| |
| |
| |
Luc Philips
Azalealaan 36, 's-Gravenwezel
(Luc Philips fietst en wordt vanuit auto geïnterviewd).
Is dat dagelijkse training?
Hangt af van de vrije tijd. In de week als 't kan altijd na de repetitie. Ik heb hier een omloopje van 6 km en dat doe ik dan vijf keer. Dat maakt dan elke keer 30 km en daarvoor heb ik een uur en 10 minuten nodig.
Op zondagmorgen doe ik het samen met een ploeg. We komen om halftien samen in Wijnegem en leggen dan 46 km af in een goed tempo.
Waarom doet u het?
Ik hecht veel waarde aan de fysieke konditie van een akteur.
Wat is uw topprestatie geweest in deze sport?
80 km met zijn drieën. Ik moet wel bekennen dat ik dan een beetje Zoetemelk heb gespeeld. Ik was nooit op kop!
*
| |
| |
Hoe verloopt deze dagelijkse training dan verder? Als Luc Philips thuiskomt, gaat hij eerst even douchen en dan springt hij het zwembad in.
*
Is dat toch niet een beetje koud dit seizoen? Of is het bad verwarmd?
Nee, maar ik ben vroeger nog bij de ijsberen geweest en als je het regelmatig blijft doen, kun je er goed tegen. Natuurlijk moet je geregeld je hart laten onderzoeken om te zien of er geen foutjes zijn. Je kunt dat ook maar doen na een opwarming, als je het goed warm hebt, als het bloed goed stroomt. Dat heb je na een goeie fietstocht. Na het bad zit je dan wat in de warme kamer en dan krijgt het lichaam een goeie reaktie. Ik heb trouwens dat bad in de tuin zelf uitgegraven.
*
Als Luc Philips in het water ligt, is hij in zijn element. Een andere geliefkoosde sport van hem is het waterskiën. Hij doet dat met zijn eigen boot, die in de zomer in Drummelen, in de Biesbos, ligt, maar toch ook vaak in het kanaal te Viersel voor anker ligt.
*
Wel een denderende hobby!
Een amusement, ja. Ik doe graag aan waterskiën op één ski en dan met een stevig gummipak aan want anders is het niet uit te houden van de kou. Ik ben met die boot ook al naar Joegoslavië en Italië geweest maar dat is een hele sleep. Ik weet niet of ik dat nog zou doen. Het is gevaarlijk en erg vermoeiend, vooral als je in de bergen zit. Maar hier is het een plezier.
*
| |
| |
Deze zelfgemaakte loods in de tuin is het winterkwartier van de boot. Een ander tuinhuisje, omgeven door rododendrons, dient om het tuingereedschap te bergen. Rechts van dat huisje bevindt zich het graf van de hond Capi met op een bordje de tekst: Aan Capi, onze trouwe vriend. Nog een ander gebouw in de tuin dient als knutselruimte en Luc Philips heeft er een moderne zaagmachine staan.
*
Nog een andere liefhebberij?
Handenarbeid ontspant. Die handigheid heb ik wel van mijn vader. Hij bekleedde een tijd lang een belangrijke plaats bij een konstruktiefirma van luchtdrukapparaten. Later werkte hij bij een firma die airconditioning als specialiteit had. Hij stond daar in voor de prototypes, voor de vormgeving en uitwerking van allerlei luchtdrukinstrumenten.
Vader is ook nog beeldhouwer geweest en heeft lessen gevolgd aan de Akademie voor Schone Kunsten. Als jonge knaap heb ik nog geboetseerd. We woonden toen in Mariaburg en vader was dan garagehouder. Ik had daar van een oude afgedankte autobus mijn atelier gemaakt.
Ik maakte daar allerlei beeldjes, niet naar model maar naar vrije inspiratie. Vader leerde me hoe ik met een ‘moule’, een gietvorm, moest werken om een afgietsel in gips te maken. Je moest dan die moule uitschuren met zeepsop, dan met lijnolie inwrijven en zo meer. Het was werkelijk een boeiende bezigheid, die ik altijd graag gedaan heb en waaraan ik de prettigste herinneringen heb. En die kunde is me nog van pas gekomen in de K.N.S., net toen we daar begonnen met het 14-dagensysteem. U weet dat er vroeger elke week een nieuw stuk op de affiche moest, - stel je dat voor! Goed. Het eerste stuk dat we opvoerden in dat nieuwe systeem was Caesar en Kleopatra van Shaw
| |
| |
en Kleopatra had daarin voor het reukoffer een beeldje, een kleine sfinks nodig. Wel, ik heb dat toen in de kelder geboetseerd en daarna met bladgoud bewerkt. In de sfinks had ik een holte gelaten waarin wierookkorrels konden worden gestoken om te branden. Het beeldje is nu bij Hector Camerlynck. Die Caesar was een behoorlijke voorstelling.
Wat maakte u verder nog?
De huidige garage heb ik zelf gebouwd en om de eentonigheid te breken, heb ik er twee soorten deuren in gezet: een gewone en een kanteldeur. Van de oude garage heb ik een vertrek gemaakt dat dient als bijkeuken en als hobbykamer. Ik heb alles zelf uitgekiend en gemaakt, anders was het niet te doen.
*
En wat gebeurt er dan in de hobbykamer? Er staat een huistrainer waarop Luc Philips op elk moment van het seizoen kan oefenen. Hier staat ook het stortbad ingebouwd, kreeg het schoonmaakgereedschap een plaats, wordt de was gedaan en gestreken en tenslotte is het ook nog een vertrek om op een boksbal aan bokssport te doen.
Zo kennen we dan de leefwereld en de liefhebberijen van de akteur Luc Philips want ja, Luc Philips is ook nog akteur voor wie dat niet zou weten. Heeft hij misschien ook een eigen repetitieruimte?
*
Is wandelen ook een sport?
Nee, op dit ogenblik ben ik aan het werk. Ik repeteer en dat doe ik altijd buiten, al wandelend. Heel het Hof Ter Linden is mijn repetitieruimte. Ik ben nu bezig met En attendant Godot. Een formidabel werk van een groot
| |
| |
auteur: echt klassiek werk. Een scherpe observatie van mensen die zich vervelen. Ze wachten en wachten maar, en waarop wachten ze? Op de dood? Daar staan prachtige zinnen in: ‘Bij de geboorte staan we schrijlings over het graf en de grafmaker haalt ons met de ijzers. De tussentijd tussen de geboorte en de dood is, vergeleken met het universum, een flits.’ Het is echt prachtig.
Valt dat van buiten leren van een rol mee?
Mag ik zeggen dat dat een foute uitdrukking is? Je leert geen rol van buiten, je studeert een rol. Als je de inhoud, de stof voort wil kunnen vertellen dan is het noodzakelijk dat je inzicht krijgt in de relaties en situaties. Dat kun je niet als je woordjes van buiten leert: een rol studeren is geen papegaaiewerk, maar studie. Een van de grote clauzen van Galilei, het rekwisitoor b.v., zou ik zo kunnen citeren omdat ik het in mijn denken heb opgenomen. Dat is dan een deel van mijn overtuiging die ik verwoord met de tekst die de auteur heeft geschreven en die ik me eigen heb gemaakt. Akteren komt pas later. Dat steunt op samenspel en gebeurt tijdens de repetities. De beweging is een verlengde van een repliek of van de aanvang van een repliek. De fysische vorm is wat je met je mimiek en lichaam aanvult of vervolmaakt. Toneelspelen, akteren is goed naar mekaar luisteren: je moet de zinnen van je medespeler laten binnenkomen, je moet ze verwerken en dan komt spontaan de fysische reflex gevolgd door de woordreflex.
De kondities waarin we nu in de K.N.S. werken, zijn heel wat beter dan vroeger. Nu repeteren we een stuk zes weken en spelen het dan drie weken. Ik speel nu Vladimir in En attendant Godot. De jongere avant-garde interpreteert dit stuk vaak slecht omdat het hun om extravagantie te doen is. Dat verlegt heel het aksent en dan schiet je naast het doel. Godot is een zeer konkreet en realistisch stuk, een stuk dat zin heeft.
*
| |
| |
Toch gebeurt het ook dat Luc Philips zijn bandopnemer gebruikt om een rol in te studeren. Dan kan hij zijn eigen zegging beluisteren en verbeteren.
*
U werd geboren te Antwerpen.
Op 2 januari 1915 in het moederhuis van de Vinkenstraat. In uw bijzijn moet ik wel kraamkliniek zeggen, vrees ik. Mijn vader, over wie ik u sprak, leeft nog en is 80 jaar. Het toneelspelen heb ik van mijn moeder. Ze is lid geweest van al de zangverenigingen van Antwerpen, o.m. van Arti Vocali waarvan Keurvels en Jef van Hoof de leiding hadden. Ze was heel muzikaal en een uitgesproken opera-fan: er was wel geen operalied dat ze niet kon meezingen. Van moederskant zijn we Walen: haar vader was een Luikenaar en heette Fastré. De vader van mijn grootvader aan moederskant was dan weer van Duitse afkomst en heette Kremer: ik heb dus wel een tikkeltje gemengd bloed.
Moeder heeft me altijd aangemoedigd om toneel te spelen waar vader dat wel probeerde te remmen. Moeder heeft zelf in veel amateurgezelschappen gespeeld, o.m. in De Vlaamse Kring in Mariaburg. Mijn vader heeft daar ook een keer meegespeeld maar dat was een grandioze mislukking. Ik heb daar ook mijn eerste rol gespeeld onder de leiding van Free Wales.
Ik heb niet het geluk gehad lang te kunnen studeren maar ik heb wel veel gestudeerd na mijn werkuren. Eigenlijk ben ik zo een beetje een autodidakt. Daar was wel een geldige reden voor. Vader had in de krisisjaren 1927-30 een garage maar hij ging over de kop en moest alles verkopen. Ik moest dan mee gaan werken. Ik vond het erg want ik was bezeten door het toneelspelen, ik was er al door geobsedeerd toen ik nog een kleine jongen was. Vader heeft me dan eigenlijk van school weggehaald om te gaan werken. De
| |
| |
direkteur vond dat spijtig: ik was wel geen licht maar toch een normale leerling. Ik ben dan nog in een technische school terechtgekomen en daar heb ik een getuigschrift gehaald. Het principe van vader was: als er een toneelspeler in zit, dan komt dat er wel uit. Intussen ga je werken en geld verdienen.
Terwijl ik op de technische school was, ging ik 's avonds stiekem naar het konservatorium in Merksem. Daar heb ik twee jaar voordrachtkunst gestudeerd en had er als leraar Hendrik Bultereys. Door moeder aangemoedigd, ben ik daarna naar het konservatorium in Antwerpen gegaan waar ik ook vrij goede leraars heb gehad: Charles Gilhuys was geen hard werker maar hij had een vaardige taalbeheersing en een grote kultuur. Wanneer hij iets zei, was het raak. Ik heb veel van hem kunnen opsteken. Er was dan ook de lieve mevrouw Dolly de Gruyter. Ik heb van haar les gekregen in dezelfde klas waar ik nu les geef. Van haar kregen we gewoonlijk een goede dosis levenswijsheid mee. Ik had er ook Maurits Sabbe voor toneelgeschiedenis, fonetiek en diktie. Hij was een schat van een man voor zijn leerlingen en hij heeft mij ook altijd gesteund. Ik had in die tijd al een eksamen afgelegd bij het vroegere N.I.R. en ik was gezakt. Ik ben dan bij hem mijn nood gaan klagen en heb hem gevraagd: Spreek ik nu zo een slecht Nederlands? Hij heeft me dan aangemoedigd te volharden.
Dan doet het u wel plezier dat u meespeelt in het nieuwe televisiefeuilleton, dat een verfilming is van zijn werk.
Ja, ik heb in de krant gelezen dat de titel van dat feuilleton zal zijn De vorstinnen van Brugge. Eigenlijk is het een verwerking van De nood der Bariseele's, Een mei van vroomheid, De sasmeester. Ik heb er maar een kleine partij in maar iets dat plezierig is en typisch voor mij: ik speel Quickelborné, het mannetje dat zich ontfermt over het simpel ventje dat later peetje Monne zal worden. Het is een
| |
| |
rol die me ligt en die een goeie tegenstelling vormt met die van pastoor Munte.
U hebt in het konservatorium dan uw diploma gehaald?
Ja. Ik vergat Lauwereys nog te vermelden, die mijn leraar voordrachtkunst was. Ik heb twee diploma's gehaald: eerste prijs toneelspeelkunst en eerste prijs met onderscheiding voordrachtkunst. Voor het toneel waren we met zijn zevenen in de klas en op een na zijn ze allen in het teater terechtgekomen: Hector Camerlynck, Stella Blanchard en Fred Engelen die al dood zijn, Frans Roggen, Martha de Wachter en dan Goethals uit Turnhout, die in de oorlog sneuvelde.
U haalde dat diploma in 1937. Wat hebt u dan gedaan?
Gewerkt als mecanicien. Maar dan is gauw de mobilizatie gekomen. Ik lag in de streek van Aarschot... en attendant Godot, maar Godot is gekomen. Ik was chauffeur bij de genie en na de kapitulatie zei de luitenant ons: Wie tuchtvol is, gaat naar huis. Dat betekende: blijf bij uw regiment tot u gezegd wordt wat u te doen staat. Ik betrouwde het spelletje niet en was dus niet tuchtvol. Ik heb 's nachts de kolonne verlaten en ben op goed geluk af weggereden door grachten en over weiden. Ik ben dan ook de enige van mijn regiment die krijgsgevangene is geweest! Bij Oudenaarde hebben de Duitsers mij aangehouden: eerst moest ik te voet naar een kazerne in Aalst, dan naar Walsoorden waar we op rijnaken werden overgebracht naar Emmerich, daar werden we in beestenwagens geladen en naar Neurenberg overgebracht en vandaar ging het dan naar Krems aan de Donau, dicht bij Wenen. Ik ben daar in Stalag 17B negen maanden geweest.
We zagen in dat kamp scheel van de honger. We waren daar aanvankelijk met 20 man van verschillende regimenten en we kregen als opdracht al de gevangenen die aankwamen in te schrijven. Ze noemden ons Schreiber. Maar er waren
| |
| |
Arbeitskommando's die buiten gingen werken en waarvan we dachten dat ze het veel beter hadden. Wij maakten dan voor ons zelf zo een papier waardoor we bij een Arbeitskommando werden ingedeeld. We hadden er Traubenlese op gezet omdat dat ons het lichtste werk leek. Dag Jan, het was van het zwaarste werk. De boeren hadden anders wel graag Belgen omdat het zulke harde werkers waren. Mijn boer zei altijd tegen mij: Loek, du arbeitst wie ein Teppet! Nur langsam! In het dialekt van de streek betekent Teppet zoiets als zot!
U verbleef er negen maanden. Wat gebeurde er dan?
Eens terug in België ging ik naar mijn oud atelier maar nam onmiddellijk poolshoogte om te zien of er op het toneel niets te doen was. Ik ging eerst naar Jan Brugman, die het eerste jeugdteater had opgericht, en vroeg of hij niks voor mij had. Ik heb bij hem eerst wat los gespeeld. Ondertussen had ik ook al bij Het Nieuwe Volkstoneel gespeeld, het gezelschap van Jef de Potter. We hebben daar De vreemdeling van Antoon Coolen opgevoerd. Met de oud-leerlingen, die niet geëngageerd waren, hebben we dan ook nog in het Kunstverbond Jozef in Dothan opgevoerd onder de regie van Charles Gilhuys. Dan is Fred Engelen leider van het jeugdteater geworden en met de mensen van het jeugdteater monteerde hij het stuk 2300 meter hoog, Altitude 2300 van Lucien Luchaire. Joris Diels, die toen direkteur van de K.N.S. was, stond dat toe.
Voor het speeljaar 1942-43 kreeg ik dan een engagement bij Joris Diels als inspiciënt, als toneelmeester dus. 1942? Ja dat betekent dat ik er in 1972 dertig jaar toneel op zitten heb! Het is in die funktie dat ik mijn vrouw heb leren kennen, die als violiste meespeelde in het orkest.
Joris Diels was niet zo voor mij geporteerd. Voor hij me engageerde, zei hij me: Jij hebt geen goeie kop voor toneel. Hij zag het in grote mannen want hij vond de fysische ver- | |
| |
schijning een belangrijke faktor. Monteyne sprak me toen moed in en zei dat ik het niet mocht opgeven. Toch mocht ik van in het begin kleine rollen spelen en dat is gebeurd dank zij Ida Wasserman, die er de omgeving van de direkteur opmerkzaam op maakte dat ik bruikbaar was op het teater. Ik heb een onnoemlijk aantal kleine rolletjes gespeeld en ik ben daar nu nog dankbaar voor. Ik vind dat jonge toneelspelers nu veel te vlug grote rollen spelen: ze krijgen geen tijd om het vak te leren. En als ik dat zeg, is dat geen afgunst want het gaat mij goed in het vak. Een jong akteur speelt nu twee à drie grote partijen, waar ik in mijn tijd 24 à 25 rollen toebedeeld kreeg. Dat is ook slecht maar het gaf je toch de gelegenheid je vak te leren. We hadden trouwens geen keuze: we moesten erdoor, we moesten alle moeilijkheden oplossen. Nu hebben ze meer gelegenheid om te studeren en dat is ook een voordeel. Vroeger moesten we op 14 repetities met een stuk klaar zijn, 16 als het een Shakespeare was. Dat was belachelijk en beschamend! Nu werken we 6 weken op een stuk, alle dagen van 10 tot 2. Dat is al een behoorlijke verbetering: wij hebben nu meer gelegenheid om ons te volmaken.
U bent op een zeker ogenblik dan toch akteur geworden.
Ja, en mijn grootste promotie is gekomen door Joris Diels zelf. Op zekere dag zei hij me: Luc, jij bent bij mij geen inspiciënt meer, jij bent toneelspeler. Dat heeft me ontzaglijk veel plezier gedaan, vooral omdat Joris Diels dat zei. Toch heb ik het meest te danken aan Ida Wasserman. Toen ik toneelmeester was, heb ik veel met haar samengewerkt: ze ging vaak mee om de meubels te kiezen want er was gebrek aan vervoer en wij komponeerden toen het stuk ter plaatse. Ik heb aan Ida de zeer prettige herinnering van een goeie vriendschap.
Wat is dan uw eerste grote rol geweest?
| |
| |
Kozen in De gecroonde leersse in de regie van Fred Engelen. Dat was nog tijdens de oorlog. Met de bevrijding kwam er dan direkteurswisseling en Vic de Ruyter kreeg de leiding. Ik heb toen nog meegespeeld in De knecht van twee meesters en ben dan naar Nederland gegaan waar ik geengageerd was door de Haagse Kunststichting, die nu de Haagse Komedie heet. Dat was onder de direktie van Dirk Verbeek. Ik ben in Nederland maar zes maanden gebleven omdat ik er in zeer moeilijke omstandigheden moest leven. Alles was nog op de bon, mijn vrouw was hier gebleven, ik zat op een kamertje. Nee, ik heb daar echt zwarte sneeuw gezien en ben er dan ook ziek geworden: ik stond stijf van het spit en de kou. Ida is aan mijn ziekbed nog komen aandringen dat ik zou blijven: Bijt dat door, zei ze, je zult hier een mooie loopbaan maken. Er zijn natuurlijk veel faktoren die meespelen in zo een besluit maar ik ben dan toch teruggekomen: het was toen in België toch een tikje beter dan in Nederland. Ik ben trouwens de enige die na zes maanden is teruggekomen. Joris Collet, Jetje Naessens en Jos Gevers waren ook in Nederland maar die zijn er toch twee seizoenen gebleven. Toen ik terug in Antwerpen was, mocht ik midden in het seizoen weer beginnen. Dat heb ik wel aardig gevonden van Vic de Ruyter.
Wat hebt u van Joris Diels geleerd?
Veel. Ik was zijn regie-assistent en op die manier sterk betrokken bij het benaderen van een rol en bij de analyse van het stuk. Mijn eigenlijke vakkennis heb ik opgedaan bij Joris Diels, mijn basisopleiding kreeg ik van Charles Gilhuys, die een goed speler en goed regisseur was. Ik heb aan die oorlogsjaren, toen ik onder Diels werkte, prachtige en prettige herinneringen.
U bent inderdaad eerder klein van gestalte. Is dat in uw toneelcarrière soms geen handicap geweest?
| |
| |
In het begin zo erg dat ik er een echt complex van kreeg: als je jong bent, ben je zeer gevoelig voor zoiets. Maar ik ben dat betrekkelijk gauw kwijtgeraakt: hoe ouder je wordt, hoe minder complexen je hebt omdat je het betrekkelijke van alles leert inzien. Intussen heb ik trouwens heel wat grote rollen gespeeld: Galilei, King Lear, Warenar. Maar ik maak me ook geen illuzies: ik zal nooit aanspraak maken op de rol van Romeo. En dan moet ik er toch nog aan toevoegen dat de fysieke gesteldheid in een teater zo een grote rol niet meer speelt, bij de mannen althans niet. Bij de dames nog wel, denk ik.
*
Op het schouwblad van de haard staan diverse trofeeën: daarbij zijn de onderscheiding Doctor Humoris Causa van de Brugse Totentrekkers en een tinnen bord van de gemeente Ingelmunster als hulde aan pastoor Munte.
In een nis staat een ijzeren beeldje dat een vioolspeler voorstelt.
De bekende Inconnue de la Seine werd door vader Philips uitgebeeld in terra-cotta: ze komt mooi uit op een Indisch kleedje.
Dit Hongaars meisje is van Gesa Andes, dit schilderij, dat Montmartre voorstelt, werd door Gregor van Puyenbroeck geschilderd.
In de eetkamer hangt een ikoon die Lode Ivo maakte voor De zachtmoedige van Dostojewski. De foto die Shylock uit De koopman van Venetië voorstelt, werd door Reusens gemaakt. De oom die met vader op de akademie was, maakte dit houten beeldje van Mefistofeles. Tenslotte hangt er nog dit Kinderkopje van Albert van Dijck met eronder een gulden spoor, die inderdaad uit Kortrijk komt.
De werkkamer van de gastheer ligt op de eerste verdieping. In de boekenkasten staan werken die handelen over
| |
| |
de oudheid, de schilderkunst van alle tijden, de wereldgeschiedenis en de kultuurgeschiedenis. De Russische biblioteek staat op een aparte plank. Tussen al die boeken in staat een fichenkast waarop het dagelijkse leven van het hele jaar staat georganizeerd.
Tegenover de werktafel hangt een jaarplan dat een overzicht geeft van de komende aktiviteiten: K.N.S., Televisie, enz. Naast de Encyclopaedia Britannica hangt een schilderij van Piet van Asch, een vriend van vader.
Dit is het portret van pastoor Munte, gemaakt door Fons Meeus, een van de medespelers in De heren van Zichem.
Op deze gitaar speelt de gastheer niet, wel doet hij het soms op het harmonium.
*
Kunt u antwoorden op deze vraag: waarom bent u akteur geworden?
Het is inderdaad moeilijk daarop te antwoorden. Ik zou zeggen omdat ik het graag doe. Misschien komt bij de akteur later het besef dat het waarom verklaart als hij er zich van bewust wordt welke diensten hij kan bewijzen aan de gemeenschap. Als je aan Eddy Merckx zou vragen waarom hij renner is geworden, dan zou hij waarschijnlijk wel antwoorden: Omdat ik graag fiets. Michael Redgrave heeft eens gezegd: Je hebt 20 jaar nodig om een akteur te maken. Ik ben dus nog maar 10 jaar akteur want ik ben het met hem eens. Alleen genieën steken er boven uit maar uitzonderingen bevestigen de regel. Die hebben inderdaad die tijd niet nodig.
Heeft dat beroep u gebracht wat u ervan verwachtte?
Ik moet die vraag splitsen: het uitoefenen van dat vak is voor mij een voldoening geworden. Ik heb in 't vak veel geluk gehad, al was het begin dan niet zo denderend. Verder
| |
| |
verwacht ik er nog veel van want ik ben nog lang niet voldaan. Ik zal het zeggen met de woorden van Galilei. Als de mannen van de universiteiten bij hem komen en hem zeggen: ‘Gij zijt een groot prominent, gij hebt leerlingen’, dan antwoordt Galilei hun: ‘Ik heb lak aan die leerlingen. Ik weet nog niks. Ik wil leren, werken, studeren.’ Wij hier in ons land moeten kumuleren. Ik zou liever elke dag op het toneel staan en verder alleen maar lezen en studeren. Maar dat moet materieel mogelijk zijn.
Wat is het mooiste in het leven van een akteur: het applaus?
Dat is weer iets heel vreemds en ook iets dat parallel loopt met de leeftijd. In het eerste deel van de carrière is het applaus bedwelmend, later wordt dat het werken, het repeteren, het naar iets toe werken. Het applaus behoort bij het volmaken, om het geheel af te werken. Kijk eens, iedereen is ijdel: ook ik heb graag een luid applaus, wie heeft het niet graag. Maar je moet het kunnen relativeren.
Wat is het slechtste of het ergste?
In mijn geval de slechte stemming die er kan heersen op het teater. Dat is werkelijk rot. Wij werken in gemeenschap, wij werken kollektief en ieder lid moet met openheid en vriendschap tegenover de andere staan om te kunnen samenwerken. Is die verstandhouding er niet - en dat gebeurt - dan is het rot.
Een Engels regisseur heeft eens gezegd toen hij King Lear begon te regisseren: We will have a lot of fun. Repeteren moet spel, moet spelen blijven, kreatief zijn, Freude am Spiel. Dan komt er ook wat uit de bus. Deze morgen, op de repetitie van En attendant Godot, hebben we gelachen, hard gelachen. Die Vladimir heeft ook iets van Chaplin: op de grens van het komische begint trouwens het tragische. Wel, dat was een goeie repetitie, een repetitie die stimulerend
| |
| |
werkt op de kreativiteit. Stanislavski heeft trouwens iets in die aard gezegd in zijn La formation de l'acteur.
Wanneer doet een akteur het?
Wanneer het publiek voelt dat de akteur plezier heeft in wat hij doet. Als wij zien dat kinderen plezier hebben, dan zijn wij ook gelukkig. Het is wat naïef voorgesteld maar het is zo.
Welke eigenschappen moet een goed akteur bezitten?
Zeker een groot observatievermogen: de belangstelling voor al wat er om hem heen gebeurt, moet maximaal zijn. De akteur moet zijn zintuigen opnieuw leren gebruiken want de moderne mens doet dat niet meer: hij ziet niet meer, hoort niet meer, ruikt niet meer, proeft niet meer. Met die zintuigen kan hij op het toneel veel doen. Zijn verbeelding moet daarbij meewerken. Om een moordenaar te spelen, moet ik geen moordenaar zijn maar mijn kreativiteit moet door mijn verbeelding gevoed worden om hem geloofwaardig te kunnen uitbeelden. Je kunt b.v. reakties bij andere mensen hebben gezien. Observatie is van het grootste belang. En dan uiteraard een zeer ruime kulturele bagage. Eerlijkheidshalve moet ik opbiechten dat ik daar zelf niet genoeg aan gedaan heb. Als er een humanioraleerling bij mij komt om te vertellen dat hij de studie wil opgeven om zich aan het toneel te wijden, dan zeg ik altijd: Doe dat om godswil niet: je moet op zijn minst humaniora doen. Als je geen minimum aan wetenschappelijke vorming hebt, praat je in de woestijn.
Het woord talent is hier niet gevallen?
De aanleg, de geschiktheid, ja. Je kunt van iedereen geen toneelspeler maken. Als leraar kun je iemand inzicht geven in zijn instrument, in zijn fysieke mogelijkheden, je kunt hem doen inzien wat hij met stem en lichaam kan doen.
| |
| |
Maar als je hem iets voordoet en hij doet je na, dan heeft hij niets geleerd. Hij moet zijn eigen instrument leren bespelen.
Wat moet een goed akteur in elk geval vermijden?
Hij moet proberen een zekere nederigheid te bewaren. Hoe verder je gaat, hoe meer je inziet dat je er verder van af staat dan je denkt. De overmoed van de jeugd is er nodig want anders zou je ermee stoppen. Maar die mag niet blijven voor een hele carrière. Die overmoed moet plaats maken voor het bewustzijn dat het allemaal relatief is, dat er altijd nog veel te leren valt. Op het vlak van zijn vak moet de akteur in beste konditie blijven, hij moet altijd maar bijschaven en hij mag niet zeggen: Nu ben ik aan het teater, nu ben ik gearriveerd, want dan wordt hij als een ambtenaar die weet dat hij elke maand zijn centjes krijgt en dat is de dood: een akteur moet tot elke prijs vermijden ambtenaar te worden, want daar gaat alles aan kapot. Om Irkoets op te voeren in Mechelen heb ik mijn paasvakantie laten vallen. Ik heb echt meegewerkt om alles klaar te krijgen. Maar op zeker ogenblik moet je een tekst laten stencilen: daar heb je een stencil en papier voor nodig en dat moet je via de administratieve weg bekomen. Dat is vaak erger dan een decor zelf maken.
Speelt u alleen met uw verstand of geeft u zichzelf ook?
De transformatie speelt een grote rol en daarmee bedoel ik de innerlijke transformatie en ook de uiterlijke, met al de fysieke eigenaardigheden van de persoon. Als men Munte ziet gaan, dan ziet men Luc Philips in een andere vorm: dat is de uiterlijke transformatie. Men kan tot iemand zeggen: Doe dat nu eens na maar dat heeft dan niets te maken met de innerlijke transformatie, die voortkomt uit de antwoorden op diverse vragen: wie is die man, hoe reageert hij, aan de hand waarvan kan ik dat motiveren, hangt dat
| |
| |
samen met zijn karakter, komt dat uit de analyse van het stuk, blijkt dat uit de reakties van de andere personen? Zo rekreëert een akteur een personage en geeft hij het gestalte. Dat doet men tegenwoordig te weinig: men gebruikt te veel, men steunt te veel en louter op de tekst van de auteur om een eigen persoonlijkheid te laten leven. Dat kan ook boeiend zijn maar dan ziet men de akteur en niet het personage. Alle grote akteurs in Engeland willen tot die transformatie komen. Ik was deze zomer in Stratford en heb daar De getemde feeks gezien. Bij de drie pretendenten die Katarina willen krijgen, is Gremio, een oud ventje dat in een komische scène waarin er gediskussieerd wordt over de vraag wie Katarina zal krijgen, op zijn derrière valt. Toen ik dat zag, dacht ik: zo een oude akteur die nog zo bruusk op zijn derrière valt, dat is kras. De volgende dag zie ik in het programma dat John Bannen Puck speelt in Midzomernachtsdroom. Ik dacht: dat kan toch niet, die hebben we gisteren in de rol van dat oude mannetje gezien. Dat oude mannetje was inderdaad een jong akteur die als een bolide over het toneel raasde. Dat noem ik innerlijke en uiterlijke transformatie. Dat boeit het publiek. Als men altijd de akteur ziet, krijgt men er de buik van vol. Men moet altijd trachten zich te vernieuwen.
Beïnvloedt een rol uw eigen gevoelsleven? Als u zoveel keren de rol van pastoor Munte hebt gespeeld, gaat er dan iets van Munte over in de gevoelswereld van Luc Philips?
Ik durf zo een rol in de tijd van de studie thuis wel eens doorspelen omdat ik met die rol begaan ben.
Neem nu King Lear. Als Lear krankzinnig is, zegt hij de zinnigste dingen - de nar, die anders de waarheid zegt, is er niet meer, dus neemt hij die uitspraken voor zijn rekening. Als hij Gloucester tegenkomt, dan is hij lucide in zijn krankzinnigheid. Wel, zo een rol houdt mij elke dag bezig.
| |
| |
Zelfs als ik met u praat, zijn er flarden van Becket die door mijn hoofd flitsen in verband met woorden en gedachten die wij uitspreken. Het kan me soms erg verwarren als mens. Soms vraag ik me dan af: Wat is nu goed teater, wat is slecht teater en het gebeurt dat ik het niet meer weet. Met Munte is dat natuurlijk niet zo erg, met Warenar en Lear veel meer. In Galilei b.v. trek ik een parallel tussen iets dat zich nu voordoet en wat daar in het stuk gebeurt. Er zijn zaken en gedachten die in het stuk en in het leven voorkomen. Wij leven voort.
Kunt u met overtuiging een rol uitbeelden die u wezensvreemd is, b.v. een vampier, een onmens en noem maar verder op?
In het begin van mijn carrière had ik minder last met die zaken. Nu is het anders. Ik weet niet hoe het komt maar er zijn dingen die ik moet spelen en die me hinderen omdat ze niet stroken met mijn opvatting. Als ik het dan doe, voel ik soms wel ergens iets van schaamte. Aan de andere kant ben ik advokaat: hoeveel advokaten moeten geen verloren zaak pleiten of een zaak waarvan ze weten dat ze niet helemaal safe is? Het is nu eenmaal ons beroep ook die dingen te verkopen.
Heeft deze tijd een eigen stijl voor het toneelspelen?
Ja, we hebben verschillende stijlen gehad omdat het ook nu een tijd is van zoeken naar andere vormen. Elke periode in de kunstgeschiedenis heeft dat gehad: de renaissance was een teruggrijpen naar de klassieke oudheid. Wij zijn er nog niet aan toe. Er is een tijd geweest van underacting maar dat kan maar goed zijn als men goed aan overacting kan doen. Zie in de film van Picasso, hoe hij tot het abstrakt kwam: hij begon met het klassieke, hij ging uit van het figuratieve, hij tekende de Venus van Milo en van uit dat klassieke ging hij naar het abstrakte. Zo gaat het ook in
| |
| |
het teater. Ook wij vertrekken van het klassieke en konventionele om iets anders te zoeken en te bereiken. De tijd van de underacting is nu voorbij. Kijk maar wat er nu op het programma staat: Ton Lutz speelt De twee wezen en het Théâtre Populaire van Vilar voert De drie musketiers op. Dat is zoeken naar een vorm die men een naam zal geven en dat zal dan de nieuwe stijl zijn. Maar we zijn er nog niet. Trouwens, wat is modern en hoe kan je het vastleggen?
Ziet u een evolutie in uw eigen speelstijl?
Zeker en ik geloof dat die evolutie eenvoudig zit in het feit dat mijn stijl gedepouilleerder is geworden, meer ontdaan van bijkomstigheden, die er vroeger inslopen en waarvan men dan zei: Daar is ie weer. Ik tracht nu de contouren zuiver te maken door te streven naar de zuiverste eenvoud: natuurlijkheid en soberheid, daar komt het op aan.
Hebt u voorbeelden in binnen- of buitenland?
Mijn beste voorbeelden heb ik gevonden in het Engels teater en wel bij de nu bekende akteurs Olivier, Redgrave, Paul Scoffield. Ik geloof dat ik wat meer Engels georiënteerd ben hoewel, als ik er nu over nadenk, er in Frankrijk toch ook akteurs geweest zijn en zijn die me wat geleerd hebben: Louis Jouvet, Gérard Philippe en nu Blier en Simonne Signoret. En bij ons zijn er ook: Jos Gevers vind ik een formidabel akteur en verder waren er Jeanne de Coen en Jan Cammans. In Nederland is er Han Kaart en Paul Steenbergen en Ko van Dijck met wie ik nog gespeeld heb.
In het lexicon ‘Toneel en Dans’ van prof. De Leeuwe wordt u een knap typespeler genoemd. Wat betekent dat voor u?
Ik geloof dat dat een misverstand is. Ik heb het nog ergens anders gelezen en ik vind het lullig. Ik zou zeggen karakter- | |
| |
speler maar toch geen typespeler. Wat zijn typetjes? Dat is onzin, anekdotisch en heeft met het teater niet veel te maken.
Wat speelt u het liefst: drama of blijspel?
Is mij gelijk. Ik speel ze allebei even graag.
Hebt u een voorkeur voor bepaalde toneelauteurs?
Als ik zeg Shakespeare klinkt dat afgezaagd maar het is nu eenmaal zo: Shakespeare blijft Shakespeare. Dan de goeie stukken van Brecht. De soldaat Sjweik is een mens die me na aan het hart ligt. Ik vergelijk me in het leven een beetje met Sjweik. Ook Charlie Chaplin vind ik een grote meneer op filmisch gebied. Er zijn heel wat pretentieuze films van nu die me voor zijn werk gestolen kunnen worden.
Leest u veel?
Niet zoveel omdat ik geen tijd heb en hier weer zou ik naar Galilei kunnen verwijzen: het zou me lief zijn als ik meer in de gelegenheid zou zijn. Ik heb er echt behoefte aan. Dan zegt men mij: Je moet dan maar wat minder doen, - maar ja, er zijn nog andere zaken in het leven die belangrijk zijn. Ik lees graag geschiedenis en vooral de oudheidkunde boeit me sterk, vooral die van Oud-Griekenland. Maar ik interesseer me voor heel de oude wereld.
Is een slecht stuk dat bij het publiek een goed onthaal vindt minderwaardig toneel?
Nee, want er zit dan toch iets in dat het publiek aanspreekt.
Houdt u rekening met de smaak van het publiek?
De akteur is een ondergeschikte: hij moet spelen wat hem wordt opgedragen en hij moet dus geen rekening houden met de smaak van het publiek. Het zijn de chefs die beslissen en ik kan alleen zeggen of ik de keuze bijtreed of niet.
| |
| |
Ik grijp hier nu naar De heren van Zichem, al doe ik het niet graag. We zijn met dat stuk door heel Vlaanderen gegaan en uit dat experiment heb ik de volgende konklusie getrokken: we leven nog in de tijd van de diktatuur van de intellektuelen. Men zou daar eens een studie over moeten maken. Wij zeggen: Ze moeten dat maar goed vinden, - maar dat kan niet als het publiek niet is opgevoed. Wij willen opdringen wat wij goedvinden, wat van standing is, maar wat ben je ermee als je dat geeft voor lege zalen? Wij moeten die mensen opvoeden. We zijn ontgoocheld als ze niet tevreden zijn - en dat kan nu weer gebeuren met Godot. Maar ze moeten het leren. Men kan niet iets waarderen dat men niet kent.
Er wordt nogal vaak gezegd dat het niet zo goed gaat met het toneel. Wat denkt de vakman die u bent daarover?
Het kan niet altijd in stijgende lijn gaan. Dat gebeurt in de natuur toch ook niet: het blijft niet altijd zomer, er volgt een herfst en er komt een winter. Het is een natuurlijke evolutie die het toneel met zijn ups en downs ook kent. We gaan nog altijd naar beneden maar er komt een ogenblik dat het weer stijgt. Dat gaat zo in heel de wereld.
Er werd in de laatste jaren veel geëxperimenteerd op het toneel. Is dat een verrijking?
Het experiment is absoluut noodzakelijk, omdat men door het experimenteren nieuwe dingen ontdekt. Denk aan wat de dokters doen in de laboratoria. Als men niet experimenteert, trappelt men ter plaatse.
Denkt u dat het absurd toneel het teater ten goede is gekomen?
Dat denk ik wel, ja. Er is daar een heleboel negatiefs bij maar er zijn ook veel positieve dingen bij. Misschien moe- | |
| |
ten we op zeker ogenblik inzien dat we niet meer verder moeten gaan.
Heeft het absurd teater toch niet veel mensen van het toneel vervreemd?
Het absurd teater heeft de mensen uit de officiële schouwburgen doen wegblijven maar niet uit de kleine teaters. Het publiek van de grote teaters is konservatief, dat van de kleine is vooruitstrevend. Er is altijd een klein procent mensen dat door het absurd teater werd aangetrokken.
Deze vraag impliceert een andere vraag: Wat is het doel van het teater? Moet toneel een boodschap brengen?
Ik geloof niet dat toneel mensen van gedacht doet veranderen. Als men Brecht ziet spelen, wordt men geen kommunist, al begint men wellicht wel na te denken. Sjweik amuseert ons hoewel hij in wezen een tragische figuur is. Als men die opvoering ziet, gaat men toch nadenken over dat geval van die kleine man. Wat heeft Shakespeare in Hamlet ook weer gezegd over het toneel? Toneelspelers zijn de kroniekschrijvers van hun tijd.
Geëngageerd zijn, is het gebod van de mode. Bent u geengageerd?
Ik lach altijd een beetje met de Verfremdung waarover men zo graag spreekt want ik vind het flauwekul: men treedt uit zijn rol en praat dan met het publiek om zijn boodschap door te geven. Ik ben geëngageerd in mijn personage, in mijn stuk en dat heb ik al van in het begin van mijn carrière gedaan. We moeten soms politiek geëngageerd zijn maar we moeten niet overdrijven. Dat is b.v. het geval in een stuk waar het over de luchtverontreiniging gaat: als men laat zien welke nefaste gevolgen dat heeft, dan is men geëngageerd. In die zin is De vijand des volks van Ibsen een geëngageerd stuk want alhoewel het een oud stuk is,
| |
| |
gaat het al over dat probleem. In zo een geval kan men als akteur in 't geweer springen voor het welzijn van de mens. Maar het zou een fout zijn als alle stukken zo zouden zijn want dat zou de mensen uiteindelijk ontmoedigen. Er zijn veel dokters b.v. die mij zeggen: Als ik de hele dag in mijn spreekkamer de miserie van de mensen heb horen vertellen, dan wil ik 's avonds wel eens iets anders horen, ik wil me ontspannen. Dat ook is toch een doel van het teater, een doel dat tegenwoordig te veel wordt verwaarloosd. Sjweik is ook geëngageerd toneel: als men laat zien hoe dat mannetje gemanipuleerd wordt door de groten, dan is dat een aanval op bestaande toestanden: met een niet-geëngageerd stuk bereik je dus hetzelfde doel als met een pamflet. Trouwens, Brecht heeft het stuk Sjweik in de tweede wereldoorlog gebruikt met een doel. Engagement is er altijd geweest: zie maar Ibsen die zolang geleden al De vijand des volks schreef. Het tema is nu weer aktueel.
Wat denkt u van de werkwijze van het Living Theatre?
Daar heb ik de gekste reflekties over gehoord. Ik ben niet voor de vorm en de meesten zijn er trouwens van teruggekomen. Men zou teaterspelen kunnen vergelijken met de mis: het publiek moet meedoen, meespelen; doet het dat niet, dan beantwoordt de manifestatie niet aan haar bedoeling. Wat gebeurt er in het Living Theatre? Je speelt een bedrijf van Shakespeare en gaat dan praten met het publiek. Daar ga je toch niet voor naar het teater. Ik vind het krankzinnig. Je wilt in een teater toch een afgewerkt produkt krijgen. Als ik naar een restaurant ga, dan ga ik toch niet bij de kok staan om te zien hoe hij het eten klaarmaakt. Dat moet ik niet weten. Maar ik heb wel graag dat het eindresultaat van zijn werk, dat het eten goed is.
Gelooft u in het effekt van het straattoneel?
Ook een vorm die als modern wordt aangediend maar die
| |
| |
zo oud is als de straat. Ze denken nu vaak dat ze iets uitvinden maar in de middeleeuwen werden al wagenspelen opgevoerd. Ook in De knecht van twee meesters kun je zien dat er al op straat toneel werd gespeeld.
Zou de mens toneel kunnen missen?
Spelen is altijd een noodzaak geweest. Zie maar hoe het gegroeid is uit de Bacchusfeesten in Griekenland en dan overgewaaid is naar Italië en zo verder is blijven bestaan. De noodzaak blijft bestaan en dat blijkt o.m. uit het feit dat, als het teater slechte stukken geeft, er toch mensen blijven komen, al is het dan ook slecht. Je kunt natuurlijk alles: je kunt gaan leven als een kluizenaar, je kunt leven zonder komfort. Dat gaat allemaal. Maar de drang van de mens die naar veruiterlijking zoekt, zal altijd in de mens blijven leven.
U hebt eens op eigen kosten samen met Helena van Herck een stuk gemonteerd en wel ‘Lieve leugenaar’ van Jérôme Kilty - een stuk gebaseerd op de liefdesbrieven van Shaw. Waarom op eigen risico?
Wij waren twee misnoegde akteurs aan de schouwburg, we vonden dat de schouwburg niet naar onze zin werd bestuurd en we zeiden: Het is tijd dat er eens iets gebeurt. Wij hebben daar met veel plezier hard aan gewerkt en het is meegevallen. Ik heb nog een brief van de burgemeester van Mechelen, die daar entoesiast over schrijft. Financieel zijn we er net aan uit geraakt.
U was de stichter van het Mechels Miniatuurteater. Waarom deed u dat?
Bij het lesgeven konstateerde ik dat een aantal studenten nooit of niet gauw op het toneel kwam. Ik vond dat er voor hen iets gedaan moest worden: er moest een gelegenheid geschapen worden om hen wat meer teaterlucht in te pom- | |
| |
pen. Daarom heb ik dat Mechels Miniatuurteater opgericht, met positief resultaat trouwens. Het bestaat nog altijd en krijgt nu subsidie van het ministerie van Nederlandse Kultuur. In de wereld van de kleine teaters bekleedt het een vooraanstaande plaats. Ik ben er nu niet meer bij, ik heb de zaak overgelaten aan de studenten, die het prachtig gedaan hebben. Ik ben nu met een soortgelijke poging begonnen met de leerlingen van het Antwerps konservatorium. Men moet veel durven om iets te bereiken. Mislukt het, dan komt het op mijn hoofd neer. Valt het mee, dan moet je het doorgeven en weer met iets nieuws beginnen.
Wat zijn daar de toppers geweest?
De zachtmoedige van Dostojewski. Herman Teirlinck is daar naar komen kijken en we hebben toen voor hem alleen gespeeld. Het was bijna een eksamen om subsidie te krijgen. Teirlinck was zeer entoesiast en zei met zijn krakende stem: ‘Uw toneel kraakt te veel. Dat moeten we verhelpen.’ - We hebben dan ook geld gekregen.
Bert Janssens, die toen hoofd was van de dramatische sektie van de televisie, zei toen hij de opvoering gezien had: Dat koop ik. Ik heb dan het stuk voor de televisie bewerkt; dat is mijn eerste proef als televisierealizator geweest. Dat was in 1957, de tijd nog van de life-uitzendingen. Toen het stuk werd uitgezonden, stond Bert Janssens achter mij, hij klopte op mijn schouder en zei: Jij kunt bij mij realizeren. Als akteur ben ik dan voor 't eerst opgetreden in Koninginnen van Frankrijk van Thornton Wilder in de regie van Ast Fonteyne.
In het Mechels Miniatuurteater hebben we verder nog opgevoerd Het geiteneiland van Ugo Betti, Het glazen speelgoed van Tenessee Williams, De verdwaalde plant van Piet Sterckx. Dat is nu eens een absurd stuk waar je een richting aan moet geven want er zit er geen in: je moet het met een bedoeling laden. Dat is het grote verschil met
| |
| |
Beckett: in zijn stuk zit het wel, er zit zelfs een onweerlegbare logika in.
Dan hebben we nog een spectacle coupé gebracht met de monoloog van Tsjechov Over de schadelijkheid van tabak, De beer en Het huwelijksaanzoek. Eigenlijk een Tsjechovavond dus.
Wat is het moeilijkste als u met jonge mensen werkt?
Zij hebben het meest last met de benadering van het karakter en met de taal. Daar is nog altijd een flinke achterstand.
Speelt het generatieverschil?
Als ik met hen regie doe, dan zeg ik altijd: Kijk, ik ben God de Vader niet, ik weet niet alles. Als ik een analyse maak of een relatie uitleg en jij voelt in je buik dat ik het mis heb, dan moet je het zeggen en dan moet het tot een diskussie komen. Ze moeten met mij praten. Ik ben de man niet die zegt: Zo en af. Ze moeten leren denken. Dat stimuleert en werkt geweldig positief. En als zij argumenten voorbrengen waar ik in kan komen, dan geef ik ze gelijk.
Ik houd in mijn lessen het woord en het akteren sterk gescheiden. In het eerste jaar gaat het over het woord rondom de tafel. Later komt dan de improvizatie zonder woorden en het bespelen van het instrument: het gelaat, de ogen, de handen, de voeten. Als je bij beginners de twee samen aanleert, lijdt het een altijd onder het ander. Ze moeten de twee eerst apart beheersen en ze dan pas samen doen. Dat is mijn systeem in de twee conservatoria waar ik toneelspeelkunst geef: in Antwerpen en Mechelen. Ik geloof dat ik de eerste leraar ben die over een eigen ampex-apparatuur beschikt. In het tweede jaar doe ik daar oefeningen mee. Er zit b.v. een man op een bed en off screen vertelt een vrouwenstem zijn leven. De man zegt geen woord maar toont al wat hij beleeft. Ik neem dat
| |
| |
op met de camera en laat het de student zien: hij kan dan op zijn eigen gelaat aflezen of hij beleeft wat hij doet. Hij is dan zijn beste rechter. Ik ben trouwens lang niet altijd tevreden als ik mezelf op het scherm zie. Ik zeg dan vaak tot mezelf: Waarom heb je dat gedaan, waarom dat niet? Die zelfkritiek probeer ik op school aan te leren.
U speelt in de schouwburg en u speelt toneel voor de televisie. Doet u dat bewust anders?
Het verschil zit hem in de projektie. Ik stel dat vaak grafisch voor. Dit puntje noemen we abstrakt: gramschap, vreugde, geluk. Dat moet geprojekteerd worden voor de toeschouwers. In het teater moet de projektie veel groter zijn. De toeschouwer zit ginds en hij moet het op de grootte krijgen waar hij zit. Bij de televisie en de film is deze projektie kleiner. Als ik maar even krimp, zal men dat in het teater niet zien: ik moet die krimp van mijn gezicht versterken. Dat is dus een andere techniek. Voor televisie moet je veel beheerster spelen. Om dat verschil boeit het mij zowel op het toneel te spelen als op het scherm te akteren.
Als u voor de televisie speelt, mist u het levende publiek niet?
Dat is er! Het wordt vervangen door de technici, die ook reageren. Zij zijn ook publiek. Bij de opname van August, August, August is er een ‘accidentje’ gebeurd omdat de technici schokten van het lachen met het gevolg dat het beeld slecht gekadreerd was. Ik mis voor de televisie wel het volume, het kontakt met de zaal. Mensen horen lachen is door niets te vervangen. Mensen doen lachen, daar zit iets humaans in. Wat is er mooier dan een mens die lacht? Ik vind het heerlijk een mens een ogenblik onbezorgdheid te bezorgen. Als ik een publiek gezond hoor lachen, voel ik mezelf ook blij. Ik vind het werkelijk heerlijk.
| |
| |
Weet u zelf in hoeveel stukken u hebt gespeeld?
Ik heb er geen idee van. Stel je voor dat wij van 1942 tot 1960 elke week een nieuw stuk gebracht hebben. Dan raak je de tel kwijt.
De beste eruit kunt u wellicht toch opnoemen.
Kan ik proberen. De gecroonde leersse, De knecht van twee meesters, Samuel Pickwick in De Pickwick-club van Dickens, Jozef K in Het Slot van Kafka, Shylock in De koopman van Venetië, De soldaat Sjweik, Galilei, King Lear, Warenar, Tobi in Wankel evenwicht, nu laatst August, August, August, vroeger nog Pantagleize, Lieve Leugenaar. Ik moet het verder opgeven. O ja, Krapps laatste band nog.
Waarom waren het de beste rollen?
Omdat ik er sommige affiniteiten mee had.
Hoe zit het met de slechtste rollen?
Ik heb er meer slechte gespeeld dan goeie. Kleine moordenaar b.v. was vreselijk slecht. Er is een troost: er bestaat een goeie film van!
U bent al jaren ook regisseur. Vindt u regie voeren moeilijker dan spelen of omgekeerd?
Aangezien ik voor mezelf uitgemaakt heb dat ik meer akteur ben dan regisseur, komt het uit dat voor mij regie lastiger is dan spelen, maar ik doe regie toch graag ter afwisseling. Wie regie voert, heeft een veel grotere verantwoordelijkheid want hij staat in voor het hele stuk, voor de konceptie, de richting, de interpretatie, het decor, de kostumering enz., daar waar de akteur maar verantwoordelijk is voor zijn eigen rol.
Is het goed dat een akteur ook regisseur is?
| |
| |
Ik zou het willen omdraaien. Het is bijna noodzakelijk dat een regisseur akteur is. Hij moet daarom geen goed akteur zijn maar hij moet weten wat akteren is. Kijk maar in de omliggende landen: de grote regisseurs zijn allemaal akteur geweest. Het heeft iets met pedagogie te maken: hoe werk ik samen met akteurs? Er zijn regisseurs die zich niet kunnen verplaatsen in de denkwereld van de akteurs bij het creëren van een rol. Ze begrijpen niet dat wij tijd nodig hebben om erin te komen. Het Duitse woord voor repetitie is goed gekozen: Probe. Wij proberen. De regisseur die dat niet weet, wordt nerveus. Als we het allemaal kenden, moesten we niet meer proberen. Dat is toch ook zo met een jonge leraar, die moet toch ook een pedagogische vorming krijgen. Het zou niet slecht zijn dat er een school voor regisseurs zou bestaan, waar ze zouden leren hoe ze met akteurs moeten omgaan.
Hebt u grondprincipes als regisseur?
Eén groot principe en dat is samenwerking. De regisseur moet kunnen samenwerken met zijn akteurs, hij moet in de plaats kunnen staan van zijn spelers. Hij mag niet denken: zoals ik het zeg, is het goed en wat jullie denken, is slecht. We zijn geen kinderen. Een regisseur moet openstaan en er zijn er die dat niet kunnen. Het is flauwekul te denken: als ik moet toegeven dan ondermijnt dat mijn prestige. Och kom. De mooiste dingen worden altijd geboren uit de konfrontatie van gedachten - of om het poëtisch uit te drukken: door mekaar te bevruchten.
Hoe gaat u als regisseur te werk als u aan een nieuw stuk begint?
Dat loopt parallel met wat ik in de school doe. Ik lees eerst het stuk, begin dan te praten over de inhoud en tracht dan de richting te bepalen: wat heeft de auteur bedoeld, wat wil hij aantonen, wat wil hij laten zien? Je moet een
| |
| |
stuk altijd proberen te situeren tegenover zijn politieke, sociale en kulturele achtergronden. Wanneer je die niet kent, zijn er altijd dingen die je niet kunt begrijpen. Dan is er de regisseur om te zeggen hoe ver je van een rol af staat. Ik ben er absoluut tegen dat een regisseur de hoofdrol speelt. Dat is krankzinnig. De akteur kan niet weten of het overkomt, de regisseur moet dat weten en uitmaken en als hij meespeelt, kan hij dat niet.
Van welke stukken is uw regie meegevallen?
Caesar en Kleopatra, De kardinaal.
Uw regie is ook al eens slecht uitgevallen?
Het slechtste dat ik ooit gedaan heb, is Als de duivel er zich mee bemoeit van Marc Tralbaut. Dat was een mislukking tot en met. Dan is er nog geweest de Zomer van de zeventiende pop. Iedereen zei van dat stuk dat het een groot sukses zou worden, het is gevallen als een baksteen. Wij zijn slecht geplaatst om uit te maken of een stuk goed is: we denken soms dat het gaat knallen en dan blijkt dat het publiek er helemaal anders over denkt. Het is ook mogelijk dat er een stuk gespeeld wordt en dat het valt omdat de tijd er niet rijp voor is. Dat is zo geweest met De paradijsvogels waarin Van Thilloo en Jan Cammans de hoofdrollen speelden. Wij spelen het nu met Robert Marcel als Bolle Verbuyck en ik als Rietje en het is een groot sukses. Lode Verstraete heeft het nog opnieuw op het repertoire gezet en het is weer een groot sukses dat bomvolle zalen trekt.
Op dit ogenblik bent u voor Vlaanderen meer pastoor Munte uit ‘De heren van Zichem’ dan Luc Philips van de K.N.S.
Niet alleen voor Vlaanderen maar ook voor Nederland. Dat is geen opschepperij, het is een feit. Pastoor Munte
| |
| |
heeft tot de verbeelding gesproken van een onvermoed aantal mensen. Ik heb daar brieven over gekregen, ook van pastoors, die schrijven: Als ik u bezig zie, dan denk ik: dat doet geen pastoor hem na! Andere pastoors schrijven mij in verband met het ritueel: Gij zijt een pastoor! Ik begin er soms bang voor te worden en het verwart me. Ik heb er alleen deze verklaring voor: ofwel hebben de mensen zo een pastoor gekend en zijn ze blij dat ze die in pastoor Munte herkennen, ofwel hebben ze een ander soort pastoor en hadden ze graag een pastoor gelijk Munte gehad...
Je beleeft daar de verrassendste dingen mee. Ik heb via de BRT van een volksvrouw een brief gekregen en die schrijft mij het volgende: Eerwaarde Heer Philips, Ik ben 45 jaar en ik ben nog nooit in een teater geweest. Toen zag ik op een affiche dat King Lear in de K.N.S. werd gespeeld. Ik heb toen gedacht: ik moet naar de pastoor gaan zien. Ik heb ook Slippers gezien (wij speelden dat die week ter afwisseling) en hoewel ik van het lichtere genre houd, moet ik toch zeggen dat Slippers het niet halen kan bij King Lear.
Wel, dat vind ik positief. Als er door pastoor Munte maar één meer naar het teater komt, dan is er dat één meer.
Er wordt door sommigen wel wat misprijzend over deze televisiereeks gesproken.
Dat kan me niet schelen. Ik hou van die Munte: hij heeft een grond van menselijkheid en het is wellicht omdat ik van zo een soort mensen hou dat mijn interpretatie van die figuur in goede aarde is gevallen. Wij hebben in dit leven allen wat meer eenvoud nodig en wat minder geleerdheid. Ik heb in heel mijn leven nergens zoveel over horen praten als over het teater en er is nooit zo weinig uit de bus gekomen.
Een soortgelijke populariteit hebt u gekend met ‘Jeroom en Benzamien’, ook van Ernest Claes.
| |
| |
Ik vind Jeroom beter dan De heren omdat het één boek is, omdat het de afwikkeling van het leven van twee mensen geeft. Het is eigenlijk een tragische geschiedenis. De heren is meer een story van een dorpje, er zit eigenlijk geen lijn in. Het is niet de geschiedenis van Munte of van de Witte of van de burgemeester, het is eigenlijk een sympatiek allegaartje.
Waar zit het geheim van dit sukses van het werk van Ernest Claes?
Heimwee naar wat voorbij is. Wij komen nu op straat voor groen, voor bomen, tegen de luchtverontreiniging. Toen was dat allemaal gewoon. Voor mij is het, bij de ouderen althans, het heimwee naar de verloren rust.
Al is daarmee niet alles verklaard, want ik zie dat ook kinderen en tieners en eigenlijk mensen van elke leeftijd er graag naar kijken. Hoe verklaart u het sukses in Nederland?
Ik weet het niet. Ik krijg maar brieven en brieven. Ik was op een morgen geïnviteerd in het Nederlandse radioprogramma Muzikaal Onthaal. Na de uitzending komt er telefoon uit Den Bosch: Wil meneer Philips naar Den Bosch komen om het beeld af te halen dat ik van hem heb gebeeldhouwd.
Wat kan de konklusie zijn? Laten we het met een korreltje zout nemen: er moet toch iets goeds in zijn, het moet ergens aanspreken. Als het de mensen geen plezier deed, zouden ze zo niet reageren.
U zou natuurlijk een heleboel anekdotes kunnen vertellen in verband met dat feuilleton.
U weet dat ik om te repeteren veel ga wandelen, soms al heel vroeg. Ik kom dan de kinderen van de buurt wel eens tegen, die naar school gaan. Vroeger zeiden die: Dag, meneer Philips. Nu zeggen ze allemaal: Dag, meneer pastoor!
| |
| |
U bent regisseur geweest bij de BRT en bent er nu weggegaan. Waarom?
Om de beperking die men mij oplei en die voortvloeide uit het reglement: iemand die vast verbonden is aan de BRT, mag daarbuiten maar één rol spelen. Ik heb dan een aanvraag gedaan voor een tweede rol, dan vakantie zonder wedde gevraagd en zo meer, maar op het laatst ging dat toch niet meer. Eén rol per seizoen in mijn positie is te weinig. Daarom ben ik weggegaan. Maar ik kan nu nog voor de televisie spelen en zal er zeker ook nog regisseren.
Welk is het mooiste toneelstuk dat u ooit gezien hebt?
De getemde feeks in Stratford en Elk wat wils in de Old Vic. In Stratford is teater een feest, dat zou bij ons ook terug moeten komen. Een opvoering is een gebeurtenis.
Welke rol, die u al lang graag had willen spelen, hebt u nog niet gespeeld?
Eerlijk gezegd, heb ik mijn portie gekregen. Ik heb nooit naar een rol gevraagd, ik heb altijd opdrachten gekregen van regisseurs en direkteurs. Ik geloof dat ieder akteur kan wensen wat ik gespeeld heb. Ik speel dit jaar weer drie grote rollen o.m. in Puntilla en zijn knecht, in Moortje. Nee, ik mag niet zeggen dat ik verwaarloosd word.
Ik weet dat u geen kinderen hebt, maar als u een zoon had, zou u het dan goedvinden dat hij toneelspeler werd?
Als hij talent had, ja, want dat is een onverbiddelijke voorwaarde. Er zijn heel wat toneelspelers die ongelukkig zijn omdat ze denken dat hun onrecht wordt aangedaan, maar als ze in hun hart kijken, moeten ze zeggen: ik ben er niet geschikt voor.
Als u de nieuwe minister van Nederlandse Kultuur werd, wat zou u dan voor het toneel doen?
| |
| |
Zorgen dat er vlugger nieuwe teaters komen want het is wraakroepend hoe langzaam dat opschiet.
En als we nu een laatste raad vroegen aan pastoor Munte, wat zou hij zeggen?
De afscheidswoorden van pastoor Munte in De heren van Zichem:
‘Beminde parochianen, Onze-Lieve-Heer heeft tot mij gezegd: Het is avond, Munte, ge zijt moe... Kom rusten. Om nog 'n “bèke” met mij te babbelen. We hadden vroeger nooit de tijd. Met mij gaat wat we noemen de goeie oude tijd heen. Nieuwe tijden, nieuwe mensen, nieuwe gedachten komen. Zichem zal een nieuw gelaat krijgen. 't Schijnt dat de armoede zal verdwijnen, dat iedereen zijn deel zal krijgen in de welvaart. Ik gun het u. Maar wat zullen uw schatten betekenen als ge ooit de liefde zoudt verliezen? En geld en goed zijn zo dikwijls vijanden van de liefde. Kinderkens, bemint elkander. Ik blijf u indachtig in mijn gebeden tot mijn laatste adem. Benedicat vos omnipotens Deus, Pater et Filius et Spiritus Sanctus. Amen.’
Uitzending: 8 december 1971.
|
|