| |
| |
| |
Flor Grammens
Stationsstraat 43, Mechelen
Uw naam is in ons land een symbool maar hij heeft een heel andere betekenis naargelang hij in Nederlandstalige of Franssprekende kringen wordt uitgesproken.
Dat kan ik niet tegenspreken. Toen ik in december te Kortrijk de André Demedtsprijs heb gekregen, is er iets gebeurd dat ik niet gewoon ben: voor de eerste keer heeft de tegenpartij - en dat zijn de franskiljons en de socialisten - gezwegen. Bij de socialisten heb ik altijd in een slecht blaadje gestaan en ik kan niet goed verklaren waarom, want ze konden me toch nooit voor kapitalist verslijten. Vóór de oorlog zijn de aanvallen van de socialisten tegen mij zo scherp en ongenadig geweest dat een vooraanstaand socialist als Achilles Mussche het al te bar vond en eens naar Vooruit schreef om mij te verdedigen. Later heeft Firmin Mortier hetzelfde gedaan in Volksgazet.
In Franstalige kringen was het toch nog wel erger?
Daar was ik het gevaarlijke personage nummer één, een
| |
| |
man die tot alles in staat was. Ik werd niet alleen ‘le barbouilleur national’ genoemd maar Le Soir schreef over mij dat ik was ‘le plus grand crétin que la Belgique ait jamais connu’. Ik heb natuurlijk wel het een en ander uitgehaald dat voor hen niet zo plezierig was.
U hebt inderdaad een gevuld verleden. Maar nu doet u het wel wat kalmer.
Ja, en ik voel me echt gelukkig. Daar zijn redenen voor: ik tracht al het kwade dat mij is overkomen te vergeten, in het bewustzijn dat het voorgoed voorbij is. Verder heb ik weinig behoeften: het geheim van het geluk is op mijn leeftijd dat men zich kan onthechten. Ik geef nog ongeveer 30 strijdvoordrachten per seizoen en dat houdt mij bezig: ik vraag er niet eens een ereloon voor.
U bent dus helemaal niet verbitterd?
Nee. Och, soms ben ik het een moment wel, maar dat reageer ik dan zo vlug mogelijk af. Als ik in het gezelschap van verbitterde mensen verkeer, zeg ik altijd: Mensen, reageer dat toch af, ge maakt er u zelf ongelukkig mee. Nee, als God me de gezondheid laat, voldoende om zuinig te leven en een gerust geweten, ben en blijf ik gelukkig.
U zegt nu wel dat u het wat rustiger doet, maar toen u de André Demedtsprijs kreeg in december hebt u een nieuw daadwerkelijk optreden aangekondigd. Wat wordt dat?
Een generaal die zijn plannen verraadt, is geen generaal. Daar in Kortrijk heeft iedereen het duidelijk begrepen, want die mededeling werd stormachtig toegejuicht. Ik zit met een plan en als ik gezond blijf, zal het ook uitgevoerd worden. Als ge bedenkt dat de wetten van 1963 nu nog niet toegepast worden, dan wordt ge gedwongen op te treden. Ik wacht alleen het goede moment af, dat heb ik altijd zo gedaan en ik doe het nog. In het wilde werken is
| |
| |
niks voor mij, improvizatie bezorgt normaal geen goede uitslagen. Denk nu niet dat ik tot dat soort mensen behoor die alles afkeuren: de vorige regering heeft heel wat gedaan en prof. Eyskens heeft verdienstelijke dingen op zijn aktief. Maar wat ons recht is, moeten we niet half maar ten volle blijven opeisen.
Bent u een fanaticus?
Nee, in de slechte zin dan toch niet. In de goeie zin, ja. Ge moet fanatiek zijn en op bepaalde punten niet toegeven, als ge weet dat ge het met harde strijd kunt halen. Maar ik probeer altijd zeer menselijk te zijn, dat is mij een grote zorg.
Beschouwt u zich als een goed vaderlander?
Ik meen inderdaad een goed vaderlander te zijn, omdat ik goed gedaan heb aan de mensen van mijn volk. Het hangt er natuurlijk van af wat men onder vaderlander verstaat: als het iemand is die België boven Vlaanderen, de staat boven het volk moet stellen, dan ben ik het niet. Bij mij is het Vlaanderen eerst en bovenal. Ik ben met die mentaliteit niet opgegroeid als kind maar de ervaring heeft me tot die zienswijze gebracht: ik ben geen geboren extremist, het is bij mij een overtuiging die langzaam gegroeid is. Ik ben ook niet iemand die zich binnen de enge grenzen wil opsluiten, want altijd maar meer verdedig ik de stelling dat wij naar de integratie of eenmaking met Nederland moeten, de kulturele en de ekonomische integratie. En als ik ergens spreek, richt ik mij op 't einde altijd tot de jeugd en zeg: Ik hoop dat gij nog de politieke integratie moogt beleven met Nederland, als een mooi en rijk Deltagebied met een moreel hoogstaand volk, in een politiek geïntegreerd of eengemaakt West-Europa.
Waarom woont u in Mechelen?
| |
| |
Omdat Mechelen tussen Antwerpen en Brussel ligt en ge van hieruit praktisch maar 15 minuten nodig hebt om naar een van die steden te reizen. Voor iemand die al eens op een ministerie in Brussel moet zijn of die voordrachten houdt in heel het Vlaamse land, is dat nuttig, te meer daar ik hier vlak bij het station woon. Verder woon ik hier graag omdat ik beweging moet zien en die krijg ik hier te over. Heel de dag door zie ik nationale en internationale treinen voorbijrijden en op de spitsuren zie ik het station mensen uitspuwen. Ik woon hier al twaalf jaar en vind het nog altijd even prettig. Ik heb anders in Mechelen zelf geen enkele aktiviteit. Ik houd me nog alleen bezig met algemeen Vlaams werk.
Zou dat betekenen dat u minder gehecht bent aan uw geboortestreek?
Ik ben zeer gehecht aan Bellem en ik heb daar en in het omliggende nog heel wat familie, die mij trouwens geregeld vraagt naar dat dorpje weer te keren. Zelfs de burgemeester is er familie en ook de hoofdonderwijzer. Maar met het aktieve leven dat ik nog leid, zou ik er niet zo goed kunnen aarden, vrees ik.
Waar ligt Bellem?
Op de lijn van Gent naar Brugge, nog net in Oost-Vlaanderen.
U werd daar geboren in 1899, op 13 april.
Een late aprilgrap!
U bent van boerenafkomst?
Dat mag ik niet zo direkt zeggen. Mijn vader was de zoon van een klein boertje, waarvan de familie afkomstig was uit het gebied aan de Nederlaridse grens, de streek van Maldegem. Mijn moeder was de dochter van een grote boer,
| |
| |
van het echte en het sterke ras dan. Maar ge kent de tragiek van de boerenzonen die geen hofstee konden krijgen: als ze boer wilden blijven, als ze geen knecht wilden worden, moesten ze uitwijken. Zo heb ik nu nog familie in Wallonië, vijf gezinnen die ik trouwens regelmatig bezoek. Ook heb ik nog familie in Frankrijk, in Canada en Amerika, allemaal van moederskant.
Maar uw vader is die weg niet opgegaan.
Nee. Hij had lager middelbaar onderwijs genoten en is dan bij de rijkswacht gegaan, waar hij het tot adjudant heeft gebracht. Ik die later wel enige last met de rijkswacht heb gehad, ben dus de zoon van een rijkswachter! Maar ik heb mijn vader in die funktie niet gekend. Toen hij veertig was, heeft hij het na een langdurige ziekte wat geforceerd om pensioen te krijgen en is pas nadien getrouwd. Moeder, die een aktieve vrouw was, heeft dan een stoffenzaak opgezet in Bellem, een dorp dat toen zowat 2000 inwoners telde. Vader was erg gehecht aan Bellem maar moeder wilde vooruit en we verhuisden daarom in 1910 naar Aalter, dat 8000 inwoners telde en waar een markt was, om daar een grotere zaak op te zetten. Ik ben dus eigenlijk in de middenstand opgevoed.
Mijn vader was een praktische filozoof. Hij richtte niet veel uit en als mijn bedrijvige moeder hem dan zei: Doe dit of doe dat, dan antwoordde hij onveranderlijk: Och mama, ik moet toch niks meer doen, ik ben gepensioneerd! Ik heb nooit begrepen dat zo een brave en rustige man bij de rijkswacht is geweest. Hij heeft over die tijd trouwens nooit iets verteld. De enige raad die ik van hem gekregen heb, was: Frans leren jongen, anders komt ge er niet! Ik bezit nog heel wat ‘brouillons’ van verslagen die mijn vader, op dienst zijnde in de streek van Menen, Poperinge en Knokke, in het Frans heeft moeten opstellen.
Moeder had een heel ander temperament. Ze was 15
| |
| |
toen haar vader stierf en haar moeder op de grote hofstede achterbleef met 13 kinderen. Zij en haar zuster van 14 jaar hebben dan afgesproken niet te trouwen eer al de andere zusters en broers geplaatst zouden zijn. Zij hebben woord gehouden. Hun moeder is niet moeten hertrouwen omdat ze mannen aan haar dochters heeft gehad. Later zijn die twee dan op dezelfde dag getrouwd!
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Drie, twee meisjes en ik. Een zuster leeft nog.
Was uw vader flamingant?
Zeker niet, maar ik heb hem ook nooit iets tegen de Vlamingen horen zeggen.
En moeder?
In die tijd? Onverschillig zoals de meeste boeren toen. Nee, ik heb van huize uit geen Vlaamse overtuiging meegekregen.
Leefden uw ouders nog toen u later tot de daad bent overgegaan?
Moeder nog en die heeft toen meegewerkt: pakjes gemaakt en krantjes verstuurd. Dat deed ze niet zozeer voor de zaak als wel voor de zoon. We hadden toen geen stoffenhandel meer, maar woonden in een villa te Ronse. Moeder had met de keuken en de tuin geen werk genoeg en ook dat was een reden waarom ze me gaarne hielp.
U ging dan naar het kollege en wel naar het Franstalige kollege in Eeklo.
Er waren er toen geen andere. Ik ben daar van mijn twaalfde tot mijn vijftiende jaar geweest en heb er de voorbereidende en twee Latijnse klassen gedaan. Toen brak de oorlog uit en beïnvloedde de vaderlandsliefde mijn lot. Aalter, waar wij woonden, was oorlogsgebied en
| |
| |
Eeklo, waar de school was, lag in het etappegebied. Uit vaderlandsliefde wilde mijn vader geen pas aanvragen, want daarvoor moest hij bij de Duitsers zijn en daar wou hij niet naartoe. Ik maak hem daar geen verwijt van; toch vind ik het spijtig dat ik daarmee een jaar leeggelopen heb en de humaniora heb verpast. Door tussenkomst van anderen werd ik dan een jaar later naar de normaalschool in Sint-Niklaas gestuurd, d.w.z. dat ik een pas kreeg om zes maanden per jaar in Sint-Niklaas - goevernementsgebied - te blijven: de andere zes maanden mocht ik van huis niet weg, ook al liep de studie ginder door.
Was die normaalschool geen kweekschool voor aktivisten?
Er waren weinig leraars die aktivistische sympatieen hadden. Bij de leerlingen waren er tamelijk veel. Victor Leemans was toen ook daar, een jaar na mij, en Robert de Man zat in mijn jaar. Ik heb er me niet mee gemoeid omdat ik een gehoorzame jongen was! Thuis gold de stelregel: dat we er niets van horen of 't zal er tegenzitten. Daarbij kwam wel dat mijn studie lastig was: ik moest elk jaar vier maanden inlopen. Kwam daarbij nog dat ik dikwijls ziek ben geweest als gevolg van onvoldoende voeding. Dat heeft dan toch niet belet dat ik in 1919 mijn onderwijzersdiploma kon behalen. Ik ben trouwens tot mijn 31 jaar een neusbloeder geweest, een zwak mens, die tussen de maaltijden in speciaal biefstukken moest eten. Ik ben voor mijn ouders een kostelijke vogel geweest. Vooral de warmte deed me bloeden en in de zomer was ik dan ook veel ziek. Toen ik 31 jaar was, ben ik bijna eens doodgebloed en nadien was het met dat bloeden definitief gedaan. Een uitleg heb ik er van de doktoren nooit voor gekregen.
Toen de Duitsers in 1918 alle mannen opriepen, bent u ondergedoken. Toen het Belgische veldleger dan uw streek
| |
| |
bereikte, bent u vrijwillig mee opgetrokken als brancardier. U voelde zich toen wel een goede Belg.
Ik heb me altijd een goede Belg gevoeld of zou het feit, dat ik altijd de Belgische wetten heb willen doen eerbiedigen, niet getuigen voor mijn civisme? Nog meer zelfs: ik heb altijd geijverd om de wetten te doen verbeteren. Ik had wellicht andere opvattingen over de wet maar dat is een andere zaak. Het ergste met zoveel Vlaamse strijders en prominenten is, dat zij wetten maken en er zich dan verder niets meer van aantrekken. Ze maken een kind, een taalwetkind, en voeden het verder niet op. Ik was dan wel verplicht als voedstervader op te treden!
Hoelang was u bij het leger?
Niet zo lang. Een maand dienst in oorlogstijd in de veldhospitalen: dat was echter niet zo ongevaarlijk want we werden meer dan eens gebombardeerd. Na 11 november ben ik nog een maand gebleven en dan ben ik opgestapt.
U hebt uw studie dan nog bijgewerkt?
Kandidatuur lichamelijke opvoeding aan de Franstalige universiteit van Gent. Eigenlijk kregen wij al les in de twee talen omdat vele studenten geen Latijn hadden gestudeerd en van de Franse terminologie van de fysiologie geen snars verstonden. Prof. Mommaerts heeft die kursus dan in mooi Nederlands gegeven.
Toen ik dan al leraar was, heb ik nog ‘normaalkursussen’ voor technisch leraar gevolgd die door de provincie werden georganizeerd. Die gingen over keramiek, houtbewerking, metaalbewerking, zelfs een stuk architektuur, een kennis die me later op mijn reizen goed te pas is gekomen. Met dat diploma kon je in het technisch onderwijs aangesteld worden, wat met mij niet gebeurd is, maar het heeft me wel gediend om later inspekteur te worden.
| |
| |
Ik ben in die tijd wel een beetje diplomajager geweest, want ik heb nog diverse diplomaatjes gehaald. Dat deed ik omdat het algemeen onderwijs me niet helemaal had voldaan.
U bent dan leraar geworden aan het kollege van Ronse.
Ik kreeg daar de hoogste voorbereidende klas. Later heb ik twee keer de kans gehad om leraar te worden, eerst aan de Middelbare School van Laken, dan aan de Normaalschool van Sint-Niklaas. Ik heb in de twee gevallen geweigerd. Ik woonde toen al in Ronse en woonde er graag: ook stond ik graag voor die beslissende klas. Ik verdiende er wel minder, want in de andere scholen zou ik de wedde van regent hebben gekregen. Maar ik had liever minder geld en meer geluk. Ik had in Ronse al gebouwd, de ‘Taalgrensvilla’ waarvoor ik alle plannen zelf getekend had en waarvan ik de bouw van zeer nabij had gevolgd. De villa staat er nog maar is niet meer van mij, ik heb die na de oorlog moeten verkopen. Dat is een harde noot geweest, want ik had er 20 jaar in gewoond en van daaruit was al de aktie uitgegaart, zodat ik ze willens nillens als een historische villa beschouw.
Ronse was toen een tweetalige stad?
Tweetalig, maar met het Frans voorop. Dat betekende dat heel de innerlijke dienst in het Frans was, zowel de belastingsdiensten als de gasmaatschappij en noem maar verder op. Ik heb toen geweigerd mijn belastingen te betalen omdat ik alleen een Frans belastingbiljet kreeg. Dat verwekte heel wat herrie en men vond het helemaal niet goed dat een jonge man, die in het onderwijs stond, zulke fratsen uithaalde. Ook heb ik geweigerd te gaan stemmen, omdat ik een tweetalig druksel kreeg waarop alles in het Frans was ingevuld. De burgemeester heeft mij toen een proces willen
| |
| |
aandoen. Ik heb daarover veel met Vindevogel gediskussieerd, tot men van een proces afzag.
In Ronse is eigenlijk uw aktie begonnen?
Als ik in Ronse, in die vechtstad, niet terecht was gekomen, zou ik waarschijnlijk een heel andere weg zijn opgegaan. Er zijn daar wantoestanden geweest en enkele mensen, die mij sterk hebben beïnvloed. Er was daar allereerst de grote Vlaamse voorvechter Leo Vindevogel. Dan mijn superior dr. Poppe, die later vikaris-generaal is geworden en een zeer goed Vlaming was. Verder vrederechter Dobbelaere die voorzitter was van het Davidsfonds en een echte rechter in vrede was. Die drie mensen hebben van mij gemaakt wat ik geworden ben. Bij Dobbelaere ben ik elke week gaan werken voor en in het Davidsfonds, door Vindevogel was ik aktief in de sociale studiekring van de kristelijke volksbond, en aan superior Poppe, die filozoof was, had ik een wijze vriend. Door hem werd ik ook aktief in de jeugdstudiekring. Hij heeft voor mij meer dan eens een hoekje moeten afronden en telkens als het kollege werd aangevallen in La Libre Belgique, zond hij naar die krant een scherp artikel om zijn school te verdedigen. Ik heb daar edele mensen gekend en ik ben blij dat ik hun invloed heb ondergaan. Toen ik in Ronse in 1923-24 mijn huis bouwde, wees dat er duidelijk op dat het mijn voornemen was in die stad te blijven. Maar de mens wikt en God beschikt. Ik kan ook niet zeggen waarom ik me in Ronse ben gaan vestigen, want bij mijn eerste aanstelling had ik de keuze tussen Menen, Geraardsbergen en Ronse. De mooie streek heeft wellicht de doorslag gegeven.
Wanneer bent u dan in het publiek gaan optreden?
Ik was, zoals ik reeds zei, zeer aktief in diverse verenigingen maar vooral toch in het Davidsfonds. Door mijn aktie steeg
| |
| |
het ledenaantal van zestig tot zeshonderd. Ik organizeerde veel vergaderingen, richtte een boekerij met leeszaal op, enz. Zo kwam ik in kontakt met professor Arthur Boon, die toen algemeen voorzitter van het Davidsfonds was. Ik sprak met hem over de toestanden in Ronse en over de Vlaamse verwezenlijkingen. Hij vroeg me over dat tema, maar dan iets breder uitgewerkt, te komen spreken in Leuven en zo heb ik in 1926 op het Algemeen Davidsfonds-kongres een eerste voordracht gehouden over ‘Taaltoestanden in de streek Avelgem-Ronse-Twee Akren’. Die spreekbeurt viel goed mee en werd het begin van vaak optreden in 't openbaar buiten Ronse. Dat is heel wat geworden, want iemand die na de klas aan kultuurwerk doet, kan heel wat verzetten als hij geen kumulatie heeft! Met dat spreken in het openbaar had ik ook geen last want ik was werkelijk voorbestemd om les te geven. Toen ik acht jaar was, speelde ik al klas met mijn kameraadjes en heeft mijn vader voor mij een lessenaar en klasbankjes moeten maken. Ik kan me ook vrij goed aanpassen aan een heterogeen publiek en dat is belangrijk als ge voordrachten houdt.
Waar opereerde u dan vooral?
Ik had ondertussen, in 1927-28, een studie gemaakt van heel de taalgrens, zodat ik duidelijk wist waar het knelde. Dat was o.m. het geval in de Platdietse streek van Montzen, met haar tien gemeenten. Dat is eigenlijk een overgangsgebied: als men de taal nagaat, is het een Nederlandse gewestspraak maar dan opgevuld met veel Duitse woorden. Wij hebben ervoor geijverd daarvan - samen met de Voerstreek - een groot Vlaams-Duits kanton te maken, maar dat is door de oorlog mislukt. Dan was er dus de Voerstreek met zes Vlaamse gemeenten, de streek van Landen met vijftien Vlaamse gemeenten, Edingen-Akren met zeven gemeenten waarvan er drie tweetalig en vier Nederlands-talig waren, Moeskroen met vijf gemengde gemeenten, en
| |
| |
dan aan de kant van Frankrijk Komen, eveneens met vijf gemengde gemeenten.
Hoe werkte u daar? U had taalgrensaktiegroepen.
In elke streek was er een aktiegroep met een voorzitter: dat was b.v. Pastoor Veltmans in de Voerstreek, expediteur Franssens in de streek van Montzen, stationsbeambte Lemkens in de streek van Landen, in Edingen was het schoolhoofd Cogneau, in Moeskroen de heer Roelstraete en in Komen de heer Streulens. Ik had aldus meest kontakt met een persoon per streek en leidde al de vergaderingen zelf.
Hoe had u die mensen leren kennen?
Ik heb in 1927 een voetreis gemaakt, niet naar Rome maar langsheen de taalgrens. Ik ben van dorp tot gehucht gewandeld en logeerde 's avonds in het meest nabijgelegen stadje. Ik sprak de mensen die ik ontmoette altijd eerst aan in 't Nederlands, soms als het nodig bleek in het Frans. Dat was een eerste onderzoek naar de taaltoestand. Ik heb dan de adressen van de interessante mensen opgetekend en daar is een briefwisseling uit voortgekomen. Er werd dan een neutraal taalgrenskomitee opgericht onder leiding van dr. Goossenaerts en een Davidsfonds-taalgrenskomitee onder leiding van ir. Maertens. De eerste echte aktiegroepen werden opgericht in 1929. Bij mij geldt altijd de regel: eerst studie, dan aktie. Ik doe het dus anders dan Achiel van Acker, die eerst handelt en dan pas nadenkt, al heeft hij het met zijn systeem heel wat verder gebracht!
U hebt de taalgrens ook geïnspekteerd in gezelschap van Minister van Staat De Schrijver.
Dat was een studiereis per auto, eerst in 1929 en een tweede keer in 1930. Ik wist toen al genoeg van de taalgrenssituatie om De Schrijver te kunnen voorlichten. Ik heb met hem de beste betrekkingen gehad: hij is inderdaad het toon- | |
| |
beeld van een gentleman. Later heb ik met hem overhoop gelegen, niet privé maar publiek. Toen hij minister was en de wet niet kon doen toepassen, heb ik zelf moeten ingrijpen. Dat is een zware dobber geweest voor hem en voor mij. Ik heb begrip voor wat hij wel en niet gedaan heeft. Niet iedereen kan doen wat hij wil. Ik heb het wel gedaan maar het is een zware opdracht geweest van aktie en offers.
Hoe bent u er dan toe gekomen langsheen de taalgrens publiek te ageren?
Wat mij het meest tot openbaar optreden heeft aangezet, is de gedachte: wij delen strooibriefjes uit maar de mensen zien en horen ons niet. Daarom ben ik meetings gaan geven, liefst na de missen in verschillende gemeenten, ook in de Voerstreek. Dat bracht wel risico's mee: als de mensen mij lieten spreken, had ik ze na vijf minuten wel mee, maar als er waren die mij onmiddellijk in de rede vielen, dan werd het moeilijker. Zo hebben ze mij in de Voerstreek bijna eens doodgeslagen: ik had het geluk dat de pastoor daar, een beer van een vent, mij uit die vierhonderd mensen weghaalde of het had slecht kunnen aflopen. Hij sleurde me letterlijk zijn kerk binnen en daar nog volgden er vier man, die verder wilden vechten. Maar mijn pastoor heeft ze mores geleerd.
Zo iets is meer dan eens voorgevallen. Het publiek is in het begin bijna altijd onverschillig: het kan evengoed vijandig als gunstig reageren. Maar als ik kon uitspreken, was daar de Vlaamse strijd geboren. Ik mag zeggen dat ik de Vlaamse strijd ook in de Voerstreek uit de grond heb gestampt, want tot dan toe was daar maar een mak en tam Vlaams leven in een brave Davidsfondsafdeling.
U had een eigen manier om de mensen aan te pakken.
Ja. Ge weet dat in die tijd de ‘champetter’ na de hoogmis nog als een belleman alle officiële mededelingen over het
| |
| |
plein uitschreeuwde. Vele mensen in die tijd konden niet lezen of schrijven en dat was hun bron van inlichting. Als de veldwachter klaar was, ging ik op zijn steen staan en stak onmiddellijk van wal. De mensen bleven dan aarzelend staan en vroegen zich duidelijk af: Wat gaat die charlatan vertellen? Ik greep dan maar direkt naar praktische voorbeelden. Achter mijn rug hingen gewoonlijk enkele ‘Avis’ met officiële mededelingen. Ik wees daarop en zei aan de mensen: Kunt gij verstaan wat daarop staat? Daarop staat wat gij moet doen en laten en als ge u aan die voorschriften niet onderwerpt, wordt ge gestraft. Gij moet dus verstaan wat daar in een vreemde taal op staat. Er is dus iets niet in orde. Dat verstonden ze dan wel.
Het is toch eigenaardig, als ik daarover nadenk. Geen mens van mijn familie had ooit in de Vlaamse strijd gestaan en ik stond er ineens met twee voeten volop in!
U krijgt dan uw eerste proces en u verschijnt in Hoei voor de rechtbank.
Dat was er ook om gedaan. De streek van Landen hing gerechtelijk af van Hoei. Als een Vlaming van die streek voor het gerecht moest verschijnen, gebeurde alles in het Frans. Het kwam er dus op aan te bewijzen hoe ergerlijk dat was.
In 1930 gaf ik na de missen voor de hoofdkerk van Landen meetings, zonder dat ik daarvoor aan de gemeente de toestemming had gevraagd. De katolieke franskiljonse burgemeester en de kommandant van de rijkswacht waren onder mijn publiek. Toen ik met mijn derde voordracht klaar was, kwam de kommandant van de rijkswacht bij mij om proces-verbaal op te maken omdat ik geen toestemming had. Ik zei hem: Maar ge hebt me laten spreken want ge hebt staan luisteren, dus dacht ik dat het mocht.
Deze zaak werd opgeroepen voor de kantonnale politie-rechtbank te Landen. Ik ging in beroep tegen dat vonnis
| |
| |
en moest dan in Hoei voor de boetstraffelijke rechtbank verschijnen. Daar gebeurde alles in het Frans maar het bleek dan dat ik geen woord Frans verstond. Ik werd verdedigd door mr. Ponette uit Ronse, die eveneens in het Nederlands pleitte. Hij vroeg aan de voorzitter of het de rechtbank niet zou behagen de debatten helemaal in het Nederlands te laten voeren. Hij steunde zich op artikel 23 van de grondwet alsook op de feitelijke omstandigheid dat het ging om een hoger beroep over een zaak uit het kanton Landen, waarvan vijftien gemeenten, die van Hoei afhingen, Vlaams gebleven waren. De prokureur en de voorzitter erkenden dat mijn advokaat het recht had in het Nederlands te pleiten en dat zijzelf volgens de grondwet de zaak in het Nederlands mochten behandelen, maar dat ze het niet konden doen omdat ze geen Nederlands kenden.
Ik bleef op mijn stuk staan en een Vlaamse veldwachter, die daar toevallig aanwezig was, werd mij toegewezen als tolk. U kunt zich voorstellen hoe perfekt mijn ondervraging werd vertaald! Mr. Ponette pleitte dan in het Nederlands maar hem mocht geen tolk worden opgedrongen. Stel u dat nu eens voor: niemand van de rechtbank voor deze Vlaamse zaak verstond een gebenedijd woord van de verdediging. Tenslotte werd het de voorzitter te bar en hij riep woedend uit: Maintenant, j'en ai assez, maître! De advokaat zei beleefd: Ik dank u, meneer de voorzitter, stapte naar mij toe en zei: Kom, we trekken er uit! Wij gingen achter de borstleuning bij het publiek staan en enige ogenblikken later hoorde ik mij ‘bij verstek’ veroordelen! Zo werd in 1930 de Vlaamse mens uit een Vlaamse gemeente, die in een Waalse provincie lag, behandeld. Dat is nu veertig jaar geleden.
Op dat proces is trouwens nog iets gebeurd. Op een onbewaakt ogenblik riep de voorzitter woedend uit: ‘Et d'où vient l'argent pour cette action néfaste?’ Het is de enige keer dat ik niet heb kunnen wachten op een vertaling
| |
| |
en ik onmiddellijk heftig heb teruggeroepen: Niet van Duitsland maar van mijzelf. En dat was ook zo in het begin. Daarop is er dan een financieel komitee opgericht onder de wekroep ‘D'où vient l'argent?’ Toen kwamen er toelagen van het Davidsfonds, waar Eduard Amter voor gezorgd had, van De Standaard, waar Jan Boon had bemiddeld, en van de V.T.B., waar Van Overstraeten het initiatief nam. Maar ik heb er wel heel wat van mijn centjes ingestoken. Achteraf kwamen er ook steunkomitees in alle taalgrensstreken.
Hoeveel processen hebt u zo wel gehad?
Ik kan het niet precies zeggen, het zulllen er toen 10-12 geweest zijn, - in 1937-39 werden het er natuurlijk heel wat meer! - maar ze hebben grote invloed gehad op de taalwetgeving van 1935. Wij eisten de Vlaamse procedure in Wallonië op grond van artikel 23 van de grondwet dat de vrijheid van talen waarborgt. Dat maakte de Walen woedend en de magistratuur van Luik, Bergen, Doornik, Hoei en Verviers kwam in opstand: Du flamand en Wallonie, au grand jamais! Door die aktie is de beste taalwet er gekomen, namelijk de wet op het gerecht in 1935, die besliste dat al de zaken in Vlaanderen in het Nederlands moesten worden behandeld en in het Frans in Wallonië. Er kwam ook een overgangsmaatregel, die toestond dat de rechter in Wallonië een Vlaming met zijn zaak naar Vlaanderen stuurde en omgekeerd, iets wat de rechter in 1930-31 niet had mogen doen met mij.
Alleen La Libre Belgique had gezien waar het op uit zou lopen. Zij schreef: We lopen erin. Grammens en mr. Ponette zijn bezig in Vlaanderen de eentaligheid te brengen in gerechtszaken en de Franssprekende Vlamingen zullen de dupe zijn.
En daar stuurden we inderdaad op aan. Daarom ageerden wij aldus in de Vlaamse gemeenten die in Wallonië lagen
| |
| |
en b.v. niet in Komen of Moeskroen. Die gemeenten, die eentalig waren, moesten tweetalig zijn gezien de verzoek-schriften die we bij al deze gemeenten in maart-april 1930 hadden ingediend met meer dan de vereiste 20 % (soms was het 40 tot 80 %) van de handtekeningen van de gemeentelijke kiezers. Geen enkele Vlaamse gemeente in Wallonië was ons ontsnapt, want de hele zaak was goed voorbereid. Ik was altijd van oordeel: een kleine nederlaag in het betwist gebied overwint ge moeilijk. Dus geen risico's.
Ik heb trouwens nooit iets lichtzinnig gedaan in mijn levensstrijd. Toen ik de brief uit Kortrijk kreeg met de melding dat mij de André Demedtsprijs was toegekend, was mijn eerste reaktie: dat ze me gerust laten! Ik heb daar dan twee uur radeloos in die stoel gezeten en twee dagen gewacht om te antwoorden. Uiteindelijk heb ik gedacht: de motivering van de prijs is korrekt. Ik kan die dus aanvaarden en met al de konsekwenties. Door mij werden immers ook de velen, die belangloos aan de taalstrijd hebben meegewerkt, geëerd. Achteraf bekeken ben ik blij dat ik zo gehandeld heb.
We zijn in 1930 en u was toen al zowat overal op de taalgrens bedrijvig. Was u nog altijd leraar?
Het bleek dat ik door al die agitatie moeilijk in het onderwijs kon blijven. Daarbij kwam dat ik een nieuwe superior had gekregen en wel de broer van Gaston Martens, de toneelschrijver. Hij was flamingant maar toen hij superior werd, meende hij franskiljon te moeten worden. Het spande er natuurlijk en ik werd eruit gegooid. Het kon een troost zijn dat hij ook de bons kreeg. Nu moet ik eerlijkheidshalve toch zeggen dat hij me wel, met al de andere leraars, op zijn afscheid heeft uitgenodigd en daar verzoenende woorden heeft gesproken.
Ik kreeg tenslotte ziekteverlof, wat met mijn bloed- | |
| |
periodes niet zo moeilijk was. In feite was het omdat ik het ambt niet kon houden. Achteraf is dan het ontslag gevolgd.
U moest toch leven. D'où venait l'argent?
Ik was vrijgezel en had wat centjes gespaard. Later, in 1931, toen de eerste processen bezig waren, ben ik toch inspekteur geworden van het technisch onderwijs en van het naschoolse kultuurwerk. Die benoeming kwam van de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen, waarin katolieken en nationalisten de meerderheid hadden. Van Steenbergen is er de promotor van geweest. Ik ben 3 jaar en 4 maanden inspekteur gebleven maar wegens mijn verdere publieke aktie moest ik ook daar weg: het paste niet dat een inspekteur zich zo aanstelde. Ik vermoed wel dat velen hadden gedacht dat ik wel wat kalmer zou worden als ik inspekteur was, maar dat is tegengevallen. Dezelfde spekulatie hebben anderen gedaan toen ik trouwde. Ik had daarvoor nooit tijd gemaakt of gevonden, ook al had de gelegenheid zich meet dan eens voorgedaan. Maar mama maakte er zich ongerust over wat er met mij zou gebeuren als zij zou wegvallen. Ik heb haar toen gezegd: Goed, ik ga mee met een gemengde bedevaart naar Rome en laat de Heer de rest doen. Dat is ook gebeurd en in 1932 ben ik getrouwd met een onderwijzeresje uit Boom. Maar vooraleer te trouwen, heb ik een duidelijk akkoord gemaakt met mijn vrouw. Ik heb haar o.m. gezegd: Spekuleer niet op de funktie die ik vandaag heb, want die kan morgen wegvallen. Wat er ook gebeure: die taalgrensaktie moet erdoor. Mijn vrouw heeft me nooit speciaal aangemoedigd maar ze heeft me ook nooit tegengewerkt. Ze was rustig van natuur, letterkundig zeer begaafd en ze heeft me altijd geholpen met de boekhouding, de steekkaarten en zo. Het was goed dat ze zo rustig was, want ik had geen vrouw nodig die me nog zou aanvuren.
| |
| |
In 1932 en 1935 kwam er dan een nieuwe taalwetgeving. U hebt die kunnen beïnvloeden.
In 1932 kwam die op het onderwijs en de besturen, die tot dan toe nog grotendeels verfranst waren. In 1935 kwam die op het gerecht. Nog in dat jaar stelde ik de oprichting voor van een Interprovinciale Vlaamse Kultuurraad. In 1938 kwam de wet op het leger: daar heb ik niet aan meegewerkt omdat ik er niets van kende maar dr. Rombouts heeft daar degelijk werk van gemaakt. Ik heb speciaal meegewerkt om goede bepalingen te krijgen voor Brussel en de taalgrens, zowel voor de besturen als voor het onderwijs. De meeste aanbevelingen gebeurden via Frans van Cauwelaert en De Schrijver voor de besturen, via Blavier voor het onderwijs en via Marck voor het gerecht. Een zaak is toen deerlijk mislukt: de bepaling die in de wet zou worden opgenomen door een door mij gesuggereerd amendement Blavier-De Schrijver, waarin werd bepaald dat de taalgrens binnen drie jaar moest worden vastgelegd. Dat amendement werd ingetrokken op verzoek van eersteminister Renkin, die de Vlamingen andermaal met een ijdele belofte heeft kunnen paaien. In elk geval werd door die wetgeving de principiële eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië erkend. Ik heb toen al die wetten moeten bestuderen, wat voor iemand die geen jurist was een zware karwei was. Indien wij in 1937 opnieuw tot aktie zijn moeten overgaan, dan is het omdat die wetgeving toen weer eens niet werd toegepast.
In die tijd bent u het maandblad ‘Taalgrenstuacht’ gaan uitgeven. Waarom?
De wetgeving was er toen en ik wilde de mensen voorlichten. We konden van dat blad 17.000 eksemplaren gratis via de post verspreiden.
D'où vient l'argent?
| |
| |
Deken Paquet van Bilzen zei mij op zekere dag: Ga eens met mijn komplimenten naar drukker Jef Simoens hier in Bilzen. Die zal wel wat doen. En inderdaad: die Jef Simoens heeft aan zijn werkvolk gevraagd na hun uren gratis voor ons te werken. En die hebben dat ook gedaan. Ze kunnen dus niet zeggen dat de werkman niet met ons heeft meegewerkt! Wij hoefden alleen het papier te betalen. Alleen moest ik elke maand een dag naar Bilzen voor bladvulling en korrekties.
*
Dit glas-in-loodraam door Frans van Immerseel kreeg Flor Grammens ten geschenke toen hem in Kortrijk de André Demedtsprijs werd toegekend. Het zit vol symbolen: hamer, verfborstel en pekei op een oranje-blanje-bleu schild. Bovenaan de goedendag waarmee de Franstaligheid in Vlaanderen kapot werd geslagen. Aan de andere kant een gevangenisraam dat licht over Vlaanderen uitstraalt. Links onder dan de taalgrens, rechts het zorgenkind Brussel.
Deze zitkamer is verder eenvoudig ingericht. Tegen de ene muur herinneringen van vroeger: een tekening die de kerk van Bellem voorstelt, een schotel waarop de kerk van Aalter staat afgebeeld en dan een foto met het mooiste gezicht op Ronse.
Op de radio staat de foto van moeder Grammens en de foto van het gezin Flor Grammens op de dag dat Mark zijn plechtige kommunie deed.
Daarboven rechts: twee straatnaamborden uit Leuven waarop het Franse opschrift werd oververfd.
Achter de werktafel staat er een plaquette met de buste van Flor Grammens. Ze werd gemaakt door Raf Delafontaine van Menen en er werden er meer dan 800 van verspreid in Vlaanderen.
Deze Franciscus onder de boom is van Eugeen Yoors.
| |
| |
Dit meisje, dat in een korenveld bloemen plukt, is van Vovaneska.
Als de gastheer of een gast in een van de vier fauteuils zit, heeft hij altijd de Vlaamse Leeuw in de rug. Hij kan dan kijken naar het origineel van de allereerste taalgrenskaart, die Flor Grammens in 1928 maakte.
In de boekenkast staan vooral werken over geschiedenis, architektuur, Griekse, Romeinse en Egyptische kunst.
*
U hebt vóór 1936 al de suggestie gedaan een officiële taalgrenshommissie op te richten. Wat was haar taak?
Die werkgroep had tot taak het voorbereidend werk te doen om de taalgrens officieel af te bakenen. Ze werd onder minister De Schrijver opgericht en kreeg als voorzitter Kamiel Huysmans. Kamiel ondervond echter dat ze in die kommissie niet makkelijk opschoten en heeft ze dan gewoon laten doodbloeden. Ik bezit al de stukken van die kommissie en ik weet wat er gedaan werd, of liever wat er niet gedaan werd, ook al was er een mooie leans om veel te doen. Ik heb toen gezegd: Nu is 't genoeg. De taalwetgeving bestaat al vijf jaar en nog wordt ze niet toegepast. Goed, nu slaan wij er voorgoed op los.
Vlaanderen had toch al wel wat gekregen. Er was in die jaren toch al het een en ander veranderd.
Dat is waar en mag ook duidelijk beklemtoond worden. Door onze aktie werden tussen 1932 en 1937 al de Waalse ambtenaars in de streek van de Voer, Landen, Edingen, Ronse en Moeskroen vervangen door Vlamingen - en dat ging om enkele honderden ambtenaren in de rijkswacht, de belastingen, de toldienst, de post, spoorwegen, enz. Ik heb daar dag en nacht voor gelopen en telkens als er een nieuwe Vlaamse minister kwam, ging ik er onmiddellijk
| |
| |
naartoe om hem ertoe aan te zetten de vernederlandsing door te voeren. Dat recht werd ons zo maar niet cadeau gegeven, er moest voortdurend voor geijverd worden. Dat is dus geen amateurswerk geweest of alleen maar een teoretische akie. Wij ook hebben gekontesteerd maar met resultaten. En als ik het goed zie, was dat ook een echte sociale aktie. Al die Vlaminkjes leefden in den vreze van de Franssprekende machthebber. Wei, die macht, die willekeur hebben wij gebroken en wij hebben aan eigen volk werk in eigen streek verschaft. Als ge bedenkt dat heel de Vlaamse streek van Landen vol Waalse ambtenaars zat! Wij hebben maar twee tegenslagen gekend: in Komen hebben we ons doel niet bereikt, omdat we bij de talentelling niet de door de wet van 1932 vereiste 30 % Nederlandssprekenden behaalden, dat bleef dus Franstalig. Ook in Montzen hebben we het niet gewonnen, omdat het zogenaamde Platdiets niet als Nederlands erkend werd.
U bent dan weer tot de daad overgegaan en een spektakulaire aktie begonnen.
In september-oktober van 1936 heb ik twee open brieven, de ene gericht aan Hoste, minister van Openbaar Onderwijs, de tweede aan De Schrijver, minister van Binnenlandse Zaken, verspreid over heel de taalgrens. Daarin werden alle wetsovertredingen op onderwijsgebied langs de taalgrens en al die op bestuurlijk gebied aangeklaagd. Er kwam geen enkele reaktie. Ik heb toen twee volksvertegenwoordigers aangesproken om erover te interpelleren: Leo Vindevogel van de Katolieke Volkspartij deed het in de Kamer en Piet Finné van het V.N.V. deed het in de Senaat. De minister van Binnenlandse Zaken wuifde veel van zich weg en zei: U beweert dat dit en dat niet in orde is. Mag ik u verzoeken mij bewijzen te brengen van wat u zegt? - Ik heb toen zelf geantwoord: Dat doen we. Ik kon het niet helpen dat ik meer moest ondernemen tegen minister De
| |
| |
Schrijver, die mijn vriend was, dan tegen minister Hoste maar ik kon gemakkelijker naar de gemeentehuizen gaan om dokumenten te halen dan naar scholen waar ze me toch niet zouden hebben binnengelaten. Het is van die tijd dat de verkoeling dateert in de vriendschap met minister De Schrijver.
9 januari 1937 is dan een belangrijke datum. U verscheen toen in Edingen als schilder met een witte hiel, verfpot, borstel en ladder en overschilderde er de Franstalige straatnaamborden en wegwijzers. Waarom Edingen?
Edingen was een overwegend Vlaams taalgrensstadje van nagenoeg 5000 inwoners, gelegen in de Waalse provincie Henegouwen. Volgens de taalwet van 1932 moest alles hier tweetalig zijn en alles was er eentalig Frans. We wilden daarbij weer in Wallonië opereren om te trachten deze gebieden los te krijgen voor Vlaanderen. De burgemeester van dat stadje was ook kamerlid en had de taalwet goedgekeurd maar weigerde ze in eigen stad toe te passen. Dan moet Uilenspiegel maar tussenbeide komen, dachten wij.
Alles was weer in alle stilte tot in de puntjes voorbereid. Ik had eerst gezorgd voor de veiligheid van mijn vrouw en zoontje en ze ondergebracht bij het echtpaar D'Haene van Ronse, dat daar trouwens jarenlang uitstekend voor heeft gezorgd. Bij een vriend in Edingen trok ik dan een witte kiel aan, zette een pet op, nam een verfkwast en een verfpot en trok met een ladder op de schouder de stad in. Waar een straatnaambord of een wegwijzer was, zette ik de ladder tegen de muur, klom er op en overschilderde het Franstalige opschrift met mooi blauw. De dame tegen wier woning ik het eerst mijn ladder zette, kwam kijken en zei: Monsieur, faites attention s.v.p. - Wablief, madammeke? - Pas op voor mijn dorpel, he meneer. - Wees gerust madammeke, ik ken mijn vak!
Zo trok ik dan verder door de stad en werkte systema- | |
| |
tisch al de bordjes af. Hier en daar stond er een groepje toe te kijken en zo ook een waarbij een echte beroeps-schilder was. Het was de tijd van de ekonomische krisis en er was veel werkeloosheid. Toen de vrouw van die huis-schilder me bezig zag, riep ze woedend: 't Is hier altijd hetzelfde in Enge - zo spreken ze daar Edingen uit -, als er werk te doen is, is 't altijd voor vreemden. En ze stak haar vuist op en riep nog: Onderkruiper! Ik heb dan voor-gesteld dat ze me tegen kontante betaling zouden helpen want het werk moest die dag af. Daar moesten ze nog even over nadenken... Ik zette dan mijn tocht voort in het gezelschap van een fotograaf die met mij meegekomen was en belandde op het straatpleintje voor de kerk, waar ook het stadhuis met het politiekommissariaat is gevestigd. Daar werd ik dan opgeleid maar terwijl ik in het gezelschap van de agent naar het politiekommissariaat ging, oververfde ik nog gauw een stel Franstalige aankondigingen, die in een kastje hingen. Stel u voor... de kommissaris sprak mij streng vermanend toe maar terwijl hij telefoneerde, draaide ik me plots om en rukte een heel stel Franstalige berichten die daar hingen van de muur. Op bevel van de prokureur des konings van Bergen werd ik dan in het rijkswachtgebouw opgesloten. De volgende dag werd ik naar Bergen gevoerd waar de onderzoeksrechter mij via een tolk wilde doen beloven dat ik met dat schilderen zou ophouden. Ik zei dat ik niets beloofde. Intussen waren de feiten in heel het land bekend want de Vlaamse pers bracht er verslag over uit en van diverse zijde werden er telegrammen naar de betrokken minister gestuurd. Er zal wel van hogerhand tussenbeide gekomen zijn want ik werd dezelfde morgen vrijgelaten. Ik ben dan onmiddellijk naar Leuven gereisd waar de Katolieke Vlaamse Landsbond in vergadering was. Ik verscheen er met kiel en pet en werd luidruchtig toegejuicht door de kongressisten. Vooraanstaande
Vlamingen als Frans van Cauwelaert, Alfons Verbist, Paul van Steen- | |
| |
bergen en Gaston Eyskens wensten mij in het openbaar geluk! Ze vonden die Uilenspiegeltaalgrensaktie sympatiek en velen zullen wel gedacht hebben dat het met die ene stunt gedaan was. Maar dat was het nu eens niet. In Edingen zelf traden we dezelfde maand nog drie keren op.
Dezelfde maand werd er op de 29e ook nog deze stunt uitgehaald in Walshoutem, dat is een Vlaamse gemeente in de provincie Luik. Ik ging er per auto naartoe met schepen Lemkens uit Landen. Ik ging naar het sekretariaat van het gemeentehuis en zei aan de vrouwelijke bediende dat ik kwam onderzoeken of de taalwet er werd toegepast. Dat bleek niet het geval te zijn. De vrouw vroeg me te bewijzen wie ik was en ik liet mijn identiteitskaart zien waarop ‘Inspekteur T.O.’ stond, wat behalve Technisch Onderwijs voor haar ook Taal-Opzicht kon zijn. Ik slaagde erin mij het boek met de verslagen van de gemeenteraadszittingen te doen overhandigen, konstateerde dat alle verslagen in het Frans waren opgesteld en verklaarde dat ik het boek en andere Franse bewijsstukken in beslag moest nemen omdat de minister van Binnenlandse Zaken moest weten wat er gebeurde. Dat ging allemaal niet zo makkelijk want de dame telefoneerde naar de burgemeester die ook weer kamerlid was maar eer ze klaar was, raakte ik met de buit buiten, waar mijn vriend Lemkens de veldwachter had beziggehouden. Daar stond de auto klaar die me naar Landen bracht. In Landen stapte ik over in een andere wagen en reed er mee naar Leuven. Daar vertrok ik met een derde auto naar Brussel. Dat was noodzakelijk want de rijkswacht wist dat ik altijd per spoor reisde en in het Noordstation stonden inderdaad heel wat mensen van de politie om mij op te vangen. Ik ging naar De Standaard waar de hoofdredakteur van de belangrijkste stukken een fotokopie maakte en tegen vijf uur 's avonds stapte ik met twee getuigen naar het ministerie van Binnenlandse Zaken om de minister het bewijsmateriaal te bezorgen waarom
| |
| |
hij had gevraagd. Natuurlijk wilde hij ons niet ontvangen maar het bewijs dat de taalwetten niet werden geëerbiedigd, was in het openbaar geleverd.
Kort daarop verlegden we onze aktiviteit naar de Voerstreek waar we eveneens alle Franstalige wegwijzers en andere borden overschilderden. Deze aktie, die we drie weken hadden volgehouden, had in Vlaanderen een grote weerklank en er werden niet minder dan drie vragen tot interpellatie ingediend: een door de katoliek Frans van Cauwelaert, een door de nationalist Bert D'Haese en een door de socialist A. Balthasar.
Minister De Schrijver heeft toen beloofd een grondig onderzoek in te stellen op de taalgrens. Ik heb dan gezegd: Goed, we stoppen alle aktie want hij moet tijd krijgen om dat werk te doen. Ik heb dat aan de minister meegedeeld maar er aan toegevoegd: Het moet geen maanden duren!
Maar dan hebt u uw aktieterrein van de taalgrens naar heel Vlaanderen verleed en hebt er de hulp voor gekregen van honderden entoesiaste studenten uit Leuven en Gent.
Het kan soms eigenaardig lopen. Op het ogenblik dat ik besloot de aktie voorlopig stop te zetten, kreeg ik van Berten Declerck, de latere minister, die toen student was in Leuven en leider van het Jong Volkse Front, een briefje met het aanbod om mee te werken. Bijna terzelfder tijd kreeg ik een telefoontje van Mon Luyten, de leider van de Verbondswacht, thans dokter, die mij vroeg of de studenten niet konden helpen. Toen ging er bij mij een licht op. Ik moest mijn belofte houden wat de taalgrensaktie betrof maar elders lag ik niet gebonden. Als de studenten wilden meedoen, konden we heel Vlaanderen aanpakken, dan zouden we alle Vlaamse steden die nog altijd tweetalig waren en dus niet in orde met de wet van 1932, kunnen bewerken. Ik had daar nooit aan gedacht en heb alvorens een beslissing te treffen nog enkele mensen geraadpleegd. En dan is
| |
| |
inderdaad de gedurfde taalaktie begonnen in Vlaanderen. Het zijn dus de studenten die aan de grondslag liggen van de uiterlijke vernederlandsing van Vlaanderen.
Na een diskrete oproep van de studenten Berten Declerck, Mon Luyten, Karel Godderis en Van de Weerdt heb ik op 17 februari 1937 in Leuven voor het eerst vergaderd met meer dan 200 Vlaamse studenten; daar werd beslist in de nacht van zaterdag op zondag op meer dan 200 plaatsen in Vlaanderen de Franstalige opschriften te gaan overschilderen. Dat is ook gebeurd en met het resultaat dat heel Vlaanderen wakker schoot en de franskiljons er verschrikt op stonden te kijken. Ik ben toen de grootste vijand geworden van de Belgische franskiljons, ik die alleen een handje wou toesteken om de Belgische taalwetten te doen eerbiedigen!
De Vlaamse en Franse pers brachten veel berichten over de zaak en in het parlement werd weer druk geïnterpelleerd. Het is zelfs gebeurd dat er in Kamer en Senaat op hetzelfde ogenblik werd geïnterpelleerd. Van Cauwelaert heeft zich toen stilaan wat gedistantieerd van de beweging omdat hij vreesde dat ze te revolutionair zou kunnen worden. Ook met hem had ik dan, net als met minister De Schrijver, minder hartelijke relaties en ze waren nochtans beiden op mijn huwelijk geweest.
In heel die aktie zijn er ook wat briostukjes geweest. Ik denk aan de bestorming van de gevangenis van Tongeren.
Als gevolg van al die processen zat ik daar in januari 1938 vast. Op een avond beslisten de studenten in Leuven: we gaan Grammens in Tongeren uit de gevangenis halen! Ze zijn in dichte drommen naar Tongeren gekomen, hebben de poort bestormd en ze ook doen vallen maar ze kwamen terecht in de loods waar het ‘dievenkarretje’ gestald stond. Ze hebben dat vehikel er trouwens uitgehaald en het in de Jeker gegooid. Intussen was de rijkswacht natuurlijk
| |
| |
gealarmeerd. Als ze zich niet in de deur hadden vergist, zouden ze zeker in hun opzet geslaagd zijn, want in de gevangenis bevond zich alleen de direkteur met twee bewakers en de direkteur heeft me achteraf verteld dat die zeker niet zouden hebben geschoten. De volgende dag moest ik voor de raadkamer verschijnen maar daar er geen ‘dievenkarretje’ was om mij naar het gerechtshof te brengen, zijn de heren zelf naar de gevangenis gekomen. Mr. Roppe, de huidige goeverneur, heeft mij toen verdedigd en hij vroeg in zijn besluit dat men mij in vrijheid zou stellen. Ik zei daarop: Nee, nee, meneer de advokaat, ik wil de taalwetten toegepast zien, zoniet herbegin ik morgen. De beslissing van de raadkamer was dan ook negatief maar een paar dagen later werd ik - onder druk - toch in vrijheid gesteld.
Ook de tocht naar Oudenaarde is berucht in de annalen!
Dat was een goed jaar later, in februari 1939. Ik zat alweer vast maar nu in de gevangenis van Oudenaarde.
De studenten hadden alweer beslist me te bevrijden maar hun plan was uitgelekt doordat Thienpont, de zoon van de burgemeester, het zeker te goeder trouw aan zijn vader had verteld. Toen de studenten in Oudenaarde aankwamen, vonden ze alle bruggen afgesloten en ge weet dat het dan niet makkelijk is Oudenaarde binnen te raken. De studenten hebben dan toch zijwegen gevonden en zijn te voet en door de modder binnen de muren van de stad geraakt. Er was daar toen in Oudenaarde een rechter, Merchie was zijn naam, die mij bij de ondervraging biezonder brutaal had behandeld. Dat was uitgelekt en in diezelfde nacht trokken de studenten naar het huis van Merchie, gooiden er de ruiten uit en schreven op de muur: Merchie - Merci - Bedankt. ‘Merci’ werd achteraf doorgestreept om het opschrift in orde te brengen met de wet. Er werd toen verteld dat de moedige rechter uit angst in vliegende vaan zijn tuin is inge- | |
| |
vlucht maar ik was er niet bij en kan dat dus niet bevestigen.
Bij al uw akties hebt u medewerkers gehad die prominenten geworden zijn in dit land. Als ik me niet vergis, zijn er zelfs huidige ministers bij geweest.
Inderdaad, minister De Saeger en minister Renaat van Elslande; ook de oud-ministers Berten Declerck en Dries Dequae. Verder rektor Piet de Somer, Paul Knapen, voorzitter van de Kultuurraad, Rob Vandekerckhove, voorzitter van de C.V.P., Louis Roppe, goeverneur van Limburg en ik vergeet er nog wel te citeren. Van hen allen kunt ge vrijwel met zekerheid zeggen dat ze in de bak hebben gezeten. Voor Jos de Saeger heeft dat nog een staartje gehad. Toen hij minister werd, signaleerde men hem dat hij best eerherstel zou vragen. Hij had namelijk in Gent twee dagen in de bak gezeten en had een strafregister. Veel oud-medewerkers waren ook in Kortrijk toen ik de André Demedtsprijs heb gekregen en dat heeft me veel deugd gedaan.
Er werd toen geschreven dat u de stichter was van een nieuwe Vlaamse schildersschool!
Zo hebben de studenten de aktie genoemd. Maar uit de aktie met de studenten is de Raad der Daad gegroeid, waarin samen met studenten ook leken zaten met de opdracht heel de aktie te ordenen. De namen van hen die in die Raad zaten, zijn altijd geheim gebleven en ik noem ze ook nu nog niet. Het was echt een geheime raad die telkens in een andere stad en een ander huis vergaderde, zodat men er niet achter kon komen wie er bij was. Er werd nooit iets ondernomen zonder dat die Raad onder mijn leiding geraadpleegd was. Als ik in de gevangenis zat, kwam mijn advokaat mij over de besprekingen van de Raad inlichten en hij kon dan rapporteren wat ik had gewenst. Mijn rechterarm was toen Jozef Franssens, die in Hasselt woon- | |
| |
de en een expeditiekantoor had in Montzen. Die man heeft dag en nacht voor de beweging gewerkt.
Ik wil er in dit verband toch graag even op wijzen dat behalve honderden studenten er ook honderden andere medewerkers moedig hebben geageerd in alle streken van Vlaanderen en dat meer dan twintig advokaten - ik denk nu o.m. aan mr. Samijn en mr. Van Dessel - steeds gratis ten dienste stonden van de talrijke vervolgden. Er kwam in die tijd ook een nieuw Financieel Komitee tot stand onder het voorzitterschap van J. Dewael met als leden mr. M. Vandekerckhove en J. Franssens en als accountant T. Belmans. Voor de financiële mobilizatie werd in Vlaanderen een Grammensfonds gesticht onder het voorzitterschap van dr. Muylle en in Nederland een Grammensstichting onder het voorzitterschap van prof. Burger.
In 1938 heeft er ook nog een grote verzetsbetoging plaatsgehad in Gent.
Ik zat toen in de gevangenis in Gent en daar werd op zondag 3 juli inderdaad een grote verzetsbetoging gehouden op initiatief van de VOS en in overleg met andere kultuurverenigingen en de Raad der Daad. Men schreef toen dat er 60.000 manifestanten waren en laat dit overdreven zijn, er waren er toch zeker 40.000. Toen de optocht voorbij het gerechtshof defileerde, staken de duizenden de vuist op, wat de direkteur van de gevangenis me kwam vertellen. Als waarnemers uit Brussel waren daar aanwezig de kabinetschefs van eerste-minister Spaak, van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Onder de druk van die manifestatie heeft men twee dagen later het bevel gegeven mij vrij te laten, al had ik dan nog maanden gevangenis te doen. Ze hebben toen ook alles geprobeerd om mij te breken en op zeker ogenblik hebben ze eraan gedacht me door psychiaters te laten onderzoeken met de bedoeling mij onverantwoordelijk te verklaren. Ze hebben
| |
| |
het niet aangedurfd omdat er met een hevige reaktie werd gedreigd: als ge het durft doen, zullen er morgen nog meer honderden opstaan die het werk van Grammens overnemen. Leuridan heeft zich terzake sterk laten gelden en ook Van Dieren, die werkelijk woedend was.
U bent deze campagne blijven voeren tot in 1939.
En op vele fronten. Vrijwel overal hebben we ook onze slag thuisgehaald behalve in sommige plaatsen aan de kust, waar we het zeer lastig hadden.
In Gent werd ons werk - de overschilderde Franse straatnaamborden - vier keer ongedaan gemaakt met bijtend vocht. We hebben dan de beslissing getroffen op één voormiddag alle borden kapot te slaan. Er waren zowat 80 man in aktie gebracht die verdeeld waren in groepjes van drie: twee om uit te kijken, een om te kloppen. Er moesten zowat 1200 borden aan geloven. De avond tevoren had ik ons plan verteld aan Jan Boon, die er deugd aan had maar het bericht als primeur in De Standaard liet verschijnen. Toen de krant verscheen, waren we nog niet eens klaar met ons werk! Een week nadien vergaderde de Gentse gemeenteraad en besliste de eentaligheid in te voeren en de 80 processen niet door te spelen aan het gerecht. Is het toch niet erg als ge bedenkt wat er allemaal gedaan moest worden om de Vlaamse stad Gent een officieel Vlaams uitzicht te geven?
De trams en de spoorwegen kregen ook hun beurt.
Daarvoor hadden we ook onze metode. We stapten de tram op en betaalden normaal ons kaartje. Met het klein hamertje, dat we bij ons hadden, klopten we dan ineens de Franstalige bordjes stuk. Daar er proces-verbaal moest opgemaakt worden, moest de tram stoppen en wachten tot er een agent kon worden bijgehaald.
Ook de stations hebben we volgens de taalwet in orde
| |
| |
gebracht. We hebben ooit eens met studenten en anderen in één nacht 120 stations bewerkt. Hetzelfde gebeurde met elektriciteitsdiensten, watervoorziening e.a. die alle vielen onder de toepassing van de taalwet.
Was u toen nog altijd inspekteur?
Met dat ambt is het zo gegaan. Van 1 september 1931 tot 31 december 1934 was ik het normaal. Toen vond de provinciale overheid dat ik overdreef en probeerde ze me aan de dijk te zetten. Er werd toen echter een elegante oplossing gevonden: ik werd op non-aktiviteit gesteld, wat betekende dat ik nog 3 jaar en 4 maanden een gedeelte van mijn wedde kreeg. Ik werd dan ook nog kwart time-leraar aan de Sociale School in Heverlee. Einde 1938 werd ik dan niet meer betaald maar ik heb de aktie toch voortgezet. Zo had ik dan vrije tijd om na te gaan wat er in de verschillende centra werd gepresteerd. Als ik niet in de gevangenis zat, ging ik de dag na een grote aktie op inspektie uit. Ik kon me gemakkelijk over heel het land bewegen want de V.T.B. had me een spoorabonnement bezorgd.
Mag men zeggen dat de uiterlijke eentaligheid van Vlaanderen een feit was in 1939?
In grote trekken, ja. De verschillende regeringen en ook de provinciebesturen hebben toen ernstig aangemaand de taalwetten strikt toe te passen. Er zijn nooit zoveel omzendbrieven gestuurd naar provincie- en gemeentebesturen als in de periode 1937-1940. Sommigen talmden dan nog, zodat ik weer zelf moest optreden. Ik heb zelfs in meer dan één gerechtshof en rijkswachtkazerne de wet moeten gaan toepassen!
Had u verwacht dat de aktie van één man dat resultaat zou bereiken?
Ik had veel resultaten voorzien. Ik dacht dat als ik veel stu- | |
| |
denten en burgers meekreeg, het maximum anderhalf jaar zou duren eer alles in orde was. Het heeft twee en een half jaar geduurd. Inmiddels vond ik nog de tijd om, ondanks processen en opsluitingen, honderden voordrachten te hou- den, waarvan tientallen in Nederland en altijd voor grote bomvolle zalen. Dat was een tijd!
Van de gevangenis bent u dan in 1939 naar het parlement overgestapt. Waar werd u verkozen?
In Antwerpen. Dat gebeurde echter maar bij onverwachts anderhalf jaar vervroegde verkiezingen, terwijl ik te Oudenaarde opgesloten zat. Ik had van drie kanten aanbiedingen gekregen: in Mechelen namens de K.V.P., in Aalst namens het V.N.V. en in Antwerpen kwam het voorstel van een aparte lijst. Tenslotte werd het Antwerpen waar ik als zelfstandige kandidaat op kop van de Grammenslijst stond, die samenging met het V.N.V. Wij behaalden meer dan het dubbele van het aantal stemmen dat het V.N.V. gewoonlijk behaalde, nl. ruim 23.000. Ik had natuurlijk veel katolieke stemmen aangetrokken, wat Van Cauwelaert mij nooit heeft vergeven.
In de Kamer heb ik me ook altijd als zelfstandige gedragen: dat betekent b.v. dat ik nooit vergaderingen van een partij bijwoonde of er direktieven van ontving.
Ook in de Kamer hebt u zich laten gelden.
Het begon al de eerste dag. Het oudste kamerlid was voorzitter en dat was de Waal Vouloir, die geen woord Nederlands kende. Hij zei: Monsieur Grammens, veuillez prêter serment. Ik verstond dat natuurlijk niet. De katoliek Struyvelt, die naast mij zat, zei: Vooruit Grammens! Ik antwoordde: Maar ik versta die man niet. Toen begon heel de Kamer te brullen en te roepen: A la porte, smijt hem buiten. Ik had die reakties al op zoveel vergaderingen meegemaakt vanop de publieke tribune, dat ze me onberoerd
| |
| |
lieten. De pers schreef trouwens de volgende dag dat ik het enige nieuwe kamerlid was dat zich in het parlement thuisvoelde! Het jongste lid van de Kamer, die de voorzitter assisteerde, vroeg mij tenslotte in het Nederlands de eed af te leggen. Ik heb dat dan gedaan onder het gebrul vooral van socialisten en fransdolle konservatieven. Ge weet eigenlijk niet wat ge daar zweert want ge zegt eenvoudig: Ik zweer. Toen ik klaar was, ging er een zucht van opluchting door de zaal. Maar ik liet het er niet bij en zei zeer luid: Voor zover ik weet, ben ik niet verkozen in een Frans parlement. Ik zie dat alle opschriften hier nog eentalig Frans zijn. Als dat voor de volgende zitting niet in orde is, zal ik er zelf werk van maken.
Acht dagen later werden we opnieuw opgeroepen en stel u voor dat ze op die tijd alles tweetalig hadden kunnen maken in het parlementshalfrond! Als ge dan bedenkt dat er al sinds twintig jaar flaminganten in de Kamer zetelden...
Aan Frans van Cauwelaert, die toen voorzitter werd, liet ik nadien een briefje afgeven waarop stond: Mijnheer de voorzitter, ik geef u drie maanden tijd om alles hier tweetalig te maken. Ook dat is binnen drie maanden gebeurd: zowel de muntenverzameling was bijgewerkt als de opschriften onder de portretten van de eerste-ministers en de borstbeelden van de parlementsvoorzitters, evengoed als op de deuren van de kommissiezalen. Als men weet dat iemand ook zijn bedreiging uitvoert, dan neemt men hem wel ernstig op. Ik heb me in de Kamer ook altijd alleen beziggehouden met dingen die ik kende, nl. met onderwijs en besturen.
U hebt in die tijd ook de eksamens van de hogere ambtenaars in de war gestuurd om te beletten dat Franstaligen op de Nederlandse taallijst zouden komen.
Dat is zo. Gutt laat in juli 1939 weten aan de ambtenaren van de Franse taallijst dat ze overgeplaatst kunnen worden
| |
| |
op de Nederlandse taallijst als ze het eksamen ‘grondig Nederlands’ afleggen. Zijn bedoeling was eenvoudig de Vlamingen te verdringen.
Dat eksamen is publiek en op de dag dat het plaatsheeft, ga ik er naartoe en vraag het woord. De voorzitter wil het niet geven. Ik zeg: Mijnheer de voorzitter, wat u hier doet, is onwettelijk en dat zal in mijn aanwezigheid niet gebeuren. In mijn bezwaar werd ik gesteund door Toussaint van Boelare, Ernest Doms en Evarist Verachtert. Toen ze dan toch wilden beginnen met een diktee ben ik naar voren gegaan en heb alle papieren verscheurd. De voorzitter besliste dan het eksamen op te schorten.
Normaal wordt een parlementair jaar maar gesloten als het nieuwe wordt geopend om zo de onschendbaarheid van de parlementsleden te handhaven. Tegen alle traditie in werd de parlementaire zittijd dat jaar twee dagen na dit optreden in juli gesloten! Mijn onschendbaarheid was dus opgeheven. Onmiddellijk nadat de koning de beslissing van het beperkt ministerkomitee had ondertekend, had het eksamen opnieuw plaats. Ik ben er weer naartoe gegaan en heb opnieuw alle dokumenten verscheurd. Er was echter een verschil in het scenario: twee mannen van de veiligheidsdienst hielden me aan.
Daar Gutt tot elke prijs gelijk wilde halen, organizeerde hij een derde eksamen, dat inderdaad plaatshad. Er werd wel geprotesteerd maar niet opgetreden. Ikzelf zat immers in de gevangenis.
Schijnbaar had ik dus het pleit verloren. Als ik uit de gevangenis kom, schrijf ik een briefje aan Gutt: U wil absoluut gelijk hebben voor 't grote publiek maar ik verwittig u dat het er zal stuiven als u een van die mannen durft benoemen. Ik heb geen antwoord gekregen maar er is nooit een van die mannen benoemd en een soortgelijk eksamen heeft nooit meer plaatsgehad.
Is dat niet erg dat ge zo moet optreden alleen om een
| |
| |
minister te dwingen de wet toe te passen? Ik heb daarna vele brieven van Vlaamse ambtenaars gekregen, die me bedankten omdat ze nu zeker waren dat hun carrière niet meer bedreigd was.
Is er in 1939 nog iets anders, iets markants voorgevallen?
Ja, de mobilizatie. Toen heb ik gezegd: We stoppen met alles. Ik vond het principieel niet gezond voort te doen en vele van mijn medewerkers waren opgeroepen. Ik heb er toen wel werk van gemaakt om na bezoeken aan gemobilizeerden zoveel mogelijk Vlamingen van Franstalige eenheden naar Nederlandstalige te doen overplaatsen.
*
De tweede kamer van deze bescheiden flat, die de gastheer zelf onderhoudt, dient als eetkamer.
Op de schouw staat het beeld van de heilige Lutgardis, die leunt tegen de IJzertoren. Het is het huwelijksgeschenk van Frans van Cauwelaert.
Ook dit Chinees schenkblad is een huwelijkscadeau en wel van minister van Staat August de Schrijver.
Deze schotel met wapenschild kreeg de gastheer van de gemeente Bellem, deze andere van de gemeente Aalter en deze derde van het Davidsfonds Mechelen.
Rik Bourguignon schilderde deze roodachtige zee en Evarist Opzommer maakte deze vrouw in hout.
Her en der hangen hier dan de bekende tekeningen van Speybrouck.
In een apart kamertje heeft Flor Grammens heel zijn archief samengebracht, keurig en ordelijk gerangschikt. Het bevat de volledige dokumentatie van de taalgrensaktie en de Raad der Daad, alsmede van alle aktiviteiten waar de gastheer bij betrokken was.
| |
| |
Van uit een schilderij door Gerard Baksteen kijkt Flor Grammens ietwat weemoedig naar dit verleden.
*
Komt dan de tweede wereldoorlog en alweer de Duitse bezetting. Was u duitsgezind?
Ik kan duidelijk en radikaal nee zeggen. Het feit dat we werden aangevallen, was voor mij al genoeg om nee te zeggen. Ik heb ook nooit geloofd dat Duitsland het zou winnen en dat is wel mijn geluk geweest: ik heb altijd gedacht dat het op een kompromis zou eindigen.
Toen prof. Petri, die ik van vroeger kende, als kultuur-referent bij de Militärverwaltung in Brussel werd aangesteld, liet hij mij vragen hem op te zoeken. Hij heeft mij toen gezegd: Ik zit hier in militair uniform maar dat is helemaal niet naar mijn zin. Ik weet wat gij gedaan hebt voor Vlaanderen: als ik iets kan doen voor uw mensen, vraag het mij dan. Ik heb dat vaak gedaan en ook vaak voldoening gekregen, zelfs voor prof. Gaston Eyskens, die als parlementslid te Limoges was geweest en niet meer mocht onderwijzen. Prof. Petri heeft dat in orde gebracht en ik zeg er graag bij dat die Duitse prof een sjiek type was.
Dat men toen wel heil verwachtte van de taalwetgeving bewijst het volgende: Devèze, het type van de Belgische patriottard, is er samen met Romsee en nog een derde man bij sekretaris-generaal Vossen op gaan aandringen dat de taalwetten streng zouden worden toegepast, hetzij met de bestaande taalkommissie, hetzij met een nieuwe. Het is direkteur-generaal Adam zelf die mij hiervan op de hoogte bracht.
Eind juni werd ik bij Reeder ontboden, de president van het burgerlijk bestuur van de Militärverwaltung. Daar waren al aanwezig Staf de Clercq, leider van het V.N.V., en Gaston Lemaire, sekretaris van het Algemeen Verbond
| |
| |
van het Vlaams Rijkspersoneel. Verder ook nog prof. Reese en prof. Petri. Het onderhoud liep over de bestuurlijke scheiding van het land. Reeder zei ons: Gij hebt de Vlaamse mensen in uw handen. Staf de Clercq met het V.N.V., Lemaire met de openbare besturen en gij, Grammens, met uw aktie. Wat kunnen we doen? De Clercq en Lemaire spraken Duits, ik alleen Nederlands. Er ontspon zich een felle diskussie: de ziekelijke Lemaire sprak zich uit voor bestuurlijke scheiding terwijl ik poneerde dat het voldoende was de bestaande taalwetgeving loyaal toe te passen. Ik wou niet weten van risico's om taalproblemen onder de oorlog.
Staf de Clercq wedde eigenlijk op twee paarden: hij speelde met de twee voorstellen mee. Taalvetten, ja maar dan toch enkel als lapmiddel want we zouden toch spoedig naar de bestuurlijke scheiding moeten. Eigenlijk stond hij als politicus tussen Lemaire en mij.
De konklusie van Reeder was: Daar u van mening verschilt, zullen wij zelf een onderzoek instellen. De opdracht hiervoor kreeg prof. Henz, een man die perfekt Frans en even perfekt Nederlands kende. Toen ben ik opnieuw naar Vossen en Adam gegaan en heb hun gezegd: Kijk, dat gaan we doen. Ik zou willen beletten dat die Henz alleen bij extremisten te rade gaat, want God weet wat dan zijn konklusie zal zijn. Als u het goedvindt, wil ik proberen hem voor te lichten. Vossen heeft ja noch nee gezegd maar Adam reageerde wel: Dat kan inderdaad goed zijn maar let erop dat ge u aan de zaak niet verbrandt. De raad van een voorzichtig ambtenaar!
Toen heb ik prof. Henz als burger inderdaad vergezeld naar verscheidene plaatsen en ik heb hem trachten te bewijzen dat, als de taalwetten werden toegepast, er ook orde en rust zou zijn. Ik vermoed dat hij die konstatering in zijn verslag heeft gezet. Toen de sekretarissen-generaal enkele weken later de taalkommissie opnieuw oprichtten
| |
| |
en versterkten is dat wellicht gebeurd mede onder de invloed van het advies van Henz.
U werd dan toch aangesteld eerst als lid en dan als voorzitter van de Kommissie voor Taaltoezicht. Was dat toch niet verdacht zo een aanstelling onder de oorlog?
Hoe het dan verder in zijn werk is gegaan, weet ik niet precies. Misschien heeft prof. Petri mij voorgesteld als voorzitter van de taalkommissie maar hij heeft daarover nooit gesproken. Zoals u weet, leeft hij nog en hij bezit heel wat dokumenten over die tijd maar hij vindt dat het nog niet opportuun is die bekend te maken. Dat zou des te waardevoller zijn daar dr. Albert de Jonghe sinds twee jaar bezig is met een onderzoek in opdracht van het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van Wereldoorlog II, hier te Brussel, en van mijn dokumentatie al ruim gebruik heeft gemaakt.
In elk geval werd ik door de sekretarissen-generaal voorgesteld als lid van de taalkommissie, niet als voorzitter - daarvoor waren ze wel een beetje bang! Ik was met die benoeming niet zo blij: ik had mijn wedde als parlementslid en kon dus rustig verder leven: daarbij bleef ik graag vrijschutter. Ik heb dan toch nog eerst mijn licht opgestoken bij het Verbond van Kultuurverenigingen, dat bestond uit Davidsfonds, V.T.B., A.N.V., V.O.S., Vlaams Verbond voor Brussel, Vlaams Kruis, Oud-Hoogstudentenverbond, die mij eensgezind de raad gaven te aanvaarden lid te worden. Toen ik nadien vernam dat een V.N.V.-er voorzitter zou worden, aarzelde ik weer omdat ik bang was voor partijbemoeiingen. Dan heeft vooral Van Overstraeten van de V.T.B. in opdracht van het Verbond van Kultuurverenigingen erop aangedrongen toch te aanvaarden. Ge kunt daar goed werk verrichten, zei hij, en het is een Belgische organizatie.
Voorzitter van de taalkommissie werd in september 1940 prof. De Vleeshouwer van Gent, die dus nationalist was en
| |
| |
als Waals lid werd de katoliek Gaillard uit Nijvel aangesteld.
In december 1941 werd de kommissie vernieuwd en ik werd tot voorzitter aangesteld tegen de zin van de Duitsers, die me als te zelfstandig hadden leren kennen. Ze hebben nooit hun Genehmigung voor die benoeming willen geven, ook al hebben Romsee en Plisnier ze gevraagd. Het antwoord was: met Grammens kunnen we niet werken. Als Waalse leden van de kommissie werden dan aangesteld de liberaal Georges Rency van Brussel en de socialist Brasseur. Aan Vlaamse zijde waren het de katoliek prof. Georges Debra van Gent en de liberaal Verborgh. Tenslotte was ik er dan, de partijloze kristelijk-sociale flamingant.
U hebt in die jaren dan in de streek van Brussel en ook in vele taalgrensgemeenten vele Vlaamse klassen opgericht. Wat was het resultaat?
Geweldig. In 1940 was de verhouding te Brussel 19% leerlingen in de Nederlandse klassen tegen 81% in de Franse. Na het optreden van de Belgische taalkommissie, die haar werk korrekt deed, moest de verhouding 54% in de Nederlandse klassen en 46% in de Franse worden. Er staat in de wet van 1932 echter een bepaling die stipuleert dat de ouders mochten protesteren tegen het besluit van de taalinspektie. Dat hebben ze dan ook met duizenden gedaan en in elk geval werd door een jury een onderzoek ingesteld. Die jury bestond uit een direkteur en twee inspekteurs. Die hebben vele maanden lang alle kinderen van die protesterende ouders ondervraagd in een klimaat van ophitsing zoals men er nooit een gekend had: Vlaamse kinderen, van wie wij wisten dat ze Vlaams waren, beweerden geen woord Vlaams meer te kennen. Ook verschilde het oordeel van jury tot jury. Ik heb heel wat van die zittingen bijgewoond en ik heb het beleefd dat de ene jury kinderen naar Vlaamse klassen stuurde waar een andere jury net dezelfde gevallen
| |
| |
naar Franse klassen verwees. Na dit onderzoek werd de stand 43% leerlingen in de Nederlandse klassen en 57% in de Franse, wat nog een mooi resultaat was. Als we op die manier verder hadden mogen werken, zou Vlaanderen in Brussel niet verloren zijn gegaan.
Ook buiten Brussel werd goed werk verricht. In Edingen werd de schoolbevolking voor 68% Nederlands, in Moeskroen voor 45%. In Ronse werden alle Franse klassen afgeschaft behalve vier transmutatieklassen, twee vrije en twee officiële. Franse klassen werden ook afgeschaft in Halle, Tienen, Vilvoorde, Leuven (behalve twee), Antwerpen, Gent, de mijnstreek en de kuststreek.
U hebt 17.000 kinderen die in Franse klassen zaten, daaruit verwijderd. Dat kon een onsympatieke maatregel lijken in een tijd van onvrijheid. Was die aktie opportuun?
Ik moet erkennen dat sommige mensen dat niet sympatiek hebben gevonden maar dezelfde maatregelen zouden ook buiten de bezettingstijd onsympatiek geweest zijn. En vergeet toch niet dat wij Belgische wetten toepasten, die voor de oorlog normaal door het parlement waren goedgekeurd. Die taalwetgeving is trouwens een sterke troef geweest in Belgische handen, want met de toepassing van de taalwetten hebben we kunnen vermijden dat onder de oorlog aan separatisme werd gedaan. Iedereen in de taalkommissie was het daarmee eens, ook de Franstalige patriotten van de kommissie, die na de oorlog werden gedekoreerd en gepromoveerd. De Vlamingen hebben natuurlijk alleen miserie gehad en ik niet het minst.
Die verschuiving van 19% leerlingen in de Vlaamse klassen naar 43% is fenomenaal. Kozen sommige Brusselaars toen misschien de zijde van de Vlamingen omdat ze de sterkste of winnende partij leken of werd het resultaat alleen bereikt door dwang?
| |
| |
Alleen onder dwang; er was in dat opzicht niets veranderd. Die Brusselaars wilden ook op dat ogenblik Frans onderwijs voor hun kinderen, die zonder inspektie zeker niet overgeplaatst zouden zijn. Duizenden hebben niet geprotesteerd maar nog meer duizenden hebben het wel gedaan.
De Vlamingen zijn er nadien in Brussel nog op achteruitgegaan.
Het was al erg maar nu is het inderdaad nog erger. Nu zitten er nog 14% van de kinderen in de Nederlandse klassen en dat is zo omdat de wet niet meer werd toegepast. Door de vrijheid van de huisvader vorig jaar in de wet op te nemen, werd alleen een toestand gesanktioneerd die al grotendeels bestond. Vele Vlamingen mogen in Brussel een Nederlandse school naast hun deur hebben, dan nog sturen ze hun kinderen naar een Franse school die tien minuten verder ligt. De reden daarvan is morele en ekonomische druk. Er bestaat geen geestelijke vrijheid in Brussel. Men heeft het de kleine mens sinds jaren ingepompt dat hij in dit land maar iets kan worden als hij Frans kent. En daar de lakens vooral te Brussel nog door de ekonomisch sterke Franse imperialisten worden uitgedeeld...
Zou die dwang van onder de oorlog en wellicht ook erna bij de Brusselaars geen psychose aangekweekt kunnen hebben en zou die b.v. geen mogelijke uitleg zijn voor de aanwezigheid van Vlamingen op de F.D.F.-lijsten?
Persoonlijk zie ik dat niet goed in. Na de oorlog hebben de officiële scholen van de Brusselse gemeenten hun Vlaamse klassen onmiddellijk afgeschaft. Dat is een onwettelijke beslissing geweest, die de toekomst van vele Vlaamse kinderen heeft gebroken. De katolieke schoolbesturen hebben het niet of maar geleidelijk gedaan: welnu, die scholen hebben bijna geen protesten gekregen van de ouders. Het zijn de direkties geweest die hebben willen bewijzen dat die
| |
| |
Vlaamse klassen slecht waren. Het zijn de gemeentebesturen die alle schuld dragen en verder is er natuurlijk ook de morele druk van hogerhand geweest.
Trouwens, ik kan bewijzen dat wij onder de oorlog alleen de Belgische wetgeving hebben toegepast en dat we dat korrekt hebben gedaan. Na de oorlog heeft auditeur Callebout een onderzoek ingesteld over mijn geval. Aan alle schepenen en schoolhoofden van het Brusselse en de taalgrens heeft hij acht vragen voorgelegd over mijn persoon: geen enkele klacht is er tegen mij binnengekomen. Dat was zo opvallend dat Callebout aan Clottens en De Smaele heeft gezegd: Ik moet Grammens vrijlaten want er is hem niets te verwijten. Nochtans was de laatste vraag een venijnige vraag: Hebt gij na het onderzoek van Grammens of zijn inspekteurs geen last gehad van de Duitsers? Allen - en het gaat over honderden direkteurs en schepenen - hebben moeten antworoden: Nee, geen last gehad nadien.
U hebt ook geijverd voor het evenwicht van de taallijsten in de ministeries en parastatalen. U bent daar ook vastberaden opgetreden.
Wij hebben het bestaande niet veranderd. Wij konden slechts advies geven maar dat moest wel uitgevoerd worden als er geen rechtsgronden voorhanden waren om het onderzoek tegen te spreken.
Hoe dan ook, in 1943 stond in de fungerende ministeries 48% van de hogere ambtenaars op de Nederlandse taallijsten tegen 35% in 1939.
Wij ondervonden verder dat de eksamens tweede taal, die werden afgenomen door de gemeentebesturen, alleen maar schijneksamens waren. Van een Waal b.v. werd aanvaard dat hij Nederlands kende omdat hij een goed dokter was! Ik heb zo een eksamen bijgewoond, samen met een dokter en een griffier. Wat wij hoorden, was zo ergerlijk dat wij toch vragen zijn gaan stellen. Die man verstond
| |
| |
geen woord Nederlands maar de jury liet hem toch slagen omdat hij zo een flink dokter was! De taalkommissie heeft dan gemotiveerd verzet aangetekend bij goeverneur Houtard, die een Waal was maar Nederlands kende en die heeft de beslissing verbroken.
Na het vierde geval van die aard heb ik aan de sekretarissen-generaal een brief geschreven om hun te vragen daar wat orde in te brengen. Ik schreef: In de wet staat dat het eksamen tweede taal moet worden afgenomen maar er is niet bepaald door wie. Laat ons het doen. En dat is ook gebeurd. Op elk eksamen tweede taal dat nadien door een Franssprekende werd afgelegd om te bewijzen dat hij Nederlands kende, was een Waal aanwezig die het Nederlands goed beheerste en hetzelfde gebeurde in de omgekeerde richting. Wij hebben meer dan 4000 eksamens afgenomen en niet één klacht gehad. Indien we op dezelfde manier hadden kunnen blijven werken, zouden we 70 % Nederlandstalige en 30 % Franstalige ambtenaars met kennis tweede taal gehad hebben in het Brusselse.
Het Vast Wervingssekretariaat heeft nu die taak overgenomen.
Sinds 1963, ja. Maar wij hadden dat al veel vroeger voorgesteld toen Van Ryswyck vast wervingssekretaris was. Hij heeft geantwoord: Met de diensten waarover wij beschikken, kunnen we dat werk niet aan. Dat is de reden geweest waarom de Taalkommissie ter zake werd gemachtigd.
Konden er zich toch geen menselijke gevallen voordoen waar men begrip voor moest opbrengen?
Dat is ook gebeurd. Zo zijn er enkele Vlaamse vrouwen gekomen die zeiden: Mijn man is een Waal en krijgsgevangene. Als mijn zoontje naar de Vlaamse klas moet gaan, kan hij tegen zijn vader niet spreken als die terugkomt.
| |
| |
Wij hebben die gevallen onderzocht en die kinderen in Franse klassen gelaten.
Zo onderzochten we ook het geval van tientallen Waalse ambtenaars die vóór de wet van 1932 in het Vlaamse land waren benoemd. Allen die voldoende Nederlandstalig bleken te zijn, zijn ter plaatse mogen blijven.
U staat er sterk op dat heel uw aktie onder de oorlog in overeenstemming was met de Belgische wetten.
En of! Zeer sterk. Als wij in de taalkommissie het over een interpretatie niet eens waren, dan werd dat gedeelte van de wet niet uitgevoerd omdat men dat later niet tegen ons zou kunnen uitspelen. Daarom heb ik ook zonder enige aarzeling al mijn dokumenten ter beschikking gesteld van dr. De Jonghe, die de taalkommissie ongetwijfeld in ere zal moeten herstellen. Ik bezit het verslag in het Nederlands en het Frans van alle zittingen die er geweest zijn en ook een afschrift van alle brieven die van de taalkommissie zijn uitgegaan.
Toen de bevrijding kwam, kwam u in moeilijkheden.
Twee maanden later toch maar. Ik was rustig op de zetel van de taalkommissie gebleven totdat na een achttal dagen een officier van de Tschoffenkommissie is gekomen en de zegels heeft gelegd. Hij heeft me buitengezet zonder te vragen wie ik was! Ik woonde toen in Oudergem, rechtover Hertoginnedal, en heb dan de tijd doorgebracht met knutselen en in de tuin werken. Ik heb mij niet eens verborgen want ik had de beste relaties met mijn buren.
Onverwachts is er dan een bende opgedoken onder de leiding van een agent van St.-Gillis. Ze hebben het huis omsingeld en wilden mij aanhouden. Ik deed opmerken dat ik parlementslid was en dus onschendbaar. Daar hadden ze niks mee te maken. Ik vroeg dan of ze een aanhoudingsmandaat hadden. Natuurlijk niet. Toen schreeuwde de agent
| |
| |
in het zuiverste Pajots: Meneer, ge hebt mijn zoon in een Vlaamse klas gezet en dat is voor mij genoeg. Na een uur diskussiëren namen ze me mee naar een paardestal in Vorst waar ik twee dagen bleef. Dan brachten ze me weer voor twee dagen over naar de kelder van het gemeentehuis van St.-Gillis en tenslotte naar de gevangenis. Verbaet, die toen minister van Justitie was, liet het uit angst maar gebeuren. Op mijn fiche in de gevangenis, die natuurlijk in het Frans was opgesteld, stond: à mettre seul. Al de anderen waren met velen in een cel maar ik was daar blijkbaar een te gevaarlijke kerel voor. Ik genoot trouwens een speciaal regime, want het heette dat ik voor mijn bescherming was vastgezet.
In april werd ik ineens vrijgelaten en tien dagen later opnieuw aangehouden. Dat dankte ik aan de hetze van de liberaal Van Glabbeke en de kommunist Marteaux, die voor mijn leven vreesden! Dus werd ik opnieuw beschermd en wel met voorkomendheid: ik kreeg een ziekencel waarvan de deur de hele dag mocht openstaan, ik kreeg kranten, ontving bezoek, enz. maar ik zat vast. Van Cauwelaert heeft bij de minister wel geprotesteerd maar zeker niet zo hardnekkig als hij het gedaan heeft voor Ernest Claes. Hij heeft samen met Mgr. Van Waeyenbergh Ernest Claes gered. Ik heb het anders wel bitter ervaren dat zijn proces totaal in het Frans werd gevoerd.
Is er voor u dan een proces geweest?
Op 5 juni 1945, toen ik voor de tweede keer in de gevangenis zat, is een bende van Vorst gekomen om Jan Grauls en mij te ruïneren. Ze zijn eerst bij mij gekomen en hebben mijn hele hebben en houden door de ramen gegooid op een grote hoop, hebben er petroleum over gegoten en dan het geheel in brand gestoken. De rijkswacht is gekomen maar heeft enkel mijn vrouw en zoontje twee uur lang naar dat schouwspel laten kijken. De oud-sekretaris van Koning
| |
| |
Albert, die mijn buur was, is dan buitengekomen om te protesteren en mij te verdedigen maar kreeg als antwoord: Il a fait assez avant la guerre. Op dezelfde manier zijn ze daarna te werk gegaan bij Jan Grauls, wiens vrouw de tuin is ingelopen en zich daar uren onder het struikgewas verborgen heeft gehouden. Ik heb hier op tafel nog een sprekende herinnering aan die dag, een gedeeltelijk verbrand deel van het lektuurrepertorium. U ziet wat ik er op een bordje heb bijgeschreven: ‘Brussels-Waals-franskiljonse kultuur! 5 juni '45’.
Ligt dat daar om de haat wakker te houden?
Nee, de haat is mij vreemd. Als ik vernam dat alles verbrand was, is mijn eerste reaktie wel haat geweest maar ik heb er een stelregel van gemaakt op zulke momenten nooit iets uit te voeren. Ik heb me altijd bezonnen, nagedacht, alles weggewerkt eer ik besloot iets te doen. Ik heb dan wel gezworen: Met mij rekent men nog wel af.
U werd dan toch veroordeeld.
Eerst heb ik een hele tijd gevangen gezeten, ook al werd door velen geprobeerd me in vrijheid te krijgen. Mijn vrouw heeft flink gewerkt, mr. Van Dessel eveneens, ook Van Cauwelaert heeft wat gedaan. Hadden de auditeurs Beyer en Callebout doorgezet, was ik wel vrijgesproken maar er zijn daar wel duistere machten aan het werk geweest. Ik ben dan in handen gevallen van auditeur Marc de Smedt, die nu raadsheer is bij het Hof te Brussel. Hij was de ergste Alva van de anti-Vlaamse repressie zonder justitie.
Er werd u dan toch wat ten laste gelegd.
Kleine dingen. Dat ik de begrafenismis voor Tollenaere had bijgewoond, dat ik op een Vlaams Nationaal Zangfeest was geweest en andere dingen van dat soort waarvoor noch
| |
| |
het auditoraat-generaal, noch het ministerie van Justitie me in 1944-45 hadden willen vervolgen. Het was echter duidelijk dat ik eraan moest: ik had al drie en een half jaar gezeten en ze hebben dan gedacht: we moeten hem veroordelen of hij doet de staat een proces aan. De grootste doorslag gaf het feit dat ik voor de oorlog ongewilde betrekkingen had onderhouden met mensen die in het extremistische kamp stonden of oud-aktivisten waren. Het is waar dat ook die mensen mij zijn komen opzoeken, maar ik kon dan toch niet anders dan ze ontvangen. In elk geval staat dat zo in het vonnis vermeld: daar wordt mij ten laste gelegd dat ik in verbinding stond met dr. Vrijdaghs, verder met kolonel Van Coppenolle, wat alweer waar is want ik had betrekkingen met hem omdat we eksamens tweede taal van de rijkswacht moesten afnemen. Hetzelfde gebeurde met Romsee, Leemans e.a.
Jan Boon, die mij goed kende, was op mijn proces aanwezig. Er bestaat een foto van hem en mij waar wij uit protest de zaal verlaten hebben toen Filip de Pillecyn op 11 juli 1940 de aansluiting vroeg van Vlaanderen met het grote Germaans Rijk. Wij waren de enigen die dat durfden in 1940. Toen ik dan veroordeeld werd tot zes jaar gevangenisstraf, waarvan ik er al vijf had gezeten, heb ik in de gerechtszaal uitgeroepen: Het onrecht is gesanktioneerd. Jan Boon heeft toen luidop gezegd: 't Is maar al te waar. En mr. Borginon-Cantoni, die liever Frans sprak, heeft net luid genoeg gezegd opdat de jury het zou horen: Un arrêt de partisans. Ook mijn advokaten mrs. H. van Leynsele en E. van Cauwelaert waren er down van. Heel de pers heeft die veroordeling trouwens schandalig gevonden, zelfs Het Laatste Nieuws en Le Peuple hebben er protesterend over geschreven en de weerstander Louis de Lentdecker heeft er zeer scherp afkeurend op gereageerd.
Bent u nu in ere hersteld zoals dat heet?
| |
| |
Door de wet van 1962. Wie niet meer dan tien jaar had gekregen, kon rechtsherstel krijgen op eenvoudig verzoek aan de minister. Wel was de voorwaarde dat ge de belofte aflegde dat ge de Belgische wetten zoudt naleven. Stel u dat voor in mijn geval, ik die mijn leven lang niets anders gedaan had dan de wetten van het Belgische volk geëerbiedigd en doen eerbiedigen! Ik heb dat ook onmiddellijk aan de minister geschreven en er aan toegevoegd dat het mijn vaste bedoeling bleef de Belgische wetten verder te eerbiedigen en te doen eerbiedigen. Veertien dagen later kreeg ik het bericht dat alles in orde was. Mijn humoristisch verzoek was blijkbaar ingeslagen.
Er is nog een dispuut over financies tussen u en het parlement, geloof ik.
Inderdaad. Ik heb net als de andere parlementsleden recht op mijn parlementaire vergoeding voor de periode december 1940 - februari 1946, tegen het tarief van toen plus de interesten. Elk jaar schrijf ik naar de voorzitter van de Kamer om hem te verzoeken mij uit te betalen. Ik ben zelfs een keer bij hem geweest en hij heeft mij toen beloofd de zaak grondig te onderzoeken. Louis Kiebooms, die verzetsman is geweest en een edele figuur is, heeft al gedaan wat hij kon om die zaak in orde te brengen, maar hij moest tot de konklusie komen dat ze het niet willen doen. En het parlement kunt ge geen proces aandoen. Ik weiger dan ook belastingen te betalen. Elk jaar schrijf ik op mijn belastingbiljet: Aangezien mijn parlementaire vergoeding nog altijd niet uitbetaald werd, moet ik u verzoeken u te wenden tot het parlement. Ik ben daarvoor een keer op de belastingdienst moeten komen, maar daar hebben ze gauw ingezien dat ik voet bij stuk zou houden en ze hebben de zaak maar zo gelaten. Het is mij niet te doen om het geld maar om de rechtvaardigheid. Ik heb het geld van de André Demedtsprijs ook niet voor mij gehouden maar verdeeld onder
| |
| |
Vlaamse strijdverenigingen. Als er een stevige aktie werd gevoerd om mij de parlementaire vergoeding, waarop ik volgens de Belgische wet recht heb, te doen uitbetalen, zou dat zeker ook gebeuren.
Toen u dan weer vrij was, bent u opnieuw aktief gaan werken voor het Grammensfonds. U hebt voor dat fonds een miljoen opgehaald.
Dat Grammensfonds bestond al sinds 1930 maar was na de oorlog niet erg aktief geweest. Toen ik uit de gevangenis kwam, was ik ziekelijk: ik had last van lendenspit omdat ik in een te vochtige streek had geleefd en te weinig beweging had gehad. Als inkomen had ik toen de huishuur van mijn woning in Ronse en die van mijn huis in Oudergem. Dat was net genoeg om zuinig van te leven, zonder dat ik naar een nieuw beroep zou moeten uitzien. Alleen zou ik af en toe wat moeten bijverdienen met persartikels te schrijven. In die omstandigheden kon ik opnieuw aan de Vlaamse strijd beginnen want toen ik in 1945 vernam dat ze mijn boeken en huisraad hadden verbrand, had ik gezworen dat ik bij de eerste gelegenheid opnieuw voor de Vlaamse zaak zou ijveren. Mijn vrouw heeft dat toen wel niet prettig gevonden en achteraf bezien had ik wellicht toch beter een job gezocht, want we hebben uiterst zuinig moeten leven.
Ik besprak de toestand met de mensen van het vernieuwde Grammensfonds onder de leiding van mr. J.R. de Smedt. Wij hadden geen geld en zonder geld is er niets te doen. Toen zeiden zij mij: Gij met uw reputatie kunt geld ophalen en wij zullen weer borg staan. Ik zou een paar miljoen ophalen maar heb er in 1952 na 10 maanden maar één bij mekaar gekregen en ik zeg erbij: Eén keer maar geen twee keer want het is het meest vernederende werk dat er bestaat, ook al zegt ge en weten ze dat ge uit idealisme handelt. Bij mensen waar ge veel verwachtte, kreegt ge soms
| |
| |
niks, maar ook het omgekeerde is voorgevallen. Daarbij komt dat mijn voortdurende uithuizigheid me verder van mijn gezin vervreemdde nadat ik al zoveel jaren in de gevangenis had doorgebracht. Het is een biezonder moeilijke tijd geweest, want ik wou voor mijn werk geen enkele vergoeding aanvaarden: alleen de kosten werden mij terugbetaald.
Wanneer bent u eigenlijk vrijgekomen?
Begin 1950 en einde 1952 was het geld er. Dan heb ik het strijdblad Daad opgericht dat op 20.000 eksemplaren werd verspreid in Vlaanderen en Nederland. In dat blad hebben wij lang vóór Craeybeckx betoogd dat we Brussel en de taalgrens niet zouden loslaten.
In datzelfde jaar 1952 werd buiten mij om - en wel wat tegen mij in - de Vlaamse Volksbeweging gesticht. Het is een kleinzielig gemaneuvreer geweest, dat mij wel bitter heeft getroffen. De aktie van die nieuwe groep beperkte er zich toe een Vlaams-nationale ideologie te verkondigen en ze gebruikten daarvoor als spreekbuis het al bestaande weekblad Opstanding, dat in de handen zat van Bouchery. Na een paar jaar liep die beweging dood.
Nog in 1953-54 hebben we een jongeren-amnestie-aktie doorgezet, een vernederlandsingsaktie met automikrofoon gevoerd vooral rond Brussel, het initiatief genomen van de anti-Fosty-aktie en van het verzet tegen de publikatie van de talentelling van 1947.
Ik heb dan in 1955 besprekingen gevoerd met Karlo Reniers en we waren het eens dat de Volksbeweging niet mocht verdwijnen. Ik had ondertussen al vroeger de Vlaamse Strijdcentrale opgericht en wij kwamen overeen dat de Strijdcentrale en de Volksbeweging zouden samenwerken en dat ze beiden het weekblad Vrij zouden uitgeven. Tenslotte heb ik dan met enkelen de V.V.B. in 1956 op praktische leest heropgericht. Het geld dat ik zo moeizaam had
| |
| |
opgehaald, zou daarvoor worden gebruikt. Wij hebben de uitbouw nog drie jaar volgehouden en onze laatste centen zijn er aan opgegaan. Toen zijn er weer strubbelingen gekomen: een paar linkse bestuurskandidaten en een paar ambitieuze bestuursleden vonden dat ik in de Volksbeweging te veel te zeggen had en door die aktie ontstonden in de beweging twee kampen. Daar ik geen breuk wilde, ben ik er, moreel gedwongen, uitgetrokken en ik heb toen ook geweigerd nog iets anders op te richten, al waren er verontwaardigde vrienden die me daartoe aanzetten.
Ik heb nu in Kortrijk de voldoening gehad dat drs. Boey, ondervoorzitter van de V.V.B., openlijk verklaarde dat ik een stuk vaderschap van de Vlaamse Volksbeweging mag opeisen. De twee heren, een liberaal en een socialist, die mij toen uit de Vlaamse Volksbeweging wilden, hebben die Volksbeweging natuurlijk al lang in de steek gelaten.
Na die moeilijkheden heb ik me hier op mijn kamer teruggetrokken en heb mij beziggehouden met het nazien van de teksten van mijn voordrachten die in het boek 40 jaar heldhaftige Uilenspiegelkamp moesten verschijnen. Het boek verscheen in 1961.
U bent daarvoor nog aktief geweest want op de Expositie van 1958 hebt u een pekeierenaktie gevoerd tegen de Franstalige paviljoenen.
Dat is namens de V.V.B. gebeurd maar op mijn voorstel.
Dient zo een aktie de reputatie van de Vlamingen in de wereld?
Bekommert een volk dat vecht voor zijn recht zich om wat daarvan in de wereld wordt gezegd? Al de paviljoenen op de Wereldtentoonstelling hadden het verzoek gekregen al de teksten tenminste in de twee landstalen op te stellen. Er waren er zeven, Frankrijk en zes anderen, die het vertikten dat te doen, ook al genoten ze gastvrijheid op Vlaamse
| |
| |
grond. Een volk met enig zelfrespekt duldt dat niet. Daar niemand durfde optreden, heb ik het zelf maar weer gedaan, maar tegen mijn zin. Waarom moest ik het weer zijn? De aktie heeft wel grote weerklank gehad maar spijtig genoeg kwam ze twee maanden te laat: we hadden te veel moeten palaveren met diverse komitees - vooral met het jongeren-komitee van student Wilfried Martens - en dat valt nooit mee. In elk geval heeft de internationale pers erover geschreven en er werd in de wereld nog eens meegedeeld dat in België ook Vlamingen wonen en dat die Vlamingen menen evenveel waard te zijn als een Fransman of een Kongolees. Had ik toen maar over 100 man kunnen beschikken in plaats van 10, dan waren heel het Franse en de zes andere paviljoenen er pekzwart uitgekomen. Het gevolg is geweest dat ik weer enige weken heb vastgezeten en dat in 1959, op een ogenblik dat ik mijn burgerrechten nog niet had weergekregen.
Ook aan de kust hebt u aktie gevoerd tegen de Franstalige reklame. Is die aktie soms niet te uitdagend, te provocerend om resultaten te hebben?
Aan de kust en in de grote warenhuizen te Brusel in 1954. En in 1958. Dat was een initiatief van mij dat via de Vlaamse Volksbeweging werd uitgewerkt in alle handelshuizen van het Brusselse, van de kust en de grote Vlaamse centra. Ik geloof niet dat die aktie provocerend was want ze gebeurde via tweetalige strooibriefjes in het Brusselse en die waren zeer taktvol opgesteld. Ik geloof zelfs dat die een goeie indruk hebben gemaakt.
In 1960-62 bent u dan weer zeer aktief geweest in de strijd voor het behoud van de gemengde taalgrensstreken in Vlaanderen.
Aktief, maar achter de schermen. Dat was een lastige
| |
| |
periode want er waren nog te veel parlementsleden die mij - ten onrechte - vijandig gezind waren.
De Vlamingen hebben toen het pleit verloren.
Van mijn standpunt uit gezien, ja. Er waren twee tendensen. Er waren er die zegden: Laten we alle tweetalige gebieden gelegen in Vlaandern afstaan, dan hebben wij er geen de minste last meer mee. Ik was het daarmee niet eens. Ik was er zelfs voor dat alle gebieden die tweetalig waren bij Vlaanderen zouden blijven of komen, maar met een speciaal statuut waardoor we die streken ten onzen gunste konden bewerken. Maar de anderen redeneerden: Als wij die tweetalige gebieden aan de Walen afstaan, dan mogen wij hopen dat wij aan de Vlaamse gemeenten rondom de Brusselse agglomeratie geen faciliteiten moeten toestaan. Ik heb toen - hierbij gesteund door de Westvlamingen Storme en Malfait - nogal scherp gereageerd tegen Daels, Amter en andere toen vooraanstaande Vlamingen en gezegd: Als ge werkelijk denkt dat ge op die manier de Walen zo goed gaat stemmen dat ge geen faciliteiten moet verlenen in de randgemeenten, dan zijt ge inzake politiek naïeve kloten. Ik heb het zo sterk gezegd en ik heb gelijk gehaald, want reeds in 1963 werden faciliteiten toegestaan aan zes Brusselse randgemeenten. Natuurlijk was ik volgens Verroken en De Coninck de imperialist: ik zal dan wel de enige in Vlaanderen zijn daar waar elke Waalse leider een imperialist is.
Het resultaat is voor u een bittere ontgoocheling geweest.
Inderdaad, maar voor iedereen. Voor zover ik weet, is er nu niemand die de taalgrensregeling van 1962 nog verdedigt. De Walen zijn nu weer aan het stoken en ze zijn kwaad omdat wij 4300 Vlamingen in de Voerstreek willen behouden. Waarom stoken wij niet tegen om 18.500 Vlamingen in het kanton Komen te herwinnen? Ondertussen
| |
| |
hebben wij 85 % Vlamingen verloren in Komen, 75 % in Moeskroen, 95 % in Edingen, 90 % in Montzen, samen zowat 80.000 Vlamingen. Waarom gaan het Rassemblement Wallon en het Front des Francophones samen? Om zoveel mogelijk Vlamingen in het Brusselse te kunnen opslokken. Ik ken Perin, dat is de grootste Waalse imperialist die er bestaat. Onze Vlaamse leidertjes waren naïef en gemakzuchtig genoeg om 80.000 Vlamingen langs de taalgrens op te offeren.
De grondwetsherziening heeft ook wel uw zegen niet?
Als men de kultuurautonomie door het Vlaams Kultuurparlement en dito ministerie goed kan uitwerken dan zit er veel goeds in, ook in verband met de Nederlandse kultuurintegratie. Maar zullen ze het kunnen doen? Hetzelfde geldt voor de agglomeratieraden. Heeft men kunnen voorzien wat er te Brussel op 21 november gebeurd is? Dat Vlamingen een plaats zouden aanvaarden op Fransdolle lijsten? Wie zou er nu voor Brussel nog voorspellingen kunnen doen?
En dan wordt de aktie niet efficiënt gevoerd. Kijk maar eens naar het sekretariaat van het Vlaams Komitee voor Brussel. Daar zat jarenlang een juffrouwke te tikken en daarmee moest dat komitee zijn strijd voeren. Het is nog niet genoeg voor de Voerstreek. Het Komitee heeft nu eindelijk een huis, waar het jaren op een zolder van het Vlaams Huis heeft gezeten.
Er is echter ook een afscheuring gebeurd: het Vlaams Onderwijscentrum van Brussel staat thans los van het Vlaams Komitee voor Brussel. Het Onderwijscentrum krijgt veel steun van gemeentebesturen, Antwerpen heeft daar het voorbeeld gegeven.
In al wat er gebeurt, moet ge echter konstant naar de beweegredenen speuren. Daar de thans Vlaamse Universiteit van Brussel Vlaamse studenten nodig heeft voor later, zijn de linksen terzake plotseling aktief Vlaams geworden. Er
| |
| |
worden zelfs nieuwe Vlaamse rijksscholen opgericht naast bestaande Vlaamse katolieke scholen of sekties: dat is toch duidelijk om uit die Vlaamse scholen leerlingen te ronselen en niet om leerlingen uit Franse klassen over te hevelen. En dan maar kletsen over pluralistische scholen.
Er wordt wel eens gezegd dat die strijd voor taalwetten voorbijgestreefd is, dat dat goed was voor het baardflamingantisme, maar dat de Vlaamse gemeenschap veel belangrijker taken te verrichten heeft.
Als men de taalwetgeving overbodig kan maken, heb ik er niks op tegen dat ze verdwijnt. Maar dan moet men mij bewijzen dat men de middelen heeft om het zonder taalwetgeving te stellen. Blijkbaar was er geen ander haalbaar middel om het eigen karakter van Vlaams-België te behouden en te verstevigen. Al de spekulaties op de goede wil van de Franstalige machthebbers zijn utopie gebleken en voor een revolutionaire aktie waren de Vlamingen blijkbaar nooit te vinden. Men mag in die omstandigheden van Van Cauwelaert e.a. zeggen wat men wil, maar zij hebben met de taalwetgeving heel wat bewerkt. Alleen het feit al dat onze meisjes niet meer in Franse pensionaten terechtkomen, is een groot winstpunt. De taalwetten hebben, ook al werden ze slecht toegepast, resultaat gehad. Hoe vaak heeft men geroepen: Vlaanderen zelfbestuur! Wat is ervan gekomen? Niks! Hoe zou het er trouwens gekomen zijn? Met de wapens? Wij zijn geen revolutionairen. Men heeft mij reeds genoemd: de grootste revolutionair die België ooit heeft voortgebracht. Dat doet me lachen. Ik heb nooit een revolver of dynamiet in mijn handen gehad.
En wat dat baardflamingantisme betreft, weet ik dat sommige jongeren daar met enige minachting tegenover staan. Maar als velen onder hen nu hun boterham kunnen verdienen zonder op hun buik te gaan liggen voor de Franstalige kapitalisten en autoriteiten, die Vlaanderen zolang
| |
| |
klein hebben gehouden, dan is het te danken aan de aktie van zovele Vlaamse idealisten met of zonder baard. Ik meen trouwens te zien dat de baard opnieuw zeer modern is.
U hebt een progressieve zoon, de uitgever van ‘De Nieuwe’. Kunt u het met hem vinden?
Ik kan hem in zijn progressisme niet integraal volgen maar ik heb met genoegen gelezen dat hij in een artikel over de toestanden in het Brusselse geschreven heeft, dat het werkelijk tijd wordt daar krachtdadig op te treden. Hij schrijft trouwens niet alleen in het Nederlands: hij schrijft ook voor het buitenland in het Frans, het Duits, het Engels en het Italiaans.
Hoe ziet u de toekomst van Vlaanderen? Gelooft u dat de Vlamingen de sterkste partij zijn in dit land en het vroeg of laat halen?
Dat heb ik altijd geloofd, maar door wat er nu met de grondwetsherziening gebeurd is, vraag ik me toch af of die teorie nog werkelijkheid kan worden. Voor sommige parlementaire beslissingen hebt ge meer dan de helft van de Vlaamse en meer dan de helft van de Waalse stemmen nodig en in 't geheel twee derde, zowel voor de Kamer als voor de Senaat. Wat gaan ze er nu nog door krijgen voor zaken die een van de beide gemeenschappen aanbelangen? Ik heb me al vaak afgevraagd hoe Frans van Cauwelaert hierop gereageerd zou hebben, hij die altijd zo opliep met onze meerderheid. Die meerderheid hebben ze prijsgegeven of afgegrendeld en de vraag is nu of wij ze nog nuttig zullen kunnen gebruiken.
Welke les is er uit uw leven en aktie te halen?
Dat men door harde strijd veel kan bereiken, maar dat men dan tot het uiterste moet durven gaan en de moed moet hebben veel op het spel te zetten, ook zware offers te
| |
| |
brengen. Natuurlijk rijst de vraag of ge van vele mensen kunt vergen dat ze zulke harde aktie voeren en dat ze zulke offers brengen, maar de toekomst van een volk is waard dat men het doet. Ik ben tevreden dat ik het, zelfs in de moeilijkste omstandigheden, niet heb opgegeven.
Kunt u ook zeggen waarom u het hebt gedaan?
Uit een drang naar rechtvaardigheid. De kleine man in dit land, zijn taal, zijn kultuur, zijn sociale positie hebben evenveel waarde als die van de rijke linkse of rechtse Franstalige machthebbers, als die van de Franstalige kapitalisten. Wij hebben het recht onszelf te zijn en baas te zijn in eigen huis. Ik zal er eventueel tot het bittere uiterste voor leven en strijden.
Uitzending: 13 januari 1972.
|
|