albert Coppé is begonnen tijdens een geheime ontmoeting met P.W. Segers tijdens de oorlog, met het oog op een voorbereiding van de naoorlogse periode.’ Waarom geheime ontmoeting? Wat was uw relatie tot P.W. Segers?
P.W. Segers organizeerde onder de oorlog klandestiene vergaderingen met het oog op de reorganizatie van de politiek in ons land na de oorlog. Het kwam er voor ons op aan van de standenorganizatie over te gaan naar een unitaire partij en met de steun van de kristelijke arbeidersbeweging heeft P.W. Segers onder de leiding van A. de Schrijver daaraan gedokterd. Met dat doel zocht hij kontakt met de jongeren en dat moest natuurlijk in het geheim gebeuren want als de Duitsers het te weten kwamen, vloog je zo de bak in of naar een koncentratiekamp. P.W. Segers was me totaal onbekend en ik heb hem toevallig bij een vriend ontmoet, die hem ook niet kende maar die zijn huis voor die vergadering beschikbaar had gesteld. Deze ontmoeting heeft tot gevolg gehad dat ik op 3 september 1944 in de avond een briefje kreeg van P.W. Segers: ‘Kan je morgen bij mij komen op het A.C.W., Renaissancelaan? Herinner je het gesprek bij Thomas.’ En zo is mijn politieke loopbaan begonnen, de avond zelf van de bevrijding van Brussel van hen die nu onze Duitse vrienden zijn. Ik heb dan tot de her- | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
formulering van het programma van het A.C.V. bijgedragen en daarna tot dat van het I.C.V., het internationaal kristelijk vakverbond te Utrecht. Voor dit werk heb ik o.m. samengewerkt met Serarens, die in 1952 rechter van het Europese gerechtshof is geworden. Later nog heb ik meegewerkt aan het Kerstprogramma van de C.V.P. in 1945. In 1946 heb ik dan aan de verkiezingen deelgenomen en werd direkt verkozen.
In Brussel. Waarom Brussel?
Omdat ik behoorde tot de groep van de Renaissancelaan in Brussel, die geleid werd door August Cool, Toon Breyne, Jef de Schuyffeleer... Ik was toen nog altijd gedomicilieerd in Brugge zodat ik voor mezelf niet kon stemmen zomin als mijn vrouw dat kon. Ik zei dan ook tot vrienden en sympatizanten: Ik kom al twee voorkeurstemmen te kort, ik heb dus de uwe nodig. Dat ik naar Brugge ging stemmen en er ronduit in mijn kiescampagne voor uit kon komen, was zeker een bewijs van het feit dat de Vlamingen zich in Brussel niet, toen zeker niet, thuisvoelden. De mensen vonden dat sympatiek.
U bent geen volksvertegenwoordiger meer?
Ik heb sinds een goede maand geen enkel politiek mandaat meer.
Als politicus hebt u zich gespecializeerd in financiële en ekonomische problemen èn in de Benelux-problemen. Wat hebt u daar kunnen doen?
Ik heb kunnen bijdragen tot het oprichten van de Benelux doeane- en ekonomische unie. Intussen hebben wij hetzelfde gedaan met de E.E.G. want dat is dan de algemene richting geworden: integreren en afstemmen op elkaar.
Was Benelux het proefkonijn? | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
De Beneluxpartners hadden inderdaad een voorsprong want zij hadden al ervaring zowel wat de doeane-unie als de ekonomische unie betreft. Het is trouwens in dat Beneluxverband dat ik Mansholt heb leren kennen: hij was toen minister van Landbouw in Nederland en ik minister van Ekonomische Zaken in België en wij hadden vaak besprekingen op regeringsvlak.
Er had te Gstaad in Zwitserland in 1947 een paneuropese konferentie plaats, waaraan u hebt deelgenomen. Die was erg belangrijk. Waarom?
Omdat daar voor de eerste keer parlementsleden van Europa - overwinnaars en overwonnenen - weer bijeenkwamen. Daar waren niet alleen vertegenwoordigers van de zes maar ook van Zweden, Noorwegen, Griekenland, Turkije, - van het grote Europa dus. Een groot deel van de akdviteiten die later ontwikkeld worden in de Europese beweging en in de Raad van Europa, zijn een gevolg van die besprekingen geworden. Ook het kongres van Den Haag in 1948 is in dat verband kapitaal geweest. Daar werd het probleem gesteld: kan men een Verenigd Europa maken zonder een zekere soevereiniteitsoverdracht? Daar al hebben de Zes en de landen van de latere Efta of Europese Vrijhandelsassociatie tegen elkaar gestaan. Engeland en Skandinavië wilden van een soevereiniteitsoverdracht niet weten, de Zes wel. Te Den Haag in 1948 werd eigenlijk het Schumanplan geboren en de latere E.E.G.
U werd minister, eerst van Openbare Werken in 1950, dan van Ekonomische Zaken in 1951, dan minister van Wederopbouw tot 1952. U was wel een erg jong minister.
Ik ben één nacht minister van Sociale Zaken geweest maar ze vonden toen dat ik toch wat te jong was en de volgende dag hebben ze me minister van Openbare Werken gemaakt, een departement waar men het best het vak kon leren, | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
omdat het het minst gepolitizeerd was. Je kon daar een ministerie technisch leren beheren, met al wat dat inhoudt aan kennis van en kontakt met de administratie, en je was in de regering, waar je ook nog heel wat kon leren. Dat was vroeger een soort traditie: Spaak en De Schrijver zijn begonnen als minister van Openbare Werken. Theo Lefèvre, die direkt eerste-minister is geworden, is een uitzondering geweest.
Welk departement lag u het best?
Ekonomische Zaken, waar ik anderhalf jaar geweest ben. Maar toch heb ik goede herinneringen aan Openbare Werken en aan Wederopbouw. De koning heeft me die vraag wel eens gesteld wat ik het liefst deed en ik heb geantwoord: Sire, als ik tot het inzicht kom dat iets gedaan moet worden, dan stel ik me de vraag niet meer of ik het graag doe of niet. Het opmerkelijkste was het antwoord van onze jonge koning: Ik vermoed, zei hij, dat mijn voorouders in deze zetel (hij sloeg op de armleuningen) vaak hetzelfde gedacht moeten hebben!
Wat hebt u als minister van Ekonomische Zaken het sterkst ervaren?
Dat de Belgen een energiek volk zijn maar met slechte zenuwen. Het staat in Naar Wijd en Zijd: ‘peuple énergique’ en het is waar. Maar wij hebben relatief slechte zenuwen wat o.m. merkbaar was met de Koreakrisis: wat toen aangekocht werd, tart elke beschrijving, de gekste dingen werden eerst gehamsterd. Maar anderzijds waren wij in Europa het land dat het eerst heropgebouwd was. Toen ik in 1952 minister van Wederopbouw af was, was België wederopgebouwd maar iedereen zat in de schuld bij iedereen. Later is dat met de afbetaling van de schadevergoeding door de Staat in orde gekomen. Maar niemand heeft op de Staat gewacht. | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
U hebt als minister van Ekonomische Zaken olieboringen laten uitvoeren in de streek van Turnhout. Wat dat niet een beetje naïef of was het ernstig gefundeerd?
Naïef jawel, maar iedereen zocht naar olie in die tijd. We hebben overigens wel iets gevonden, nl. warm zout water dat nog altijd het zwembad van Turnhout spijst, geloof ik. Toen ik later in de Sahara kwam, heb ik deze ervaring aan de jonge ingenieurs aldaar verteld en die vroegen mij tot welke diepte we gegaan waren. Ik zei: Tot 1000 meter. Natuurlijk hebt u niets gevonden, zeiden ze, de olie zit op 4000 m. We hebben dus waarschijnlijk niet diep genoeg gegraven maar we gaan er nu toch geen werk van maken want op dit ogenblik zwemmen we in de olie. Minister Van Mechelen kan dat onthouden voor later misschien eens. Je kan nooit weten.
*
In een tuin met grote bomen staat dit landelijk huis in oude stijl. Op deze oude doening - zoals de gastheer glimlachend zijn huis noemt - woont hij nu vijf jaar.Ga naar voetnoot1 Van de ruime hal werd een biblioteek gemaakt waar de boeken nauwelijks plaats laten voor deze foto van de koning of deze andere, waarop de schoonvader van professor Coppé staat. De gewone werkplaats van de gastheer is dit hoekje van een lang en breed salon. Achter de kleine werktafel staan op een rek familieportretten: de blinde zuster, vader en moeder, grootvader en grootmoeder, overgrootvader en overgrootmoeder, de overleden dochter, een oom die sneuvelde in de eerste wereldoorlog. In de boekenkast zelf staat onderaan een stel woordenboeken en boven een verzameling boeken gaande van Machiavelli tot Thomas Moore. | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
Daarboven prijkt de nieuwste foto van het Berlaimontgebouw met ernaast het diploma van het ere-doctoraat dat de universiteit van San Antonio in Texas aan de gastheer verleende. Een andere boekenkast zit vol diverse biografieën: Kennedy, Bolivar, Talleyrand, Artevelde, Alexander de Grote. Hierbij ook de Grammar of Science van Pearson, een van de boeken waar de gastheer het meest aan heeft gehad. Naast een masker uit Dahomey hangt een schilderij van Joostens met al de torens van Vlaanderen: er zit veel gedroom in zoals een Bruggeling dat graag heeft. In een toonkast staan de reissouvenirs opgeborgen: Portugal, Mexico, Peru, Canada, Turkije, Iran en dan ook de face-à-main van grootmoeder. In de aansluitende kleine zitkamer kan worden gemusiceerd op de vleugelpiano, op de Turkse viool of op de Moskovitische balalaïka. Er hangt een lino van Jozef Peeters van 1922, een kopie van Vasarelly en de vrouwenfiguur van een dochter. In het grote salon staat de open haard centraal met op de schoorsteenrand primitieve ijzeren figuurtjes uit Dahomey. Op de muur links het aandoenlijke portret van de afgestorven dochter, geschilderd door een Russische kunstenares. Op een dressoir staat een Iraans beeld met twee figuren te paard, die aan gehalveerde vier Heemskinderen doen denken. Verder hangen hier en daar nog reprodukties van modern schilderwerk.
*
In 1952 werd u benoemd bij de E.G.K.S. In welke hoedanigheid?
Als vice-voorzitter van de E.G.K.S. Dat is duidelijk een waardigheid die niets om het lijf heeft. De vice-voorzitter zit | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
de vergadering voor als de voorzitter er niet is, maar in zo een belangrijke vergadering is de voorzitter er altijd. Ik wil u trouwens even vertellen hoe ik die aanstelling kreeg. In augustus 1952 vertrek ik als minister van Wederopbouw met vakantie naar Schotland en als ik in mijn hotel aankom en mijn naam opgeef, zegt het meisje van de receptie: So, you are Mister Coppé. Ik dacht al gevleid: een Belgisch minister van Wederopbouw heeft ook hier een stevige reputatie. Maar toen vulde het meisje aan: The prime minister of Belgium heeft al enkele keren voor u getelefoneerd. Ik had geen idee waarover het ging maar wat later belde eerste-minister Van Houtte weer op met dit bericht: Als we in de E.G.K.S. een vice-voorzitterschap willen dan moeten we voor die plaats een minister in funktie kunnen voorstellen. Jij bent de jongste onder ons, jij kunt dat riskeren - dat was de optiek van die dagen. Jij kunt dat risiko nemen! Dequae was wel twee jaar jonger dan ik, maar die zat op Koloniën en mijn kollega's meenden dat ik meer ervaring had van de komende problemen, aangezien ik als minister van Ekonomische Zaken de onderhandelingen voor de oprichting van de E.G.K.S. gevolgd had. Het voordeel van de kandidatuur van een Belgisch minister in funktie was dat ze alle persoonlijke wrijving uitsloot, want anders was er geen enkele reden waarom het vice-voorzitterschap niet naar een Nederlander of naar een Italiaan zou zijn gegaan. En dat alles voor een vice-voorzitterschap dat nooit iets te betekenen heeft gehad. Maar daar kon je natuurlijk bij voorbaat niemand van overtuigen. Zelfs niet nadien.
Wie waren uw medespelers in Luxemburg?
Eerst en vooral: Jean Monet, een zendeling. Hij is een van de figuren geweest die op mij de sterkste indruk heeft gemaakt. Hij heeft op mij zeer sterk zijn stempel gedrukt wat niet zo gewoon is, want ik was toen toch al 40 jaar. | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
Wat bedoelt u met het woord zendeling?
Een man die een opdracht had, ze vervulde, daarvoor alle bijkomstigheden opzij schoof en zijn idee volgde. Hij was evenmin specifiek een zakenman, hoewel hij bankier was geweest, en hij was ook niet specifiek een ambtenaar. Hij was in de eerste plaats zichzelf: een heel sterke persoonlijkheid. Hij was niet groot van gestalte, maar hij mocht in de hoek van een kamer staan en toch ging hij nooit onopgemerkt voorbij. Hij had een soort magnetische aantrekkingskracht en dat was des te treffender daar hij slecht organizeerde, slecht voorzat, moeizaam opstelde. Dat telde allemaal niet mee want hij straalde zo een wijsheid en eerlijkheid. uit dat iedereen hem vertrouwde. Hij is een man die nooit een zonde tegen de Europese zaak maakte, zelfs geen zonde van begeerte, noch voor zijn land, noch voor zijn eigen carrière.
U bent toen naar Luxemburg gaan wonen. Viel het niet tegen dat u naar zo een provincialistische stad moest uitwijken?
Helemaal niet. Luxemburg bracht mij opnieuw in mijn natuurlijk milieu. Brugge was een stad van vijftigduizend inwoners, Leuven ook, Haarlem vroeger ook. Met dat stadsbeeld was ik heel mijn jeugd door vertrouwd geweest en ik ben altijd sterk op een stad van die dimensies verliefd gebleven.
Dat verblijf in Luxemburg stelde wel problemen voor de opvoeding van de kinderen.
Het is een inspanning van elke dag, van elke week, van elke maand en van elk jaar geweest om mijn kinderen Vlaams te houden. Ze zijn in Aarlen op school geweest maar elke vakantie moesten ze naar een gebied waar beschaafd Nederlands werd gesproken. In Vlaanderen was dat Mol, Lommel maar daarnaast Maastricht en Utrecht. Voor | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
de Vlamingen die in het buitenland verblijven, is het een groot probleem om hun kinderen Vlaams te houden. Voor de Engelssprekenden is dat geen probleem want om het even waar ter wereld bestaan goede scholen met Engels als voertaal. Voor Frans- en Duitssprekenden is de toestand iets minder gunstig maar toch ook acceptabel. Voor de Vlamingen zijn er maar twee slechte mogelijkheden: ofwel hun kinderen op kostschool plaatsen in het moederland, maar dat is iets dat de Vlaming niet ligt, ofwel zijn kinderen laten vervreemden. Tenzij wij ertoe komen om in verschillende landen een centrum van Nederlandstalig onderwijs op te richten. Dat zou dan in samenwerking met Nederland moeten gebeuren. Dat is belangrijk zowel voor de Vlaamse ambassadeurs als voor de Vlamingen die in multinationale ondernemingen een rol spelen of zullen spelen. Anders zal de Vlaming altijd weer voor een pijnlijke keuze worden gesteld: omwille van de opvoeding van de kinderen een promotie verzaken of de promotie aanvaarden en de Vlaamse opvoeding van zijn kinderen in het gedrang brengen. Het is mijn geval geweest in Luxemburg. Er was daar toen geen Europese school. We hebben thuis altijd Nederlands gesproken en met de vakanties in Nederland erbij zijn we tot een bevredigend resultaat gekomen. Alle kinderen hebben hun universitaire studie in het Nederlands gedaan op één na, die het niet heeft gekund. Ik ben er dus in geslaagd 7/8 van mijn effektieven te behouden en ik vind dat ik het er niet slecht afgebracht heb. Maar wij moeten ertoe komen over de wereld een net van Nederlandse scholen op te richten van het begin tot het einde, want overschakelen van het ene taalregime naar het andere lukt maar als het kind zeer begaafd is.
Was het verantwoord dat de Hoge Autoriteit in Luxemburg werd gevestigd?
Iedereen wilde de zetel toen hebben maar Van Zeeland wei- | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
gerde de kandidatuur van Brussel te stellen onder invloed van de Luikse intelligentsia, die de zetel in Luik gevestigd wou zien. Het gevolg was dat de zetel niet naar Brussel is gegaan en evenmin naar Luik maar ook niet naar België. De Luxemburgse minister Bech heeft dan gezegd: Kom ‘a titre précaire’ naar Luxemburg. Zoals het vaak gaat, is het voorlopige definitief geworden en we zijn er met het bureau van het parlement en met het Europese Hof van Justitie gebleven. Die installatie is trouwens een hele gebeurtenis geworden: men heeft in grote haast de meubels uit het gebouw van de Luxemburgse spoorwegen gehaald en die overgebracht naar privé-huizen. Wij waren bovendien meteen behuisd maar terwille van dat voorlopige hebben de ‘Schumannens’, zoals men ons noemde, lang niet gebouwd.
U was nog het enige lid van het Executief dat de stichting van de E.G.K.S. in Luxemburg in 1952 hebt meegemaakt. Wat is het Executief?
Er zijn twee uitvoerende lichamen: de Europese Ministerraad en de Europese Kommissie. Het is een geniale vondst van de vaders van het verdrag, de leiding van de gemeenschap toe te vertrouwen aan het samenspel tussen die twee uitvoerende machten. Een voorbeeld zal het duidelijk maken: de prijzen van de landbouwprodukten worden bepaald door de Ministerraad maar een boete van 100 miljoen aan een suikerfabriek wordt bepaald door de Europese Kommissie. De E.E.G. is dus een gemeenschap met twee hoofden.
Die vaak botsen?
Die vaak botsen, inderdaad. Erg is het wanneer ons personeel - van de Kommissie - in staking gaat omdat de Ministerraad geen weddeverhoging wil toestaan. De Kommissie is de werkgever maar de wedde wordt door de Ministerraad bepaald. | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
E.G.K.S. - E.E.G. Hoeveel gemeenschappen telt u eigenlijk?
Drie. De E.G.K.S., d.w.z. de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, is de oudste. De Europese Ekonomische Gemeenschap is de meest bekende en de E.A.G., of de Europese Atoomgemeenschap, is minder bekend maar staat thans toch wel in de aktualiteit omdat ze op dit ogenblik staakt.
Op een bepaald ogenblik had de fusie van de executieven plaats. Wat had die te betekenen?
Tot in 1967 woonde de E.G.K.S. in Luxemburg, de E.E.G. met Hallstein was te Brussel gevestigd en de E.A.G. ook. Er werd toen beslist dat ze alle drie bleven bestaan maar onder hetzelfde uitvoerend orgaan. De statistische diensten, sommige sociale diensten o.m., zijn te Luxemburg gebleven of er naar overgebracht. Alles samen zowat 1000 ambtenaren. Maar het uitvoerend orgaan is in Brussel en stond achtereenvolgens onder de leiding van Rey, Malfatti, Mansholt en nu Ortoli.
Brengt die spreiding geen komplikaties mee?
Nee, geen noemenswaardige. Ik hoop dat we van de Europese Gemeenschap geen oververhitte centralizatie maken zoals Brussel, waar 200.000 mensen elke dag komen werken. Een goede werking van de gespreide Europese instellingen eist natuurlijk een goede verbinding en o.m. een luchtverkeer met Frankfurt, Parijs, Londen, Brussel, Rome, Bonn.
Als vice-voorzitter van de Hoge Autoriteit hebt u zich vooral beziggehouden met de energiesektor. U werkte o.m. mee aan wat u noemt de sanering van de Belgische kolensektor die, zoals al werd vermeld, de ekonomische ontwikkeling van het land vertraagde. Wat hebt u gedaan en bereikt?
België had de meest marginale mijnen van Europa en kon daarmee onmogelijk zijn industriële bloei verder bewerkstel- | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
ligen. Het land had andere en betere energiebronnen nodig. Wij zouden de verdubbeling van de industriële produktie van België nooit hebben kunnen bewerkstelligen met die achterlijke mijntjes, die we al veel vroeger hadden moeten sluiten. Als student raakte ik bij een bezoek aari een mijn al gekneld in een opening van 30 cm breed en ik was toen niet van de dikste. Het was werkelijk een verdomde plicht om ze te sluiten en tot rekonversie over te gaan, dus tot het vestigen van andere industrieën, wat ook gebeurd is. We hebben trouwens nergens belangrijke regionale of sociale spanningen gekend bij het sluiten van de mijnen. In 1952 hadden we nog een produktie van 30 miljoen ton. Nu is de produktie geen 10 miljoen ton meer.
Dat geldt vooral voor de Waalse mijnen?
Inderdaad. Voor de Borinage, het Centrum, Charleroi, Luik. In Limburg heeft men al de mijnèn tot één gemaakt en sommige putten gesloten. Het totaal van de produktie is daar betrekkelijk veel hoger gebleven dan in het zuiden. We zijn met de sluitingen in 1955 begonnen en het heeft twaalf jaar geduurd eer de sanering ten einde was.
Er was en is toch enige beroering in Limburg.
Wij hebben dezelfde toestand gekend in Wallonië. Toen "we begonnen met het sluiten van de eerste mijnen, stond heel Wallonië op zijn achterste poten.
Moeten alle mijnen dan gesloten worden?
Dat is niet noodzakelijk. De mijnen die nu nog in exploitatie zijn, remmen de ekonomische expansie van België niet meer en dat is het belangrijkste. Wil België elk jaar nog enkele miljarden aan de kolenexploitatie toeschieten, dan is dat geen katastrofe. De sektoriële kolenbelangen hebben lang - zowel van de kant van de werknemers als van die van de werkgevers - de Belgen gedwongen dure en slechte | |||||||
[pagina 230]
| |||||||
steenkool te gebruiken met al wat dat inhoudt als rem op de ekonomische bloei van een land dat van de transformatienijverheid moest leven.
Met het sluiten is niet alles opgelost.
Natuurlijk niet. Men moet zich bezighouden met de wederaanpassing van de mensen en met de rekonversie van de streek, met het aantrekken van nieuwe takken van nijverheid. We moeten nieuwe beroepsscholen oprichten, allemaal dingen die nu gemeengoed geworden zijn. Als men nu in de regionale ekonomische politiek gelooft, dan is het omdat wij in de E.G.K.S. de proef hebben geleverd.
U was verantwoordelijk kommissaris voor diverse direktoraten-generaal. Ik citeer zonder volledig te zijn: Begrotingen, Krediet en Investeringen, Pers en Voorlichting, Administratie. Is dat niet te veel voor één man?
In feite is dat een kwestie van decentralizatie: op dat niveau moet je weten wat je zelf moet doen en wat je moet delegeren. Als je dat niet weet, neem je die post best niet aan. Ik heb met al die direktoraten nog twee boeken kunnen schrijven en ik ben nooit overwerkt geweest. Ik heb al die jaren elke zaterdag mijn kolleges kunnen geven. Het is maar één keer gebeurd dat ik er niet was en dat was wegens een dikke sneeuwstorm op een vrijdagavond, die mij belette van Luxemburg naar Leuven te rijden.
Europa - de wording van Europa - speelt een belangrijke rol in uw leven. Is uw geloof in Europa nu in 1973 nog even hecht als 20 jaar geleden?
Mag ik eerst zeggen wanneer mijn Europees geloof ontstaan is? Op 3 september 1944, in die enkele uren die verlopen zijn tussen het vertrek uit Brussel van het verslagen Duitse leger en het zegevierend binnenrukken van het Engelse leger. Ik heb de twee legers op een half uur van elkaar of beter | |||||||
[pagina 231]
| |||||||
achter elkaar gezien. Ik heb toen gedacht: dat zijn toch twee grote volkeren. Ik had evenveel bewondering voor de verslagen Duitsers als voor de zegevierende Engelsen. Door die konfrontatie op die avond ben ik affektief Europeaan geworden. De rest wordt dan aangevuld door redenering. Ik zie het nu nog voor mijn ogen: de Duitse soldaat met de fiets in de linkerhand en met de rechter hangend aan een karretje, te moe om zelf nog te fietsen; een paar uur later de ontmoeting met de eerste Welsh Guard, die mij een eerste indruk bezorgde van Engelse dignity en flegma. Uit bewondering voor de twee ben ik later naar Gstaad gegaan, omdat ik ze wilde ontmoeten en opnieuw elkaar doen ontmoeten elders dan op een slagveld. Bij zo een positie kiezen speelt het affektieve een grote rol. Ik ben geen Europeaan geworden uit Europese kalkulatie maar ik stel mijn kalkulatievermogen ter beschikking van een doel dat ik affektief nastreef.
Prof. Sobry zaliger zei me eens onder de oorlog dat het ideaal voor Europa zou zijn: Engeland notaris en Duitsland eerste klerk.
Dat zou ik niet durven te onderschrijven. Kijk hoe de toestand nu is: Duitsland doet bijna doorheen geheel zijn geschiedenis alles goed, behoudens zijn buitenlandse politiek. Engeland doet sinds decenniën net het omgekeerde: alles ging er achteruit: de ekonomie, het budget, de havens maar er is één ding dat goed ging en dat is de buitenlandse politiek!
Hoe staat het dan met uw geloof in Europa 30 jaar later?
Dat is versterkt. Ik geef toe dat ik in 1952 door de Belgische regering naar de Europese Gemeenschap ben gestuurd omdat ik het risiko kon nemen. Zelfs Schuman was toen onzeker en zei: C'est un saut dans l'inconnu. We konden slagen en falen. Nu is de kans dat we slagen veel groter, al kunnen we nog altijd falen. Die kans bestaat maar ze is klein geworden. | |||||||
[pagina 232]
| |||||||
Het is nu geen sprong in het onbekënde meer - op één gebied na: het politieke Europa is nog altijd een vraagteken. Het is onzeker of wij snel een federatie worden. Op de topkonferentie in Parijs in oktober 1972 heeft men de moeilijkheid omzeilt en er een ‘Unie’ van gemaakt. Ik zeg er graag tussen haakjes bij dat Eyskens daar briljant is geweest en dat Harmel daar een belangrijke rol heeft gespeeld.
U vindt dat de Europese idee vooruitgang, maakt?
Je moet een inspanning doen om je te herinneren hoe we begonnen zijn. We vonden geen mensen die hun ambt in de nationale administratie wilden opgeven om naar Luxemburg te komen. Ik heb toen een oud-student een plaats aangeboden in Luxemburg waar hij van 30 tot 40% meer zou hebben verdiend dan in België en hij heeft de gelegenheid niet gebezigd. Nu loopt men om bij de Gemeenschap in dienst te kunnen komen. Dat er toen inderdaad iets kon mislukken, werd bewezen door de mislukking van de Europese Defensiegemeenschap. In 1952 werd de oprichting én van de E.G.K.S. én van de Europese Defensiegemeenschap samen voorgesteld. Het ene is gelukt, het andere niet. Men kon denken dat alles kapot kon gaan en wij hebben hard op onze tanden moeten bijten toen de Europese Defensiegemeenschap gestrand is.
Men heeft wel eens de indruk dat de Europese idee bezieling mist.
Dat is juist. Het ekonomische is gemakkelijker te integreren dan al het andere maar het bezielt niet. Van zodra je een Europese universiteit wil vestigen, loop je verloren in eindeloze diskussies over het beste programma, want elke universiteit heeft natuurlijk het beste programma. Waarom zou het niet mogelijk zijn onze studenten een jaar aan een buitenlandse universiteit te laten studeren en dat jaar bij ons als een geldig jaar te beschouwen? Het zou voor de studenten | |||||||
[pagina 233]
| |||||||
een enorm voordeel zijn maar het lukt niet omdat de harmonizering van onze programma's dit niet mogelijk maakt. Het is zelfs niet mogelijk de kappers vrij in Europa te laten circuleren. Kijk eens in welke moeilijkheden de gastarbeiders zich bevinden en die hebben dan nog het recht van vrije circulatie. Als je de vrije circulatie van de student in Europa tijdens zijn akademische vorming zou kunnen bekomen, dan zou er wel wat veranderen, dat zou wel bezieling geven. Nu kan een Nederlands geneesheer zich niet in Tervuren vestigen en dat is een van de redenen van dat ontbrekend stuk hart voor Europa. Op de Europese school wordt daar wel iets aan gedaan, want daar wordt een gemeenschappelijke geschiedenis onderwezen zodat alle schuld van het verleden niet op dezelfde rug neerkomt. Maar, helaas, de kultuur en de universiteit zijn het moeilijkst te integreren en het dient gezegd dat de universiteiten van Europa tot de meest konservatieve instellingen behoren die we hebben, veel meer dan de banken en de vakbonden bijvoorbeeld.
Ik heb wel eens de indruk dat de gewone man - die ik ook ben - zich van dat Europa nog weinig aantrekt.
We zijn gekomen in de faze waar het in grote mate routinewerk is geworden. Als men tegenwoordig voor een bepaalde waar dezelfde prijs voor heel Europa betaalt, dan vindt iedereen dat normaal. Als het verkeer tussen de landen van Europa zes keer intensiever is geworden, dan vindt iedereen dat normaal. Als je aan de grenzen praktisch niet meer moet stoppen, dan vindt iedereen dat normaal. In 1952 had je 3 1/4 uur nodig om naar Luxemburg te reizen, nu nog nauwelijks 2 uur en iedereen vindt dat normaal. Maar dat werd in die 20 jaar allemaal gerealizeerd. De mensen hebben te veel hun historische referenties verloren en zij kunnen dan ook moeilijk de vooruitgang meten.
We kunnen de evolutie van de Europese Gemeenschap niet | |||||||
[pagina 234]
| |||||||
in detail behandelen maar zou u de belangrijkste realizaties even kunnen aanstippen en dan ook even blijven stilstaan bij de grootste ontgoochelingen?
Qua realizaties zou ik zeggen: de Europese landbouw, de gemeenschappelijke staal- en kolenmarkt, de buitenlandse handelspolitiek en nu de Europese monetaire politiek, die begint. Mijn grote ontgoocheling is dat we na al die jaren geen stap vooruit zijn geraakt naar het politieke Europa, en juist daarin zie ik nog een gevaar dat we zouden kunnen falen. We zien op dit ogenblik alleen maar in hoe moeilijk het zijn kan: de grote vraag is of wij een federatie zullen worden of een konfederatie en dat is hetzelfde probleem als de Amerikanen hebben gekend in 1862, toen de zuidelijken voor een konfederatie streden en de noordelijken een ‘Union’ voorstonden. Het ideaal waar ik naar blijf streven, is het Amerikaanse politieke stelsel: een kongres dat in evenredigheid met de bevolking wordt verkozen en dan een senaat waarin de verschillende oorspronkelijke staten voortbestaan. Elke staat heeft in de Amerikaanse senaat twee vertegenwoordigers, New York met zijn 14 miljoen inwoners evengoed als Californië met zijn 20 miljoen en Nevada met zijn 2 miljoen. Het zou in Europa wel iets anders moeten gaan want je kunt Luxemburg en Italië niet op dezelfde voet stellen. Maar er is ook het voorbeeld van Duitsland, waar Hamburg niet helemaal zoveel stemmen heeft als Beieren en waar een kompromis gevonden werd.
Wat verwacht u nu de zes er negen zijn geworden?
Dat is een geografische stap vooruit, qua werking is het een hiaat. Door de verruiming zal er in de werkzaamheden een vertraging ontstaan omdat de Engelsen, Ieren en Denen bedenktijd zullen vragen om de dossiers te bestuderen. Het beste voorbeeld is de maximale asdruk in het wegverkeer. | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
Wij waren aan elf ton gekomen maar dat heeft jaren geduurd. De Britten willen die beslissing uitstellen omdat ze de zaak willen bekijken. Ik verwijt niets, ik stel alleen maar vast. De negen vormen een betere geografische basis maar brengen het gevaar mee dat er een direktorium ontstaat. Het gevaar is dat men niet kiest tussen een federatie en een konfederatie, maar dat er een direktorium komt met de grote drie. Als de drie groten beslissen en aan de kleineren daarna voorstellen doen, dan moet men het probleem van de federatie niet meer stellen. We hebben daar in het nabije verleden al een staaltje van gekregen: Duitsland, dat de sterkste munt heeft, heeft in de administratie van de Kommissie de ekonomie opgeëist en Engeland heeft de buitenlandse betrekkingen willen hebben, omdat het een traditie heeft leider te zijn van een imperium. Een probleem hier te Brussel is nu na 20 jaar toch een taalprobleem. Toen ik werd aangesteld, was alles hier tweetalig: Frans en Duits. Ik heb tegen de administratie van de Kommissie gezegd: Ik geef u veertien dagen om alles viertalig te maken. En ik heb eraan toegevoegd: Je dépose mon portefeuille si je ne parviens pas à me faire obéir. En alles is vlug in orde gekomen. Maar nu komen het Engels en het Deens erbij en het is al direkt zover dat de Italianen nu Italiaans beginnen te spreken. Daar is maar één oplossing en dat is niet krenterig te zijn met vertaalpersoneel. Als men iemand in zijn taal kwetst, is dat altijd erg en dan heeft men jaren nodig om hem van zijn taalcomplex af te helpen. Wij zijn in het verleden altijd zeer stipt geweest en gelukkig ook maar.
Misschien kunnen we de ontleding van de Europese situatie best even behandelen aan de hand van een boek van u dat een bestseller werd: ‘De Europese uitdaging’. Dat is duidelijk een reaktie.
Ja, tegen Servan Schreiber en zijn Défi américain. Ik geloof | |||||||
[pagina 236]
| |||||||
dat ik intussen gelijk gekregen heb. Sërvan Schreiber heeft namelijk een kapitale fout gemaakt: hij heeft geen rekening gehouden met de Amerikaanse inflatie en met de ongunstige Amerikaanse betalingsbalans, die onvermijdelijk op een financiële spanning moest eindigen. In het begin van de jaren 60 bedroeg het overschot van de Amerikaanse betalingsbalans gemiddeld 5 à 6 miljard dollar per jaar. Sedert enkele jaren gaat dit overschot geleidelijk achteruit en in 1969 was het nog 0,7 miljard dollar. Deze evolutie mag grotendeels aan de snelle modernizering van de Europese en Japanse industrie toegeschreven worden, die voor een hele reeks moderne produkten (schrijf- en rekenmachines, elektrische huishoudelijke apparaten, radio- en T.V.-toestellen, allerlei machines...) de Amerikaanse industrie blijkt in te halen. Dat inhalen gebeurt vaak onder impuls van Amerikaanse bedrijven in Europa, maar het is dan toch gebeurd en wel in die mate dat de Europese handelsbalans positief geworden is. Servan Schreiber heeft gedacht dat de Amerikaanse ekonomie haar défi kon blijven exporteren maar intussen is de dollar een vlottende munt geworden, is hij inkonvertibel en is de Duitse mark de sterkste munt op de wereld.
Dat boek van Servan Schreiber heeft u wel erg dwars gezeten.
Ja, omdat het te eenzijdig, te blindelings de Amerikaanse levensopvatting en vooral zakenopvatting heeft opgehemeld. Ik heb geprobeerd de zaken meer kritisch te bekijken; ik heb geprobeerd uit mekaar te houden wat in Amerika superieur is aan Europa en wat er niet superieur is. Ik heb de tien verwijten die Servan Schreiber tot Europa richt, onder de loep genomen en dan kritiek uitgebracht op zijn kritiek om per saldo vier punten over te houden:
| |||||||
[pagina 237]
| |||||||
Servan Schreiber heeft inderdaad een grote bewondering voor het Amerikaanse systeem en u bepaald veel minder. Zou u anti-Amerikaans zijn?
Geenszins, mijn boek is geen aanval op de V.S. Ik heb gepoogd aan te tonen dat wij en de Noordamerikanen - die de spits van de ekonomische vooruitgang uitmaken - van grote ekonomische mogelijkheden een verschillend gebruik maken: in funktie, enerzijds, van een Europese levenswijze en, anderzijds, van een American way of life. Dat is ons beider recht. Punt. En wij kunnen dat blijven doen. Amerika is ontevreden over onze Middellandse Zee-politiek, over onze associatiepolitiek, over onze landbouwpolitiek. Wij zijn ontevreden over de Amerikaanse monetaire politiek. Er worden onderhandelingen gevoerd om in 1974 deze zaken door te spreken, met de Japanners erbij. Heel die problematiek stak er al in toen Servan Schreiber zijn boek schreef maar hij heeft ze niet gezien en hij heeft alles voorgesteld alsof er aan Amerikaanse zijde geen wolkje aan de lucht was. De Amerikanen hadden meer problemen dan wij voor hun sociale, kulturele en zelfs ekonomische politiek en ook voor hun jeugdbeleid. De socializatie is bij ons, goddank, veel verder doorgedreven dan in Amerika waar het individualisme van de pioniers nog altijd hoogtij viert. Stel u eens voor dat in 1971 Japan voedsel gestuurd heeft naar de werklozen in Seattle waar het laatste snufje op het | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
gebied van vliegtuigen wordt vervaardigd, nl. de Boeing. Geen mens kon dat in 1968 verwachten maar het is gebeurd. Met boeken als dat van Servan Schreiber, die onkritisch zijn, bereikt men een sensibilizatie die ongunstig kan werken. Daarom moet er een precizering komen en die precizering heb ik geleverd of gepoogd ze te leveren. Het boek van Servan Schreiber is nuttig geweest, maar het mocht voor Europa geen programma worden.
U schijnt er wel van overtuigd te zijn dat we in Europa gelukkiger leven dan in Amerika.
Ben ik ook. Wij hebben in Europa nooit willen leven om te werken maar wel gewerkt om te leven. In Amerika lijkt het wel eens andersom te gaan. Je hebt als Europeaan de indruk dat de Amerikanen werken als negers, ook de blanken, en dat ze leven als armen, ook de rijken. Onlangs verscheen een rapport waaruit bleek dat het aantal Amerikaanse onderzoekers in ons land toeneemt. Uit een eerste onderzoek blijkt dat de sterkste motivatie om hier te komen wonen in de levenssfeer ligt. Ze leven liever in Europa. Trouwens, ook het wegvloeien van Europees talent naar Amerika loopt terug.
Europa hoeft dus niet geamerikanizeerd te worden?
Wij kunnen sommige wenken wel ter harte nemen, b.v. de crossfertilisation, het samenwerken van universiteiten, industrie en administratie. Die les wil ik onmiddellijk overnemen. Maar ik ben niet bereid hun overdreven ekonomische motivatie en al te scherpe ekonomische kalkulatie over te nemen. Ik wil het menselijke ook in de ekonomische samenleving meer gerespekteerd zien.
Het essentiële punt blijft dus wel: we moeten de mens proberen gelukkig, te maken.
Dat is het! Servan Schreiber zegt: C'est une autre question, waarop wellicht geen antwoord kan worden gegeven. Dat is | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
het antwoord van een ingenieur, of alleszins van een ingenieur met zeer weinig aanleg om wat te filozoferen en in elk geval een kortzichtig antwoord. Trouwens, de Amerikaanse jeugd heeft al duidelijk geantwoord: denk maar aan de desertie, de drugs, de positie van de zwarten, vooral aan de geest van anarchie die onder de kleurlingen over de tieners komt.
U verdedigt nu wel de Europese levenswijze maar ik heb op de televisie u zich ooit eens smalend horen uitlaten over het devies van Luxemburg: Mir wolle bleibe wat wer sind. Is daar toch niet ergens het geluk mee gemoeid?
Ook de Ieren poneren dat: We want to keep our identity. Maar hoever kun je evolueren en je identiteit bewaren? Zijn wij, Vlamingen, nu nog wat we waren? Wat er uit de smeltkroes zal komen, weten we niet. Als Europa dooreengeschud zal zijn, als de interpenetratie een feit zal zijn, zal het resultaat er dan een zijn zoals in Amerika? Ik geloof het niet, maar ik geloof evenmin dat wij onveranderd en onaangeroerd zullen blijven. Dat kan niet. Wij hebben al een paar voorbeelden vlak bij ons: de kinderen van diverse nationaliteiten die op de Europese scholen zijn, staan ongecompliceerd tegenover elkaar, hun vorming is m.i. een sukses. Daartegenover staat het geval van de kinderen van de gastarbeiders dat een grote mislukking is, een aanfluiting voor de ekonomische groei die ze bij ons mede hebben bewerkstelligd.
Is daar toch niet het voorbeeld van Japan - dat u zelf citeert - waar dat land zijn mutatie op zichzelf maakt en Japans blijft? U schrijft: ‘Japan komt helemaal niet onder de indruk van het Amerikaanse management.’
De Japanner blijft inderdaad Japanner maar is een andere Japanner. Dat is wat ik bedoel. Zij maken inderdaad hun mutatie a.h.w. ter plaatse door. Maar laat mij u toch zeg- | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
gen dat de meisjes die rooms-katoliek opgevoed worden en een andere way of life hebben leren kennen, met geen traditionele Japanner meer trouwen. Ze blijven Japans, maar anders.
In de inleiding van ‘De Europese uitdaging’ schrijft u: ‘Men kan onze jongeren niet langer laten geloven dat zij heel hun leven in hetzelfde beroep en op dezelfde plaats hun brood zullen kunnen verdienen.’ Is dat niet het aanvaarden van het Amerikaans systeem?
Als je elke grotere mobiliteit een amerikanizering noemt, dan heb je gelijk. Maar je kunt m.i. niet naar een grotere Europese ruimte gaan en de mens van vroeger laten begaan. Je zou dat eigenlijk ook een europeanizering kunnen noemen, niet? Ook daar doet Japan niet mee want daar ‘vestigt men zich definitief en men eindigt zijn loopbaan waar men ze begon. De trouw aan eigen onderneming wordt zelfs tot cultus verheven, en met vaandels en bedrijfszangen aangewakkerd’.
Dat bewijst alleen dat er in het huis van het management blijkbaar vele woningen zijn.
In uw boek ‘De multinationale onderneming’ schrijft u dan weer: ‘De behoefte om hetzelfde werk op dezelfde plaats te blijven uitvoeren stijgt naargelang het inkomen toeneemt. Daar ligt wellicht de sterkste bondgenoot van de multinationale ondernemingen’ (blz. 151). Is er geen tegenspraak tussen de twee citaten of, met andere woorden, is de oplossing al niet gevonden? Het is juist dat hoe hoger het inkomen wordt, hoe minder de mens bereid is ergens anders te gaan werken. Zie de Turken die uit armoede overal willen gaan werken en de Italianen die het al minder graag doen. Om de mensen in hun eigen streek werk te verschaffen, is de multinationale onderne- | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
ming inderdaad de beste helper, want zij kan door de oprichting van nieuwe vestigingen in eigen streek gemakkelijker dan de uni-nationale onderneming werk verschaffen. Er zijn daar trouwens al veel voorbeelden van: voor Féluy werd een beroep gedaan op Shell, die een multinationale onderneming is; voor de Borinage o.m. op een groot aluminiumconcern. In de streek van Biella, vlak bij de Alpen, waar een grote rekonversie uit de wolnijverheid zich opdrong, was het Fiat.
Het is dus toch mogelijk werk in eigen streek te bezorgen. - U wijst er in uw inleiding op dat we leven in een tijd van struktuurhervormingen en mutaties. Dat is een goed, zegt u, want ekonomische vooruitgang en immobilisme zijn onverenigbaar. Maar wil u de zweep er niet te hard opleggen?
Dat is wat ik aan Servan Schreiber verwijt. Hij beweert dat we niets gedaan hebben, maar we hebben ons integendeel reeds heel wat mutaties opgelegd o.m. in de sektor van de landbouw, de steenkolen en de textiel. Zijn verwijt dat we zijn achtergebleven, is overdreven. Integendeel, we zijn m.i. nu gekomen aan de grens van de rekonversie-inspanningen die we ons voorlopig kunnen opleggen.
Nog eens dezelfde vraag: in hoever is het geluk van de mens ermee gediend? Een kleine boer die geen boer mag blijven?
Het is een kwestie van maat. Wij hechten meer belang aan de tijd dan de Aziaten, voor wie de tijd niet speelt. Maar voor de Amerikanen geldt alleen de tijd. Time is money. Wij zitten tussen de twee in. Wij zijn meer stabiel, onze opvatting is m.i. gezonder. Amerika beweegt te vlug, Oost-Europa beweegt minder, vóór het kommunisme bewoog Azië bijna niet. Jij zit natuurlijk in je achterhoofd nog met dat devies van Luxemburg: We willen blijven wat we zijn. Jij vat het anders op dan ik, dat is alles. Ik heb er de nadruk op willen leggen dat men kan en moet veranderen en toch zichzelf blijven. | |||||||
[pagina 242]
| |||||||
Niet veranderen is geen ideaal, verdomme! Mijn leuze is: Klim en blijf trouw.
Laten we het gesprek dan opnieuw op Europees niveau plaatsen. Welke zijn de moeilijkste opgaven waarvoor Europa nog staat? Het zijn toch geen louter ekonomische.
De politieke opgave allereerst en die brengt ons dan terug bij de vraag die we al behandeld hebben: Welke vorm zal Europa aannemen? Antwoord: Wij weten het niet. De tweede moeilijkheid is de militaire situatie. Wij kunnen ons niet verdedigen omdat we de inspanning niet willen doen: met of zonder Europese eenheid. We willen de inspanning niet doen omdat we ons niet bedreigd voelen. We voelen ons niet bedreigd omdat we vertrouwen hebben in de Amerikanen en daarmee is de vicieuze cirkel gesloten. Vandaar dat de Amerikanen zeggen: Let us share the burden, laten we de last delen.
De politieke uitbouw van de Europese Gemeenschap zal gepaard gaan met beperkingen van de nationale autonomie. Dat brengt vooral een gevaar mee voor de kleinere Europese naties.
Het is integendeel de enige manier voor de kleinere naties om nog iets te zeggen te hebben. Anders wordt het een direktorium van de groten dat alles beslist en dan hebben de kleinen helemaal niets meer in de pap te brokkelen. Er zijn maar twee oplossingen. Ofwel maken we een afspraak en zeggen we: Ziehier hoe we onze gemeenschap zullen besturen. In dat geval moeten de kleine landen zien dat ze in de federatie aan hun trekken komen. Ofwel geschiedt het bestuur van de gemeenschap eenstemmig en dat wordt dan een klucht. Je kent de uitspraak van Sacha Guitry: ‘Tous les hommes sont égaux mais les uns sont un peu plus égaux que les autres.’ Dat gaat trouwens terug op een Engelse uitspraak: ‘All animals are equal but some animals are | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
more equal than others.’ In dat geval dringen de groten de oplossing aan de kleinen op. De federatie is de beste oplossing, maar tevens de moeilijkste, omdat ze vanwege de groten een offer vraagt dat ze niet moeten brengen als ze het probleem doodzwijgen. De kleinen hebben meer belang bij een spoedig federaal debat dan de groten.
Het valt op dat de Europese ekonoom die u bent, de meest diverse statistieken aanhaalt en prognoses maakt en daarbij kontinenten en landen citeert als Europa, Amerika, Engeland en zelfs Japan maar vrijwel nooit Rusland of China.
We hebben over die landen weinig statistieken. Als we er hebben, zijn ze veelal niet vergelijkbaar en in sommige gevallen ook niet betrouwbaar. Bij het bepalen van het bruto nationaal inkomen b.v. houden de Sovjets helemaal geen rekening met bepaalde diensten.
Rusland speelt toch een rol in het Europese kontinent?
De internationale handel speelt onder ons, helaas, nog geen grote rol, maar dit kan verbeteren en we moeten er naar streven.
Ziet u in de toekomst meer samenwerking tussen Oost en West?
Jawel, maar heel geleidelijk. De Oosteuropese landen zoeken meer kontakt met ons. Een belangrijke reden van de Tsjechische opstand van 1968 was het feit dat de Tsjechen het beu waren zich door de Sovjets te laten exploiteren. Zij moeten hun waren in Rusland tegen lagere prijzen verkopen dan ze op de wereldmarkt kunnen krijgen en wat ze in Rusland kopen, moeten ze duurder betalen dan op de wereldmarkt. Die landen hebben alle belang bij meer handel met West-Europa. | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
Waarom heeft P.W. Segers in uw boek een speciaal ‘Nawoord’ geschreven?
Omdat ik niet zag hoe wij de militaire autonomie van Europa moeten oplossen. Daarom heb ik hem het probleem voorgelegd in zijn hoedanigheid van minister van Landsverdediging die tevens goed van de Natoproblemen op de hoogte was. Hij ziet het in een solidaire houding in het Atlantisch Pakt. We moeten onze eigen positie versterken maar toch in Natoverband blijven. Ik zie op termijn wel een eigen oplossing voor het politieke probleem in Europa maar niet voor het militaire. Wij kunnen van Europa overigens geen natie maken in de traditionele betekenis want dan moeten we een gemeenschappelijke sokkel hebben voor de militaire, sociale, kulturele, ekonomische aktie enz. Voor de ekonomie hebben we voortaan de gemeenschap van de negen. Voor het militaire hebben we de Atlantische Gemeenschap waarin twee kontinenten samengaan. Voor de kultuur kun je er Zwitserland en Zweden niet buiten laten. Voor het monetaire is Japan erbij. We zullen dus verschillende sokkels hebben voor onze verschillende akkoorden. Een natie had altijd één en dezelfde sokkel voor al het communautaire, voor al het kollektieve en die werd dan opgehemeld en tot een myte verheven. Die tijd is voorbij.
U hebt uw boek ‘De Europese uitdaging’ opgedragen aan de vrouw, ‘in erkenning van haar onschatbare bijdrage tot de Europese levenswijze’. Wil u dat even toelichten?
De oorsprong van mijn indruk ligt in San Antonio in Texas. Ik heb daar jaren geleden een voordracht gehouden voor de lokale Rotary Club. In mijn gehoor bevonden zich een twaalftal officieren van het nabijgelegen kamp van Fort Worth, en ik vroeg me tijdens mijn toespraak al maar door af waarom zoveel officieren belang stelden in een uiteenzet- | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
ting die dan toch voornamelijk ekonomisch was. Na de voordracht heb ik het begrepen. Toen ze zich voorstelden, bleken ze allemaal met een Belgische te zijn getrouwd en ze zegden mij hoe gelukkig ze waren. Wij hadden de beste vrouwen van de wereld! Ik geloof het ook, of liever, te San Antonio ben ik er in gaan geloven en dat geloof is sindsdien bijgebleven en zelfs verdiept. Onze vrouwen zijn de meest evenwichtige, geloof ik. Ze zijn niet te slaafs en ook niet te autoritair. Ze verdwijnen niet in de personaliteit van de man als de Aziatische en ze zijn niet autoritair als de Noordamerikaanse. Ze zijn lieftallig. Ze zijn gewillig maar ze laten zich toch ook niet doen. Ze hebben persoonlijkheid en vragen toch niet te veel van de man. De Japanse vrouw telt niet mee en gelooft zelf niet dat ze ooit kan meetellen. Ze heeft trouwens niet de minste idee van gelijkheid met de man. De Amerikaanse vrouw daarentegen is in mijn ogen vaak te zelfstandig, te autoritair. In Amerika en in Azië liggen de twee extremen. Alleen in Noordwest-Europa zijn de relaties tussen man en vrouw tamelijk evenwichtig. Het is ook niet zo in Spanje, ook niet in Zuid-Italië waar de vrouw al wat Afrikaans wordt. De manier waarop vooral de Westeuropese vrouw haar plaats gezocht en gevonden heeft in het gezin en in de maatschappij, is een enorme bijdrage tot de Europese levenswijze.
Vorig jaar liet u een nieuw boek verschijnen dat we al een paar keren hebben vermeld: ‘De multinationale onderneming’. Dat is heel wat technischer dan uw ‘Europese uitdaging’ die je, op de cijfers na, leest als een roman. Als ik het goed begrepen heb, neemt het zakenleven een wereld-formaat aan.
Eigenlijk sluit het toch aan bij het eerste boek: onze grote zaken zijn te klein. De buitenlandse direkte investeringen gaan alleen naar enkele sektoren en uitsluitend naar grote ondernemingen. De zgn. Amerikaanse invasie is een sterke | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
selektieve invasie. Het gevolg daarvan is dat 1/3 van onze ondernemingen van 500 werknemers in buitenlandse handen is; voor 40 % in Amerikaanse, voor de rest in Duitse, Zweedse, Zwitserse, Engelse. Je moet dit nu goed begrijpen. In het eerste boek heb ik getoond dat Europa krediteur is van Amerika, want wat zijn Eurodollars anders dan schuldvorderingen op Amerikaanse banken? Daaruit ontstaat een eigenaardige situatie. Wij hebben banktegoeden in Amerika en met dat geld van ons, dat daar op hun banken staat, kopen de Amerikanen onze bedrijven op. Dat is het financieel masochisme waarop ik gewezen heb: wij worden met ons eigen geld opgekocht! Dat gebeurt omdat onze grote ondernemingen te klein zijn om zelf hun zaken te beredderen. Er is daar maar één oplossing voor: onze ondernemingen moeten tot grotere dimensies uitgroeien en daarop heb ik de aandacht willen vestigen, omdat men te vaak onze grote ondernemingen al te groot vindt.
U houdt van onverwachte en frappante vergelijkingen. Zo brengt u er in de inleiding Alexander de Grote bij te pas.
Ik heb daarmee klaar willen maken dat de wereldmarkt, en in een zekere mate de wereldmacht, nu in handen van de multinationale onderneming is. Alexander de Grote zou in deze tijd niet meer met geweld Klein-Azië veroveren. Hij zou eenvoudig twee holdings oprichten en de verovering van daar uit ondernemen. Het voorbeeld van de I.T.T. in Chili is daar. Het is goddank niet gelukt. Het meest typische voorbeeld blijft de rol van International Fruit in Guatemala, bij de opstand tegen de regering van president Arbenz. Toen hogere officieren de president lieten weten dat ingeval het legertje dat over de grens door bannelingen en vreemde huurlingen bijeengeraapt was, het land zou binnenvallen, ze de wapens niet zouden opnemen, dan geloofde geen zinnig mens dat achter deze houding niet de dollars | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
van de United Fruits werkzaam waren. Het gevolg was dat Arbenz gedwongen werd zijn ambt neer te leggen. Het is een van de meest cynische zegepralen van het internationale grote kapitaal op de demokratie van een klein land.
Dat zou ons dus ook te wachten kunnen staan?
Men kan zich inderdaad afvragen in hoeverre België nog volstrekt onafhankelijk zal zijn als 100 % van onze grote ondernemingen in de handen van buitenlands kapitaal zou zijn. Maar er is een oplossing. In de Europese Gemeenschap moet een statuut komen van de multinationale onderneming, dat het primaat van het politieke herstelt in afwachting, dat we komen tot een wereldstatuut van de multinationale onderneming, waarin de politiek boven het ekonomische komt te staan, want van het multinationale zakenleven komen we nooit meer terug. Dat is definitief het formaat van het zakenleven. De vraag is: wie zal er meester blijven: de politieke demokratie of business? Zelfs ik, die een grote eerbied voor het zakenleven heb, aarzel geen ogenblik: de politiek moet de baas blijven, ook boven de vakbonden trouwens. De beste zin van heel mijn boek staat als motto vooraan: ‘Ondernemers aller landen, integreert’, met als toelichting: ‘Impliciet aanhangsel bij de verdragen van Bretton Woods, Havana en Rome’. Al onze ondernemingen zijn aan het integreren.
De hegemonie van het nationale en internationale grote kapitaal brokkelt af en een nieuwe grote macht lost ze af, zegt u, de grote nijverheid. Volgen de mensen? Volgen de vakbonden?
De vakbonden volgen niet. Ze slagen er niet in hun integratie te realizeren en blijven derhalve te uni-nationaal. Dat is geen sociaal tegenwicht. Wij hebben de sociale vooruitgang gerealizeerd in samenwerking tussen ondernemers en vak- | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
bonden. Op die manier hebben we de ekonomische vooruitgang in sociale vooruitgang omgezet. Welnu, de tegenhanger voor de multinationale ondernemingen kan de uni-nationale vakbond niet zijn. De vakbonden moeten ook multinationaal worden maar ze zijn daar nog niet rijp voor. Als de Engelse havens in staking gaan, dan verklaren de Rotterdamse havenarbeiders zich in ontroerende termen en mooie woorden solidair, maar ze staken niet.
Zal die integratie er komen?
Ze moet er komen. Als de vakbonden daarin niet slagen, zal dat het begin zijn van hun achteruitgang. Gelukkig zijn de perspektieven op dit vlak sinds het Kongres van de Wereld-federatie van de Arbeid te Luxemburg en van de Vrije Vakbonden in Londen in de zomer van 1972 wat gunstiger geworden.
Ik lees over u in ‘Spécial’, 24 maart 1971: ‘Zijn enigszins vooruitstrevende ideeën over taaltoestanden hebben nochtans menigmaal enige malaise doen ontstaan in de politieke en ekonomische milieus.’ Waarop wordt gealludeerd?
Ik meen te weten waarop dit weekblad zinspeelt. Jaren geleden ben ik een konferentie voor de bij de E.E.G. geakkrediteerde pers met een inleiding in het Nederlands begonnen, waarin ik eerst zei dat ik ze in het Frans zou overdoen. Dat was nog nooit gebeurd en Le Soir heeft er mij een veeg uit de pan voor gegeven: Coppé uit Luxemburg wil een oude traditie hier te Brussel omverwerpen. Ik wil er bij deze gelegenheid dit aan toevoegen: de Vlamingen zijn in Europa niet goed gezien. We zijn op Europees vlak niet populair want men begrijpt in Europa onze strijd niet. Men ziet niet dat onze strijd ook een sociale en een kulturele strijd is. Men heeft de indruk dat een klein taaltje zich uit pretentie en uit een frustratiecomplex tegen een grote taal wil opstellen. Het enige land dat in hetzelfde geval | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
verkeert, is Ierland. De Ieren komen pas bij de Zes en hebben het niet eens aangedurfd om hun taal te laten gelden. Ze stellen zich tevreden met twee zinnen in het Iers, maar vroeg of laat zullen ze voor dezelfde problemen staan en dan zullen ze aan onze zijde komen. De grootste moeilijkheid voor ons is dat de Nederlanders, die zich niet bedreigd voelen, de taalgevoeligheid aan de Vlamingen overlaten. Stel je voor dat Zwitserland in de Gemeenschap komt en dat de Italiaanssprekende Zwitsers het gelijke recht van het Italiaans in Europa zouden verdedigen, daar waar de Italianen Engels zouden spreken. Ik heb 20 jaar in die positie gestaan en ik geef toe dat voor de Franstalige opinie in ons land dit wel eigenaardig kan lijken.
Ik heb er natuurlijk mijn auteurs op nagelezen en het weekblad ‘Pan’, dat vaak de mensen non-conformistisch doorlicht, heeft eens van u geschreven: ‘Eigenzinnig, wisselvallig, spelbreker maar koppig en alles bij elkaar genomen zeer bevoegd.’ Herkent u zich in die uitspraak?
Wisselvallig zeker niet. Klopt dan ook niet meer met koppig. Spelbreker? Ik heb inderdaad de rust en de vrede, die de Franstaligen lief was, verstoord door de rechten van het Nederlands te laten gelden, maar ik heb het altijd taktvol gedaan, of dat tenminste geprobeerd. Wat bevoegd betreft, daar kan ik me natuurlijk niet over uitspreken.
Is cynisme een eigenschap van u? Ik citeer een zin uit ‘De multinationale onderneming’: ‘Mannen worden bemind om hun persoonlijkheid, vrouwen om hun schoonheid, maar landen worden bemind of tenminste gewaardeerd terwille van het overschot op hun lopende betalingsbalans.’
Dat is een wijsheid die op de realiteit steunt. Ik was met mijn vrouw in Turkije en Iran op reis. De autochtonen hoorden ons af en toe ja en neen zeggen en leidden daaruit | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
af dat we Duitsers waren. Ze waren dan ook biezonder vriendelijk en ik heb toen gedacht: ze denken dat wij exporteerbaar kapitaal hebben, want Duitsland heeft kapitaal te beleggen in het buitenland en ze wensen bij voorbaat hun sympatie te bewijzen voor het geval dat er een industriële vestiging van komt.
Ik doe een laatste poging om een karakteristiek op u te zetten en ik ontleen ze aan ‘Knack’ waarin Guido Naets schreef over uw boek: ‘Het heeft een soliede wetenschappelijke basis en er zit fantazie in.’
Ik heb mezelf nooit zo vriendelijk horen karakterizeren. Je verwacht normaal van een Vlaming dat hij een studie ernstig probeert te doen. Fantazie komt wellicht bij ekonomen minder voor. Als ik die werkelijk zou hebben, zou ik daar toch blij mee zijn.
Een man tussen droom en daad?
Dat zijn inderdaad mijn spanningen: droom en daad. Dat brengt mij terug naar mijn studententijd waar over dit soort problemen in het begin van de jaren dertig sterk gedebatteerd werd. En dan, wat ik nooit vergeet: Klim en blijf trouw!
Uitzending: 12 februari 1973. Een tweede deel werd uitgezonden op 27 augustus 1973 onder de titel Van de Europese uitdaging tot de multinationale onderneming. |
|