| |
| |
| |
Kardinaal Alfrink
Maliebaan 40, Utrecht (Nederland)
Eminentie, waarom verblijft de kardinaal van Nederland in Utrecht?
Dat is een merkwaardige vraag die mij in mijn leven al heel vaak gesteld is. Er zijn natuurlijk andere steden in Nederland die groter zijn en meer bekend dan Utrecht. U weet dat Utrecht de vierde stad van het land is: Amsterdam de eerste, Rotterdam de tweede, Den Haag de derde en Utrecht de vierde. En buitenlanders die hebben vaak van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag gehoord, maar van Utrecht nauwelijks. Vandaar dat men de vraag stelt: hoe komt nu de aartsbisschop van Nederland in Utrecht terecht? Daar is een zeer eenvoudige reden voor. Utrecht is de eerste bisschopsstad geweest in het noorden van Nederland, boven de rivieren. Toen Willibrord, de eerste bisschop van Utrecht, vanuit Engeland overkwam, heeft hij zich gevestigd hier in Utrecht waar in de Romeinse tijd al een Castellum Romanum was, een Romeinse vesting op een eiland in de Rijn, in de Rijnarm. Dat was blijkbaar de meest vooruitgeschoven
| |
| |
post van het zuiden uit gezien, die hij kon bezetten. Toen hij enkele jaren later bisschop is geworden, heeft hij zijn bisschopszetel hier in Utrecht gevestigd. Dat was in 695, een tijd vroeger voordat Amsterdam en Rotterdam en Den Haag gesticht waren.
Ja, maar niet voor Maastricht.
Niet voor Maastricht, neen. Maastricht heeft het privilege gehad van het zuiden uit, vanuit België zou men kunnen zeggen en Frankrijk, gekristianizeerd te worden door Servatius, enkele eeuwen eerder. Maar Utrecht is in Noord-Nederland de oudste kristelijke vestiging en hier heeft de eerste bisschop van het Noorden van Europa verbleven. Dat is zo gebleven tot Filips II de Nederlanden in drie nieuwe gebieden heeft ingedeeld en wel in de aartsbisdommen Utrecht, Mechelen en Kamerijk of Cambrai. Mechelen was de primaat en is het nu nog. Primaat is de titel van een aartsbisschop als eerste onder de bisschoppen van een land. De buitenlanders kennen die toestand zo niet en ze noemen mij wel eens de primaat van Nederland. Ik moet dat dan altijd ontkennen en zeggen dat een primaat er maar kan zijn in een land met meer dan één aartsbisschop, en voor de Nederlanden is dat dus nog altijd de kardinaal van Mechelen...
U bent de vijfde Nederlandse kardinaal.
Ja, de eerste was Adrianus VI, dan Willem van Henkevoort, dan de u wel bekende kardinaal Willem van Rossum die veel gedaan heeft voor het missiewerk en o.m. de inschakeling van inheemse priesters bij het missiewerk sterk heeft bevorderd. Hij overleed in 1932. Paus Pius XII benoemde dan in 1946 aartsbisschop De Jong tot kardinaal en dat was de eerste kardinaal in Nederlandse residentie. Ik werd dan de vijfde.
| |
| |
Er moet hier zeker vermeld worden dat in Utrecht een paus werd geboren nl. Adrianus VI, de enige Nederlander die ooit paus werd.
De eerste en enige Nederlander en ook de laatste niet Italiaanse paus. De Duitsers noemen hem daarom graag de Duitser!
Hij hoopte in Utrecht zijn levenseinde door te brengen want hij liet hier het paushuis bouwen.
Eigenlijk heeft hij zich dat aangeschaft toen hij professor was in Leuven. Het paushuis staat er nog altijd op de hoek van de Kromme Nieuwe Gracht, dicht bij de dom. Het is een gotisch bouwwerk dat nu officieel de ambtswoning is van de kommissaris van de koningin van de provincie Utrecht, maar noch de huidige noch de vorige heeft er verbleven - wel omdat het als huis niet zo gerieflijk is.
De naam van de heilige Willibrord is nauw verbonden met de stad Utrecht maar hij wordt altijd de apostel der Friezen genoemd.
Het land boven de grote rivieren werd door de Friezen bewoond. De Rijn liep vroeger door Utrecht en al de stammen die boven de Rijn woonden, noemde men Friezen. U weet dat er meer Friezen in Nederland wonen dan in Friesland zelf! Er staat bij de Sint-Janskerk een mooi standbeeld van Willibrordus van beeldhouwer Albert Termote, gericht naar de domkerk.
Een Willibrordus die de kerk van Nederland gevat in zijn handen houdt...
Dat is een merkwaardig woord. Van wie is dat woord?
Ik weet niet van wie het is, maar ik weet zeker dat ik het heb gelezen in een boek over Utrecht dat ik van u heb gekregen!
| |
| |
U maakt een doelpunt!
Dank u. U werd geboren op 5 juli 1900 in het kleine protestantse stadje Nijkerk.
U zegt wel stadje want Nijkerk bezit al sinds vijf eeuwen stadsrechten. In mijn jeugd leefde daar een bevolking van 10.000 zielen waarvan de helft binnen de kom, zoals wij dat zeiden, en de helft op het platteland.
Nijkerk ligt in Gelderland?
Net over de grens van Utrecht, op een viertal km van wat toen nog de Zuiderzee was en wat nu het IJsselmeer is. Een kanaaltje, ‘De Haven’, verbindt het stadje met het IJsselmeer.
U hebt daar in het Torenhuis gewoond.
Nee, waar haalt u dat vandaan?
Uit een levensbericht over u van een Italiaans journalist.
Dat is dan weer een Italiaanse afwijking. Er heeft in Nijkerk wel een oud kasteeltje bestaan maar dat was voor mijn tijd al verdwenen. Daar zijn andere huizen in de plaats gekomen en in een van die huizen heeft een Alfrink gewoond, die echter geen familie van ons was. Italië werd daar dus onnauwkeurig geïnformeerd. Ons gezin woonde van vóór 1800 al naast de katolieke kerk, die nu is afgebroken net als mijn geboortehuis trouwens.
Daar waren weinig katolieken in dat stadje?
Onze parochie telde 5 à 600 mensen. Nu zijn er dat circa 12.000.
Heeft de protestantse sfeer van uw geboortestad invloed op u gehad?
Dat is moeilijk te ontkennen. Het kan niet anders in zo
| |
| |
een gemeenschap. Men leefde in die kleine katolieke gemeenschap dag aan dag naast mekaar want in die tijd - zestig jaar geleden - was er geen sprake van oecumene. Wij leefden daar wel echt geïsoleerd maar mijn vader, die aannemer was, had wel kontakt met andersdenkenden. Hij kon natuurlijk niet leven van de klandizie van 600 katolieken maar dat bleven dan ook louter zakelijke relaties.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Er zijn er zeven geweest. Er was een tweeling vóór mij en een tweeling na mij. Bij de geboorte van de tweede tweeling is moeder gestorven. Dat zou nu natuurlijk niet meer gebeuren maar 70 jaar geleden was men nog niet zo bij. De twee tweelingen zijn gestorven en zo zijn we met drie jongens overgebleven, waarvan ik de jongste was. Nu leeft er nog een broer, die vijf jaar ouder is dan ik.
U bent dan naar het klein seminarie van Culemborg bij Utrecht gegaan. Werd uw roeping beïnvloed?
Elke roeping van een jongen of een meisje is beïnvloed maar er is bij mij geen dwang geweest. Er werd in het gezinsleven daar nooit op gezinspeeld. Mijn ouders hebben die gedachte vrij laten opkomen. Als ik zeg mijn ouders dan bedoel ik ook mijn tweede moeder. Mijn moeder is gestorven toen ik een jaar en elf maanden was en vader is dan hertrouwd.
Is er in die seminarietijd iets voorgevallen dat u heeft gemerkt?
Nee. Ik was in Culemborg van 1913 tot 1920. Dat is de humaniora plus een jaar filozofie. Dat seminarie had niet het recht een officieel eindeksamen af te nemen. Soms werd er dan een groepje opgeleid om het eindeksamen van de staat af te leggen. Op de 48 jongens van mijn jaar waren
| |
| |
er 12 die dat hebben gedaan en die kregen dan natuurlijk de bijnaam van de twaalf apostelen.
Dan bent u naar het groot seminarie van Rijsenburg gegaan.
In 1920 ja en na vier jaar werd ik daar tot priester gewijd.
En dan ging u naar Rome om daar aan het Bijbelinstituut te studeren.
Ik heb daar een licentiaat gedaan en verbleef er om aan een dissertatie te werken. Ik woonde daar in het Collegium Santa Maria dell'anima, een kollege dat van huize uit een Nederlandse stichting was en wel van Peter van Dordt. Naderhand is dat het Deutsch National Kollege geworden maar wegens de oude banden mocht een Nederlandse student, die voor priester studeerde, daar inwonen. Er was in die tijd in Rome geen Nederlands kollege. Dat is ook de reden waarom ik achteraf mijn doctorstesis in het Duits heb gemaakt. Ik heb in Rome Duits geleerd! Italiaans ook natuurlijk.
U hebt ook een jaar gestudeerd aan het Bijbelinstituut in Jeruzalem.
Dat is een biezonder kostbaar jaar geweest. Ik heb daar het echte leven van het heilig land nog gekend, de hele kulturele situatie van Palestina, dat toen nog een Engels protektoraat was. Het land had toen nog het oud-oosters cachet en heel de geschiedenis van het oud en het nieuw testament was daar te situeren. Als je de bedoeïenen zag leven, dan zag je de tijd van het oude testament en als je de gewone mensen bezig zag, dan stond je voor de tijd van het nieuwe testament. Nu moet dat wel allemaal veranderd zijn. Dat verblijf heeft me veel geleerd om de taal van de schrift te verstaan, want ik kwam daar in kontakt niet alleen met het geografisch milieu maar ook met het kul- | |
| |
tureel en archeologisch milieu, die couleur locale van het oude en nieuwe testament, zal ik maar zeggen.
Ik heb daar mijn opleiding gehad als exegeet. Nu kan men dat in twee afdelingen scheiden, zou men kunnen zeggen: men kan oud testament kiezen, of nieuw testament. Ik heb hoofdzakelijk mijn keuze destijds bepaald voor het oude testament, maar tegelijkertijd ook toch maar wat enige studie besteed aan het nieuwe testament. Maar ik heb altijd gemeend dat het bestuderen van het oude testament uiterst belangrijk is om het nieuwe testament te kunnen verstaan.
Dat is wat u noemt de bijbel transparent lezen, geloof ik?
Ja, ik heb die uitdrukking wel eens gebruikt, meerdere keren zelfs wel. Ik dacht dat het ook een goede formule was om aan te geven dat men de beide niet kan scheiden. Men moet het nieuwe testament lezen door het oude heen als het ware, zoals men foto's op elkaar kan monteren, of negatieven over elkaar kan schuiven, dat men door het ene het andere heen ziet. Heel veel plaatsen, heel veel teksten, zou ik bijna kunnen zeggen, in het nieuwe testament, zijn eigenlijk niet goed verstaanbaar wanneer men er het oude testament niet achter ziet: de ontwikkeling van de openbaring, zelfs van begrippen, van ideeën, die van daar uit in het nieuwe testament, laten wij het zo uitdrukken, zijn overgekomen.
Om het nieuwe testament goed te begrijpen, moet men eigenlijk, het oude ook kennen.
Eigenlijk wel, ja.
U promoveerde in 1930 op de dissertatie - ik citeer de titel in het Nederlands: ‘De gedachten van de Israëlieten en de Babyloniërs over het Hiernamaals’. In het Duits klinkt dat pregnanter: des Jenseits! Enkele leden van de
| |
| |
pauselijke bijbelkommissie achtten deze dissertatie te modern, al te modern... voor die tijd al?
U bent blijkbaar goed geïnformeerd.
Daarvoor bestaan de bronnen.
Er werden inderdaad door sommige leden moeilijkheden gemaakt tegen de tekst van de dissertatie en wel om een bepaalde interpretatie van schriftuurteksten. Enkele gedachten deden toen onwennig aan maar nu na 40 jaar zijn ze gemeengoed geworden.
Is daar een verstaanbaar voorbeeld van te geven?
Een van de saillante punten was de vraag of het oude testament het begrip ziel kende zoals de Grieken dat hanteren. Dat is het geval niet: men spreekt op een andere manier over het geestelijk princiep. Op grond van de praktische waarneming gebruikt het oude testament de vakterm ‘secundum apparentiam externam’ en bezigt twee woorden voor het levensprinciep, gebaseerd op de konstatering dat de mens door neus en mond ademt. Er worden voor het levensbeginsel daarom twee gelijkgestelde woorden gebruikt, die men in het oude en nieuwe testament weervindt: anima et spiritus. Wij daarentegen hebben maar een woord: ziel. Zo werd de schijn gewekt dat men ontkennen wilde dat het testament de ziel en het voortbestaan van de ziel kende. Dat wordt echter nergens ontkend, alleen wordt er in andere termen over gesproken.
Eens dat u een geleerd doctor was, werd u tot kapelaan aangesteld.
In Maarssen en tot mijn grote vreugde. Het was een herademing na zovele jaren studie eindelijk eens weer direkt met mensen te doen te hebben. Ik ben drie jaar kapelaan geweest.
| |
| |
Is uw wetenschappelijk, werk van nut geweest voor uw pastorale aktiviteit?
In enige mate wel. In die jaren heb ik de vergaarde wetenschap wel niet direkt kunnen gebruiken voor het parochiaal werk maar ze heeft toch zeker meegesproken in de verkondiging van Gods woord.
U werd dan professor in de H. Schrift aan het groot seminarie te Rijsenburg. U hebt daar heel wat priesters helpen vormen.
En ik heb het ook graag gedaan. Ik had er een prettig stel kollega's, tijdgenoten van het seminarie, die in dezelfde geest en richting lagen en dachten. Ik heb daar graag gewerkt en met veel plezier gedoceerd voor een heel aandachtig publiek, een publiek dat bovendien ook veel gevoel had voor humor en dat is kostbaar en heel belangrijk in het menselijk leven, dacht ik. De tijden waren toen eenvoudiger en rustiger dan ze nu zijn en dat had natuurlijk ook zijn invloed op de opleiding van toekomstige priesters. In die tijd waren er veel minder problemen en kon men veel rustiger positief werken dan nu het geval is. Ik ben daar geweest van 1933 tot 1945, dus goed 12 jaar.
Er is daar materieel wel iets ergs voorgevallen. Terwijl ik met vakantie was in Frankrijk is de verdieping van het gebouw waar ik woonde volledig uitgebrand, met het gevolg dat mijn kompleet studiemateriaal in de vlammen verloren, is gegaan. Dat is wel een zware ervaring geweest want ik heb helemaal opnieuw moeten beginnen. Dat is wel een erge cesuur geweest.
Te meer daar u in 1945 hoogleraar wordt in het Oude Testament en het Hebreeuws aan de katolieke universiteit van Nijmegen.
Die toen een betrekkelijk kleine universiteit was. Ze telde
| |
| |
een 600 studenten en bezat drie fakulteiten: de teologische, de juridische en de literaire. Een van mijn grote vrienden daar is professor Post geweest, de historicus die voor een paar jaar overleed. Veel kontakt had ik ook met prof. Bellon, de Vlaming die in Nijmegen godsdienstgeschiedenis en godsdienstwijsbegeerte doceerde. Goede relaties had ik verder met prof. De Langhe, die in Nijmegen de andere Semitische talen doceerde en die ik vaak in Leuven heb bezocht.
Als hoogleraar hebt u niet minder dan 65 stukken geschreven over problemen van het oude testament. Daar zat een vaste lijn in?
Een duidelijke, dacht ik. We waren begonnen met nieuwe kommentaar op het oude testament en mij werd gevraagd te zorgen voor de vertaling en de kommentaar van het boek Josuë en van het boek de Prediker. Ik heb me daarop gekoncentreerd en veel artikels in die lijst behandelen details uit die boeken. Zo is er daar b.v. een uitgebreide studie bij over het stilstaan van de zon. ‘De zon heeft stilgestaan’ is een spreuk of literaire uitdrukking: in feite is er een hagelbui geweest, die de verduistering van de hemel tot gevolg had. Ik was trouwens niet de eerste om dat zo uit te leggen. Van Hoonacker in Leuven had het al eerder gedaan. Zulke dingen heb ik tot in de details bestudeerd en ik heb die vaak literair kritisch kunnen verklaren. Ik zou nu na al die jaren al die details niet meer kunnen produceren.
Verder waren er ook artikels die tot doel hadden het Nederlandse publiek in te lichten over de nieuwe tendensen en ontdekkingen op het gebied van de bijbelstudie.
U hebt nog meer vertalingen gemaakt: het boek Ecclesiasticus, Wijsheid, Tobias...
Die ontstonden alle in de tijd van Rijsenburg, toen ik daar professor was aan het groot seminarie. Toen werd voor
| |
| |
't eerst de oorspronkelijke tekst van het oude testament in het Nederlands vertaald. Dat gebeurde onder de auspiciën van de Petrus Canisiusvereniging en onder de leiding van prof. Janssens, de nieuw-testamenticus van Nijmegen.
U hebt ook nog gepubliceerd ‘Het passieverhaal der vier evangelisten’.
Dat waren de lessen die ik gaf aan de teologanten in Rijsenburg over het passieverhaal. Wij kenden toen nog de lijdensmeditaties in de vastentijd: er kwamen daar predikaties bij te pas over het lijden van Kristus. Ik heb die lessen gepubliceerd om de mensen te helpen. Later zijn die lijdensmeditaties in onbruik geraakt.
In 1948 werd u consultor van de pauselijke bijbelkommissie. Wat was uw taak?
Die kommissie is alweer gereorganizeerd. Oorspronkelijk bestond ze uit een groep kardinalen en deze groep had een reeks advizeurs, die geraadpleegd konden worden in bepaalde kwesties die de bijbel betroffen. Sommige van deze advizeurs kwamen uit de in Rome aanwezige instituten van teologisch onderwijs, anderen werden in verschillende landen van heel de wereld gekozen. Deze consultors werden - ook al waren ze geen kardinalen - door paus Johannes tot leden van de bijbelkommissie benoemd. Deze kommissie is nu alweer gereorganizeerd en bestaat nu uit biblisten, d.w.z. uit vakgeleerden van de hele wereld.
De beoefening van de bijbelwetenschap heeft u wel sterk gemerkt.
Ja en ik ben verheugd en dankbaar dat ik in die studie terecht ben gekomen. Ze is me ook dienstig geweest voor de verkondiging die een bisschop te doen heeft.
In 1961 werd u doctor honoris causa van de Leuvense Uni-
| |
| |
versiteit. Dat was de officiële erkenning van de waarde van uw bijbelstudie?
Zo heb ik het ervaren en ik neem aan dat het ook zo bedoeld was, al werd mijn bijbelstudie in 1951 min of meer afgebroken door mijn bisschopsbenoeming.
Pius XII benoemde u tot coadjutor van het aartsbisdom waar uw voorganger kardinaal De Jong eerst mgr. Geerding had voorgesteld. Was dat een geval mgr. Simonis avant la lettre?
Niet helemaal, dacht ik. De Nederlandse bisdommen, ik geloof dat het in de Belgische bisdommen anders ligt, hebben het voorrecht dat bij een vakature het kapittel betreffende het diocees een voordracht kan inzenden naar Rome, waaraan Rome zich in het algemeen ook houdt. Bij het opmaken van die voordracht heeft alleen het kapittel recht van inspraak. Die maken de voordracht op, niet de bisschop. Meestal zal bij een vakature zelfs geen bisschop aanwezig zijn, maar in het geval van mij was er inderdaad hier een bisschop aanwezig en het was vrij algemeen bekend dat die inderdaad erg geporteerd was voor mgr. Geerding, met wie hij veel had samengewerkt. Maar voorstellen heeft de kardinaal niet kunnen doen. Het kapittel heeft gemeend deze gedachte van kardinaal De Jong niet te moeten volgen.
Rome heeft dan moeten beslissen.
Rome heeft eenvoudig de voordracht van het kapittel aanvaard en bevestigd.
U werd coadjutor sedi datus. Wat betekent dat Latijn?
Er zijn soorten van coadjutors. Er bestaat een coadjutor cum jure successionis, met recht van opvolging en dat was ik niet. Een ander soort coadjutor wordt eerder aan het bisdom, aan de zetel toegewezen en dat was mijn geval.
| |
| |
De bevoegdheden van zo een coadjutor zijn meer uitgebreid: hij heeft de bevoegdheid van de residerende bisschop. Ik had dus een moeilijke opdracht: ik had alles te doen wat een residerende bisschop moet doen maar ik mocht niet vergeten dat ik het niet was. Kardinaal De Jong heeft het mij niet moeilijk gemaakt en ik hem ook niet naar ik hoop.
U werd tot bisschop gewijd in 1951. Na de dood van kardinaal De Jong in 1955 werd u aartsbisschop en paus Johannes XXIII benoemde u tot kardinaal in 1960. Nederland had dus vijf jaar lang geen kardinaal.
Inderdaad is dat zo en het hangt enerzijds hiermee samen, dat paus Pius XII in een lange periode geen konsistorie meer gehouden had en geen nieuwe kardinalen had benoemd. Tussen mijn benoeming als coadjutor, mijn benoeming als aartsbisschop van Utrecht en 1960 is er nooit een konsistorie geweest. Paus Johannes is toen direkt begonnen met nieuwe konsistories te houden en heeft mij daar ook bij ingesloten op een bepaald ogenblik.
Ik geloof dat Nederland toen wel met enige spanning zat te wachten of er een kardinaal zou worden benoemd in Nederland.
Inderdaad is dat hier in die dagen wel het geval geweest, juist omdat er hier nog geen traditie bestond. Mijn voorganger, kardinaal De Jong, is onmiddellijk na de oorlog kardinaal geworden. Hij bevond zich in een heel speciale, persoonlijke situatie. Zijn aanstelling was een min of meer erkennen van hetgeen hij in de oorlogsjaren, in de bezettingstijd, voor de Kerk had gedaan. Vandaar dat niemand wist of het de bedoeling zou zijn om nu een traditie te gaan vestigen en voortaan alle aartsbisschoppen van Utrecht kardinaal te maken. En dat is nog niet voor iemand duidelijk. Wel is het een blijk van waardering geweest van paus
| |
| |
Johannes voor de Nederlandse Kerk een kardinaal in Nederland te benoemen.
Uw wapenspreuk is ‘Evangelisare divitias Christi’, Kristus' rijkdom verkondigen. U hebt die spreuk zelf gekozen?
Inderdaad, zoals iedere bisschop zijn eigen wapenspreuk kiest. Ik heb deze spreuk gekozen destijds omdat het mij lijkt dat in deze woorden van Paulus, in zijn brief aan de gelovigen van Efeze, het bisschopsambt in de Kerk getekend is en de opdracht die een bisschop in de Kerk heeft. Overigens niet alleen de bisschop, maar iedere ambtsdrager, maar de bisschop natuurlijk dan alweer in een verhogende trap. Die opdracht is de verkondiging van de rijkdommen van Kristus, dat wil zeggen van de boodschap die Kristus ons gebracht heeft, de wegen die Kristus ons gewezen heeft, het geloof dat Hij ons gebracht heeft. Dat alles is bedoeld als een blijde boodschap, als een boodschap van vreugde voor de mens, niet als een last die hem op de schouders wordt gelegd, die hem zijn leven zwaar maakt, maar integendeel als een rijke boodschap van vreugde en blijdschap die hem in staat stelt om als een gelukkig mens door het leven te gaan.
Ik moet hier dan nog vermelden dat u sedert 2 augustus 1957 legerbisschop bent van de Nederlandse strijdkrachten. Die titel is nu wel niet meer zo populair en zeker niet bij wie zich progressief noemt.
Het is een vraag die mij wel eens vaker voorgelegd wordt, of het mogelijk is de opdracht van een bisschop te kombineren met deze funktie van legerbisschop, met name in pacifistische kringen of in kringen die althans ijveren voor de vrede. U weet misschien dat ik niet alleen aartsbisschop van Utrecht en legerbisschop ben, maar tegelijkertijd nog nationaal en internationaal voorzitter van de katolieke vrijheidsbeweging Pax Christi. Vandaar dat ook van die
| |
| |
kant die vraag mij wel eens voorgelegd is. Ik ben dus enigermate gewend aan deze objektie en ik heb de gewoonte om op een dergelijke vraag te antwoorden met een wedervraag en wel in deze zin: Waarvoor denkt u dat een bisschop in het leger nodig zou zijn of zijn taak heeft? Zou dat zijn om er goede soldaten van te maken, of om te trachten er goede kristenmensen van te maken, gelovige kristenmensen?
Laten wij zeggen dat het een oratorische vraag is en op een oratorische vraag verwacht men geen antwoord.
Heel goed.
*
De Maliebaan is vanouds de speelplaats voor het kolfspel, het oude slagbalspel waarin de bal met een houten stok werd weggeslagen.
In deze brede laan staat het huis waar wij vandaag op bezoek gaan. Het was in de 19e eeuw de woning van een direkteur van de Nederlandse Spoorwegen. Op het einde van de eeuw werd het aangekocht door het aartsbisdom, dat de aankoop via een stroman moest laten gebeuren, of het anders niet had kunnen krijgen.
Als de bezoeker de hall binnentreedt, krijgt hij in het fond een gezicht op de tuin. Het glas-in-lood-raam met taferelen uit het leven van de H. Willibrordus dateert uit de tijd van kardinaal De Jong.
In de spreekkamer rechts ontvangt de kardinaal gewoon- lijk zijn bezoekers. Er staat een foto van de grote sociale voorman Alfons Ariëns, wiens zaligverklaringsproces bezig is. Kardinaal Alfrink heeft voor hem een grote sympatie, aangezien men nog niet van devotie mag spreken.
In deze kamer bewaart de kardinaal een dokument uit 1881 waarop al de gegevens voorkomen van de militaire
| |
| |
dienst, die paus Johannes XXIII heeft verricht. De paus schonk het dokument ingelijst aan de kardinaal.
Links in de gang is de werkkamer van de sekretaris van de kardinaal. Alles wijst er op efficiency en in deze periode ook op de kersttijd.
Als we even de tuin inkijken, zien we in een perk een anker dat uit de drooggelegde Zuiderzee komt. Aan de rechterkant boven bevinden zich de ramen van de kapel.
De leefvertrekken van de kardinaal liggen op de eerste verdieping. Op de overloop hangt een mooi schilderij dat het oude Utrecht voorstelt. Het glas-in-loodraam hier stelt de moord voor op de heilige Bonifatius.
De kapel is in neo-gotische stijl. Hier leest de kardinaal elke dag de mis. Hij heeft dan als misdienaar een oude broeder, die daarvoor extra uit de binnenstad komt.
In deze eetkamer gebruikt de kardinaal elke dag een maaltijd met zijn twee sekretarissen. Aan de muren hangen de portretten van de bisschoppen van Utrecht. Dit is de laatste bisschop van vóór de hervorming en tevens de eerste aartsbisschop. Kardinaal De Jong kijkt ietwat stuurs neer op de aktiviteit van deze dagen, terwijl kardinaal Alfrink er met milde humor het zijne van denkt.
Op de schouw een foto van paus Johannes XXIII samen met kardinaal Alfrink.
Dit Latijns brevier heeft toebehoord aan paus Johannes XXIII. Paus Paulus schonk dat verleden jaar aan de Nederlandse kardinaal, voor wie dit boek een biezonder dierbare herinnering is aan twee contemporaine pausen, die in de historie van de Kerk zullen blijven voortleven.
Op een tafeltje staat een vaatje portwijn. Het is het traditioneel geschenk dat een nieuwgewijd bisschop schenkt aan zijn wijbisschop. Kardinaal Alfrink kreeg het van mgr. Simonis.
In het tweede salon staan mooie en autentieke oude kas- | |
| |
ten. Hier bevinden zich ook de geschilderde portretten van paus Johannes XXIII en Paulus VI.
Deze spreekkamer dient ook al eens als werkkamer. Tegen de schouw hangt een oud schilderij op hout, met de oude tien geboden. Het fresko dat kardinaal Newman voorstelt, komt uit Italië en op deze ets is de haven van Nijkerk te zien.
De studeerkamer van de kardinaal is een echt gezellig werkvertrek waar boeken en brieven de sfeer bepalen. Boven een kast hangt het portret van Adrianus VI, geschilderd door zijn tijdgenoot Jan van Scorel. Het is een biezonder mooi portret en het zou weleens autentiek kunnen zijn.
Een achttal jaren geleden werd tegen het oude gebouw een modern gedeelte aangebouwd. In deze moderne zaal, die van een nieuwe geest spreekt, hebben vaak de bisschoppenkonferenties plaats.
Op een kast staat een mooi houten beeld uit de XVIe eeuw van de Heilige Laurentius. De koperen plakket ernaast, die de Verrijzende Kristus voorstelt, is een geschenk van de paus aan de bisschoppen die aan de laatste synode hebben deelgenomen.
Deze dekoratieve kaars kan licht geven als de elektriciteit uitvalt. En deze midwinterhoren komt uit Twente.
*
Er is met het Nederlands katolicisme in de tijd van professor Alfrink, van coadjutor Alfrink, aartsbisschop Alfrink en tenslotte kardinaal Alfrink heel wat gebeurd.
Progressieven en konservatieven in eigen land hebben u soms scherp gekritizeerd maar een officiële Vatikaanse biografische schets noemde u de ‘leider van de progressieve stroming op het concilie’. Waar situeert u uzelf?
Ik zou vooreerst willen opmerken dat deze ontwikkeling niet alleen binnen de Nederlandse kerkprovincie heeft plaats- | |
| |
gevonden, maar binnen de totaliteit van de Kerk, waarbinnen Nederland dan misschien op de een of andere manier een eigen plaats gevonden heeft. Wanneer u mij vraagt welke plaats ik daarin inneem, dacht ik dat ik mijzelf ergens in het midden zou kunnen plaatsen. Het is altijd moeilijk om van zichzelf de juiste situatie aan te geven. Ik heb mijn reaktie daarop ooit eens als volgt geformuleerd. In deze zaken moet je niet spreken van progressief, reaktionair of konservatief en ook niet van rechts of links. We zoeken naar de waarheid en de oude wijsheid zegt: de waarheid ligt in het midden. Dat is niet schipperen maar zoeken naar de waarheid. In de hele problematiek, die we nu beleven, geldt niet ‘of dit, of dat’ maar ‘en dit, en dat’. Het grote gevaar dat hier altijd loert, is dat men van de ene eenzijdigheid in de andere terechtkomt. Men moet leren zien wat aan waarheid ligt in het oude en in het nieuwe en als je aan die waarheid vasthoudt, kom je vanzelf in het midden terecht, met schommelingen dan. Die houding heeft tot gevolg dat men door uiterst links en door uiterst rechts niet wordt aanvaard en door beide groepen wordt aangevallen. Dat is mijn lot in Nederland. Ik krijg op dezelfde dag op tafel brieven die mij vurig feliciteren en andere die mij even vurig verdoemen.
Ik dacht toch dat ik nooit iets anders heb gedaan dan te zoeken naar datgene wat waar is. Wanneer men dat konstant volhoudt en konsekwent volhoudt, zal men, dacht ik, zo goed als nooit extreem rechts of extreem links uitkomen.
En dat is uw ideaal eigenlijk?
Dat zou men mijn ideaal kunnen noemen, ja.
Voelt u zich niet ingeklemd tussen de curie en de snelle ontwikkeling van het katolicisme in Nederland?
Wanneer u de vraag zo stelt, neem ik aan dat u met het woord curie de Romeinse curie bedoelt.
| |
| |
Bestaat er ook nog een andere?
Iedere bisschop heeft een curie.
Laat ik dan duidelijk zeggen: de Romeinse curie!
Nee, dat gevoel heb ik toch niet. Wel is het natuurlijk zo dat het voortdurend mijn grote zorg is, en niet alleen de mijne, maar van het hele Nederlandse episkopaat, om onze geloofsgemeenschap en kommunikatie met het centrum van de Kerk te bewaren. Nu kan men dat centrum van de Kerk niet zonder meer identificeren, dacht ik, met de Romeinse curie en zeker niet die Romeinse curie voorstellen als één afgesloten blok. Dezelfde stromingen die men buiten Rome in de wereldkerk vindt en die men bijgevolg ook hier in Nederland vindt, vindt men ook in die Romeinse curie. Vandaar kan ik niet zeggen dat ik mij ingeklemd voel. Dat dit voortdurend aandacht vraagt en voortdurende zorg met zich meebrengt om de kommunikatie ongestoord te blijven bewaren, dat is weer iets anders.
U bent nu 20 jaar aartsbisschop. Wat is uw belangrijkste werk geweest?
Dat is moeilijk te zeggen omdat het -wisselt met de situatie waarin men gesteld wordt. Toen ik in 1951 bisschop werd, was het de gemeenschap van voor de oorlog weer op te bouwen. Ik heb toen veel te doen gehad met de bouw van nieuwe kerken, ik geloof dat ik er in die tijd wel meer dan 125 heb gekonsakreerd. Dat is nu niet meer zo een belangrijk deel.
Dan is het Concilie gekomen en de voorbereiding van deze kerkvergadering was biezonder belangrijk. De ontwikkeling van deze geloofsgemeenschap ging verder met een nieuw beleven van teologisch en katoliek leven. Deze ontwikkeling bracht tegenstellingen mee in de gemeenschap en een belangrijk deel van mijn werk was en is dan het verzoenen, het bij elkander houden.
| |
| |
Het is u altijd een zorg geweest bruggen te bouwen, verbindingen te leggen.
Ik heb de opdracht van een bisschop altijd wel zo gezien. Ik heb er vorig jaar, neen, het was nog dit jaar, bij de bisschopswijding van mgr. Simonis van Rotterdam nog over gesproken. Ik dacht toch dat een bisschop zich niet kan opstellen geïsoleerd, als voortrekker van een bepaalde groep of een bepaalde partij. Hij zal moeten trachten om heel die geloofsgemeenschap aan zich te binden.
Ik las ergens dat de wereldkerk van deze modelbouw blijkt te willen profiteren.
Ook op het Vatikaans Concilie heb ik geprobeerd een bruggenbouwer te zijn. Uw bron zal dat bedoeld hebben.
Het Concilie is wel een grote of de grote gebeurtenis in uw leven geweest, want vanaf 1962. wijst u in alle toespraken altijd maar weer op het belang van deze kerkvergadering: het gaat ons allen aan. U hebt dat Concilie intens voorbereid?
Toen ik kardinaal werd in maart 1960, was ik geen lid van de centrale kommissie van voorbereiding. Toen ik er dan later wel bijkwam, heb ik met grote inzet en vreugde meegewerkt en dat werk is voor mij een openbaring geweest: 60-70 kardinalen van heel de wereldkerk bij elkaar, dat was een gebeurtenis die nog nooit iemand had meegemaakt. Van alle kanten werden visies samengebracht en behoeften geformuleerd en daar kon je al onmiddellijk de twee stromingen, die in de Kerk waren, speuren: de behoudende, die uit bezorgdheid voor de Kerk wilde houden wat er was, en dan de tweede groep, die voor het aggiornamento van Johannes XXIII was gewonnen en de Kerk wilde aanpassen aan het levensritme van vandaag, zonder essentiële dingen prijs te geven. De belangrijkheid van het Concilie kwam
| |
| |
mij dan voor de ogen te staan: sinds mensengeheugenis was dat niet meer gebeurd want de klassieke situatie tot dan toe was: het centrum in Rome en de rest verspreid over de wereld.
U hebt dan de hoop uitgesproken dat dit kollege ergens een vaste vorm zou krijgen.
Ik heb die gedachte uitgesproken na de eerste zitting en deze hoopvolle gedachte werd gerealizeerd in de bisschoppensynode die we kennen.
Met het Concilie wordt de Kerk van Nederland een van de meest revolutionaire Kerken van de wereld. We zijn in 1962. Hebt u daar een verklaring voor?
Het predikaat revolutionair ligt mij niet zo onmiddellijk. Wanneer men daarmee bedoelt dat de kerkprovincie en de geloofsgemeenschap in Nederland nogal in beroering zijn gekomen, kan ik dat moeilijk ontkennen. Misschien niet zo erg als uit de publiciteit in de wereld gededuceerd zou kunnen worden, maar in feite is het toch wel waar dat het nogal een roerige kerkprovincie geworden is.
Er zijn verschillende verklaringen en ik zou niet voor één willen kiezen. Men wijst erop dat Nederland tot voor de tweede wereldoorlog een geïsoleerd bestaan leidde en dat ook de katolieke gemeenschap een sterk besloten leven kende, met weinig kommunikatie en betrekkelijk weinig zicht naar het buitenland. Toch vormden wij geen rariteitenkolonie want alle landen hadden dat. Mede door de kommunikatiemiddelen - radio en televisie vooral - is er verandering gekomen: de ramen zijn opengegaan en men was ineens op de hoogte van wat er elders en in eigen land gebeurde. Men werd ineens met vragen gekonfronteerd over het geloof, over het godsdienstig leven en de levenspraktijk.
Het Vatikaans Concilie heeft een bepaalde rol gespeeld
| |
| |
en er was op dat ogenblik al iets aan het broeien want de nouvelle théologie, die uit Frankrijk kwam, deed vragen rijzen en opende nieuwe visies.
In Nederland scheen daar toch weinig op te wijzen en zeker niet bij de kerkelijke gezagdragers die nog in 1954, op 30 mei 1954, een mandement publiceerden dat enig gerucht heeft gemaakt en eerder aan de sterk konservatieve kant was. De titel van deze herderlijke brief of officieel bisschoppelijk schrijven aan de gelovigen was ‘De katoliek in het openbare leven van deze tijd’. De katoliek werd o.a. verboden lid te zijn van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen en de bisschoppen spraken als hun mening uit, dat het onverantwoord was de weg van de doorbraak te gaan. De katolieken moesten ook hun eenheid op staatkundig terrein bewaren. In 1954 was u al drie jaar bisschop. Deze richtlijnen schenen helemaal niet te wijzen op enige progressiviteit!
Ik geloof dat men dit mandement tekort doet wanneer men alleen maar aandacht zou hebben voor de laatste paragraaf van het dokument. Er staan in de eerste delen van dit mandement bepaalde richtwijzingen over samenwerkingen in de maatschappij van katolieken en niet-katolieken, die inderdaad niet zo konservatief zijn als men dat weleens voorstelt. Ik heb nog altijd de vrees bewaard dat door bepaalde groeperingen er meer aandacht is besteed aan dat laatste deel dan aan de voorafgaande delen van het mandement, die de eigenlijke inhoud ervan naar voren brengen. Wanneer in dat mandement, aan het eind daarvan, het lidmaatschap van het N.V.V. verboden werd, moet men er wel bij denken dat dit geen nieuwe zaak was, alleen een bevestigen, een niet-opheffen van een bestaand verbod. Wanneer dit verbod op dat moment niet bestaan had, zou die uitspraak niet in dit mandement verschenen zijn.
| |
| |
Waarom moest er dan zo zwaar het aksent op gelegd worden?
Er werd niet zwaar het aksent op gelegd.
Waarom moest het vermeld worden, überhaupt?
Omdat als men het niet vermeldde, men natuurlijk de indruk gevestigd zou hebben dat het afgeschaft was. En dit zou een bepaalde doorbraak gerealizeerd hebben die de bisschoppen op dat moment om pastorale redenen niet opportuun achtten.
Het verbod lid te zijn van de Partij van de Arbeid is voor vele katolieken een gewetensprobleem geweest, want sommigen waren toen al lid van de Partij van de Arbeid.
Inderdaad is het voor een aantal mensen een gewetensprobleem geweest. Ik moet echter wel in deze formulering iets korrigeren. Verboden is het door de bisschoppen in dit mandement niet. Men heeft die term vermeden. Dit is, dacht ik, al een aanzet voor laten wij zeggen een openheid die al groeiende was en die naderhand groter is geworden. Men heeft alleen de eigen mening van de bisschoppen naar voren gebracht en verder een beslissing overgelaten aan het geweten van de betreffende mensen - precies een houding die men nu zo aanprijst en die men zo graag aanneemt: de beslissing overlaten aan de eigen verantwoordelijkheid.
Ik geloof dat op dat ogenblik weinig mensen zich er bewust van zijn geweest dat zij de keuze hadden.
Misschien is dat mogelijk, maar dat hangt dan samen met gezagsverhoudingen zoals ze in die dagen nog leefden, waar ze nu langzamerhand aan het verschuiven zijn.
De katolieken hebben in Nederland lang een tweederangspositie ingenomen als burgers. Een betere maatschappelijke integratie is eigenlijk maar in deze eeuw gekomen en dan
| |
| |
nog laten wij zeggen in 1940. Zou die positie invloed hebben gehad op de latere evolutie van katoliek Nederland?
Men veronderstelt van wel en men denkt dat die veronderstelling ook zeker juist is. Wij hebben hier als katolieke geloofsgemeenschap een zeer jonge historie. Van de reformatietijd af tot aan de Franse revolutie hadden de katolieken geen vrijheid in Nederland. Pas door de Franse tijd is een zekere mate van gelijkwaardigheid van alle burgers naar voren gebracht. Pas dan heeft de katolieke volksgroep een eigen gezicht gekregen. Dat de katoliek in Nederland een tweederangsburger was, is te sterk uitgedrukt maar ergens is het waar en dat was het gevolg van de historische gang van zaken. De Nederlandse katolieke gemeenschap had weinig te bieden aan mensen van betekenis: het aantal katolieke akademici is heel lang beneden de getalsterkte van de katolieken gebleven. Het heeft heel lang geduurd voordat de katoliek zijn volledige vrijheid had en voordat de achterstand ingehaald was. Vandaar dat pas in deze eeuw, zou men misschien kunnen zeggen, het katolieke deel van de Nederlandse bevolking een eigen volwaardige plaats gevonden heeft. Men heeft dit proces het proces van de emancipatie genoemd en dit is in een betrekkelijk korte tijd gerealizeerd en waarschijnlijk heeft dat ook invloed gehad op het streven dat wij vandaag aan de dag in de Nederlandse katolieke geloofsgemeenschap kunnen zien.
Ja, maar de progressiviteit van een aantal leden van de Kerk en ook van sommige officiële woordvoerders van de Kerk in Nederland is eigenlijk zo uniek, vergeleken met landen als Duitsland en Frankrijk, die eigenlijk een veel oudere en langere traditie hebben, dat er toch ergens een verklaring moet zijn voor deze vrij plotse evolutie. Ziet u er een? Was dat een soort revanche op het verleden? Was het een doorbreken, een doorzetten?
| |
| |
In zekere zin is het dat geweest misschien, zoals wij daarjuist reeds bespraken, maar ik denk dat er een hele rij andere faktoren zijn, die moeilijk in een heel korte samenvatting ontleed kunnen worden. Er hangt ook mee samen, geloof ik, dat deze ontwikkeling ergens toch al, voordat zij in Nederland zich merkbaar maakte, in andere landen te konstateren was. Neem bijvoorbeeld juist Frankrijk, met zijn nouvelle théologie. Deze nouvelle théologie heeft in Nederland nogal grote verbreiding gevonden, grote invloed gehad ook. En bovendien moet men niet vergeten dat in Nederland iedere mens van enige ontwikkeling Frans, Duits en Engels leest; zo kregen we de ideeën van de nouvelle théologie uit Frankrijk maar we kregen er ook uit Duitsland, uit Engeland. Alles werd hier gelezen, werd bestudeerd, zodat je zou kunnen zeggen dat het Nederlandse klimaat een soort smeltingspot is, waar al deze gedachten samenkomen, worden herdacht. Zodoende zal dit ook een faktor zijn, die een bepaalde invloed heeft gehad op het klimaat, dat nu in Nederland te konstateren valt.
Hebben de moderne media deze evolutie en deze revolutie niet sterk in de hand gewerkt?
In zekere zin zal ook dat waar zijn. En u doelt dan misschien op de Nederlandse kommunikatiemiddelen die deze vernieuwing, zoals aan kommunikatiemiddelen eigen is, geloof ik, sterk geprononceerd naar voren hebben gebracht. Daarnaast staat dan dat met name ook in de buitenlandse publiciteit altijd de min of meer excessieve zaken van Nederland biezondere aandacht hebben getrokken, zodat daardoor het beeld van Nederland, de image van de katolieke geloofsgemeenschap toch wel wat eenzijdig is belicht en daardoor wat eenzijdig overtrokken is. Ik zeg altijd: dat hebben we ook in Nederland maar dat is niet heel Nederland. Men vindt die dingen ook in andere landen maar ze
| |
| |
zijn minder bekend. In de laatste jaren komt men er achter dat Nederland niet zo uniek is als men vaak heeft gedacht.
Nu we het toch over deze media hebben, graag deze onschuldige vraag: in welke mate zijn de K.R.O. en de katolieke kranten de spreekbuizen van katoliek Nederland en eventueel van de katolieke Kerk?
De onschuld lijkt me te onschuldig. Spreekbuizen van katoliek Nederland is een wat moeilijke term, geloof ik, want ook katoliek Nederland maakt niet een eenheid uit, het is geen homogene groep. Binnen deze groep vindt men, zoals trouwens in de andere landen, verschilende stromingen, verschillende tendensen. Al deze groeperingen, tendensen komen wel in de publiciteitsmedia, de kranten, in de K.R.O. aan de orde, maar voor de hand ligt misschien dat men in deze publiciteitsmedia wat meer aandacht zal hebben voor nieuwere gezichtspunten, voor nieuwere visies dan voor het traditionele. Vandaar weet ik - en daar doelt u misschien op - dat bepaalde groeperingen in Nederland nogal eens klagen dat zij te weinig in deze publiciteitsmedia aan bod kunnen komen. Van de andere kant kan men deze publiciteitsmedia niet stellen als organen van het episkopaat. Zij hebben een eigen autonomie en behouden een eigen autonomie. Dat wil dus zeggen dat ook de bisschoppen niet verantwoordelijk zijn voor al datgene wat in deze publiciteitsmedia naar voren wordt gebracht.
Zou de calvinistische dwang die op Nederland zovele jaren heeft gedrukt een verklaring kunnen zijn voor het losspringen van vele banden?
Ik zou dat niet graag willen beamen. In deze vorm dacht ik dat dit wat onvriendelijk zou klinken voor mijn reformatorische broeders in Nederland.
| |
| |
Dat was de bedoeling niet. Het was louter een zoeken naar een verklaring.
Dat neem ik aan. Misschien is er iets van waar dat de Nederlandse mentaliteit in het verleden wat rigoristisch was terwijl ze in deze laatste periode deze rigoristische banden wat heeft losgelaten, zich wat vrijer opgesteld heeft, wat vrijer is gaan denken. Of men daar invloed van het calvinisme moet zien te onderkennen, dat zou ik niet durven zeggen. Waar is toch dat in Nederland het autoriteitsgevoel sterk onder de mensen leefde, ook in de katolieke gemeenschap: als de Kerk iets gezegd had, hield men zich daaraan. Men leefde in een zeer duidelijk stramien van gezagsverhoudingen en dat is door de latere ontwikkeling doorbroken. Een groot gedeelte van de katolieke gemeenschap is zelfstandig gaan denken.
Het is toch algemeen bekend dat het calvinisme erg streng was in de toepassing der beginselen.
Ja, inderdaad is dat wel waar en dat hangt misschien toch nog wel ergens met onze volksaard samen, maar het zal moeilijk te konstateren vallen in hoeverre nu hier de volksaard meespeelt, of zeggen we een calvinistische instelling. Ik zou er geen uitspraak over durven doen.
Zou het kunnen dat het wegvallen van de kolonie een medeoorzaak is van deze revolutie? Vroeger konden de diehards en eigengereiden uitwijken naar Indonesië en zich daar uitleven. Nu zit hier een miljoenenbevolking op een kluitje en die toestand kan een gevoel van onvrede in de hand werken.
Wat de kolonie betreft, zou dat meer de niet-katolieken betreffen want de katolieken hebben weinig te maken gehad met de kolonie. Maar verder heb ik het probleem nooit van die kant beschouwd.
| |
| |
De grotere vrijheid op religieus gebied heeft als gevolg gehad een verregaande vrijheid op seksueel gebied, die in Nederland een explosie is geweest.
Dat is inderdaad erg geweest maar ze is niet specifiek katoliek, ik zou zelfs zeggen integendeel, al heeft ze ook invloed gehad op het katolieke volksdeel. Net zoals men anders is gaan staan tegenover de Kerk, is men ook anders gaan staan tegenover het burgerlijk gezag. Het gedrag van de onderdaan tegenover de autoriteit is sterk veranderd en dat is in alle landen te merken, minder lijkt het wel in landen achter het IJzeren Gordijn waar men minder moeite heeft met het gezag.
De vraag is of het gezag die kontestatie zou dulden.
Dat is natuurlijk de vraag. Wat de betwisting van het gezag en de grote vrijheid op velerlei gebied betreft, geloof ik toch dat er eerder een invloed van het maatschappelijk leven op het kerkelijk leven is dan omgekeerd.
Tijdens de eerste zitting van het Concilie hebt u af en toe gesproken, tijdens de tweede zitting hebt u vrijwel altijd gezwegen, tijdens de derde hebt u zich over bepaalde punten duidelijk uitgesproken. Dat zijn konstateringen van prof. E. Schillebeeckx in zijn evenwichtige en waarderende biografie over u ‘Bernard Jan Cardinal Alfrink’. Is er een reden voor uw periode van zwijgzaamheid?
Ik heb het voor mezelf nooit zo exact gerealizeerd. Ik twijfel of het helemaal waar is, maar enige waarheid kan er toch wel in zitten, in zover ik op bepaalde ogenblikken tijdens de zittingen van het Concilie het soms waardevoller heb geacht, dat bepaalde dingen niet door mij gezegd werden maar door een ander. En dat kan wel eens het geval geweest zijn tijdens die tweede zitting van het Concilie, waar gesproken is over wat we op het ogenblik dan synode
| |
| |
noemen, bisschoppensynode. Het idee van een dergelijk orgaan in de Kerk, waar de afgevaardigden van het wereldepiskopaat met de paus samenkomen om over de belangen en de behoeften en de noden van de Kerk te spreken, dat idee heb ik, ik denk als één van de eersten, in de Kerk naar voren gebracht. Dat was niet tijdens de Synode, ook niet tijdens het Concilie, zelfs niet in Rome maar in Nederland, al vóór het Concilie, als ik me goed herinner.
Ja, dat heb ik, kunnen nagaan.
Dat is een gedachte geweest die, zoals het met vele visies gaat, langzamerhand tot rijpheid komt, zodat op het moment dat deze materie op de tweede zitting van het Concilie aan de orde was, het niet nodig meer was dat ik die gedachte naar voren bracht, ze werd door anderen wel naar voren gebracht.
Sommige mensen zouden zo een houding natuurlijk, wel diplomatie kunnen noemen?
Ik houd niet erg van dat woord diplomatie in deze kerkelijke zaken, ik gebruik liever het woord prudentie. Maar wanneer men het diplomatie wil noemen, geloof ik dat men dit wel zou mogen doen, wanneer men er rekening mee houdt dat het er om ging de belangen van de Kerk te dienen en niets anders.
Uit uw tussenkomsten op de derde zitting van het Concilie licht ik een paar punten: u hield een pleidoo. voor een autentieke grondslag voor de Manadevotie.
Ik heb bepleit voorzichtig om te gaan met bepaalde termen. Maria Mediatrix - dus bemiddelaarster - is anders te verstaan dan het Mediator van Kristus. De katolieke Kerk stelt dat er maar één mediator is, nl. Kristus. Als men dezelfde titel wil geven aan Maria moet men allerlei toelichting geven om te beletten dat men die titel anders zou
| |
| |
verstaan. Ik heb om oecumenische redenen bepleit dat men die term niet zou gebruiken.
De Mariaverering schijnt anders bij de katolieken niet meer zo intens te zijn. U schrijft zelf ergens dat we ze liever wat afslappen.
Ze is nochtans een wezenlijk bestanddeel van het katolicisme. Wel moet men hier twee dingen onderscheiden: het geloof van de Kerk ten aanzien van de positie die Maria in het heilsmyterie, in het mysterie van de Verlossing inneemt en de manier waarop het gelovige volk de Mariaverering beleeft. De vorm van de Mariaverering heeft altijd sterk samengehangen met de volksaard: de manier waarop zuidelijke landen die beleven, is anders dan die waarop noordelijke landen dat doen. Er is hier een zekere pluriformiteit nodig. Door de uitbundigheid van de manier om Maria te vereren kan de eigenlijke substantiële, essentiële opvatting van de positie van Maria in de Kerk worden versluierd.
Op een kongres in Nijmegen hebt u in 1958 aan de boodschap van Maria te Lourdes een eigen getuigenis gegeven.
In de officiële Mariaverering te Lourdes heeft men altijd willen vermijden dat de autentieke positie van Maria scheefgetrokken zou worden. De Mariaverering van Lourdes is sterk kristologisch georiënteerd. De verering van Maria moet altijd wijzen naar Kristus, moet heen geleiden naar Kristus. Als de gelovige dat niet doet, mankeert er ergens iets aan. Dat heb ik in die toespraak willen zeggen. Ik heb daar het wijnwonder van Kana als voorbeeld genomen en ik citeer daar een van de zeldzame woorden, die Maria heeft gesproken: ‘Doe alles wat Hij u zegt.’ Dat is de zin van de Mariaverering: wijzen naar, brengen naar Kristus. De Mariaverering die van Kristus aftrekt, is niet juist.
Bij de opening van een tentoonstelling van schilderijen die
| |
| |
onder de titel ‘Het Wonder’ werd gehouden, gaf u in 1962 een duidelijke interpretatie aan wat het wonder is.
Bij het woord wonder denkt men vaak aan buitenissige dingen, maar in de schriften gaat het niet primair over buitenissige dingen maar verwijst het wonder naar eets. Het wonder is een teken van Gods almacht, van Gods bestaan, van Gods bezig zijn met de mensen, een teken van Gods hier aanwezig zijn.
Tijdens een andere tussenkomst op de derde zitting van het Concilie handelt u over ‘De rol van de priester in de Kerk’. Dat is wel een belangrijk hoofdstuk geweest, dacht ik.
U weet dat de Synode die nu pas gesloten is, zich heel geruime tijd beziggehouden heeft met het priesterprobleem, zou men kunnen zeggen, met alle vragen die er rondom het ambt in de Kerk en rondom de bedienaar, de ambtsdrager, zijn ontstaan. Wanneer nu daarover gesproken is in het tweede Vatikaans Concilie, dan blijkt daar ook weer uit dat ook dit probleem niet een probleem is dat nu plotseling vandaag de dag uit de lucht is komen vallen. Dat is een zaak die reeds geruime tijd vragen oproept. En in dat verband heb ik daarover gesproken op het Vatikaans Concilie.
De laatste Synode heeft eigenlijk het traditionele beeld van de priester bevestigd.
Zeker heeft de Synode dat gedaan en men kon, denkelijk, moeilijk iets anders van de Synode verwachten wat betreft de wezenlijke visie op het priesterambt in de Kerk. Daarnaast en er rondom heen zijn er uiteraard een hele reeks van vragen, die samenhangen met de manier van uitoefening van dit priesterambt, met de konkrete situatie waarin de priester zijn ambt vervullen moet en waar moet maken. En deze problemen hebben in het gesprek, in de dialoog op de
| |
| |
Synode inderdaad ook heel veel aandacht gevonden. Misschien zal men daaraan moeten toevoegen dat er in het uiteindelijke dokument dat de Synode uitgevaardigd heeft, naar mijn gevoelen, aan deze aspekten iets té weinig aandacht is geschonken.
Er zijn minder en minder roepingen. Is de eis van het celibaat daar een afdoende verklaring voor?
Er zijn minder en minder roepingen niet alleen in Nederland maar ook er buiten. Tot voor kort kon men denken dat dat niet het geval was in de landen achter het Ijzeren Gordijn maar die terugloop is ook nu daar te merken. Het celibaat speelt daar zeker mee maar men moet stellen dat het niet de enige reden is.
In Rusland waar het mogelijk is gehuwden tot priester te wijden, verkiest de patriarch alleen ongehuwden te wijden - vertelde kardinaal Suenens verleden jaar in deze uitzending.
Dat is waar en dat bericht komt van mgr. Willibrants als ik me niet vergis. Als de Kerk van vandaag de mogelijkheid had genoeg mensen te vinden, die bereid zouden zijn het celibaat te aanvaarden, dan zou ze er ook niet aan denken gehuwde mannen tot priester te wijden. De patriarch van Leningrad doet het op pastorale gronden. De priesters die hij heeft, moeten de zielzorg bij wijdverspreide gelovigen behartigen: ze hebben weinig tijd om thuis te zijn en dus weinig mogelijkheid om zich met hun gezin bezig te houden. In dit geval komt dus duidelijk naar voren de waarde van de celibataire priester, die zich volledig kan inzetten voor zijn gelovigen.
Maar bij ons liggen de feiten anders. Het aantal roepingen vermindert zodat een aantal pastorale taken, die tot de wezensopdracht van de Kerk behoren, niet kunnen worden vervuld. In een overgeseksualizeerde maatschappij is het beleven van het celibaat moeilijker geworden. Het zicht op
| |
| |
het huwelijk en het huwelijksleven is daarbij anders geworden. De waardering voor het kristelijk huwelijk in de Kerk is gegroeid en de waardering voor de ongehuwde staat is afgenomen.
Vele veranderingen in de Kerk zijn vergemakkelijkingen geweest voor de leek maar meer toch nog voor de priesters, ik denk aan al wat is weggevallen: het brevier, de kruisweg, de rozenkrans, de processies, de vastenmeditaties waarover u zelf hebt gesproken. Is dat niet een beetje verdacht? Is dat niet gebruik maken van een mentaliteit om iets door te drukken?
Vooreerst zou ik moeten opmerken dat het bidden van het brevier altijd nog een opdracht is die iedere priester meekrijgt. Het is wel een ander brevier geworden maar de opdracht is blijven bestaan.
Maar veel korter.
Korter. Maar ik zou eerst misschien moeten zeggen dat u nu spreekt over allerlei gebedsoefeningen, die in de loop van de eeuwen zijn ontstaan. De Kerk heeft tijden gehad dat men de kruisweg niet kende als gebed, dat men de rozenkrans niet kende als gebed. In de loop van de eeuwen zijn er altijd weer nieuwe zaken bijgekomen zonder dat er iets afging, vandaar dat men toch een gevoel had van oververzadiging. Nu kan men dit stellen dat het afschaffen, noem het dan maar zo, van deze zaken ergens een grotere vrijheid geeft, maar ik dacht dat men toch wat voorzichtig zou moeten zijn om het zo te stellen, omdat van de andere kant juist aan de priester, en met name aan de priester bedoel ik, weer nieuwe eisen worden gesteld betreffende de uitoefening van zijn pastoraal. Een priester van vandaag besteedt veel meer tijd aan studie van zijn teologie, aan voorbereiden van de liturgie, aan voorbereiden van zijn predikatie, zodat men niet kan stellen dat het priesterleven, dacht ik, alleen daar- | |
| |
door nu zoveel gemakkelijker geworden zou zijn. En we spreken over priesters die hun werk goed bedoelen te doen, uiteraard.
Ja, ja. Maar hebt u er een verklaring voor dat in een tijd waar alle verplichtingen streng en vast waren, dat er toen veel meer roepingen waren en dat er vrijwel geen uittredingen waren?
Dat is een feit dat men heel nuchter kan konstateren en moet konstateren. Of die samenhangen dat is een tweede zaak. Ergens misschien wel, maar het is ook weer niet, geloof ik, de enige reden. Ook dit hangt samen, dacht ik, met het hele leefklimaat waarin de priester van vandaag leeft. Ik zal niet ontkennen dat het een faktor is die meespreekt. Het zou erop kunnen wijzen dat het loslaten van deze verplichtingen een zekere mate van vrijheidsdrang ten gevolge heeft gehad. Maar toch spelen hier andere faktoren mee. Bij de jonge mensen van vandaag bereikt men niets met regels: men moet ze bij de hand nemen en bewijzen geven, inzicht bezorgen. Vele mensen beginnen te voelen dat ze iets missen, nl. het meditatief bezig zijn. Dat is goed, dat is een gelukkige reaktie. Trouwens, de vlucht in drugs hangt ook samen met het voelen van dat gemis.
Is de ‘God is dood’-slogan niet een belangrijke reden van de geloofsafval?
Misschien hebt u gelijk om het zo te stellen, maar het is ook weer een zaak van de situatie goed te interpreteren. Het is namelijk zo dat de benaderingswijze van God, laat ik zeggen, in onze dagen anders is geworden dan zoveel tijd terug. Er is, zou ik bijna willen formuleren, minder mogelijkheid om God te ervaren. We hebben vroeger in een tijd geleefd dat een heleboel dingen in de natuurlijke orde omsluierd waren omdat men de juiste verklaring er niet van wist te vinden. En men greep dan terug op God, tenslotte
| |
| |
de schepper en de bestuurder van de wereld, die onmiddellijk als eerste oorzaak er min of meer mee verbonden werd. Wij zijn langzamerhand gaan zien dat een hele reeks zaken uit natuurlijke oorzaken verklaard worden, zodat daardoor God als het ware teruggeweken is, zo zou men eens kunnen stellen. Het is moeilijker om God te ontdekken en het is moeilijker om God te ervaren. Maar dat wil in zich niet zeggen natuurlijk dat God dood is in werkelijkheid. De manier van benaderen voor de gelovige mens is moeilijker. En ik denk dat er op het ogenblik meer geloof nodig is om in het godsbestaan thuis te raken dan het vroeger was.
Vindt u het toch niet een beetje overdreven dat zoveel kardinalen en bisschoppen in Rome zitten te praten over trouwen of niet, waar er zoveel andere problemen op te lossen zijn, al was het dan maar bij voorbeeld die honger naar God die bij vele mensen geen voeding vindt?
Ik zou uw uitgangspunt enigermate willen betwijfelen. U doelt op de Synode, waar inderdaad het celibaatsprobleem uitvoerig aan de orde is gekomen. Maar wanneer men het zo zou voorstellen dat deze bisschoppen daar aanwezig nu deze zes weken niets anders gedaan hebben dan over het celibaat spreken, is dat toch niet een juiste weergave van het gebeurde. Er is over heel dat priesterprobleem, met zijn verschillende aspekten, met zijn vragen, met de moeilijkheden die de priester van vandaag ontmoet, uitvoerig gesproken en in dat kader is er ook gesproken over het celibaat. Maar het is begrijpelijk dat naar buiten juist deze kwestie, die zo emotioneel geladen is, bij priesters en bij niet-priesters, dat die vooral de aandacht gevraagd heeft en gekregen heeft.
In een andere interventie ging uw bezorgdheid naar de missies. Ik lees in een artikel van u: ‘Zij die zonder schuld Christus en zijn Kerk niet kennen, maar toch ernstig God en
| |
| |
zijn wil zoeken te volbrengen, door de stem van hun geweten en onder de invloed van de genade, mogen hopen op eeuwig heil.’ Komt de missionering dan niet in het gedrang?
Het is een oud principe dat ieder mens die te goeder trouw zijn geweten volgt, op weg is naar God. Maar wanneer we geloven in Gods openbaring, in de persoon van Jezus Kristus zijn zoon, dan zal men zich gedreven voelen om deze openbaring van Gods liefde voor de mens in Kristus - de rijkdom van Kristus! - ook door te geven aan anderen: men wil ze aan die rijkdom deelachtig maken. Dat is de opdracht die Kristus aan zijn Kerk heeft gegeven toen Hij gezegd heeft: Ga en onderwijs alle volkeren.
U hebt ook gepleit voor een genuanceerde houding tegenover het kommunisme.
Ik zou eerder zeggen tegenover de kommunisten - dat is ook een nuance! Wanneer men wil ijveren voor de vrede in de wereld, kan men niet tevreden zijn met de mensheid in blokken tegenover elkaar te stellen, geïsoleerd zonder enige kommunikatie in vijandige tegenstelling. Men zou ook hier moeten proberen de dialoog op gang te brengen, niet primair de dialoog tussen de systemen maar de dialoog tussen de mensen.
Bij de behandeling van het schema van de liturgie hebt u de wenselijkheid bepleit van het kommuniceren onder twee gedaanten. Uw argumentatie steunde alweer op de bijbel of was er ook protestantse invloed?
Volgens het evangelie is het zeer duidelijk dat Kristus het sakrament van de Eucharistie onder twee gedaanten heeft ingesteld zodat, wanneer we de opdracht van Kristus in zijn volledigheid willen vervullen, de kommunie onder de twee gedaanten voor de hand zou liggen. Het is alleen om prak- | |
| |
tische redenen dat dit niet altijd uitvoerbaar is en dat de Kerk het in de loop der eeuwen niet altijd onder twee gedaanten heeft gedaan. Op het tweede Vatikaans Concilie heeft men er voor gepleit dat de Kerk zoveel mogelijk bij die gelegenheden waar het wel praktisch uitvoerbaar is, het zou blijven doen om de tekenwaarde van dit sakrament aan de gelovigen door te geven.
U hebt er ook voor geijverd om het altaar te verplaatsen en de priester met het gezicht naar het volk te doen celebreren.
Wanneer een gastheer een maaltijd aanricht, gaat hij niet met de rug naar zijn genodigden staan.
Eminentie, houdt u van het gregoriaans?
Ja, ja. De gregoriaanse muziek is een buitengewoon prachtige muziek. Natuurlijk wordt er verondersteld dat zij goed wordt uitgevoerd. Dan rijst natuurlijk het bezwaar dat ze voor een groot deel van de gelovigen, juist vanwege de Latijnse taal die gehanteerd wordt, minder gemakkelijk begrijpbaar is, zodat de bedoeling ervan, de religiositeit ervan minder gemakkelijk overkomt. Maar er zijn altijd veel gelovigen die veel van gregoriaans houden en het is een van de pluriforme mogelijkheden die er in de Kerk zijn. En ik dacht daarom dat men ook aandacht daarvoor zou moeten hebben. Ik heb in de kerstnacht voor de Vereniging voor Latijnse liturgie zoals die in Nederland bestaat juist aan deze mensen de gelegenheid geboden om in mijn katedraal een gregoriaanse nachtmis te kunnen vieren. Alles was niet uitsluitend in het Latijn. Noch het een, noch het ander is alleen zaligmakend, beide zijn legitiem.
Heeft het Concilie u gebracht wat u ervan verhoopte?
Dat heeft het in grote linie wel gebracht, nl. het aggiorna- | |
| |
mento zoals paus Johannes XXIII dat verhoopte, d.i. een grotere openheid naar de wereld toe.
Johannes XXIII wordt beschouwd als de paus die het verlossende woord heeft gesproken en de bevrijdende daad heeft gesteld. De zware erfenis heeft echter de huidige paus gekregen. De figuur van Johannes is nu al wel legendarisch geworden maar ik stel toch deze nuchtere vraag: zou hij de uitgelokte situatie aangekund hebben?
Ik denk dat men, met alle waardering voor wat paus Johannes bedoeld heeft en voor hetgeen hij heeft volbracht in de Kerk, toch zou moeten stellen dat niet alles wat sindsdien in de Kerk is voorgekomen de instemming van Johannes zou hebben. De Heer van de Kerk heeft paus Johannes opgeroepen voordat hij alle gevolgen van zijn zegenrijk begin heeft kunnen beleven. Paus Paulus heeft inderdaad de zeer zware opdracht gekregen om het werk van Johannes voort te zetten en de enorme komplikaties op te vangen.
Wat waardeert u in paus Paulus?
Men moet waardering hebben voor zijn totale inzet voor de Kerk, men moet begrip hebben voor zijn bezorgdheid voor het geloof en het geloofsbeleven van de Kerk.
Men heeft eens van u geschreven dat u anti-Romein zou zijn. U hebt daarop geantwoord: ‘Wie mij kennen, weten dat ik Romein ben in hart en nieren. Maar zij zullen dan ook weten, dat deze gehechtheid - hoe sterk zij ook mag zijn - niet gelijk staat met blinde liefde. Hoe ook “Romein”, ik ben nog altijd meer “katoliek”.’ Deze goed bestudeerde uitspraak schijnt toch ergens een kritiek in te houden op het Vatikaan of op Rome als u wil.
Wat verstaat men onder Romein? De benaming is voor zoveel interpretatie vatbaar. Als men anti-Romein zou verstaan als anti-centrum van de Kerk, dus van de paus, dan
| |
| |
zeg ik: nee, dat kan niet. Dat kan niet omdat de Petrus-opdracht in de paus gerealizeerd is. Dat wil niet zeggen dat men akkoord moet gaan met al wat de een of andere Romeinse instantie naar voren brengt of beslist. Een bisschop heeft in de wereldkerk een eigen plaats en een eigen opdracht, maar het is een opdracht die altijd binnen de kerkgemeenschap in kommunikatie met de paus en de wereldkerk moet worden vervuld.
U bent er net als kardinaal Suenens voor dat de bisschoppen grotere armslag moeten krijgen voor de uitoefening van hun ambt. Uw argumnt daarvoor is: Petrus met de elf. U haalt uw argumenten weer uit de bijbel.
Het tweede Vatikaans Concilie heeft nu weer duidelijk laten zien welke positie de bisschop in de Kerk heeft, de bisschop en zijn medebroeders in het ambt in een lokale gemeenschap. Een bisschop en een lokale hiërarchie kunnen uiteraard nooit bestaan en nooit leven zonder kommunikatie en kontakt met het centrum van de Kerk, met name de persoon van de paus, maar dat wil niet zeggen dat alles wat een bisschop en de lokale hiërarchie te doen hebben om hun taak te vervullen centraal uit Rome moet worden geregeld en uniform moet worden geregeld. Wij zijn sinds het Concilie van Trente en sinds het eerste Vatikaans Concilie heel sterk gewend geraakt aan een uniformiteit, die bijna geen uitzondering kende, met name dan in de Latijnse Kerk, maar deze uniformiteit behoort niet tot het wezen van de Kerk. De Kerk heeft altijd een zekere pluriformiteit gekend; we hebben b.v. een Oosterse en Westerse katolieke Kerk. Vele zaken zullen door de lokale hiërarchie beter beoordeeld kunnen worden, beter kunnen worden aangepast aan lokale gewoonten, aan het lokale levensgevoel dan dat men dat uit een centrum zou kunnen.
Is er daar geen gevaar voor afwijking van de leer en komt
| |
| |
eventueel een objektieve behandeling van sommige problemen daarmee niet in het gedrang?
Al wat ik zeg, gaat uit van het feit dat er eenheid van geloof moet zijn. Door het Vatikaans Concilie hebben we het onderscheid geleerd dat er bestaat tussen eenheid en uniformiteit. Stellen dat de lokale hiërarchie door de uniformiteit wat te verminderen de geloofseenheid in gevaar brengt, lijkt me een moeilijke zaak.
In een Kruispunt-uitzending van november heeft ene mij onbekende Den Ottolander gezegd dat zes van de zeven Nederlandse bisschoppen tegen de paus rebelleren. Mgr. Simonis, de laatst gekomene onder de Nederlandse bisschoppen, heeft dat een nogal krasse uitspraak genoemd, maar hij is de enige die er op gereageerd heeft. Laat het nu overdreven zijn, dan blijft toch dat er rebellie is.
Ik zou dat per se willen ontkennen. Ik denk dat alle bisschoppen van Nederland, alle zeven, dag aan dag hun zorg erover hebben om hun geloofsgemeenschap aan Rome te binden, en dat het inderdaad hun grote zorg is om deze band met Rome, met het centrum van de Kerk, met de opvolger van Petrus te bewaren. En ik zou niemand van onze bisschoppen kennen die daar geen zorg over heeft. Ik vind het een hard woord wat daar gesproken is.
U vernoemde daarnet de zeven Nederlandse bisschoppen en ik heb de indruk dat u ze vermeldde als een geheel. Betekent dat dat op dit ogenblik binnen het Nederlandse episkopaat, na al de strubbelingen die er dit jaar geweest zijn, eensgezindheid bestaat?
Ik heb daarjuist gezegd, dacht ik, dat alle Nederlandse bisschoppen, niemand uitgezonderd, dezelfde zorg en bezorgdheid hebben over de situatie van de Nederlandse Kerk, dezelfde zorg voor het behoud van de eenheid van
| |
| |
het geloof en dezelfde zorg om deze Nederlandse geloofsgemeenschap te binden aan en in kommunikatie te houden met de Heilige Stoel. Ik denk niet dat er één bisschop hieraan kan uitzonderen. Uiteraard zullen over detailpunten bisschoppen verschillend denken. Maar het is de taak van een bisschoppenkonferentie om te trachten een gezamenlijk standpunt in te nemen. Wij hebben vanouds de gewoonte dat iedere bisschop zijn mening vrij op tafel kan leggen, niemand wordt daarin belemmerd.
Is het niet zo dat de kontestatie van het hoogste gezag, van de paus, alleen of voornamelijk in de katolieke Kerk gebeurt? In andere Kerken is daar veel minder van te merken en zijn er weinig enkelingen die luidruchtige verklaringen afleggen.
Het feit dat u konstateert, is misschien wel waar. Het hangt hiermee wellicht samen dat het gezag van de paus in de katolieke Kerk een heel andere positie inneemt dan in andere Kerken. Vaak gaat het bij die kontestatie niet over de autoriteit zelf maar over de manier waarop de autoriteit wordt uitgeoefend. In de lutherse Kerk hoefde die kontestatie minder te zijn omdat de autoriteit minder pregnant aanwezig was.
Er wordt veel gediskussieerd en belang gehecht aan het bestuursapparaat van de Kerk. Men heeft soms de indruk dat het belangrijker is dan de essentie, ik bedoel het geloof, God, Kristus.
Inderdaad is dat een gevaar waar gezagdragers in de Kerk, dacht ik, permanent de ogen voor moeten openhouden. Iedere gemeenschap vraagt natuurlijk om strukturen, vraagt om een gezagsapparaat, anders kan een gemeenschap niet leven. Dat geldt voor de maatschappij, dat geldt ook voor de Kerk. Maar wij leven op het ogenblik misschien wel in een periode waar deze struktuurvragen, hoezeer iedereen ook zegt dat hij daar weinig waarde aan hecht, toch veel
| |
| |
aandacht vragen. Het gevaar bestaat dat inderdaad dan de zorg om het geloof, het geloofsleven wat zou verminderen. Maar ik denk dat in de persoonlijke sfeer van de gezagdragers in de Kerk men dit toch niet kan zeggen: zij hebben primair wel een aandacht, een bezorgdheid voor het geloof van de Kerk en voor het beleven van dat geloof.
Er is het probleem van de vernieuwing van de kennis en de beleving van de geloofsvragen en de geloofsgeheimen. Dat is het werk van de teologen. Waar staan ze?
Het is de opdracht van de teologen in de Kerk het geloof te verwoorden en daarom hebben teologen een zeer belangrijke funktie in de Kerk. Ze hebben uiteraard niet het laatste woord, het laatste woord in de Kerk is aan het leergezag dat de Heer in zijn Kerk heeft aangesteld. Aan de andere kant zal het leergezag er goed aan doen van de diensten van de teologen zorgvuldig gebruik te maken.
Er is heel wat zware Romeinse kritiek geweest op de berucht geworden ‘Nederlandse katechismus’.
Inderdaad is dat waar. Of de katechismus daardoor berucht geworden is...
Laten we zeggen beroemd...
Berucht is nogal negatief, dacht ik. Wanneer men ziet hoe deze katechismus vertaald is in ik weet niet meer hoeveel talen - ik kreeg vorige week nog de Koreaanse vertaling hier in huis, pas kortgeleden de Japanse - dan geloof ik toch dat deze katechismus in heel de geloofsgemeenschap van de Kerk ook veel waardering heeft gevonden, door de manier waarop de uiteenzetting van de geloofsleer van de Kerk hier werd geprezenteerd. U doelt natuurlijk op de moeilijkheden die er geweest zijn en die er, moet men misschien zeggen, ook terecht geweest zijn, waar bepaalde passages waarvan ik niet zou willen zeggen dat zij ketters
| |
| |
waren, duidelijker hadden kunnen worden uitgedrukt om geen misverstanden te wekken. En het ging bovendien om een bepaalde approach van de geloofsleer die men tot nu toe niet zozeer gewend was. Men heeft mij dikwijls gezegd - en ik ben het er mee eens: wij hadden het boek geen katechismus moeten noemen. Een katechismus veronderstelt een boek dat heel syntetisch, heel statisch de geloofsleer uiteenzet, liefst nog in vragen en antwoorden. Dit doet dit boek niet. Het is bedoeld in de geest van wat men in het Frans noemt ‘un livre de religion’, bestemd voor volwassenen. Dus geen kinderkatechismus. Ik denk dat men bij de beoordeling van het boek deze beide aspekten wat teveel over het hoofd gezien heeft.
Er is niet alleen ‘De Nederlandse katechismus’, er is ook de Nederlandse katechese, waarop ook heel wat Romeinse kritiek, en vrij recent, is uitgebracht. Twee Nederlandse bisschoppen, mgr. Bluyssen van Den Bosch en mgr. Ernst van Breda, zijn daarvoor extra naar Rome mogen, moeten gaan.
Moeten gaan, die uitdrukking zou ik niet graag gebruiken want dit zou lijken op wat wij in Nederland noemen: op het matje geroepen worden. Het aanbod om naar Rome te gaan, om deze kwestie in een dialoog tot een oplossing trachten te brengen, is van die bisschoppen zelf uitgegaan. Ik denk dat men hier tegelijkertijd zou moeten opmerken dat heel de katechese in de Kerk gekomen is in een stadium van zoeken naar nieuwe wegen, wegen die voor de mens van deze tijd de geloofsleer, het geloof van de Kerk, het geloofsleven van de Kerk meer nabij brengen, zodat de geloofswaarheden juist niet als statisch zouden worden geprezenteerd, maar de mens levensna gebracht worden. En over deze metodiek wordt nogal wat gediskussieerd in de katechetische wereld. U weet waarschijnlijk ook dat het boek waar het hierom gaat, deze kursus, dat die bij wijze
| |
| |
van experiment in omloop is gebracht voor een beperkt aantal scholen van de beide diocesen. Het was van diegenen, die het boek hebben gekoncipieerd, reeds de gedachte: laten wij het op deze manier proberen, kijken of dit hout snijdt.
Er werd ooit gezegd dat het in het roerige Nederland weleens tot een schisma zou kunnen komen.
Dat is een verwachting die men ooit voor de eerste maal buiten Nederland heeft uitgesproken, en sindsdien werd ze vaker, met name ook in het buitenland, herhaald. Ik heb er meerdere keren al over gesproken in verschillende interviews en wat het ook mag zijn, ik geloof niet in een Nederlands schisma, omdat heel die geloofsgemeenschap toch bij elkander wil blijven en in dit opzicht geloof ik dat de bisschoppen hun best doen en trachten die geloofsgemeenschap bij elkaar te houden en in kommunikatie te blijven met de Heilige Stoel, zoals ik al gezegd heb. Daarom is de verwachting dat er een schisma zou ontstaan voor mij eigenlijk geen realiteit.
In een almanak van een studentenvereniging werd het Concilie getypeerd als een wereldbejaardenfestival. U hebt daar op een studentenvergadering in Wageningen, ik mag wel zeggen, gevat op geantwoord.
Dat is al heel lang geleden, geloof ik. Het zal geweest zijn na de eerste zitting van het Vatikaans Concilie.
De datum kan ik nu ook niet opgeven.
Ik denk dat dat het geval geweest is. En ik heb toen, meen ik, gezegd dat van die trits wereldbejaardenfestival alleen het woord wereld realiteit was op het Concilie. Heel de wereldkerk was daar inderdaad aanwezig. Bejaard, ja, het is uiteraard natuurlijk dat bisschoppen meestal geen al te jonge mensen zijn, maar men treft altijd, en men trof ook
| |
| |
toen bij de eerste zitting van het Vatikaans Concilie, toch een reeks bisschoppen van een betrekkelijk jeugdige leeftijd, van omstreeks 40 jaar laten wij zeggen. Men vindt het vandaag aan de dag ook nog weer. En een festival is een Concilie uiteraard niet, het is meestal nogal hard werken.
Is het toegroeien van het reformatorisch kristendom en de katolieken naar elkaar in Nederland reëel en algemeen?
Algemeen is het niet. Er zijn aan beide kanten gelovigen die bevreesd zijn en die met een zekere angst die toenadering bezien. Reëel is de toenadering in vele punten wel, in zover men werkelijk waardering heeft voor elkaars oprecht kristen willen zijn. Men staat niet meer geïsoleerd naast elkaar, men zoekt in vele punten samenwerking. Men zou anderzijds willen wensen dat men volledige aandacht had voor de eenheid van geloven.
Kan men zeggen dat Nederland de kweekplaats is van de moderne oecumenische beweging?
Dat is veel gezegd maar door onze situatie van een gemengd land met een gemengde kristelijke bevolking zijn de voorwaarden voor een oecumenische beweging gemakkelijker voorhanden.
Er is nu pas de Synode geweest dit jaar. Was daar openheid, was daar recht tot spreken en is het resultaat positief?
Men heeft in de Synode kunnen konstateren, dacht ik, dat ook in het wereldepiskopaat dezelfde twee tendensen te vinden zijn die in heel de wereldkerk, over heel de wereld, waar ook, te vinden zijn. Enerzijds een trend van terug willen keren bijna tot hetgeen het verleden ons gebracht heeft en gegeven heeft, van de andere kant een trend die meer op vernieuwen is bedacht, die van mening is dat men de problematiek van deze tijd niet zal kunnen oplossen door terug te keren tot het verleden. Het is een kwestie,
| |
| |
dacht ik, van zoeken wat er in het verleden en in het heden aan waarheid ligt, aan waarden ligt, om te zien van daaruit een nieuw vertrekpunt te vinden voor de toekomst. Die beide tendensen waren ook in de Synode zeer merkbaar, dacht ik. Dat wil niet zeggen dat beide groeperingen niet gedreven worden door liefde voor de Kerk, door zorg voor de Kerk. Wat de vrijheid van spreken betreft, geloof ik dat men niet kan stellen dat er enige mate van beperking was. Iedere bisschop had de mogelijkheid om te zeggen wat hij op het hart had. En ik heb niet anders dan de indruk gehad dat iedere bisschop daar ook gebruik van gemaakt heeft. Dat was trouwens op het Vatikaans Concilie ook al zo het geval. De bisschoppen hebben dat ook geleerd, langzamerhand.
Men heeft wel eens de indruk dat enkelingen of groeperingen, die zeer extreme stellingen innemen, vrijwel nooit terecht worden gewezen terwijl elke behoudsgezinde aktie bijna altijd onmiddellijk wordt gedesavoueerd.
Dat is in Nederland niet waar. De bisschoppen hebben voortdurend aandacht en zorg voor alle groeperingen in de Kerk, hetzij van rechts, hetzij van links. Zij willen met alle groepen in kontakt en dialoog blijven om ze alle binnen de Kerk te bewaren. Wanneer echter een groepering, hetzij van links, hetzij van rechts, met nadruk verkondigt dat ze op dit kontakt en deze dialoog niet gesteld is, wordt de situatie moeilijk.
Eminentie, het is kersttijd en in de kersttijd is de mens altijd wat milder gestemd. Stel nu eens dat u bij toeval twee vrienden op bezoek krijgt waarvan de ene een vertegenwoordiger is van de progressieve richting en de andere een vertegenwoordiger van de konservatieve tak. U wil ze beiden toespreken om hun beider onrust, of onvrede, indien niet weg te nemen, dan toch milder te maken. Wat zou u ze zeggen?
| |
| |
Wat zou ik ze zeggen? Ik zou beginnen met te stellen dat men een dialoog nooit zou moeten vermijden, dat men een dialoog altijd zou moeten beginnen in een sfeer van wederzijds vertrouwen. Het is niet kristelijk, dacht ik, om elkaar te verketteren en te veroordelen voordat men exact weet wat de ander bedoelt, wat de ander zegt, wat de inhoud van de ander is. Ik geloof dat dat een opdracht is, men zou kunnen zeggen een gebod, maar het woord gebod klinkt al in onze tijd wat moeilijk, een opdracht is van het kristenzijn, van kristelijke liefde. En ik geloof dat in de tegenwoordige situatie - die niet alleen in Nederland bestaat, om het maar eens te zeggen, in het buitenland vindt men dat evenzo als bij ons - men van beide kanten soms geneigd is de andere al te veroordelen voordat men exact weet hoe hij denkt, wat hij bedoelt. Men zou moeten trachten - en dan niet alleen met Kerstmis, maar altijd door - om de kern van de vredesgedachte van Kerstmis altijd te beleven. En ik denk dat het eerste element dan altijd weer zal blijven dat men probeert elkaar te verstaan en dat men niet a priori elkaar veroordeelt.
Men zou elkaar tegemoet moeten treden in de geest van Kristus, een geest van broederlijke liefde en een geest van samenhorigheidsbewustzijn, beiden willende behoren bij de Kerk en bij de Heer en vanuit dat gezichtspunt en uit deze basis moeten trachten elkaar te verstaan en de eenheid met elkander te bewaren.
Uitzending: 27 december 1971.
|
|