| |
| |
| |
Dr. A.A.A. Terruwe
Vossenlaan 1, Nijmegen (Nederland)
Mag ik u een mysterieuze vrouw noemen? U geniet een ruime bekendheid maar details over uw leven zijn schaars te vinden.
U moet gewoon aannemen dat er niet over gesproken wordt. Een zenuwarts is door de aard van zijn beroep tot een zekere diskretie gehouden.
Dat kan toch niet slaan op uw streek van herkomst of op uw voornaam?
Met de drie A's voor mijn naam had u wellicht kunnen raden dat Anne erbij was en dat is ook mijn eerste voornaam. Verder kan ik nog wel vertellen dat ik een Brabantse ben en dat ik in die provincie lagere school en gymnasium B heb gedaan.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Ik heb een broer die priester is. Mijn broer werkt nu in Frankrijk. Tot onze grote vreugde hebben we ook nog twee pleegzusjes gehad. Ze zijn beiden gehuwd.
| |
| |
Wie van uw ouders heeft u het sterkst gemerkt?
Ik heb het meest het karakter van mijn vader, zegt men. Zo hoort het ook: dochters lijken meestal op hun vader.
Het klimaat van de jeugd merkt vaak voor het hele leven. Heeft er iets of iemand in die tijd invloed op u gehad?
Ik was laatst met mijn broer in Parijs waar we wat inkopen hebben gedaan, o.m. speelgoed gekocht. Toen zei mijn broer ineens: Vind jij ook dat wij zo'n heerlijke jeugd hebben gehad? - Hé, zei ik, vind jij dat ook? - En dat is ook zo. Wij zijn grote mensenliefhebbers geworden, geloof ik, omdat onze ouders ons naar de mensen toe brachten. Er is ook haast geen dier, dat in huis houdbaar is, dat wij thuis niet gehad hebben: honden, poesen, vogels, marmotjes, egels. Ook dat heeft een rol gespeeld omdat we al jong de natuur leerden bewonderen. Moeder nam ons veel mee naar buiten.
*
Als dr. Terruwe het even rustig kan hebben, dan verblijft ze in het ouderlijk huis dat ze in zijn oude toestand heeft bewaard. Het staat in Deurne in Nederlands Noord-Brabant, de Peel van Antoon Coolen. Het huis werd gebouwd in 1910 en achteraan is er een mooi park met majestueuze bomen.
De wetten van de gastvrijheid worden in ere gehouden door twee verpleegsters, die van de Brabantse koffietafel werk hebben gemaakt. De huishoudster Riek is hier al dertig jaar in huis: zij heeft een zwak voor de tamme kauw Guillaume en voor de speelse hond Donald.
Dit ruime vertrek wordt hier in huis de serrekamer genoemd. Er staan overal bloemen maar het meest opvallend is toch de grote kruik met zonnebloemen, waarvoor dr. Terruwe een uitgesproken voorkeur heeft. Aan de wand hangt
| |
| |
een jeugdportret van de gastvrouw toen ze zeven jaar was en haar broer zes.
In de zitkamer staat op de tafel een grote kaars, die dr. Terruwe ten geschenke kreeg na de toespraak die ze onlangs heeft gehouden in de katedraal van Den Bosch. Voor de ikoon aan de wand brandt dag en nacht licht.
*
Ik voel me op veiliger grond als ik zeg dat u zenuwarts bent, want die inlichting vermeldt elke bron. U behaalde uw medische graad aan de universiteit van Utrecht.
Na het gymnasium B ben ik inderdaad medicijnen gaan studeren: eerst kandidaats, dan doctoraat en na het staatseksamen-arts was ik dokter. Daarnaast had ik het geluk volop in de studentenbeweging te staan: ik heb o.a. twee keer het voorrecht gehad preses te zijn geweest van de vrouwelijke studentenvereniging van Veritas.
U hebt vrij vroeg een specializatie gekozen.
Ik had van het begin af een grote belangstelling voor psychiatrie en een hevige ambitie ook. Maar we leefden toen nog in een tijd van bepaalde ascese: we dachten dat het moeilijke alleen goed was en dat het aangename niet deugdzaam was. Toen ik op de kollegebanken zat, dacht ik wel eens: psychiater kun je nooit worden, want dat zou zijn alsof je niet werkte.
Toen ik afgestudeerd was, heb ik een half jaar geopereerd. Ik wist dat ik geen chirurg zou worden, want ik had daar zo'n aversie tegen, dat ik zuchtte als ik de portier hoorde bellen. Dat is mij als zenuwarts nooit overkomen: ik heb tot nu toe nooit een sekonde met tegenzin in mijn spreekkamer gezeten. Ik vind het trouwens waardeloos je best te doen in een vak waarvoor je niets voelt; dan speel je het vak en dat is niets voor mij. Ik heb die stelregel ook in mijn
| |
| |
praktijk toegepast: ik behandel alleen mensen van wie ik houden kan, tegenover wie ik putten kan uit affektiviteit. Daarom werk ik zo makkelijk, denk ik.
Uw specializatie is psychiatrie en neurologie. Het zou voor dit gesprek wel nuttig kunnen zijn dat u de twee woorden even toelicht.
In Nederland is in de vorming van de zenuwarts verdiskonteerd dat men psychiatrie en neurologie studeert. Psychiatrie is de geneeskunde die meer te maken heeft met het psychisch leven, met het denken en het voelen. Neurologie heeft meer te maken met wat primair lichamelijk is, met de zenuwziekten als u wilt. Dat zijn nog niet zo heel lang aparte specializaties. De psychiatrie is heel lang een onderdeel geweest van de interne geneeskunde, wat in de oudere handboeken nog te konstateren is. Men is eerst langzaam gaan afzonderen: je bent pas zenuwarts als je geregistreerd wordt in het specialistenregister. Dat betekent dan: mijn hoogleraren zijn mijn garantie, zij staan voor mij in. Er is dan nog een superspecializatie en dat is de psychoterapie. Ik heb me nu in mijn vestiging gedistantieerd van de psychiatrie en de neurologie: ik doe alleen psychoterapie. Bij mij komen alleen in aanleg gezonde mensen.
Hoe weet u dan dat u in aanleg gezonde mensen voor u ziet? Zijn de psychiatrie en de neurologie hiervoor toch niet noodzakelijk? En u heeft er zich van gedistantieerd?
Ik zei: ik heb er mij in mijn vestiging van gedistantieerd. Dat betekent dat ik alleen bepaalde mensen in behandeling neem. Ik gebruik daarbij wel degelijk mijn psychiatrische en neurologische kennis. Ik wil me echter niet op ieder terrein daarvan begeven, ofschoon ik in beide gebieden mijn opleiding heb gehad. En dit komt mij zeer van pas. Ik zal u dit trachten uiteen te zetten.
Als ik de mensen in de spreekkamer ontvang, spreek ik
| |
| |
met ze en probeer een diagnose te maken. Om mezelf te checken, wil ik nooit lange analyses van de huisarts vóóraf lezen. Ik maak mijn analyse mede door lichamelijke onderzoeken. Dan krijg ik bevestiging van mijn diagnose of wordt mijn twijfel weggenomen. Ik ben biezonder dankbaar dat ik een opvoeding tot arts heb gehad want die dient mij in grote mate: bij mijn diagnose vind ik veel adstruktie, veel staving dus, in de lichamelijke gesteldheid van de mens. Mijn aandacht gaat niet alleen uit naar de habitus, de uiterlijke houding of het gedrag, maar ook naar het centraal zenuwstelsel, wat ik nakijk met reflexhamer, speld en lamp. Terwijl ik aan mijn proefschrift werkte, is me langzaam duidelijk geworden dat ik, steunend op dat reflexenbeeld, kan komen tot de waarneming of ik met aangeboren afwijking of verkregen afwijking te doen heb, of ik te doen heb met een mens die een gevoelsleven heeft dat moeilijk of gemakkelijk door de rede kan worden geleid.
Prof. Prick heeft me al verschillende keren aangespoord dit door mij gekonstateerde wat uitvoeriger te publiceren, maar andere zaken hebben me in dit opzicht tegengehouden: ik heb er gewoon geen tijd voor gehad tot nu toe. In de Amerikaanse uitgave van mijn tesis heb ik de teorie wel nog verder uitgewerkt. Dat reflexenbeeld is van belang omdat het iets kan zeggen over de aanleg, het gevoel en het verstand van de patiënt, over heel zijn psychosomatisch zijn. Ten tweede kan het ook iets meedelen over de prognose van een afwijking.
U heb uw specializatie psychiatrie en neurologie gedaan bij prof. dr. H.C. Rümke. Heeft u nog verdere studies gedaan?
Ja, ik ben in de psychiatrie leerling van prof. Rümke en van dr. Janssens, de leerling van prof. Jelgersma, de vader van de psychiatrie in Nederland wat de psycho-analyse betreft, zo mag men geloof ik zeggen. Mijn neurologie deed
| |
| |
ik in Nijmegen bij prof. Prick, uit de school van prof. Brouwer. Mijn tesis heb ik gemaakt bij prof. Carp in Leiden.
U promoveerde inderdaad in Leiden op de tesis ‘De neurose in het licht der rationele psychologie’. Dat was in 1949. Ze verscheen later in boekvorm en er kwam ook een Amerikaanse uitgave van tot stand. Kunt u de stelling en het nieuwe bondig aangeven?
Ik ben in deze richting gekomen omdat ik op zeker moment niet klaar kwam met de terapieën die ik hanteerde en die alle Freudiaans, Jungiaans en Adleriaans waren gericht. Prof. Duynstee en een groep psychiaters hielden zich toen bezig met filozofische psychologie. Ik heb toen aan prof. Duynstee gezegd: Ik geloof dat ik met het vak ophoud. Ik ga liever stoepen schrobben, want ik vind dat ik mijn patiënten bedrieg en mezelf ook. Ik kan ze niet beter maken. - Professor Duynstee antwoordde me toen: Ik heb een artikel geschreven waarin ik probeer na te gaan in hoeverre een psychiater als katoliek het Freudianisme kan houden. De verklaring van de verdringing, zoals Freud die stelt, beschouwt hij daarin uit tomistisch standpunt. Zo gaf hij aan de katolieke Kerk tegenargumenten tegen de stelling van Freud, die zegt dat neurose het gevolg is van de moraal.
Feitelijk is dit artikel een meesterlijke vondst, weergevend m.n. dat de neurose een ‘ziekte’ is door de wanorde: dat het gevoel niet geleid wordt door de rede - zoals normaal en gezond is -, maar dat het ene gevoel wordt weggeduwd door het andere gevoel en dit is wanorde en maakt ziek. B.v. een seksueel gevoel weggeduwd door angst, of angst weggeduwd door de gevoelsenergie.
Toen ik dit had gezien van prof. Duynstee, heb ik nieuwe visies op het wezen van de neurose gekregen en kreeg ik de kausale terapie ook beter in de hand.
Langzamerhand heb ik zelfs een nieuw ziektebeeld ontdekt: de energieneurose, en ik ben ook gekomen tot een
| |
| |
nieuwe indeling van de ziekten van de neurosen. Vroeger sprak men van psychastenie, hysterische neurose en dwangneurose. Toen ik had gezien dat ik te maken had met verdringende driften en met verdrongen driften, zag ik dat, als de verdrongen drift het wint van de verdringende drift, men hysterische neurose krijgt. Als de verdringende drift het wint van de verdrongen drift, krijgt men dwangneurose. In het fenotypische beeld zie je welke passie wint. - Onder fenotype verstaan we in de psychologie alle naar buiten tredende eigenschappen en kenmerken van een levend wezen, zowel de geërfde als de door het milieu gevormde. - We zien dus in het uiterlijke beeld welke passie het wint. Wint de verdrongen passie, zoals in de hysterische neurose, dan ontglipt deze langs andere wegen, lichamelijke of psychische. U kunt dan b.v. een lichamelijke verlamming krijgen of gewaarwordingen van sensorische aard: prikkelingen of gevoelloosheid. Men kan b.v. ook psychische bewustzijnsvernauwing en verwardheid krijgen.
Wint de verdringende passie, zoals in de dwangneurose, dan ziet men in het uitwendig beeld de verdringende passie naar voren treden, b.v. de angst - dit heb ik de angstneurose genoemd - of de energie, die ik energieneurose heb genoemd. Het kan ook zijn dat de angst het lustgevoel verdringt en dat de energie weer de angst eronder houdt: dit is de door energie gecamoufleerde angstneurose.
De vraag welke passies verdrongen worden of welke vedringen, heeft vooral ook te maken met de aanleg van de betrokken mens. Het is in dit opzicht de struktuur van het gevoel, maar ook het verstand en met name de mogelijkheid van inwerking van het verstand in het gevoelsleven. Dit laatste is een kwestie van aanleg van het verstand én het gevoel, maar ook van leeftijd, groei en eruditie.
In het algemeen vindt men hysterische neurose bij de verstandelijk en gevoelsmatig minder begaafden. De dwangneurose is de ziekte der begaafden, de begaafden zowel ver- | |
| |
standelijk als gevoelsmatig. De door energie gecamoufleerde angstneurose is in dit opzicht het stigma van hoge begaafdheid van beiden.
In dit opzicht zou men kunnen zeggen dat de dwangneurosen voor de menselijke begaafdheid een duidelijk kenteken zijn: alleen de crême de la crême komt hiervoor in aanmerking.
Mensen vragen dikwijls of neurose erfelijk is. Men moet hierop ja zeggen zonder ervan te schrikken, want wat men erft, zijn het goede intellekt en de goede aanleg van het gevoelsleven: dit is rijk, diep en gedifferentieerd.
Verdringingsneurose is dus een goed visitekaartje voor je menszijn, als ik het goed begrijp. Maar hoe kwam u er achter dat uw vernieuwde inzichten juist waren? Werden zij in uw praktijk bevestigd en gestaafd?
Ja, en ik zal u zeggen hoe. En tevens hoe de mensen mij wederom langzamerhand iets geheel nieuws leerden ontdekken.
Om te beginnen: ik kende dus de verdringingsneurose, maar ik had aan de hele groep een andere indeling gegeven en ik ben dus een meer kausale terapie gaan toepassen. Ik zag dat die mensen beter werden en ik vroeg me af: hoe komt dat? Ik wist niet hóe ik het deed en als het mij gevraagd werd, moest ik antwoorden: Ik weet het niet. Dan zeiden ze: Maak dat de duivel wijs.
Toen ben ik er door mensen toe gekomen te zien wat er gebeurde. Het was in de tijd toen Rodin in de mode was en de mensen zonden mij kaarten van Rodin waarop la main de Dieu stond afgebeeld en ze schreven erbij: Dit doet u nu met mij, dokter. Zo hebt u me beter gemaakt.
Op een goede dag nu kreeg ik een meisje te behandelen dat biezonder intelligent was - ze was doctoranda in de wis- en natuurkunde - maar met een uitgesproken infantiel gebleven gevoelsleven. Infantiel is dus kinderlijk, hoe- | |
| |
wel én lichamelijk én verstandelijk volwassen. Ze was zeer angstig en ik had als diagnose gesteld: dwangneurose, de door energie gecamoufleerde angstneurose. Ik kon niettegenstaande al mijn pogingen in die richting niet het verdringingsmechanisme ontdekken en er kwam vrijwel geen verandering in haar toestand. De patiënte zei me dan eens: Dokter, wat u denkt, heb ik niet. Het is wat anders. - De gewone reaktie van de zenuwarts in zo'n geval was: dat meisje is doodziek. - Dan zei ze weer: Al wat u doet, raakt me niet. Ik zit hier al een half jaar bij u op de kommode en steek mijn armpjes naar u uit, maar u reageert niet. Ik zit in het gras, maar u kijkt niet eens als ik roep.
Ze heeft me dat een half jaar gezegd, maar het drong niet tot mij door wat ze bedoelde. Dat was misschien ook een gevolg van de mentaliteit van de arts; wij denken soms te snel dat we het weten. - Na een half jaar is het meisje weggegaan en ik heb ze toen niet meer weergezien. Toen ze wegging, zei ze: U hebt me niet geholpen. Ik hoop dat u nog leren zult wat het is, zodat u andere mensen kunt helpen. - Ik bleef daarover nadenken en langzaam groeide mijn begrip: dat meisje voelde zich als een kind en had alleen behoefte aan moederlijke tederheid en warmte; want zij had een nuchtere, zakelijke moeder gehad.
Op een andere dag vind ik een briefje in de bus vanwege een moeder van een groot gezin, wier man een belangrijke positie had in het leven. Op dat briefje stond: Lieve dokter, ik wil van u zo graag een popje. - Ik dacht: wat is dat weer? Ik zei haar tenslotte: De eerste keer dat ik weer wegga - van tijd tot tijd neem ik een week vrij - breng ik een pop voor u mee. - Nee, nee, zei ze, ik zou ze nu graag hebben. - Ik doe wat ze verlangt en bezorg haar een pop. Dan vraagt ze me: Wat zullen we aan mijn man zeggen? - Wel, zei ik, als hij het niet begrijpt dan zullen we het hem eenvoudig uitleggen. - Maar die man heeft dat prachtig verstaan en heeft erop ingehaakt. Hij bracht een jurkje mee
| |
| |
voor die pop, maakte er een box voor en deed alsof de aanwezigheid van die pop een absoluut natuurlijk element was in hun leven. De vrouw, die met haar moedergevoelens was achtergebleven, heeft op die manier haar gevoelens kunnen ontwikkelen en bijwerken en is volledig normaal gaan voelen. Het is nu een prachtig huwelijk.
Dus de ervaring, eigenlijk, de mensen zelf leerden u dat u op het goede pad was. Wat was het wederom nieuwe?
Dat ik iemand niet beter kon maken langs deze weg: dat meisje; en dat ik die vrouw wel beter kon maken. Ik ging mij afvragen of er niet een lacune was in de leer over de neurosen. Dat bracht me op het verband met een frustratie, van een gevoel dat niet werd gedwarsboomd, maar toch ziekmakend was. Ik behandel dat probleem in mijn boek De frustratieneurose. Dat is het beeld waar men te maken heeft met een normaal ontwikkeld lichaam en verstand, maar waar men in het gevoelsleven ergens is blijven staan. Dat gevoelsleven moet tóch ontwikkeld worden. Men moet opnieuw beginnen op het punt waar men was blijven staan. Dat was in het geval van de vrouw met het popje; dat is ook vaak het geval bij vaders die met een treintje spelen.
Dat is zoiets als een nieuwe geboorte maar dan bij een volwassene.
U zegt dat zeer juist. Dit is te begrijpen, als u er vooral goed aan denkt dat het hier over het gevoelsleven gaat.
In het begin is de baby op niets geordend. Instinktief heeft hij behoefte aan voedsel, maar evenzeer aan de ervaring dat hij niet alleen is. In de aanvang kan hij dat alleen door de tastzin ervaren omdat die zich het eerst ontwikkelt. Daarom is de borstvoeding ook zo belangrijk. Niet zozeer vanwege het voedsel, maar voor de ontwikkeling van het veiligheidsgevoel en in het algemeen van de affektiviteit van het kind,
| |
| |
dus om psychische redenen. Ik heb dat beschreven in het NWK-tijdschrift Het Kind, ik meen nr. 2 van dit jaar.
Later komen de andere zintuigen erbij: dan b.v. wordt de baby gevoelig voor de menselijke stem. Hij hoort een liefdevolle stem, hij ziet een liefdevolle blik en het weldadig gevoel dat hij daardoor ondergaat, uit zich in een lach. Frederik van Eeden heeft dat al vastgelegd in een vers van zijn gedicht Toen ons kindje glimlachte van 1906: ‘Hij lachte zelf, en was niet eenzaam meer.’
Verder gaat dan de evolutie normaal: het kind krijgt een speelgoedkonijntje, een beertje, een popje. Die noemt het kind stout of zoet wanneer het kind dat wil. Het ordent ze naar zichzelf, zoals dit in het leven gebeurt door de weerhoudende liefde van de ander. Maar het kind gaat daar toch aan open, want in het beertje of het popje beleeft het zichzelf: ‘Beertje zegt: kindje niet bang zijn’, zo zegt het bij voorbeeld.
Als het kind volwassen begint te worden, groeit ook de ordening in horizontale richting.
Ik onderscheid twee vormen van liefde en dat is schenken en ontvangen. De ene schenkt. De ouders b.v. schenken en dat is de onbaatzuchtige liefde. Het kind ontvangt en is er blij mee. Het behoeft er niet dankbaar voor te zijn. Het schenkt de ouders wel vreugde, maar dit is nog pas een passief schenken. Het is immers zelfs nog slechts een passief ontvangen.
Nog later dan komt de liefde die reciproque wordt, die wederkerig is: dat is de aktief-schenkende liefde en de aktief-ontvangende liefde. Eerst wanneer de mens zóver is, kan men hem volwassen gaan noemen.
Denk aan die vrouw die dat popje verlangde. Haar man begreep ineens dat ze zo klein was, dat ze slechts in die vorm haar gevoelens naar buiten kon brengen. De vrouw was een ontwikkeld iemand, maar ze was in haar gevoelsleven blijven staan. Deze vrouw had nog niet het vermogen
| |
| |
tot aktief-schenken. In haar gevoelsleven was ze nog een kind. Langzaam is zij door de weerhoudende liefde van haar man volwassen geworden. Zij leerde langzaam passief te ontvangen en daarna aktief te onvangen en eerst toen kon zij ook aktief haar liefde met haar hart schenken.
Zo ziet u dat een mens niet alleen lichamelijk wordt geboren, maar hij dient ook psychisch mens te worden.
Als ik nu geen psychische menswording heb ontvangen, ben ik een eenzaam mens, onzeker van mijn menswaarde. Dan weet ik niet wie ik ben, heb ik niet het vermogen tot adekwaat gevoelskontakt en erken alleen mensen aan wier gezag ik houvast heb of over wie ik gezag kan uitoefenen. Want ik heb geen eigen identiteit. Voor deze mensen is het opheffen van de strakke strukturen - zoals o.a. in de Kerk is gebeurd - een erge zaak, omdat ze hun houvast kwijt zijn. En zij veroordelen uit innerlijke psychische zwakte alles wat ‘nieuw’ is. Dat is het meest triest voor deze mensen zelf. Paus Johannes XXIII kende zulke angst niet; maar hij was dan ook een psychisch volkomen volwassen man.
Dan moet ik wel vragen hoe men aan de psychische menswording komt. En ook: zijn er geen konsekwenties voor priesters en gehuwden?
U stelt mij daar feitelijk dus twee vragen. Ik zal eerst uw tweede vraag trachten te beantwoorden: die konsekwenties zijn er zeker. Ik begin met te zeggen dat ik geloof in de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Maar de vraag is: kan een gefrustreerd mens een huwelijk sluiten? En daarom geloof ik dat er bij gebrek aan het vermogen om een jawoord te geven, huwelijken ongeldig verklaard kunnen worden, evenals de Kerk dat op andere goede gronden doet.
Wat nu de priester betreft, meen ik dat alleen psychisch volgroeide mannen tot priester gewijd kunnen worden. De bevoegde overheid moet hieraan grote zorg besteden en ook nagaan of hun gevoelsleven priesterlijk is afgestemd. Ge- | |
| |
frustreerde mannen kunnen immers geen pastorale zorg schenken, zoals duidelijk is uit wat ik zei over de psychische menswording.
En zo kom ik op uw tweede vraag: hoe men aan die psychische menswording komt. Welnu, de psychische menswording is de vrucht van de bevestiging. En hoe gebeurt de bevestiging? Iemand ziet en voelt mij als goed, waardoor ik voel dat ik een goed ben voor hem. Daardoor leer ik mezelf kennen als een goed. Omdat ik een gemeenschapsmens ben, is het van het grootste belang dat de ander mij zegt en laat voelen dat ik voor hem iets goeds ben. Zo, en zo alleen, wordt de andere mens voor mij een goed. Deze bevestiging heeft als vrucht de zelfliefde en mijn gevoel van zelfwaarde. Bovendien is het de grondslag Van de liefde voor de ander. Zonder de bevestiging kan geen enkel goed aan mij verschijnen, zonder haar ben ik eenzaam en ongelukkig en tot geen enkel waar-menselijk genieten in staat.
Ik heb het daarover in mijn boek Geloven zonder angst en vrees. Bevestiging betekent: ik mag zijn wie ik ben (met al mijn defekten en onvolmaaktheden) om te kunnen worden die ik ben maar die ik nog niet kan zijn. Met andere woorden: ik mag zijn wat ik ben met gebreken in feite, om te worden wie ik ben in potentie.
Maar u spreekt ook over zelfbevestiging. Wat verstaat u daaronder?
Dan stelt men zich op een voetstuk door anderen kleiner te maken. Dat is het tegendeel van bevestiging. Daarmee maakt men anderen en zichzelf ongelukkig. Zelfbevestiging is ontkenning van de ander en demonstratie van eigen ik-zwakte, een steeds mislukkende poging zichzelf waarde te geven. Want dit kan alleen de ander.
Maar mag men dan geen fouten aanmerken bij anderen?
Zeker, maar men moet ook de tijd gunnen tot verbetering.
| |
| |
Van de andere kant dus het goede juist bevestigen. Negatief op fouten wijzen en nooit prijzen is de ander in zijn goedzijn ontkennen. En dat is in het gebrekkig vertrouwen het tegenovergestelde van bevestigen. Dan belet men een mens psychisch in het goede te groeien. En de ontluiking van het positieve in de mens is toch het doel van elke opvoeding: de ander in zijn goed-zijn doen ontplooien door te beginnen met hem te laten voelen: ‘Hoe je nu ook bent, je bent me zó lief, ook mét je gebreken’. Maar ik zeg uitdrukkelijk dat de ander het dan ook als onze oprechte houding moet voelen. Dus niet als slechts geïntendeerde schouderklopjes, die eigenlijk niet uit de diepte van ons eigen hart, komen, geen vrucht zijn van ware affektiviteit.
Is er dan toch geen gevaar dat we alles maar goed gaan vinden?
Ik ben blij dat u deze vraag zo stelt, want dat gevaar zou er kunnen zijn wanneer men denkt dat er alleen maar emotionele verwaarlozing zou bestaan. Dan zou men in feite ontkennen dat het eigen ik van de ander tot zelfstandigheid in staat is. Dat zou een belediging zijn. Dan krijgen we in de opvoeding deze houding: alles mag. De ouders (en anderen) reiken geen normen meer aan en wijzen niet meer op datgene wat ongelukkig-makend is. Dat is pedagogische verwaarlozing en die is in de opvoeding dus even erg als de emotionele verwaarlozing, met name in deze tijd waarin men de meest tegenstrijdige levensopvattingen weelderig rondstrooit.
Nu krijg ik brieven van kinderen die zich over hun ouders beklagen ‘omdat alles mag’. Dat némen de jonge mensen niet. Zij willen de identiteit van hun ouders ervaren. Maar ja, dezen waren ook niet bevestigd waarschijnlijk en dan kan men geen autentieke leiding geven.
Mag ik u nu iets persoonlijks vragen?
| |
| |
Vragen mag u het gerust.
Het is in dit geval een nodige vraag: u bent katoliek?
Ik geloof dat ik dat wel zeggen mag.
Indien ik de waag zo duidelijk stel, is het omdat uw proefschrift aanleiding gaf tot wat werd genoemd ‘de zaak Terruwe’. Ik weet dat u er niet graag over spreekt, maar de zaak is in de pers geweest en algemeen bekend. U hebt trouwens in 1964 een rustige maar konkrete opening van zaken gegeven over uw jarenlange lijdensgeschiedenis met het Heilig Officie in Rome. U werd ervan beschuldigd uw patiënten te hebben geadviseerd in strijd met de katolieke moraal.
Dat had te maken met een gebrek in de ascese van de Kerk, dat daarin bestond - enkele uitzonderingen zoals b.v. de kleine Thérèse en Franciscus van Sales terzijde gelaten - dat men de ascese van de luststreving alleen kende, maar dat in de ascese de versterving van de andere helft van het gevoelsleven van de mens, zijn nutsstreven in de vorm van angst en energie, helemaal niet bekend was. In de neurose is de nuttigheidsstreving de primair ziekmakende faktor. De behandeling richt zich op de versterving van de angst en energie, niet het gevolg dat de luststreving vrijkomt en zich in schijnbaar gedeformeerde vormen vertoont. Maar het is slechts de om-groei van een zieke deformatie die zich vertoont. De Kerk had zorg dat de priesters en de religieuzen die bij mij om hulp kwamen, in verkeerde handen waren, omdat ik ze de vrijheid gaf die ze nodig hadden. Dat leek te véél vrijheid. Maar zoals later bleek: ik vormde juist priesters en religieuzen: bij mij zijn er weinig priesters uit het ambt gegaan. Een psychoterapeut weet dat verdrongen lustgevoelens niet stormenderhand vrijkomen bij in aanleg gezonde mensen. De geschonken vrijheid wordt aarzelend aanvaard en kweekt geen losbandig gedrag, maar groeit lang- | |
| |
zaam uit tot gezonde, zichzelf normerende vrijheid. Hoe kon de Kerk dit weten? Wie had deze inzichten aan de Kerk aangeboden vanuit het haar vertrouwde mensbeeld, met uitleg van de ascetische kern van deze geneeswijze?
In 1950 heeft een bisschoppelijke kommissie zich akkoord verklaard met uw proefschrift.
Ik heb standgehouden en had inderdaad de steun van onze bisschoppen, die mijn opvatting goed hadden bestudeerd en ook zagen dat ik goede priesters en religieuzen vormde. In Rome zagen ze daar jammer genoeg te weinig van; daar hoorden ze alleen dat de religieuzen en priesters te grote vrijheid kregen in hun luststrevingen. Alles werd echter teveel op de rug van Rome geschoven, maar het waren juist landgenoten, in dit geval bepaalde zelf-angstige religieuzen, die via hun kanalen berichten naar Rome doorspeelden. Deze mensen waren ook de dupe geweest van de ascese van de Kerk, die onvolledig was. Dit te zien, heeft me van het begin af aan mild gestemd, waardoor ik weinig gedrongen werd tot agressie.
Toch eiste het Heilig Officie in Rome in 1956 uw veroordeling.
Dat was inderdaad een publieke veroordeling. Ik kreeg verbod nog priesters te advizeren.
De Nederlandse bisschoppen hebben aan de uitvoering van de veroordeling hun eigen interpretatie gegeven.
En het Heilig Officie heeft dan ook niet meer geantwoord op verdere stukken. Zo bleef de zaak slepend en er kwam geen oplossing. De kwestie leek geseponeerd. Maar daarvoor achtte ik kardinaal Ottaviani een te integer man en ik kon niet loskomen van mijn stellige overtuiging dat kardinaal Ottaviani niet of zeer onvoldoende van de feiten op de hoogte was.
| |
| |
U hebt dan in een brochure voor een besloten kring van werkrelaties opening van zaken gegeven, maar buiten u om publiceerde ‘De Volkskrant’ de inhoud. Mgr. Bekkers zei dit niet te betreuren.
Dat is het bewijs dat de Nederlandse bisschoppen me hebben gesteund.
Op 9 april 1965 maakte het sekretariaat van het aartsbisdom te Utrecht een verklaring van het Heilig Officie bekend, die een volledig eerherstel inhield.
De Nederlandse, bisschoppen hebben dit bewerkt. Daarom vind ik de Nederlandse bisschoppen groot en moedig en prijs ons land gelukkig om mannen als kardinaal Alfrink. Maar groot was Rome ook trouwens, want al de moeilijkheden bleken inderdaad het gevolg van slechte informatie. Het is kardinaal Ottaviani die de openlijke rehabilitatie heeft gestuurd naar kardinaal Alfrink. Het is de eerste en enige keer dat het Heilig Officie openlijk zijn ongelijk heeft bekend, zo hebben geleerden in deze zaken me verteld. Achteraf is dat Heilig Officie het Officie van de Geloofsleer geworden. Ik heb het biezonder gewaardeerd van kardinaal Ottaviani dat, toen hij inzag dat zijn informatie onvolledig en tevens onjuist was, hij deze kwestie met spoed heeft rechtgezet.
U hebt enkele jaren geleden over die problemen een gesprek gehad met paus Paulus VI.
Ja, ik kreeg in 1968 een biezonder teken van attentie van paus Paulus. Ik wist werkelijk niet wat er aan de hand was, maar toen bleek dat de paus de weg opende voor een bezoek aan hem. Ik heb in augustus 1968 toen een uur met hem gesproken. Bij die gelegenheid heb ik hem een eksemplaar van Geloven zonder angst en vrees aangeboden: als cijns, van de menswetenschappen aan de Kerk. Ik heb toen
| |
| |
gezegd: Van nu af stel ik echter de Kerk verantwoordelijk als ze de door de menswetenschappen nieuw verworven inzichten niet zou gaan gebruiken.
Is er geen wrevel overgebleven bij u na die hele geschiedenis? Rome heeft niet zo'n goede reputatie in deze gewesten.
Ik heb geen enkel gevoel van rancune hierover. Mijn tegenstanders uit die tijd zijn mij nu trouwens ook goedgezind. Ik heb in Rome prachtige mensen ontmoet bij die nieuwe prelaten. Ik ga nog altijd geregeld naar Rome, samen met mijn Amerikaanse kollega de zenuwarts dr. Conrad Baars uit Rochester in Minnesota, en wij onderhouden daar goede en voor ons waardevolle kontakten.
Er is in uw leven en werk een tendens die in al uw geschriften is weer te vinden. Misschien behandelen we die best systematisch. Een van uw eerste geschriften na uw tesis draagt als titel: ‘Wat is psychisch gezond leven?’
Het behandelt het gevoelsleven en het strevingsleven aan de ene kant en de betekenis van het redelijke voor de mens aan de andere. Het gaat dus over de gezonde verhouding tussen nutsstrevingen en luststrevingen. De ascese hield altijd voor: doe wat nuttig is! Maar soms is het prettige voor de mens het meest nuttige.
Zou u die nutsstreving en luststreving niet met voorbeelden duidelijk willen maken?
Als een hond naar de lamp springt, dan hangt daar zeker worst of vlees aan. Want een hond beleeft geen lust aan een lamp. Als hij niet naar dat vlees springt, dan heeft zijn meester hem zo afgericht. Hij volgt de rede van de mens die hem kan bestraffen. Een dier kent uit zichzelf alleen lust of konkrete angst. Ziet u maar naar de dokumentaires op de televisie. Wij noemen dat instinkt. Maar de mens kent meer dan instinkt. Een mens met normale aanleg kan zijn lust- | |
| |
streven door zijn nutsstreven modereren, laten leiden. En dit nu kan gaan hypertrofiëren. En dit gebeurt ook bij de verdringing en wel zeer frekwent, totdat het een ziekte wordt, zelfs een sociale ziekte.
Als de mens iets nuttigs doet en de lust verdwijnt, wordt hij in onze maatschappij geprezen. Dat is typisch voor onze westerse kultuur. Veel ongezonde toestanden in maatschappij en Kerk zijn hiervan een direkt gevolg. Als de mens niet kan genieten omdat hij alleen nuttig heeft leren doen, dan gaat hij wat anders doen. Hij gaat het zoeken in de kwantiteit, hij wil alles hebben. Dat is ook zo in het seksuele verkeer. Door verdringing of frustratie is genieten zo onmogelijk: hun lustvermogen moet dus zijn gezonde kans krijgen.
Ik ken mensen die al vier keer van ameublement hebben verwisseld. Ze maken in de levensopvatting een fout, omdat ze kwaliteit door kwantiteit willen vervangen. Maar dat kan nooit.
Wat is nu gezonde luststreving? In de seksualiteit b.v. streeft de mens de lustvoldoening na. Maar het vele, de frekwente seksuele kontakten voegen aan het geluk van de mens niets toe. De abundantie van de vreugde is juist de abundantie in de matige frekwentie. De abundantie van de vreugde van de liefde is verbonden aan de kwaliteit van de liefde en die heeft te maken met de non-profit basis: de zuiverheid, het op de ander gericht zijn, de onbaatzuchtigheid van de liefde. De vreugde van de liefde komt voort uit de persoonsliefde, de echte affektiviteit.
De mentaliteit is overal, en zeker in Nederland, in de laatste jaren sterk veranderd. U schrijft zelf dat de angstsfeer radikaal terzijde werd geschoven. U stelt echter de vraag of de wijze waarop dit is geschied wel psychisch juist is geweest. Wat bedoelt u daarmee? Wat is psychisch gezond leven?
De angst als zodanig is niet ziekelijk of patologisch. De angst
| |
| |
is een normaal gezond gevoel. Als ik een loslopende leeuw zie, ben ik bang. Dat is normaal en gezond.
De onredelijke angst is ziekelijk. Maar als men alle angsten overboord gooit, kwetst men zijn dieper wezen, zijn redelijkheid. Daar wordt vaak onvoldoende rekening mee gehouden. Alles wordt dan geschoven op de emotionele verwaarlozing en de pedagogische verwaarlozing wordt over het hoofd gezien, zoals ik reeds gezegd heb.
Lijdt ook de Nederlandse kerkprovincie niet aan een zekere pedagogische verwaarlozing?
Ook de Kerk ontkomt niet aan maatschappelijke wonden. Maar in de Nederlandse kerkprovincie groeit veel goeds onder de weerhoudende leiding van goede bisschoppen. Omdat wij het zoetste kind van de Kerk geweest zijn, mogen wij dan nu het stoutste zijn? Ik vraag in Rome begrip daarvoor.
Waarom noemt u dit ‘weerhoudende leiding’?
Omdat goede bisschoppen uit liefde voor de Kerk, dus voor de Heer en voor die in Hem geloven, nooit iets schenken wat de gelovigen nog niet kunnen ontvangen. Zij zwijgen dus soms met pijn in hun hart. Een ontijdig gesproken woord kan even dodend zijn als een ontijdig verzwegen woord. En dat kan de schijn geven van pedagogische verwaarlozing, maar weerhoudende liefde behoort juist tot het wezen van de bevestiging.
Een andere zaak: u maakt ook bedenkingen over de angst die men ten aanzien van het seksuele volledig heeft gebannen. Dat tema werkt u uit in ‘De rijping van het verlangen’.
Het is een feit dat wij het genieten alleen kunnen ondergaan als het verlangen rijp is. Als ik de vervulling onmiddellijk geef, is het een kleine vreugde. Ik moet het verlangen
| |
| |
helemaal open laten gaan; er moet een normaal rijpingsstadium. bestaan tussen verlangen en vreugde. De ellende van de welvaartsmaatschappij is dat de ouders direkt alles geven wat het kind wil hebben en dat het zo nog niet beschikt over het vermogen ervan te kunnen genieten.
Op godsdienstig vlak konstateert u dat alle normen als dwang worden aangezien en daarom niet meer worden aanvaard. U pleit voor normen.
Ik meen dat de norm inderdaad een hulpmiddel kan zijn voor de mensen om de goede richting uit te gaan. Ik ben tegen de onjuiste normen en tegen het te vroeg opleggen van normen: op het ogenblik dat de norm niet als goed kan worden gevoeld voor de mens. Ik zie normen als wegwijzers. Waar ze niet gevolgd worden, geeft het leven zelf strafpunten.
Als psychiater heeft het mij verrast te konstateren hoe jùist in onze katolieke leer de normen zijn, tenminste daar waar ze verstandig worden aangereikt. Ik heb niets gevonden wat ik daar tegen in kon brengen. Want juist kijkend vanuit het natuurlijk vlak heb ik gekonkludeerd: zo moet het zijn als je gelukkig wil zijn. Ik kan zeggen dat ik in mijn praktijk katoliek ben geworden.
Waarop doelt u met uw voorbehoud ‘tenminste daar waar ze verstandig worden aangereikt’?
Ook dat is een zaak van weerhoudende liefde. Een juiste interpretatie van de norm, die dikwijls duidelijk door de Kerk zelf wordt gesuggereerd door vermelding van ekskuserende redenen, maakt dit duidelijk.
Neem nu de norm die gold voor het bijwonen van de mis op zondag. Niet naar de kerk gaan op zondag werd als ‘doodzonde’ aangezien. Als ik een patiënt had die op goede gronden niet naar de kerk wilde, zei ik: Dat kan de eerste stap zijn naar God, want Hij wil alleen dat u een
| |
| |
gelukkig mens wordt. Als u denkt dat het beter is te gaan, moet u gaan. - Een gezond gelovig mens die zegt: ‘Ik ga niet naar de kerk’, wordt daardoor niet gelukkig. Als je niet naar de kerk gaat en dit komt voort uit angst of te gespannen energie, dan zet je een stap naar God en stel je je open voor de doorwerking van het goede, door aan de overspannen energie en aan die angst niet toe te geven.
Het gaat niet om normen of niet-normen; men moet de mensen de zin van de normen leren. We moeten de dingen geleidelijk aan nemen. Dat is ook het probleem voor de ouders. Ze vragen: Wat moeten we doen? De kinderen willen niet meer naar de kerk. - Ik zeg dan: U hebt een groot gezin; zeg aan de ouderen dat ze meegaan voor de kleine kinderen. - Dat is een ander, voor hen meer nabij motief; en de meeste kinderen doen dat wel. Ik leg ook aan de ouders uit dat niet naar de kerk gaan voor de kinderen een stap naar God kan zijn. Na een tijd gaan ze dan soms uit lust naar de kerk.
Voor de volwassen mens is de norm dat wat voor hem een goed hulpmiddel is om te doen wat voor hem werkelijk goed is.
Door alles te laten vallen, neem je de mogelijkheid weg het moeilijke te doen. Een bepaalde groep jeugdigen doet b.v. weinig aan sport en wil genot zonder moeite: genot van zintuiglijke prikkels. Deze jeugd valt bij sport ook het eerst uit. De middelste leeftijd blijft dan het langst bezig. Veel jeugd kent het fijne niet meer van het bonum arduum, van het geluk dat ligt in eigen moeite en inspanning. Maar wie leert het hun? Dit is nu juist een verwaarlozing die misschien nog ergere verwaarlozing van menselijke emoties is, juist door de pedagogische verwaarlozing, en wel die van de rijping van het verlangen.
De twee teksten ‘Wat is psychisch gezond leven?’ en ‘De rijping van het verlangen’ werden samen uitgegeven onder
| |
| |
de titel ‘Grondbeginselen van levenskunst’. Zou u die nog bondig kunnen samenvatten?
Goede verhouding nutsstreving en luststreving. Het gevoel moet kunnen rijpen naar het goede, men moet het laten ontplooien en het niet voortijdig bevrediging geven. Op seksueel gebied gebeurt dit tegenwoordig vaak. Jonge mensen die psychisch nog niet rijp zijn voor een menselijke beleving van het geslachtelijke, gaan er soms toe over: niet zozeer uit behoefte, maar omdat ze menen dat ze anders niet bij de tijd zijn of dat ze anders niet normaal zijn. Hun ontwikkeling wordt daardoor vaak gestuit en in hun gevoelsleven ontstaat een onnatuurlijke houding, die ze belet het echte geluk nog op de aan hun leeftijd eigen wijze te ervaren. In mijn voorwoord heb ik het over de doctrine van de moderne jeugd. Daar zeg ik: er zijn nu heel andere ziekteverschijnselen: er is minder dwangneurose en meer frustratie. Er is ook hier een afwijking in de luststreving. Er is aversie van de seksualiteit bij jonge mensen. Dat werkt door in het huwelijk. Vroeger durfden neurotische mensen de straat niet meer op, omdat ze bang waren een affiche van een bioskoop te zien met seksuele afbeeldingen. Een groot deel van de jeugd is in deze problemen gezonder dan veel volwassenen omdat ze er minder angstig voor zijn geweest. Maar bij de jeugd die overvoerd is in het seksuele, kan hetzelfde symptoom voorkomen, doch nu uit walging. Maar dit geldt niet alleen voor de jeugd.
In de moderne maatschappij is de positie van de vrouw sterk gewijzigd. In vele landen wordt het jonge meisje van jongs af aan gericht op een beroep, op een eigen taak in de wereld. Die richting heeft gevolgen en daarop reageert u in uw brochure ‘De vrouw en haar werk’.
Ik ben inderdaad niet tegen de vrouwenemancipatie: ik vind het fijn dat de vrouw studeert, zodat ze in het maat- | |
| |
schappelijk leven een eigen inbreng heeft, wat in het verleden te weinig is gebeurd. Maar nu wij vrouwen alles hebben, komen de Dolle Mina's. De Dolle Mina klaagt aan en dat is allerminst een uiting van tevredenheid in een tijd waar alles kan en alles mag. Wat er wezenlijk aan schort, is het volgende: de vrouw is te weinig bevestigd door de man en daardoor is de man te weinig bevestigd door de vrouw. De eigen inbreng van de vrouw wordt zo niet voldoende geschraagd door de autentiek-kristelijke visie. Ik ben bang dat de manier waarop de vrouw aan het emanciperen is, de zelfbevestiging zou zijn: proberen zichzelf waardevol te doen schijnen - en ze ontkent zichzelf juist als ze wil worden zoals de man is. Maar de vrouw heeft een eigen en belangrijke taak. Er heeft kort geleden een kongres plaatsgehad waar uit de referaten bleek dat Europa aan het vergrijzen is. Volgens de algemene opvatting is de oorzaak daarvan dat de vrouw te veel in het beroep gaat. Ik heb daar geen bezwaar tegen, maar dat mag geen poging tot zelfbevestiging zijn; want die mislukt immers toch. De vrouw zou nooit in het beroep moeten gaan als ze kleine kinderen heeft. Ik noem de vrouw de behoedster van de open bestaanswijze, de voorwaarde voor alle werkelijke affektiviteit. Zij is dat tegenover haar kinderen. Een kind dat niet open is met drie jaar, brengt een slechte inventaris mee voor het leven.
De man is door aanleg meer ingesteld op zakelijkheid, op éffektiviteit, en dat heeft als gevolg dat hij daardoor gauw gesloten is. Hij moet bij de vrouw in het gezin, die open gebleven is, genezing vinden voor die geslotenheid, die hem belet gelukkig te zijn en de ander gelukkig te maken. Als zijn vrouw vermoeid is door haar job, dan ontstaat er hierbij een stoornis. De vrouw is evenwaardig aan de man, maar ze is anders, ze is in haar gevoelsleven sterk geordend op de ander. Daarom ligt de zaak anders als de vrouw grote kinderen heeft. Een jonge vrouw zei eens tegen me: Ik heb mijn job opgegeven, want door het werken buiten raak ik
| |
| |
mijn goede gevoelens kwijt die er in me groeiend zijn voor mijn man en mijn kinderen. Thuis kan ik die beter vasthouden.
Ik prijs België, waar men een honorarium wil geven aan de vrouw die thuisblijft. Dat is rechtvaardig: het is de taak van de vrouw haar man en haar kinderen thuis te bevestigen. Zeker in het begin van een huwelijk en liefst lange jaren.
Niet iedereen zal deze stelling aanvaarden. Om maar een voorbeeld te noemen: in het onderwijs is de vrouw toch zeker op haar plaats.
Het onderwijs, op de goede wijze gebracht, is geen zakelijke baan; dat is omgaan met mensen. Daarom blijft zij als vrouw gemakkelijker open. Het behoort meer bij haar vrouw-zijn.
In ‘De onvolkomenheid van het goede huwelijk’ spreekt u over de psychische moeilijkheden van gehuwden. Welke zijn de voornaamste?
We moeten twee belangrijke kategorieën onderscheiden. In het huwelijk heerst het lijden ván de liefde en dat is het gevolg van het feit dat de twee partners elkaar niet bevestigen. Dat brengt diep lijden mee. Alle depressies, die niet organisch zijn, wortelen in het liefdeleven. Een professor vroeg mij eens een boekje te schrijven over Wat het gevoel van de man verwacht van de vrouw en wat het gevoel van de vrouw verwacht van de man. Want daar ligt de grootste moeilijkheid: waar de vreugde van de liefde niet bestaat, bestaat wel het lijden. Ik kon het in geen kategorie thuisbrengen, totdat ik uit dat lijden van de liefde een stuk van de bevestiging heb begrepen. Dat lijden is gefrustreerd, wordt ondergaan in gefrustreerde vorm. Ze doen alles voor elkaar maar ze zijn niet man en vrouw, doch kinderen of vader en moeder ten opzichte van elkaar. U kent in Homeros dat verhaal waar Andromache Hector wil overtuigen niet ten
| |
| |
strijde te trekken. Ze heeft al vader en broeder verloren en haar zwaarste argument is dan: Hector, je moet niet gaan want je bent mijn vader en moeder en broeder, want je bent mijn man in de bloei van het leven.
Kijk, slechts een bevestigde vrouw kan dit zeggen: ‘want...’. Dit is het man-vrouw-zijn waaruit al het andere volgt. En niet omgekeerd als een elkaar niet-vindend huwelijkslijden. Het lijden van psychisch-volwassen, dus bevestigde gehuwden - zoals bij Andromache en Hector - is het lijden dóór de liefde. Dat is een geheel ander en in ieder huwelijk onvermijdelijk lijden, maar het is rijk aan vruchtbaarheid: de liefde rijpt hierdoor.
U stelt in dat boekje ook dat het seksuele en de voldoening in het seksuele, hoe belangrijk ook, toch niet het belangrijkste zijn in het samenleven van man en vrouw. Wordt de klemtoon daar nu in het algemeen toch niet sterk op gelegd?
De volkomen liefde is niet die van de ‘seksualiteit’, maar wel die waar de man alles is voor de vrouw en de vrouw alles voor de man. Hij is soms vader voor de vrouw en zij moeder voor de man. Het seksuele van het huwelijk kan nooit volwassenheid schenken, de partners moeten volwassen zijn als ze trouwen. Zoals ik reeds zei: het geluk van het huwelijk komt voort uit de wederzijdse bevestiging van man en vrouw. Dat is: het schenkend en ontvangend naar elkaar geopend-zijn van hun gehele menselijke persoon. De seksuele overgave dient daarin haar oorsprong te vinden. Anders is deze geen bevestiging. Er zou dan ook geen onthouding uit liefde mogelijk zijn, welke toch een vorm van weerhoudende liefde in het huwelijk is. Het psychisch geluksgevoel van een der twee partners of van het gehele gezin kan deze weerhouding immers noodzakelijk en dus zeer zinvol maken. Technische of chemische middelen ontnemen aan de weerhoudende liefde toch het wezenlijke en
| |
| |
weelderige van het liefdesgeschenk aan de ander. Dat zullen vele gehuwden beamen.
U bent ook helemaal geen voorstander van voorhuwelijkse seksuele omgang.
Indien deze als proef bedoeld is, dan ligt deze kompleet buiten de liefdeservaring. Dit volgt uit het feit dat het huwelijk een persoonsovergave is. Men maakt dan van ‘iets’, namelijk van het seksuele, een criterium voor het huwelijk. En dat kan niet. Seksuele harmonie is langzaam naar elkaar rijpen, is elkaar ook daarin leren vinden in bevestiging.
In 1970 hebt u gesproken in één van de kerken van de paters dominikanen in Nijmegen en er was toen zoveel navraag naar de tekst dat er een grammofoonplaat van werd uitgebracht onder de titel ‘Zolang er mensen zijn’. Waarover ging de boodschap?
Juist over die bevestiging. U kunt het zelf beluisteren. De plaat is in de muziekhandel verkrijgbaar, uitgegeven door Philips Phonogram.
‘Psychopathie en neurose’ is een werk voor priesters en sociale werkers. Wat beveelt u erin aan?
Ik verklaar het verschil tussen psychopatie en neurose en bepaal de houding van de priester, of een andere mensenhelper, in de benadering van deze mensen; wat hij moet doen en wat hij niet moet doen. Het is ook een uiteenzetting van de Freudiaanse opvatting van de psycho-analyse, getoetst aan mijn eigen opvattingen over terapie. Ik kreeg het kerkelijk imprimatur, ondanks de toenmalige moeilijkheden, ongevraagd aangeboden en ik heb dit, omdat het toch meer duidelijkheid scheppen kon aan velen, dankbaar aanvaard.
In maart 1971 hebt u in De Doelen in Rotterdam voor meer
| |
| |
dan 2000 toehoorders een verhandeling gehouden. Waarover ging deze toespraak?
De titel was: Moet de psychiatrie de straat op?
U heeft daar o.m. gezegd dat u door uw ervaringen als praktizerend psychiater en na een wetenschappelijk onderzoek tot de bevinding bent gekomen dat honderdduizenden mensen lijden aan frustratieneurose.
Het syndroom - dat is het geheel van de verschijnselen van de ziekte, - draagt mijn naam. Frustratieneurose is de naam die ik gegeven heb aan de neurose die ik, zoals ik zei, aanvankelijk niet kon genezen. Ik zal het nog eens herhalen: zij treedt op wanneer het gevoelsleven niet is gekomen aan de ontwikkeling van het verstand en de kalenderleeftijd. Het syndroom is: de mens is eenzaam, heeft kontaktstoornis op horizontaal vlak, voelt zich onzeker, heeft geen eigen identiteit en kan geen bevestiging doorgeven alvorens door een bevestigd mens genezen te zijn. Maar ik dien erbij te zeggen dat het zich overgeven aan deze genezende mens ook deze terapeut reeds bevestigt. Ook ontvangen is immers een vorm van bevestigen.
In de toespraak te Rotterdam past u o.m. de bevindingen toe van een uitvoerig researchprogramma, dat u samen met uw Amerikaanse kollega hebt ontwikkeld.
Mijn Amerikaanse kollega leed er ook onder dat hij de mens niet beter kon maken. Mijn boek The neurosis in the light of rational psychology, dat een koncentratietekst is van de originele Nederlandse uitgave, heeft hem weer optimistisch gemaakt. Hij is een wijs en religieus man. De Engelse vertaling is van zijn hand. Samen hebben wij toen die grote research gedaan over de frustratieneurotici in de westelijke landen van Europa en in de Verenigde Staten van Noord-Amerika.
| |
| |
Liefde is volgens u toch niet louter geest?
Liefde is van de gehele mens. Maar dat is allerminst een vondst van mij.
De Freudiaanse liefdesopvatting is volgens u onhoudbaar?
Dat alles op het seksuele berust, is onhoudbaar. Dat komt in de praktijk niet uit. De dochter van Freud, Anna Freud, heeft verteld dat zij zelf in de kinderpsychiatrie nooit een Oedipuscomplex heeft ontmoet. Freud, die een groot maar toch gefrustreerd man was, heeft zijn persoonlijke moeilijkheden in zijn teorieën verwerkt. Hij deed een auto-analyse, maar dat is nu juist allerminst de weg om er uit te komen.
U hebt in de loop van uw praktijk de betekenis en de waarde van de liefde ontdekt. U steunt op deze ervaring om voorop te stellen dat seksualiteit en liefde geheel onderscheiden zijn.
Ieder kontakt van man en vrouw heeft iets seksueels in de wijde zin van het woord, de mens-man en de mens-vrouwverhouding in haar gehele wijdheid. Ik bedoel hier seksueel dus: niet strikt lichamelijk. Er kan liefde bestaan zonder een zweem van uitdrukkelijke seksualiteit, b.v. in de vriendschap.
In iedere vorm van liefde is vooral de tederheid belangrijk; en de tederheid in de psychomotoriek is distaal. De vrouwen op Bali dansen met de vingers. Hoe ‘seksueler’ de liefde wordt, hoe meer het gehele lichaam erbij betrokken geraakt. Bepaalde jeugd danst tegenwoordig met het gehele lichaam en in allerlei kronkels. Het is begrijplijk dat we dit niet onder het stijl-dansen rekenen: de tedere beweging ontbreekt er te veel aan. Maar misschien is het toch een gezond teken: immers, het menselijk lichaam heeft een betere plaats gekregen in het menselijk gevoelsleven.
Maar de tederheid is finesse, ook in het huwelijk. Het is
| |
| |
onvoldoende om naar elkaar toe te gaan met geprefabriceerde gedachten: zó is zij of hij; we weten het wel van elkaar. Neen, gedachten zijn niet belangrijker dan oren, ogen of handen.
De tederheid van de stem is overtuigender dan de woorden zelf zijn. Het is fout als de man b.v. alleen maar de mededeling doet: Dat ik van je houd, dat weet je, dat hoef ik je niet te zeggen. De man ‘voelt’ meer met zijn verstand dan de vrouw. En toch heeft ook hij behoefte aan tederheid. Maar anders dan de vrouw. Als de man ziet dat de vrouw de hele dag voor hem werkt, dan spreekt het voor hem vanzelf dat ze van hem houdt. Maar als de vrouw de hele dag werkt, wil ze voelen ‘met ogen en oren’ dat haar man van haar houdt. Zij wil ‘tastbaar’ zijn eerbied ervaren.
Ik houd van mannen die in hun woorden sober zijn. Maar de mens die aan zijn naaste mens nooit het tedere woord of gebaar van bevestiging geeft, veroorzaakt een groot lijden. Dit geldt voor iedere omgang tussen mensen en dus ook voor het huwelijk en het gezinsleven. Een man heeft mij eens gezegd: Eén keer heeft mijn vader mij geprezen. Dat doet iemand lijden en dan is die éne keer de nooit-vergeten uitzondering.
Zijn er nog andere ziekteverschijnselen die met neurose te maken hebben?
Een normaal mens kan door uitwendige omstandigheden wel eens neurotische reakties krijgen. Er zijn omstandigheden die neurotizerend werken. Deze neurotische reakties kan men te lijf gaan met verandering van omstandigheden.
Maar bij de werkelijk frustratieneurotisch-zieke mens helpt dat niet, ook al zet ik hem in een paleis. Frustratieneurosen komen trouwens vooral veel voor waar luxe en weelde is. Indertijd had Zweden het hoogste zelfdodingscijfer en de krotten van Rome het laagste. Dat is een belangrijk punt ter overdenking voor Volksgezondheid.
| |
| |
De uitdrukkelijke behandeling van wat de liefde vermag, verscheen in uw boek met de titel ‘De liefde bouwt een woning’. Het werd al in het Frans, Italiaans, Spaans en Engels vertaald. Kunt u een bepaling geven van de ideale liefde?
Dat blijkt uit het voorgaande. De liefde die je bevestigt, waar je eigenheid wordt behoed en gevoed door de ander. Waar je zelf de ander in zijn of haar liefde behoedt en laat groeien.
In 1971 verscheen ‘Geloven zonder angst en vrees’, dat nu al aan zijn vijfde druk is en ook al in het Frans, Spaans en Italiaans werd vertaald en gauw ook in het Engels komt. U spreekt daar als gelovige en als wetenschapsmens. Wij spraken er reeds over, maar wilt u de boodschap nog eens kort weergeven?
Die is niet primair religieus. Ze is: dat ik uit experimenteel, natuurlijk vlak tot de ontdekking ben gekomen van de juistheid der opvatting die ik vanuit mijn geloof geleerd had. Namelijk: dat ik heb gezien dat de bevestiging te maken heeft met het geluk van ieder mens en de vrede op aarde onder alle mensenkinderen.
Waarom bent u lezingen gaan houden?
Ik ben met mijn Amerikaanse kollega tot de konstatering gekomen dat we niet konden wachten tot de psychiatrie zou doordringen via het vak. Ik heb toen gezegd: de psychiatrie moet de straat op, en daarom ben ik gaan spreken.
Er zijn veel goede mensen. En dezen kunnen alleen hun medemensen helpen als hun de weg daartoe gewezen wordt. Ik geloof dat ik daarbij uitga van een goede antropologie. Ik zou graag de kollega's oproepen hetzelfde te gaan doen. Wij moeten proberen de gezonde mens op te bouwen vanuit de gezonde mens. En niet vanuit de psychisch-zieke mens een
| |
| |
beeld van de gezonde mens trachten te destilleren, zoals Freud probeerde, die een groot clinicus was, maar een gebrekkig filozoof en psycholoog.
Men heeft mîj wel eens verweten dat ik in gepreformeerde aristotelisch-tomistische kategorieen denk. Ik kan er niets aan doen dat ik uit de leer der exacte feiten mijn teorie heb gehaald en dat Thomas dat ook deed. Voor mijn proefschrift heb ik de tomistische wijsbegeerte moeten uitleggen. In de psychiatrie móet je uitgaan van een goede antropologie. Als mijn auto kapot is, moet ik hem niet gaan repareren alsof het een koffiemolen is.
Er blijken heel wat somber stemmende verschijnselen te zijn, die voortvloeien uit het niét bevestigd zijn. Bent u kultuurpessimist?
Ik schrijf dat ik het niet ben en ik zeg het ook openlijk. We zitten naar mijn mening in een top van de evolutie. We moeten alleen de diepste menselijke dimensie als houvast en als verruiming gaan accepteren en dat is de bevestiging. Dan kunnen we de komende generaties tegemoet gaan met een aanbod van niet falend geluk.
De Kerk maakt moeilijke tijden door. Bent u ook daar optimistisch?
Ja, daar ben ik optimistisch. Er is een geweldige ruimte gekomen. Ik vind het met name geweldig dat we ons waarachtig mogen uitdrukken, dat we ons autentiek mogen uitdrukken. We lijden nù aan de desintegratie die altijd aan iedere integratie voorafgaat. De Heer is liefde. Het Nieuwe Testament is de opnieuw door God aangeboden liefde. Het zicht op de liefde, dat we met de bevestiging krijgen, bezorgt ons een nieuwe visie op de komst van de Heer.
Die ontplooiing is niet zo verrassend. Ik heb het sinds jaren bij neurotische mensen gezien: uit hen die de moed bezaten uit de kerk weg te blijven om zichzelf te vinden en
| |
| |
hun eigen identiteit op te bouwen van gezonde mens, groeiden prachtige mensen. Het is ook zo met de studenten uit mijn tijd: zij die de zwarte schapen waren en zich niet lieten nivelleren, dezen zijn de grote mensen geworden nu in de maatschappij. Dat zijn de mensen waar je het van hebben moet. Zij bezitten innerlijke zekerheid, ook in hun religieuze visie, en dat is geloof.
In 1971 hield u in Rome een toespraak over de psychologische achtergrond van het celibatair priesterschap. Wat is uw standpunt?
De strijd om het celibaat is naar mijn mening voor een heel groot deel een uitdrukking van de levensgrote vergissing dat de priester denkt dat hij de liefde krijgt door te trouwen. Ik meen wél dat het duidelijk moet doordringen dat hij de mens moet liefhebben, hij moet een kunstenaar in de liefde zijn. De priester mag de vrouw liefhebben in weerhoudende liefde en die zal eisen stellen aan vrouw en man.
Het celibaat, het ongehuwd zijn, is natuurlijk een defekt in die zin dat de mens geen nageslacht heeft, maar in de kontroverse over het celibaat wordt weinig over dat nageslacht gesproken. Toch is het nageslacht een enorme natuurlijke bevestiging. Maar deze bevestiging draagt de celibataire priester over aan de Heer, die hem het honderdvoud belooft in ruil voor zijn offer. De priester moet dit offer in vrijheid en in de vreugde van zijn liefde voor de Heer kunnen brengen. Een vreugdeloos offer is geen offer. Een kostbare gave moet men zelf als kostbaar in zijn gevoel ervaren en het dáárom uit liefde schenken aan de Heer die men liefheeft. Het celibaat moet men zien vanuit een gelovig aspekt. De priester is de persoonlijke bevestiger van de persoon van de Heer. Hij is dus bestemd voor allen en moet door zijn liefde voor de Heer ook gericht zijn op allen en kunnen zeggen: Ik heb u meer lief dan een vrouw en kinderen. Dat is iets van een uitverkiezing.
| |
| |
De Heer vraagt toch: Heb je me meer lief dan de anderen? Zo kijk ik er als gelovige tegenaan, dat is voor mij de identiteit van de priester. Hoe meer het hart van de priester opengaat voor en naar allen, hoe meer hij de Heer zal bevestigen. Niemand kan het priesterschap wegwerken. De priesters zijn door de Heer persoonlijk achtergelaten als bevestigers van de mensen. Daarom is het belangrijkste niet of de priester geleerd is, maar wel of hij een man is met gezond gevoel. We moeten meer letten op het milieu waar de priesters uit komen - of de ouders bevestigend waren - dan op de teologische kennis. Deze creëert nog geen priester. Daarvoor is in de eerste plaats nodig het met een priesterlijk hart gelovig gericht zijn op de Heer. En hiervoor is een gezond gevoelsleven de voorwaarde. Dit moet aanwezig zijn, tenminste in ontplooibare aanleg.
Uw jongste boek, dat dit jaar verscheen, heet ‘Geef mij je hand’. Wat is het tema?
De ondertitel is: Over bevestiging, sleutel van menselijk geluk. Een sleutel is volgens het woordenboek een voorwerp waar je iets mee openmaakt. De titel van het boek heb ik gevonden met mijn patiënten. Het is een pretentieloze vrouw die me hem bezorgd heeft. Ik laat vaak de titels aan de mensen over. Zo zei ik eens zoekend: Geef me je hand. De reaktie was: Dat is het, dokter. Ton Smits heeft er machtige cartoons voor gemaakt, zo b.v. die op blz. 24 waar de bevestiging wordt geillustreerd: de man heeft niets aan maar de andere zegt hem: Ik herken je. Of op blz. 23 de illustratie van de uitspraak van Sartre: Ma solitude est ma punition pour je ne sais quel crime.
Dit boekje is overigens de schriftelijke neerslag van mijn toespraak in Rotterdam; de kern ervan is onder dezelfde titel ook te vinden op een grammofoonplaat: Geef mij je hand.
| |
| |
Volgens u speelt de vrouw een belangrijke rol in de overdracht van het geluk. Ook daarover heeft u in Nederland en in België menige voordracht gehouden.
De opening gebeurt vooral in de eerste kinderjaren. De vrouw speelt een grote rol in het ontstaan en behouden van het menselijk geluk. Zij is, zoals ik zei, er de behoedster van.
Hoe staat u tegenover de pil?
Ik zou niet tegen de pil zijn die het moment van de ovulatie duidelijk zou maken, dus het moment dat de eicel uit de eierstok treedt. Daar zou ik blij mee zijn, maar die hebben we nog niet gevonden. Ik ben voor het beleven van ménselijke liefde.
Hoe staat u tegenover ‘Humanae Vitae’?
Ik kom er rond voor uit dat de encycliek Humanae Vitae levensbehoedend is. Ik kom overal op voor Humanae Vitae. Ik heb er met paus Paulus zelf over gesproken en ik heb hem mijn stelsel voorgelegd. Humanae Vitae wordt niet goed verstaan en het zijn vooral de menswetenschappen en met name de medici die de taak hebben die encycliek beter uit te leggen. Ik heb, vóór Humanae Vitae uitkwam, mijn boek De liefde bouwt een woning geschreven. Ik ben van mening dat het niet gaat over dezen of genen die in radeloosheid naar oplossingen zoeken. Ook Humanae Vitae heeft dit niet bedoeld. Het is een encycliek die spreekt over de gezondheid van het menselijk geslacht. Als zij iets ‘veroordeelt’, dan betekent dit dat zij in zulk een zaak geen verlossend heil ziet voor het geluk van het menselijk geslacht. Zij veroordeelt nooit mensen, maar waakt erover dat ons b.v. door diktatoriale regeringen geen anticonceptionalia, abortus of eutanasie zouden kunnen worden opgelegd als verplichting. En dan ziet de Kerk natuurlijk zeer lange tijd vooruit in de bepaling van haar standpunt.
| |
| |
U bent voorstander van de periodieke onthouding?
Ja, maar ze moet beter uitgelegd worden door de artsen. Het is niet genoeg op de kalender te kijken. Het echtpaar Rondu in Parijs en de dokters Guy hebben dezelfde ervaring opgedaan met grote konsultatiebureaus: de mensen zeiden dat ze niet gelukkig waren met de anticonceptieve middelen en wél met de periodieke onthouding.
Een dokter in Marokko zei eens: Aan die primitieve mensen kan ik de weerhoudende liefde nooit leren. - Maar ze leerden het wél. De westerse kultuur kan het echter niet: het is hier en overal waar deze kultuur haar stempel heeft achtergelaten, blijkbaar nog een achtergebleven gebied wat betreft deze weerhoudende liefde. Of moeten we zeggen dat men deze verleerd heeft? Dat men een rijp verlangen niet meer kan afstaan aan elkaar in een diepere persoonlijke liefde? En heeft misschien psychische onvolwassenheid haar sporen nagelaten in de morele somatische cyclus? Want op die somatische grond zegt men dikwijls: Het is onmogelijk. Maar mijn ervaring als psychiater leert mij anders.
Bent u dan niet voor geboortenregeling?
Ik ben altijd voor gezinsplanning geweest en ik was stomverbaasd dat dat een probleem was in de Kerk. Het enige probleem is: hoe doe je het?
Uitzending: 11 oktober 1972.
|
|