| |
| |
| |
Rik Slabbinck
‘Polderhuis’, Molenstraat 1, Sint-Pieters-Brugge
Dit Stilleven met vruchten is een autentieke Slabbinck van nu: heftige, kontrasterende kleurvlakken in sterke konstruktie opgebouwd.
Een andere typische Slabbinck van nu: het veelkleurige Vlaamse landschap met een wit huis en een hooiopper onder een rode hemel.
*
Rik Slabbinck, waarom schildert u?
Om me te uiten, om te zeggen wat ik te zeggen heb. Ik moet schilderen of anders ben ik ongelukkig.
Wat wil u dan uitdrukken?
Wat ik aanvoel. Een schilder weet niet altijd bewust wat hij uitdrukt: hij doet gewoonlijk niet zoveel aan zelfontleding. En hij vindt het zeker veel gemakkelijker te schilderen dan erover te spreken!
*
| |
| |
Hoe is bij Slabbinck de verhouding van het kunstwerk tot de werkelijkheid? Zo is het reëel landschap gezien door het raam van het atelier en op dit schilderij werd het artistiek getransposeerd.
Rik Slabbinck in levende lijve naast zijn Zelfportret, dit zoals de kunstenaar zichzelf heeft gezien.
Mevrouw Slabbinck is in werkelijkheid zo en de schilder maakte van haar dit portret.
Dit is nog een landschap in natuurstaat en zo kwam het getransfigureerd op het schilderij.
*
U hebt hier een prachtig en nog natuurlijk uitzicht.
Daarvoor ben ik hier komen wonen. Maar ik vrees dat het niet lang meer zal duren. Ook hier wordt de grond verkaveld. Ze zijn nu al een brug aan het bouwen, die voor de verbinding van Zeebrugge met de autoweg moet dienen.
Verder wordt verteld dat er hier ook een sportcentrum zal komen. Ik zou het liever houden zoals het is, want met die veranderingen weet je waar het begint maar niemand weet waar het eindigt.
Dat natuurgezicht is voor u een inspiratiebron.
Ja, maar ik kijk niet alleen door het raam. Heel het gebied tussen dit huis en de zee is mijn streek en mijn jachtrevier, zowel op artistiek gebied als op menselijk vlak. Ik hou zeer veel van deze streek en ken ze ook vrij goed. Het licht hier in Sint-Pieters is anders dan aan zee en daartussen liggen veel schakeringen. Wolvens heeft mij in het begin van mijn carrière eens gezegd: Je dorp, Sint-Pieters, aan de rand van de weg die naar de zee leidt, is een voorpost van het licht. Kijk naar de hemel, hij straalt soms zoveel licht uit als bij Van Gogh. Maar op zijn schoonst is het landschap als de wolken er zijn, Vlaamse wolken die laag kunnen hangen.
| |
| |
Dan worden de verhoudingen tussen land en lucht zo machtig.
Woont u hier al lang?
Toch goed dertig jaar. Eigenlijk heb ik hier eerst mijn atelier gebouwd. Dat was in 1938 en ik was nog niet getrouwd. Na de oorlog, in 1946, heb ik het woonhuis tegen en rond het atelier gebouwd.
Hebt u het huis een naam gegeven?
Ja, ‘Polderhuis’, maar die wordt haast niet meer gebruikt. Dat zijn zo van die dingen die je doet als je begint.
Gaat u soms ook buiten schilderen?
Vroeger heb ik veel aan natuurschilderen gedaan. Nu niet meer. Wel ga ik nog veel tekeningen maken in het open veld en zet er dan vaak al de kleur bij zodat ik direkt de transpositie zie. Dat wil niet zeggen dat het zo blijft.
Is de streek hier verder nog gaaf gebleven?
Grotendeels toch en je moet ook de goede plaatsen kennen. Er zijn hier en daar nog prachtige oude witte hoeven en dan verder is er het vlakke land met de velden, de weiden met koeien, de bossen en boomgaarden, soms ook een allenige boom in de vlakte of een oude molen. De dorpen zelf zijn minder gaaf gebleven maar een mooie dorpskern heb je nog in Meetkerke.
U hebt altijd in deze streek gewoond?
Ja, mijn familie is hier honkvast. Mijn grootvader was hier brouwersgast en had het niet gemakkelijk om zijn gezin van zes kinderen te onderhouden. Toen mijn vader elf jaar was, moest hij al gaan werken. Hij werd goudborduurder bij een baas maar toen hij achttien jaar was, begon hij een eigen zaak, die hij door hard werken flink heeft kunnen opwerken.
| |
| |
U werd geboren op 3 augustus 1914.
Net toen de eerste wereldoorlog uitbrak. Ik heb altijd horen vertellen dat mijn vader door al die gebeurtenissen me gewoon vergat aan te geven op het stadhuis. Gelukkig heeft men hem erop gewezen, anders zou ik nu officieel met bestaan!
Als u aan uw jeugd terugdenkt, ziet u dan iets typisch?
De Naaldenstraat, een zeer typisch Brugse straat op 300 meter van de Grote Markt. Het was daar een gezellige, gemoedelijke buurt waar alle mensen veel buiten zaten. Ik mag zeggen dat ik heel mijn jeugd op straat heb doorgebracht.
Mijn vader had in die straat zijn zaak. Ik zie nu nog het grote atelier op de zolder, waar je de Brugse beiaard kon horen spelen en waar een tiental mannen over hun raam gebogen zaten. Aan de muren hingen kastjes met pinnen en op iedere pin zat een bobijn met zijdegaren met daaronder de naam van de kleur: vleeskleur, olijfgroen, enz.
De kleur is later van zeer groot belang in uw werk. Is het daar dat u met de kleur vertrouwd raakte?
Het werk op het atelier heeft me niet beïnvloed, wel het milieu: ik heb daar altijd in de kleuren geleefd.
Wat werd daar gemaakt?
Kerkelijke gewaden, vaandels en andere dingen van die aard waar in die tijd veel borduren bij te pas kwam. Dat werk werd door mannen gedaan en dat was geen gemakkelijk vak, want je kon maar zeggen dat je het ambacht kende als je 35 jaar was. Nu is dat natuurlijk niet meer zo: er wordt in die tak veel minder geproduceerd en wat er nog gedaan wordt, wordt machinaal afgewerkt. Mijn broer doet de zaak voort en levert vooral aan Amerika kazuifels, albes, enz.
| |
| |
Er was voor u dan het onvermijdelijke onderwijs.
Mijn lager onderwijs kreeg ik op de volksschool in de Ezelstraat waar ook Achiel van Acker zijn eerste kennis verwierf. Een belangrijk feit is toen wel geweest dat, toen ik elf jaar was, de familie verhuisde naar een van die oude patriciërshuizen en dat het meteen ook gedaan was met op straat te spelen. Daarbij kwam nog dat ik naar de middelbare school moest. Ik deed dat niet met veel entoesiasme en ik ben ook geen opvallend leerling geweest. Daar ik, net als mijn broer, voorbestemd was om in de zaak te gaan, stuurde mijn vader mij, toen ik 17 jaar was, naar de akademie in Brugge, waar ook hij indertijd had leren tekenen. Je moest dat kunnen voor het vak en elke leerjongen die binnenkwam, ging onvermijdelijk naar de akademie. Het is eigenlijk met naar de akademie te gaan dat ik zin gekregen heb om schilder te worden.
Was dat de invloed van een leraar of hebt u de roeping zelf ontdekt?
Dat dank ik mijn leraar Flori Aerts, die wel zeer akademisch was maar toch haarfijn kon tekenen en ook mooie tekeningen heeft gemaakt. Ik heb er trouwens nog één van. Die leraar heeft mij voor het tekenen entoesiast kunnen maken. Hij was een man die niets opdrong, voor wie alleen het resultaat telde en het was hem om 't even op welke manier je dat bereikte. Hij kende vooral goed de vorm en als wij een gipsen kop moesten narekenen, dan bekeek hij het resultaat kritisch en placht te zeggen: 't Is hem niet, 't is zijn broer zelfs niet, 't is zelfs niet van de familie!
Hoelang bent u op de akademie geweest?
Een jaar of vijf. Eigenlijk was dat avondschool met in de zomer nog twee uur extra, van 6 tot 8 's morgens...
| |
| |
De overige uren van de dag, werkte u dan op het atelier van vader?
Ja, maar hoe sterker de drang werd om beroepsschilder te worden, hoe minder mij het werk op het atelier aanstond. Gelukkig mocht ik dan naar Sint-Lukas in Gent om de dekoratieve kunst te leren. Mijn broer was daar vóór mij ook al geweest want al dat leren werd altijd gezien met het oog op de zaak. Voor mij was het toch een verbetering omdat ik nu de ganse dag bezig kon zijn. In die tijd was de studie daar wel een karikatuur: alles was gestandaardizeerd en het onderwijs meer dan traditioneel. We hadden wel één goede leraar, die ons veel deed tekenen en ons ook meenam om tentoonstellingen te gaan zien. Dat was Hermans. Hij is het die mij de expressionisten heeft leren kennen en bewonderen.
Wanneer hebt u dan de definitieve stap naar het beroepsschilderen gedaan?
Toen ik een paar jaar op Sint-Lukas was. Toen ik het aan vader zei, kreeg ik tot antwoord: Je moet kiezen: als je beroepsschilder wordt, ga je de zaak uit en je komt er niet meer in. In die tijd was dat zo het laatste wat je kon doen, te meer daar het volop krisisperiode was. Ik verklaarde mij akkoord en verkreeg van vader dat ik thuis een klein atelier mocht inrichten om te schilderen.
Wat dacht uw moeder ervan?
Mijn moeder was een zachte vrouw, die alleen maar leefde voor haar gezin. Wat ik deed, was haar eender, als ik maar gelukkig was.
Van kapitaal belang is voor u het feit geweest dat u Permeke hebt leren kennen. Hoe hebt u hem leren kennen?
Door mijn vader! Zoals ik al vertelde, was ook mijn vader
| |
| |
als leerling-borduurder op de akademie in Brugge geweest en daar had hij Permeke leren kennen. Later hebben ze elkaar opnieuw ontmoet op een boogschieting, zoals dat in Vlaanderen meer gebeurt. Vader vertelt aan Permeke dat hij thuis ook een zoon heeft die schildert en hij vraagt of Permeke niet eens wil komen kijken. Permeke komt kijken, beziet mijn werk maar zegt verder geen woord. Alleen als hij weggaat, zegt hij dat hij over vier maanden eens opnieuw zal komen kijken. Hij doet dat inderdaad en dan zegt hij tot mijn vader: Je moet hem laten voortdoen. Dat was voor mij natuurlijk een schitterende aanmoediging en ook een goeie zaak, want zo kreeg vader al wat meer vertrouwen in mijn kunde. Permeke is dan verder om de twee, drie maanden blijven komen kijken en hij heeft me dan de raad gegeven elke dag minstens een tekening of geschilderde schets te maken. Ik heb die raad gevolgd maar ik heb uit die tijd niets meer. Ik heb tijdens de oorlog zo vaak moeten verhuizen dat ik al wat ik overbodig achtte, verbrand heb.
Wat heeft Permeke u geleerd?
Dat kun je niet zeggen. Hij gaf raad, korrigeerde een studie, zei dat is goed en dat is minder.
Hij heeft toch invloed op u gehad.
Absoluut. Hij was zo een reus dat je daar niet aan kon ontsnappen. Op zeker ogenblik heeft hij mij gezegd: Je bent ver genoeg, je moet nu alleen werken. Je kent de elementen waarmee een schilderij gemaakt wordt. Je moet je er nu op toeleggen te vergroten en te verkleinen om de expressie te verhogen. Hij wees me dus duidelijk de weg naar het expressionisme maar ik voelde daar niet veel voor. Ik werkte toen een hele periode hard door en na een maand of vier had ik drie of vier schilderijen af, waarover ik tevreden was. Ik hing ze op aan de muur en vroeg Permeke eens te komen kijken. Hij kwam, bezag de schilderijen zeer lang,
| |
| |
keek dan door het raam naar buiten en zei: 't Is schoon weer vandaag! En dan was 't gedaan. Permeke voelde en zag dat ik mijn eigen weg wou gaan, dat ik zijn raad niet verder involgde. Ik heb hem dan ook niet meer gevraagd te komen kijken maar we zijn vrienden gebleven tot de laatste dag. Eigenlijk was dat voor mij toen toch een klap die hard aankwam: tot dan toe had ik toch iemand gehad die een klankbord voor mij was en nu stond ik ineens alleen.
Hoe was Permeke als mens?
Als artiest kende hij vooral Permeke maar als mens was hij een zeer gemoedelijk man. Hij verdeelde zijn tijd tussen het werk en het boogschieten. Dat deed hij minstens twee, drie keer per week. Hij leefde verder rustig in Jabbeke als een man die zijn leven had opgebouwd. Het is inderdaad waar dat hij elke dag werkte. Zijn stelregel was: zin of geen zin, de pot op. Maar hij zei het in sappig Brugs! Er werd van zijn huis daar een museum gemaakt, dat voor mij een geraamte is: het leven is er uit. Ze hebben de kamers daar vol schilderijen gehangen maar ze hadden beter een kamer in de geest van Permeke gehouden.
Wat denkt u nu van zijn werk?
Ik vind dat het een hele grote is geweest, dat zijn expressionisti che vormgeving enorme kwaliteiten heeft. Persoonlijk heb ik zeker evenveel waardering voor zijn tekeningen als voor zijn schilderijen. Er zijn tekeningen van hem die tellen in de geschiedenis van de schilderkunst. Hij had zo een sterke artistieke persoonlijkheid dat je zelfs bij een minder gelukt doek kon zien dat het een echte Permeke was.
Er zijn er die zeggen dat u de traditie van Permeke hebt voortgezet.
Ik kan toch wijzen op duidelijke verschillen. Bij mij is de kleur zuiver onvermengd terwijl het bij Permeke altijd toon
| |
| |
is gebleven. Zijn werk is meer tonalistisch. En wat de vorm betreft, meen ik toch dat mijn werk niet expressionistisch is in de vormgeving. Al moet ik er dan toch weer aan toevoegen dat al die benamingen zo weinig zeggen.
U hebt ook Gust de Smet aan het werk gezien.
Toch veel minder. Ik heb hem via Permeke leren kennen. Gust de Smet was ook boogschutter en kwam hier als er een grote schieting was. Ik hield veel van zijn werk maar ik geloof niet dat hij enige invloed op mij heeft gehad. Je kunt het natuurlijk nooit weten maar bewust is het zeker niet gebeurd.
Beschouwt u zich als een erfgenaam van de Latemse School?
Nee, de kleur en de vorm zijn helemaal anders bij mij. Misschien ben ik wel een geestelijk erfgenaam.
U hebt nog andere schilders gekend.
Opsomer hield van mijn werk en kwam geregeld naar mijn tentoonstellingen zien. Ook met Jozef Cantré kon ik het goed vinden: ik heb trouwens zijn portret gemaakt. Dan heb ik ook nog wel kontakt gehad met De Saedeleer, bij wie ik een paar keren op bezoek ben geweest. Op zekere dag moest ik bij hem eens gaan schilderen en toen ik er aankwam, had ik wel al mijn gerief bij maar geen doek. De Saedeleer gaf mij een doek van hem waarop een studie stond, die niet af was. Ik ben op dat doek beginnen werken en heb over zijn studie een andere geschilderd. Toen hij terugkwam, bekeek hij het kritisch en zei dan: 't Is beter dan wat er op stond! Dat zijn natuurlijk komplimentjes die een jonge schilder plezier doen.
Men kan dus nergens van een doorslaggevende invloed spreken?
Later wellicht wel, rond 1950 en later. Dan hebben de
| |
| |
Franse fauvisten mij wel beïnvloed wat de kleur betreft. Ik vind alleen dat die fauvisten het schilderij veel te vlug hebben losgelaten. Ze hadden een richting gevonden en ze hebben op die weg, naar mijn gevoel, niet sterk genoeg doorgewerkt. In Parijs werd mij verteld dat de marchands die verandering van koers hebben beïnvloed omdat er te weinig onderscheid te maken was tussen de verschillende schilders, hun werken leken te veel op elkaar. In elk geval zijn de meesten er na het fauvisme zeker niet op vooruitgegaan.
U hebt een tijd équipe gemaakt met Luc Peire.
Equipe gemaakt is kurieus gezegd. Dat kleine atelier thuis werd me te eng en ik zocht naar meer ruimte. Ik kende Luc Peire al van op de akademie in Brugge en van Sint-Lukas in Gent. Samen hebben wij toen een hoevetje betrokken te Dudzele, te midden van de polders. Dat huisje had trouwens een zeer typische naam: 't Luizengevecht. In het begin hebben we daar vrij konstant gewoond. Dat was in 1935-36. Dat direkt kontakt met de natuur is voor mij van het grootste belang geweest. Dat huis staat er nu niet meer: in 1940 is er een bom in de nabijheid terechtgekomen en het huisje is ingevallen!
Heeft Luc Peire op u invloed gehad?
Er bestond in die tijd ontegensprekelijk affiniteit tussen hem en mij en er is zeker wederzijdse beïnvloeding geweest. Dat kon niet anders. Peire schilderde toen ook figuratief. Het is pas na 1950 dat hij een andere weg is opgegaan.
*
Dit atelier is echt de werkplaats van de schilder. Rechts van het grote raam dat op het noorden en de Vlaamse vlakte uitziet, staat een boekenkast met vooral boeken over schilderkunst.
| |
| |
Links op een ladenkast staan alle rekwisieten die de schilder nodig kan hebben voor zijn stillevens. De schets erboven heeft gediend voor een groot schilderij.
Her en der staan of hangen antikwiteiten of exotische dingen, waarvan de kunstenaar houdt omdat ze rust uitstralen. Zo kijkt van op deze kakemono een boeddha mysterieus peinzend de kamer in.
Vanuit het atelier leidt een trap naar een soort tussenverdieping, die hier in huis de duplex wordt genoemd. Het is een gezellige plaats om te rusten, een boek te lezen of muziek te beluisteren.
Dit borduurwerk werd gemaakt naar een schilderij van Rik Slabbinck. Deze tekening onderaan de trap werd gemaakt door vader Slabbinck.
De schildersezel van de kunstenaar heeft een vaste plaats: hier ontstaat elk schilderij. Op een paar tafeltjes ernaast liggen stapels lege, halfvolle en volle verftubes. Hier wordt met kleur gewerkt! Verder staan de afgewerkte of half afgewerkte schilderijen tegen de muren.
*
Uw eerste expositie houdt u in de Kunst- en Letterkring te Gent. U was toen 22 jaar.
We waren op die tentoonstelling met z'n drieën: Suzanne Thienpont, François Desmedt en ik. Permeke had daarvoor gezorgd.
Hebt u nog een doek dat daar te zien was?
Ja, een Hoeve met grote populier, zeer donker geschilderd. In de boom ziet u wel de typische expressionistische vormgeving.
Had die tentoonstelling sukses?
Er zijn toen een paar kritieken over verschenen. Maar zo
| |
| |
een expositie is voor de schilder in de eerste plaats interessant omdat hij zijn werk daar bijeen ziet hangen. In die andere omgeving ben je verplicht op je werk te zitten kijken, ook al omdat je er soms uren alleen bent omdat er geen mens komt kijken.
Het volgende jaar exposeert u in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Dat is dan toch wel vlug gegaan?
Ook dat heeft Permeke voor mij in orde gebracht. Ik had toen al heel wat bij elkaar geschilderd en hij wilde dat ik ermee naar buiten trad. Het was mijn eerste expositie alleen: er hingen 56 schilderijen en 17 tekeningen.
Was het de doorbraak?
Absoluut niet, daar heb ik nog wel vijftien jaar op moeten wachten. De kritiek was over 't algemeen wel gunstig maar het was volop krisistijd. Kort daarop is de oorlog uitgebroken en toen kocht men alleen schilderijen van kunstenaars die naam hadden. Na de oorlog kwam dan de historie van Gutt!
Na de oorlog ging het al niet veel beter. In 1948 heb ik samen met Permeke, Pierre de Vos, Wolvens en Jules Boulez geëxposeerd: wij hadden op eigen kosten een zaal gehuurd in Knokke. Niemand van ons vijven heeft iets verkocht: er zijn alleen twee vragen geweest naar doeken van Permeke. Voor de rest konden we de kosten onder ons vijven delen. Zo vlug en vlot gaat het niet in ons land.
En u was toen al twee keer de tweede geweest bij de Prijs van Rome, eerst in 1940, dan in 1943. Wie was de eerste toen?
In 1940 was dat Martin Bolle, die een virtuoos was. De tweede keer was het een Brasseur van Luik, waar ik daarna nooit nog iets van gehoord heb.
| |
| |
U hebt het in die tijd dan niet gemakkelijk gehad?
Je kon van je kunst niet leven. Ik was toen getrouwd en moest toch mijn brood verdienen. Een van mijn vrienden heeft mij aangeraden me met de verkoop van kunstwerken bezig te houden. Ik heb dat gedaan en met min of meer goed gevolg: ik kon leven. Ik heb vele mooie stukken, die ik graag behouden had, moeten voortverkopen maar ik heb er toch enkele kunnen bewaren.
U was medestichter van de vereniging ‘La jeune peinture belge’ maar u hebt zich in 1947 uit deze vereniging teruggetrokken. Waarom?
Er waren eerst de jaarlijkse salons geweest van ‘Apport’ en daarna van ‘Art jeune’. Aan dit laatste salon waren prijzen verbonden en ik heb enkele keren de tweede gekregen. Ook in ‘Apport’ heb ik regelmatig mee geëxposeerd. Na de bevrijding hebben enkele collectionneurs beslist ‘La jeune peinture belge’ te stichten. Dat was allemaal in Brussel en dus in het Frans. Een tiental schilders werden van dat initiatief op de hoogte gebracht: ik kreeg een brief waarin mij werd meegedeeld dat ik medestichter was en ik werd verzocht de akte in Brussel te komen tekenen, wat ik ook gedaan heb. Bij die stichters-collectionneurs waren niet veel Vlamingen, ik geloof zelfs dat Tony Herbert de enige was. Er zouden tentoonstellingen plaatshebben, er zou ondersteuning komen, enz. Wat later kwam ‘La jeune peinture française’ hier exposeren: die ging de non-figuratieve richting uit en had een grote invloed op Brussel. Ze werden overal met open armen ontvangen. Na die gebeurtenis ging de non-figuratieve schilderkunst hier ineens sterk vooruit, wat voor gevolg had dat voor de exposities van de ‘Jeune peinture’ in het buitenland nog alleen non-figuratieven werden gekozen en wij, die niet mee wilden marcheren, niet
| |
| |
in aanmerking kwamen. Toen hebben wij beslist ontslag te nemen. We waren met z'n drieën: Peire, Godderis en ik.
Bent u dan alleen gaan exposeren?
In januari 1948, een jaar dus na mijn ontslag, heb ik dat voor het eerst gedaan. Dat was een hele onderneming want ik stond helemaal alleen. In de ‘Jeune peinture’ zat je in een kring en je verkocht al eens een schilderij via een van die mannen.
Die expositie had plaats in de galerij Breugel, een zaal die nu verdwenen is. Ik had er hard voor gewerkt en tegen de dag van de vernissage was ik kompleet op. Ik zag er ook fel tegenop, want ik verwachtte er niet veel goeds van. Aan die zaal vast was er een klein kotje waar ik me om kwart voor drie terugtrok. Ik bleef er zitten en had niet de moed de zaal binnen te gaan. Toen ik na enige tijd toch de deur opendeed, heb ik een van de mooiste ogenblikken van mijn carrière beleefd. De zaal was vol volk en ook heel wat artiesten waren er, Tijtgat, Puvrez e.a., die door op die vernissage aanwezig te zijn, wilden tonen dat ze solidair met mij waren. Ik verkocht vijf schilderijen wat voor mij in die tijd mirakuleus was.
Aan onderscheidingen heeft het u anders niet ontbroken want tweemaal was u met een ensemble vertegenwoordigd op de Biënnale van Venetië, eerst in 1948, dan in 1958.
De eerste maal was dat toch maar een schilderij of drie en de organizatie ging uit van het ministerie. Er hingen daar enkele schilderijen van Van Lint, Mendelson, Cox, Bertrand, Anne Bonnet, Wolvens naast werk van Evenepoel, Rik Wouters en andere groten. Die expositie kreeg een beetje kritiek maar had weinig resultaten.
Toen ik er in 1958 opnieuw geëxposeerd heb, kreeg ik een invitatie om in Milaan een tentoonstelling te houden in een privé-galerij. Ik heb dat gedaan en dat is goed meege- | |
| |
vallen. In het buitenland is het trouwens over 't algemeen altijd meegevallen: vooral mijn koloriet viel daar op en werd gunstig onthaald.
Italië is u alvast goed gezind want in 1950 kreeg u alweer de tweede prijs van landschapsschilderkunst in Santa Margharita. Was dat een internationale wedstrijd?
Een tiental Belgische en Italiaanse schilders waren daar uitgenodigd om er 3 à 4 weken te komen schilderen. In onze groep waren Tijtgat, Van Lint, Cox, Léon de Smet, Strebelle, Vaerten e.a. Op basis van de daar gemaakte werken werden de prijzen toegekend. Ik heb daar toen drie landschappen gemaakt. De Italiaanse jury kende de prijs toe aan de Belgen en de Belgische jury die aan de Italianen. Tijtgat heeft toen de eerste prijs gekregen.
*
De kamers van dit huis werden rondom het bestaande atelier aangebouwd.
In de zitkamer is het open haardvuur het centrum van de gezelligheid die Maria en kind, een houten beeld uit de 16e eeuw, nog warmer maakt.
Rechts van de schouw maakt een ingenieus systeem het mogelijk het onestetisch televisietoestel overdag te doen verdwijnen. Op een houten beschilderd paneel uit Spanje staat de H. Drievuldigheid uitgebeeld.
Van het eigen werk van Rik Slabbinck hangt hier het portret van vader en dan een grote gele Marine.
De koppen van Peter en Henk, de twee zonen, werden gemaakt door Jan de Schutter. Ook hier zijn weer vele oosterse voorwerpen, die een eigen sfeer scheppen.
*
| |
| |
We hebben al uw ‘Hoeve’ van 1936 gezien, die erg aan de donkere kant is en wel sterk aan Permeke doet denken. Hebt u nog werk uit die tijd?
Nog een Stilleven met vissen van twee jaar later. Ook dat is nog zeer donker.
Ook in ‘Hoge bomen’ van datzelfde jaar domineert nog de tragische noot.
Dat is inderdaad nog een donker doek. Mijn Zelfportret van 1939, dat zich nu in het Groeningemuseum bevindt, is nog een illustratie van mijn koloriet uit die tijd.
Naarmate u zich van de invloed van Permeke losmaakt, ziet u ook af van het somber koloriet en gaat u veel helderder schilderen. Is dat te illustreren?
Zo een verandering treedt niet bruusk op, ze is een geleidelijke evolutie. Er komt een tijd van minder zwart, van meer bruin als in het Naakt van 1943. Nog in bruine toon is de Stromijt van 1942. Het Stilleven met appelen van 1945 is nog altijd in dezelfde donkere toonaard.
Het Stilleven met bloemen is nog altijd donker maar er is toch al een heldere vonk, die er is omdat het bloemen zijn. Maar dat is duidelijk de evolutie: eerst meer zwarten, dan meer bruinen en dan naar de lichtere tonen toe. Het feit dat ik die doeken bewaard heb, is een bewijs dat ik ze waardeer. Het werk dat ik minder goed vond, heb ik altijd vernietigd. Van de 20 doeken die ik voor de Prijs van Rome inzond, heb ik er zeker vijftien verbrand.
‘De terugkeer van de koeien’ van 1943, in warm rood, is wel de definitieve stap naar de nieuwe visie.
Definitieve stap is toch veel gezegd. Daar heb ik inderdaad rood gebruikt maar zo een verandering treedt niet plots op, ze gaat geleidelijk van het ene schilderij naar het andere.
| |
| |
De verandering merk je trouwens zelf pas later. Maar die Terugkeer is toch een karakteristiek en typisch schilderij in mijn evolutie.
Ik geloof dat we de evolutie zeer goed kunnen illustreren met de portretten van uw ouders.
Dat is mogelijk. In 1938 heb ik het portret gemaakt van mijn moeder: dat is nog met veel schaduw. Tien jaar later heb ik dat van mijn vader geschilderd en dat is licht, het is toon maar nog geen zuivere kleur. Die portretten zijn inderdaad een duidelijke illustratie van de afstand die ik in tien jaar had afgelegd.
Hoe verliep de evolutie dan verder?
In 1946 ben ik getrouwd en is er een rustige periode begonnen van aanhoudend werken. Dat was een weldaad na de oorlog, waar ik steeds weer opgejaagd werd. Ik had mijn atelier hier maar moest er uit omdat de Duitsers het opeisten. Enkele maanden later mocht ik er weer in maar voor niet lang: ik moest er weer uit!
Dat spelletje heeft heel de oorlog geduurd. Elke keer moest ik al mijn spullen met de stootkar verhuizen en ik vond dat op den duur zo hinderlijk dat ik vele schilderijen en tekeningen heb verbrand. Na de oorlog werd dat anders: er kwam rust, het huis kwam erbij, er was het eigen licht.
Had u te vechten met schilderkunstige problemen?
Dat heeft een schilder altijd. Door het werken komt het een van het ander. Ik ben in elk geval meer kleur gaan gebruiken.
Waarom meer kleur?
Op die waarom kan ik eindelijk eens duidelijk antwoorden! Natuurlijk was er de drang. Maar op zekere dag zie ik mijn vrouw van de trap komen met een rode overgooier op een witte bloeze. Dat rood in het licht heeft mij geslagen. Ik heb
| |
| |
toen het schilderij Vrouw met de kat gemaakt, waarop mijn vrouw die rode overgooier draagt. Dat is echt een schok geweest. Ik denk dat ik dan later tot die heldere kleur ben gekomen door de rust en door het observeren van het licht. Die heldere kleur is wellicht ook de uiting van een positieve levensvisie.
U houdt het dan niet bij één kleur?
Er komt dan een periode van rozen, van overwegend roze dus. Een paar voorbeelden hiervan zijn Kleine Henk uit 1949 en Badje uit dezelfde tijd ongeveer.
Dan volgt een periode waar ik veel gelen gebruikte, een kleur die de innigheid intensifieert. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn Vrouw in verwachting, Vrouw die zich kamt (1950) en nog sterker is Vrouw in de keuken van 1952.
Dat zijn bijna allemaal figuren.
Ik durfde in het landschap minder dan in het stilleven, het interieur of de figuren. Er was daar veel meer aarzeling. Een duidelijk voorbeeld is een landschap van 1950 dat Blijde zomer heet. Het geel is veel minder sterk en nog helemaal tonalistisch. Trouwens, al wat ik tot dan toe had geschilderd, was tonaliteit.
Een belangrijke ervaring voor u is uw verblijf geweest in het zuiden van Frankrijk.
Dat is een veropenbaring geweest. René Lyr, die veel van mijn werk hield, had daar in de Provence een huis. Dat was in Le Tholonet bij Aix-en-Provence, de streek van Cézanne. Hij zei me dat het mij goed zou doen daar eens te schilderen en hij bood me zijn huis aan om ginder een viertal maanden te verblijven. Dat was in 1953. Toen ik daar aankwam, zag ik dat de aarde rood was, dat het licht de kleuren opvrat en dat je om de stemming weer te geven verplicht was te transponeren.
| |
| |
Wat bedoelt u met transponeren?
Ik vertrok dus van het rood maar als ik rood zette, moest ik daarnaast ook zuiverder kleuren leggen, moest ik werken met kleuren die dezelfde sterkte hadden als die roden. De weergave van de sfeer moest via de kleur gebeuren. Transponeren is een eigen kleur geven aan de dingen, niet de kleur die ze in de werkelijkheid bezitten, niet dus de nauwgezette weergave van de reële kleur maar die kleur gezien door een temperament.
Een voorbeeld in kleur zou dat natuurlijk veel duidelijker maken.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is het Huis van de Arabieren van 1956, waarop het rode gedeelte sterk opvalt. Je ziet de duidelijke tegenstellingen in kleur, die door de realiteit zijn geïnspireerd.
Een ander voorbeeld is het schilderij De kleine cowboy, dat ik in 1954 geschilderd heb toen ik al terug thuis was, maar ik was nog zo vol van de Provence dat ik Henk, ons zoontje, met het landschap erachter moest schilderen. Het rood is hier duidelijk een resultante van het landschap.
Een ander schilderij dat ik ginder gemaakt heb, is Beau Recueil, met de bergen van de Provence. De voorgrond is geel en de bergen zijn blauw en bruin. Het was dit landschap waarop we elke dag keken van in ons huisje.
Dat was een soort kleurenrevolutie in het landschap. Heeft dat uw ander werk beïnvloed?
Ja, en een duidelijk resultaat zie je ervan in het Stilleven met vruchten van 1954. Het sterke rood overheerst, maar het blauw van de tafel is ook sterk en al de andere kleuren zijn vief. Om het verschil te zien, is het interessant daarnaast een Stilleven met mandoline te plaatsen uit 1942. Dan komt pas duidelijk uit hoe fade en flets de kleuren daarop
| |
| |
zijn vergeleken met die van het Stilleven met fruit. En toch! Toen dat schilderij af was, voldeed het me nog niet. Het was nog altijd tonalistisch, het motief bleef. Ik moest het op een andere manier doen en dan is de grote doorbraak gekomen van de kleur. Nu heb ik geen palet meer, ik meng geen kleuren, ik duw al de kleuren direkt uit de tube op het doek. Ik heb maar één borstel en werk altijd met het paletmes.
Dat is de laatste verworvenheid, het resultaat van uw gevecht met de materie?
Ja, niet mengen, zuiver schilderen.
Waarom doet u het?
Ik vind dat de kleuren een grotere kracht hebben als je ze zuiver gebruikt. Dat is een moeilijke manier want je moet veel afkrabben: om de goede matière te hebben, moet je soms heel wat lagen leggen en opnieuw afkrabben en daar er soms van de eerste kleur wat blijft zitten, beïnvloedt die laag de tweede kleur.
Die geeft dan toch nuancering.
Ik tracht die dan ook min of meer te benutten, minder in het fond van een stilleven, meer in een lucht, want die heeft nuancering nodig. Een voorbeeld daarvan is Ondergaande zon van 1970. Door het gevoel dat er in de vlakken komt, worden die vlakken gered. Mijn manier van schilderen is zeker gevaarlijk want als de kleur niet juist is, is dat gauw te zien.
U schildert veel met vlakken?
Het gebruik van die zuivere kleur vroeg een andere vorm en zo kwam ik er toe het schilderij steeds meer op te bouwen uit grote vlakken, uit kleurvlakken.
| |
| |
Daaruit ontstaan felle kontrasten. Is dat gewild?
Het gevoel speelt hier een grote rol. Het is nu eenmaal mijn manier om een doek op te bouwen. Toch zijn de vlakken van het begin af wel tamelijk groot geweest in mijn werk, al waren die vlakke kontrasten niet altijd even sterk. Het landschap waar ik nu aan werk, heeft die harde lijn niet en ik wil het ook niet, want ik wil er geen systeem van maken. Het is een landschap onder een gele hemel.
U durft wat men traditioneel onverzoenlijke kleuren noemt, in een tegenstelling plaatsen?
De fauvisten deden dat toch reeds, al gebruikten ze niet zulke grote vlakken. Nu doe ik dat niet opzettelijk, maar wel op het gevoel af. Het is geen werk van beredenering en voor wie het niet gewoon is, is het wel niet gemakkelijk. Als typische illustratie kan hier wellicht gelden De visser met de tegenstelling tussen het blauw van het meer en het groen van de bomen.
Voelt u zich wat de kleur betreft verwant met Rik Wouters?
Hij heeft ook in de kleur gewerkt en veel rood gebruikt. Ik heb hem altijd bewonderd maar mijn kleurenbehandeling komt niet van hem. Ik heb het meer via de fauvisten gekregen.
Zal de evolutie nog verder gaan?
Ik hoop het want ik wil niet stilstaan. Door te werken evolueer je, verwerf je, verdiep je. Als er geen evolutie is, is er verstarring en dat is de dood.
Wat is schilderen voor u?
Schilderen is uiting geven aan zijn gevoel, droom of innerlijk leven. Voor mij moet een schilderij het evenwicht zijn tussen geest en gevoel. Als je aan een schilderij begint,
| |
| |
begin je met emotie. Dan zegt het verstand hoe je het schilderij moet opbouwen en zo evolueert het verder.
*
Als men in de hal van dit huis staat, wordt men al direkt opgenomen door een sfeer van rust, die wellicht door dit oosters borduurwerk nog wordt versterkt.
In de eetkamer kijkt het houten beeld van Sint-Rochus neer op een Wayanpop uit Nederlands-Indië.
Een stilleven van Slabbinck hangt er centraal: Stilleven met wijnkruik.
Van deze gouache werd een litografie gemaakt.
In de winter geeft deze Ardense houtkachel meer gezelligheid en in elk seizoen kan men door dit raam uitkijken naar de altijd wisselende kleurschakeringen van licht en groen.
*
Er was een tijd dat uw landschappen zachter van kleur waren dan uw stillevens.
Dat geldt voor mijn eerste landschappen. Ik heb enige tijd geaarzeld, zoals ik al vertelde, om die hevigheid van kleur ook in het landschap te brengen, maar nu is ze er zeker. Kijk b.v. naar dat grote landschap met het witte huis bij een hooiopper onder de rode hemel.
Nu moet ik wel zeggen dat daar altijd geen juiste lijn in te trekken is, dat het niet mogelijk is die dingen precies te katalogeren.
U schildert wondere hemels maar weinig hemelsblauwe.
Ik hou niet van realistische kleuren. Een hemel kan elke kleur hebben en ik heb er zeker ook blauwe geschilderd maar de kleur is dan altijd getransfigureerd. De rode en gele hemels zijn wellicht de karakteristiekste maar dat is
| |
| |
allemaal een kwestie van het temperament van de schilder, van de sfeer, van het landschap zelf.
Een tweede belangrijk genre in uw oeuvre is het stilleven. Wat trekt u daarin aan?
Het voorwerp zelf en het pikturaal probleem om het vlak te vullen met de voorwerpen. Ik besteed aan die samenstelling veel tijd. Als ik de kompositie in gedachten zie met de grootte en ook al wel met de kleur, dan kan ik aan het schilderij beginnen.
U vertrekt dus duidelijk van een reëel model?
Ja, alles staat klaar en ik schik de voorwerpen tot ik er tevreden over ben. Daar staat er een klaar: een tafeltje met sifon, schaal en glas in het atelier. In de woonkamer hangt zo een stilleven met wijnkruik.
U hebt ook veel vrouwenfiguren geschilderd en nu moet ik toch even Jozef Muls citeren, die van uw vrouwen zegt: ‘Het zijn soliede, kalme wezens. Wanneer zij even een gebaar maken, dan is het eenvoudig. Het zijn geen gecompliceerde naturen. Zij zijn niet bezwaard door een ingewikkeld gedachtenleven. Wij zien het type van de gezonde, evenwichtige Vlaamse vrouw. Indien zij iets vertolkt, dan is het de eenvoudige grootheid van het huiselijk leven.’
Wat moet ik daarop zeggen? Ik ben blij dat ik het hoor maar ik ben er niet verantwoordelijk voor! Maar laten we eens de proef op de som maken. Kijk naar dat Naakt in zetel. Is dat het type van de Vlaamse vrouw? Trouwens, hoe is het type van de Vlaamse vrouw? Dit naakt gaat, dunkt me, eerder naar het type van Brigitte Bardot. In zo een schilderij is het niet te doen om het naakt alleen maar ook om de zetel. Rechtuit gezegd, het is gemakkelijker te schilderen dan er over te praten!
| |
| |
U schildert graag een naaktfiguur.
Ja, in een naakt is een pikturaal iets bij uitstek. Kijk nog eens naar dat rode naakt, naar die buste. Dat doet toch ietwat mysterieus aan, ingekeerd, er zit zelfs iets zigeunerachtigs in. Is dat het type van de Vlaamse vrouw?
Ik durf mij niet uitspreken. Ook in het schilderen van de naaktfiguren is er een grote evolutie geweest.
Dat zal het duidelijkst worden als we een naakt van vroeger vergelijken met een van nu. Kijk die Eva van vroeger, die zit in het doek, ze is veel meer flou, omfloerst. Daartegenover is het Naakt in zetel uitdagend, met veel sterker kontrasten. Zij komt uit het doek.
Een ander tema dat u vast uitbeeldt, is het interieur.
Ik heb het inderdaad van in het begin behandeld, vooral dan een stuk interieur verbonden met een buitengezicht. Ook hier wil ik met de kleur de dingen intenser maken. U kunt hier de realiteit vergelijken met het schilderij: het is mijn vrouw aan een oranje tafel in de eetkamer met gezicht op de tuin. Ik heb het tema nu opnieuw opgenomen en we zullen zien wat het wordt.
Daar is dan een ander gezicht op de tuin met de Sint-Pieterskerk op de achtergrond en met een groot groen gazon in het midden.
Dit is het gezicht van op de duplex door het straatraam. Het is gedaan om het vlak te vullen met twee verschillende sferen.
U bent vrij laat tot de marine gekomen.
Dat is niet helemaal juist. Ik heb er vroeger minder gemaakt maar ik heb er altijd geschilderd. Het is weer de atmosfeer die me aantrekt, boeit en intrigeert: het strand, de lucht, het spel van de zee, van het licht op de zee, de golven,
| |
| |
kortom het geheel. Ik doe het ook niet altijd op dezelfde manier: er zijn somber-grijze marines, dan weer roziger, dan weer minder roze, dan fel blauw, bewogen blauw. Ik verblijf soms een maand aan zee om de zee te zien onder alle licht en alle ogenblikken.
Dan is er nog de portretkunst. U hebt heel wat portretten geschilderd. Wie waren de markantste figuren?
Om bij de artiesten te blijven: Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Jan Vercammen, Flor Peeters, René Lyr. Van Stijn Streuvels heb ik drie portretten gemaakt: een hangt op Het Lijsternest, een tweede in het Museum voor Vlaams Kultuurleven, een derde bij Naessens in de Bank van Parijs en de Nederlanden in Brugge.
Wat trekt u aan in het portret?
Het innerlijke van de mens. Ik stel door het uiterlijke het innerlijke voor zoals ik het zie. Je probeert de mens te benaderen, je geeft een interpretatie van de mens, je eigen visie op hem. Daarom gaat het model ook niet altijd akkoord!
Voor een portret moet men gewoonlijk poseren. Heeft Stijn Streuvels geposeerd?
Ja. Ik had door Jan Vercammen laten vragen of ik zijn portret mocht schilderen en het was ja. Op een middag ben ik er naartoe gegaan. De begroeting was eerder aan de koele kant. Ik zou zijn portret schilderen in de bekende werkkamer. Ik vroeg hem op een stoel te gaan zitten en ik begon. Toen hij na een tiental minuten nog geen vin had verroerd, zei ik hem dat het niet nodig was helemaal onbeweeglijk te blijven. Droog antwoord: Ik ken dat van die schilders. Ze zeggen dat allemaal en achteraf trekt het op niks. - Erg bemoedigend klonk dat niet.
Na drie kwartier vroeg ik hem of hij niet wat wilde
| |
| |
rusten. Antwoord: Zijt gij misschien al moe? Ik niet. Doe maar voort.
Een kwartier later wilde ik toch even ophouden. Streuvels stond op en kwam naar het portret kijken. Hij zei geen woord. We bleven daar dan zo een vijf minuten zitten, bijna zonder een woord te zeggen. Dan stond Streuvels op en zei: Doe maar zere voort, want 't zal vroeg donkeren. - Ik heb van rusten niet meer gesproken. Toen het te donker werd, moest ik wel ophouden. Streuvels stond op en kwam weer kijken. Hij bleef een hele tijd staan, zei weer geen woord maar ging naar de kast en haalde er de borrelfles uit en de sigaren. Hier, zei hij, neem een sigaar en een borrel. Ik zie dat het goed zal zijn. - Daarmee was het ijs gebroken en van toen af is het zeer gemoedelijk gegaan, met zelfs zeer vriendelijke momenten. Hij heeft voor de drie portretten willen poseren en op sommige ogenblikken kon hij dan zeer gezellig babbelen.
Had u het gemakkelijker met Herman Teirlinck?
Die wilde helemaal niet zitten, ik moest hem rechtstaand schilderen. Terwijl hij poseerde, babbelde hij altijd maar door. Laat me maar babbelen, zei hij, dan voel ik me het gemakkelijkst. - En hij praatte maar door over het toneel en behandelde heel de geschiedenis van de Grieken tot nu.
Met Jozef Cantré heb ik nog een andere ervaring gehad. We hadden afgesproken dat we mekaars portret zouden makens: ik zou hem schilderen, hij mijn kop beeldhouwen. Dat is ook gebeurd maar ik ben in de vorst gebleven. Mijn kop was gemaakt in potaarde maar de nacht daarop vroor het en daar het atelier van Cantré niet verwarmd was, is mijn kop gebarsten. Daarna heeft Cantré het niet meer opnieuw gedaan maar ik heb wel zijn portret geschilderd.
Ook u zelf hebt u in portret gezet.
| |
| |
Ik heb drie of vier zelfportretten gemaakt, twee al in mijn eerste periode. Ik ben er nu nog aan een bezig.
Waarom maakt een schilder een zelfportret?
Heel dikwijls omdat hij zin heeft om een portret te maken en geen model heeft. Dat model heeft hij altijd bij de hand.
U schildert ook graag het gezin.
Ik heb dat enkele keren gedaan. Schilderkunstig sprak me dat aan omdat ik een onderling verband tussen de personen aanvoelde. In eerste instantie gebeurt dat dan toch om een schilderij te maken, om personen in een interieur te plaatsen, om een kompositie te maken. Ik kan u alleen een voorbeeld uit mijn vroeger werk laten zien. Van mijn kinderen heb ik ook portretten gemaakt: van Henk het kopje en Peter helemaal.
Hebt u religieus werk gemaakt?
Twee piëta's waarvan er een in Amerika is. Verder ook nog een Boodschap, die in Brussel hangt.
Voelt u zich verwant met de Primitieven? In Brugge is dat niet onmogelijk, Het wordt trouwens vaak gezegd, o.m. omdat uw portretten iets hebben van de menselijke waardigheid van de Primitieven.
Ik denk daar niet aan maar ik hou inderdaad veel van de Primitieven. Ik vind dat ze fantastische schilderijen hebben gemaakt. Denk maar aan het Oordeel van Cambyses van Gerard David in het Groeningemuseum. De Primitieven waren fantastische portrettisten: die beheersing in hun werk vind ik prachtig.
Als een doek voor u goed is, hoe is het dan?
Zo, dat ik niets meer zie dat verbeterd kan worden, tenminste dat ik er niets meer aan kan doen. Een schilder
| |
| |
moet toch eens stoppen. Wanneer je moet ophouden, dat leer je samen met het schilderen, want te lang op een doek werken kan even slecht zijn als er te weinig op werken.
Als een doek gebonden is door de laatste harmonie?
Wie kan de bepaling geven van een doek dat af is? Dat zou een straffe zijn.
Mag ik u een klassiek schilder noemen?
Als je ziet wat er nu allemaal gemaakt wordt, dan zeker! Mijn schilderij is een doek, gevuld met verf en met een kompositie die berust op wetten die zeer oud zijn. Dat mag je gerust klassiek noemen.
U zoekt het nooit in buitenissigheden?
Nee. Schilderen is voor mij kleur brengen op een doek. Dat moet niet opvallen door extravaganties maar wel die eigenschappen bezitten, dat het voor mij als goed schilderij kan gelden.
Hebt u nooit de verleiding gehad abstrakt te gaan schilderen?
Nee, maar voor de lol heb ik enkele non-figuratieve doeken gemaakt. Ik dacht: in plaats van al de verf die ik van mijn doeken afkrab, weg te werpen, gooi ik het op een doek dat ik op de grond leg. Dat wordt ook wel een schilderij. Ik heb het gedaan en dat was niet slechter dan iets anders: u ziet hier een paar voorbeelden. Ik heb eraan gedacht ze onder een andere naam voor een expositie in te sturen, maar ik heb het dan toch maar gelaten.
Het feit dat u aan de mode van het abstrakte niet hebt willen meedoen, heeft u wel nadeel bezorgd?
In zekere kringen wel. Op zeker ogenblik was het zo dat, als je figuratief bleef werken, je voor een onderontwikkelde doorging. Ik heb lucide gekozen omdat ik vind dat een
| |
| |
schilder zichzelf moet blijven. Nu is de pop aan de beurt maar het zou me niet verwonderen dat de afwisseling of verandering nog vlugger zal komen. Een schilder kan toch elke keer niet veranderen als de mode verandert.
Ervaart u dat de waardering voor het figuratieve nu weer groter is?
Ook de pop is een terugkeer tot het figuratieve, hoe je het ook doet. Er is in ons land een zekere officiële en officieuze clan die de mode op de voet volgt en die zal mij nooit appreciëren.
Nochtans is de kritiek, de meest diverse kritiek, unaniem om te zeggen dat u een markant schilder bent, een sterk schilder met eigen persoonlijkheid.
Ik heb daarover niet te klagen maar dat neemt niet weg dat ik op zeker ogenblik helemaal alleen stond. Alle schilders die de abstrakte richting niet uitgingen, werden toen afgeschreven. Nu heb ik de indruk dat ik wel gewaardeerd word en dat is heel wat, want nooit is de anarchie zo groot geweest als nu. Het is de meest volledige verwarring. Echte kunstkritiek bestaat er bij ons bijna niet meer, zeker niet de Vlaamse, op een enkele uitzondering na. In de Franstalige kranten heb je regelmatig een vaste rubriek over tentoonstellingen.
U bent dus welbewust een alleenloper.
Ja, maar ieder schilder is een alleenloper. Zelfs als ze in schoolverband optreden, blijven ze toch individu's. Neem als voorbeeld zelfs de Latemse School: hoe sterk individueel onderscheiden waren Frits van den Berghe, Permeke, Gust de Smet en Servaes niet?
Wie is de beste kenner van uw werk?
Naar ik hoop, ik zelf! Verder heeft de schilder soms een
| |
| |
groep mensen om zich heen die zijn werk volgen en die het waarderen. Het is voor de artiest aangenaam te verkopen aan iemand bij wie hij voelt dat die man het om het werk doet. Dat gebeurt nogal eens. Een van de meest treffende komplimenten heb ik eens van een zakenman gekregen, die een van mijn schilderijen in zijn kantoor heeft opgehangen en die me zei: Ik heb dat nodig. Uw schilderij schenkt me zoveel rust. - Het is aangenaam zo iets te horen.
U hebt in vele Europese steden exposities gehouden: Amsterdam, Frankfurt, Keulen, Milaan, Parijs, Rotterdam. Welke is uw mooiste expositie geweest?
Die in Milaan en die in Frankfurt. Die hebben beide in een zeer prettige sfeer plaatsgehad. Trouwens, in het buitenland is dat meestal zo. De meest bewogen tentoonstelling is die in Parijs geweest een tiental jaren geleden. Er was daar een lichtstaking die juist een uur voor de opening van de tentoonstelling eindigde. We hadden al overal kaarsen geplaatst. Maar het ergste was dat ik als verdacht personage werd beschouwd. Ze dachten dat ik iets te maken had met de O.A.S. die in België haar toevlucht had gezocht. Zo werd ik 's morgens om vijf uur door de politie van mijn bed gehaald voor verhoor. Erg prettig is dat niet.
Er zijn inderdaad prettiger avonturen! - Leest u veel?
Nee, weinig. Ik heb al mijn tijd nodig om te schilderen. Ter ontspanning lees ik af en toe wel eens een detektive. Vroeger las ik veel meer en toen had ik het o.m. voor Verhaeren. Men heeft mij nu gevraagd zijn werk te illustreren en ik zal het ook graag doen.
U bent sinds 1963 leraar aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Welk vak geeft u daar?
Schilderen. In principe komen de leerlingen, die twee jaar akademie hebben gevolgd, voor een jaar terecht in wat
| |
| |
wordt genoemd de gemeenschappelijke klas. Elke leerling heeft daar zijn eigen atelier waar ik twee keer per week naar hun werk kom kijken en dan tracht goede raad te geven.
Wat is die goede raad?
Ik zeg hun: Je moet doen wat je voelt dat je moet doen. En ik tracht dan ze te helpen zichzelf te vinden.
Wat is het mooiste dat u in de toekomst ziet?
Voor een schilder kan dat niet anders zijn dan rustig te kunnen schilderen.
Uitzending: 6 januari 1971.
|
|