| |
| |
| |
Leo Delwaide
Van Schoonbekestraat 94, Antwerpen
De Van Schoonbekestraat in Antwerpen. Naast de ingang van de parkeergarage van een warenhuis staat een statig herenhuis.
In de ouderwetse hal, die een trappenhuis is, hangt een grote tekening: De haven van Antwerpen in 1610, door Johan-Baptista Vrients.
*
Zeg ik ‘Meneer de schepen’ of ‘Meneer de wethouder’?
Schepen a.u.b. Het is een oud Vlaams en Nederlands woord dat uitstekend de funktie bepaalt: stadsbestuurder, stedelijk overheidspersoon, lid van het kollege dat met het bestuur en destijds ook met de rechtspraak was belast. De rechtspraak is er niet meer bij maar een schepen heeft het zo al druk genoeg. We houden het dus bij schepen. Trouwens, ik kan u verzekeren dat de Nederlanders ons dat woord benijden en velen zouden zich liever schepen horen noemen dan wethouder.
| |
| |
Meneer de schepen, zou het waar zijn dat Antwerpen Limburgs bloed nodig heeft om welvarend te zijn? U bent Limburger, Kamiel Huysmans was Limburger, burgemeester Craeybeckx is Limburger.
Van de tweede graad toch al. Hij is de zoon van een Limburger die in Antwerpen is komen wonen. Er is trouwens niet alleen Limburgs bloed, er is ook Westvlaams. Ik denk aan ere-goeverneur Richard Declercq. Antwerpen heeft te allen tijde mensen uit alle windstreken aangetrokken en is er trouwens ook vaak goed mee gevaren. Wat nu speciaal Limburg betreft, is het niet moeilijk te begrijpen dat er zovelen uit deze provincie naar hier kwamen: Limburg heeft altijd een groot bevolkingsoverschot gehad en dat heeft velen verplicht hun weg buiten de provincie te maken. Maar Antwerpen werd door Limburg gediend. Ik denk hier o.m. aan Kamiel Huysmans, met wie ik tot aan de Tweede Wereldoorlog goed bevriend was. Kamiel was trouwens een vriend van mijn vader: ze hadden samen gestudeerd in Luik. Kamiel vertelde altijd graag dat hij misdienaar was geweest maar ik heb daar nooit en nergens bevestiging van kunnen krijgen.
Zou het mogelijk zijn dat de Limburger de Antwerpenaar aanvult?
Dat is niet onmogelijk. U kent het Vlaamse spreekwoord: met de hoed in de hand komt men door heel het land. De Limburgers hebben aanleg om met de hoed in de hand door het leven te gaan en dat verklaart hun welslagen hier en daar. Ze hebben verder een zekere jovialiteit, die hen sympatie bezorgt buiten de provincie.
Voelt u zich nog altijd Limburger?
Zeker voel ik me dat nog. Ik woon nu al ongeveer 50 jaar in Antwerpen en voel me dus wel echt Antwerpenaar naar
| |
| |
de geest, maar ik heb met Limburg altijd een sterke binding bewaard. Zolang mijn ouders leefden, ben ik er vaak naar teruggegaan en mijn moeder, die 98 werd, is pas twee jaar geleden gestorven. Verder leeft er nog een groot gedeelte van mijn familie, die in de streek daar altijd een rol heeft gespeeld. Mijn zuster b.v. was een van de eerste - indien niet dé eerste - vrouwelijke burgemeester van België, nog benoemd door minister Baels, de vader van prinses Liliane.
U werd geboren op 27 juli 1897 in... ja is het Rekheim, Rekkem of Rekem?
Toen ik geboren werd, was het Reckheim, nu is het Rekem geworden. Rekem is een deels Maaslands, deels Kempens plaatsje aan de Zuid-Willemsvaart en de Maas. Naar Opgrimbie en Lanaken toe is er nog prachtige heide. In het minderbroedersklooster heeft pater Hilarion Thans lang sgeleefd en hij is er trouwens ook gestorven. Van het statig kasteel in Maaslandse renaissance werd een goede honderd jaar geleden eerst een bedelaarsgesticht gemaakt, later een gesticht voor zwakzinnigen. Nu weet u niet alles Rekem maar toch een paar karakteristieken!
Wat deed uw vader daar in Rekem?
Hij was notaris en had een goed kantoor, dat mijn broer en later nog mijn neef heeft overgenomen. We waren thuis met vier kinderen: ik heb nog een tweede zuster die non werd en 30 jaar in India heeft doorgebracht.
Hoeveel kinderen hebt u zelf?
Vijf. Twee jongens en drie meisjes. De oudste zoon is advokaat. Een van mijn dochters is getrouwd met een Nederlander, die docent is aan de Ekonomische Hogeschool in Rotterdam. Ik noem dat: ons Beneluxhuwelijk.
| |
| |
Er wordt verteld dat u een heel verhaal kunt opzetten over uw stamboom.
Dat is alweer overdreven zoals zovele dingen die beginnen met: er wordt verteld! In onze familie bestaat er een Luikse en een Limburgse tak. De Luikse tak bestaat vooral uit magistraten. De naam komt waarschijnlijk ook uit het land van Herve: daar zegt men als men naar de weide gaat: ji vais à la wède. Ik heb eens een stamboom gekregen van de Luikse tak, waarmee wij anders weinig kontakt hebben. Opvallend is dat bij beide takken dezelfde voornamen voorkomen: Leonard b.v. die de voornaam van mijn vader was en de mijne en dan bij de vrouwen Régine. Een laatste biezonderheid: in de 17e eeuw was er in Rekem al een Delwaide die schepen was. Dat zit ons dus wel in het bloed.
Welke invloeden kwamen er via uw moeder in de familie?
Mijn moeder was een Nederlands-Limburgse. Ze was een burgemeestersdochter uit Geulle bij Maastricht. Door haar kwam het dat in onze huiskring Nederlands werd gesproken, wat voor die tijd uitzonderlijk was. Zoals vele van haar generatiegenoten uit Nederlands-Limburg sprak mijn moeder vloeiend Duits en onder de invloed van het nabije Luik ook Frans.
Franse invloed onderging u ook wel in het onderwijs.
Nee, ook daar ben ik een uitzondering. Ik kreeg een volledig Vlaamse opvoeding. Ik deed mijn humaniora in het kollege van het H. Kruis in Maaseik, het eerste Vlaamse kollege in België. Dat ging zo. Mijn vader vroeg me: waar wil je naartoe voor de humaniora? Klassieke kolleges voor mijn streek waren in die tijd St.-Truiden, Hasselt, Tongeren, Visé en Luik. Nu kwam er in ons huis een Vlaams weekblad en dat was Hoger Leven en in dat blad had ik een
| |
| |
advertentie gezien voor het eerste Vlaamse kollege in België. Ik zei tot mijn vader: Maaseik. En zo was dan mijn vader. Hij vond dat goed, ook al had hij zelf zeker een Frans kollege aangeduid als hij de keuze zou hebben gedaan. De kruisheren waren toen een overwegend Nederlandse orde en dat zal er wel toe hebben bijgedragen dat zij het eerst hun kollege hebben vervlaamst.
Wanneer de oorlog uitbreekt, bent u 17 jaar.
En niet klaar met de humaniora. Via Maastricht ben ik uitgeweken naar Nederland, naar Weert in Nederlands-Limburg. Daar heb ik dan in het bisschoppelijk kollege mijn retorika gedaan. In 1915 ben ik dan naar Utrecht gegaan waar ik aan de universiteit Letteren en Wijsbegeerte heb gestudeerd. Een van mijn medestudenten was daar de onlangs overleden prof. Frank Baur.
In en na de Eerste Wereldoorlog hebt u dan geen last gehad?
Nee, maar in en na de tweede heel veel!
Daar zullen we natuurlijk ook over moeten spreken. Maar eerst werken we de studie af. U bent doctor in de rechten.
Mijn kandidaatsdiploma haalde ik in Utrecht. In 1918 ging ik dan verder rechten studeren in Leuven waar ik in 1920 het diploma van doctor in de rechten en licentiaat in het notariaat behaalde.
Waarom studeerde u rechten?
Ik zou niet durven zeggen dat ik voor niets anders goed was! Met al die juristen in de familie was dat een normale oriëntatie, te meer daar het de bedoeling was dat ik vader zou opvolgen.
| |
| |
Maar dat hebt u niet gedaan en u bent ook niet naar Limburg teruggegaan.
Nee, maar daar zit toch geen mysterie achter. Er kon op dat ogenblik geen sprake van zijn dat ik vader zou opvolgen want ik had de minimum-leeftijd niet om notaris te worden. Hoe komt het dan dat ik naar Antwerpen ben gekomen, waarop Limburg toen veel minder georiënteerd was dan op Luik en op Brussel? Met Antwerpen hadden wij zelfs weinig kontakten. Het zal wel mede door mijn Nederlandse opvoeding gekomen zijn dat ik me meer tot Antwerpen aangetrokken heb gevoeld.
Mede door... Was de liefde wellicht ook in het spel?
Nee, mijn vrouw is van Aarschot, maar ik heb ze wel in Antwerpen leren kennen. Maar toch is er toen iets gebeurd dat determinerend is geweest voor mijn loopbaan. Vader had hier in Antwerpen een advokaat met wie hij zakenrelaties onderhield en hij stuurde me naar hem toe met een aanbevelingsbrief. Ik had alleen de naam van de advokaat en niet zijn adres. Ik ging naar het station in de telefoongids kijken onder de naam Jacobs maar er zijn veel Jacobsen in Antwerpen. Bij de eerste Jacobs stond vermeld ‘avocat’, in het Frans, bij de tweede ‘advokaat’, in het Nederlands. Die laatste moest het zeker zijn. Ik neem een taxi, rijd naar dat adres en vind daar een oude man bij de haard zitten. Die zegt mij: Moet u wel bij mij zijn want ik heb geen advokatenkantoor meer? Maar als u naar een goed advokaat zoekt, kan ik u wel aanbevelen bij een vriend van mij, meester Lebon, die een uitgebreid kabinet heeft en hulp kan gebruiken. Als u wil, bel ik hem even op. - Dat is dan gebeurd en zo ben ik bij mr. Hector Lebon terechtgekomen, die juist tot gemeenteraadslid was gekozen en dan ook nog schepen werd. Ik kwam daar goed van pas en het is me daar ook goed meegevallen. Ik werd
| |
| |
onmiddellijk in de praktijk geworpen, kreeg zaken te pleiten en voelde me meer en meer aangetrokken tot de balie die ik niet kende, met het gevolg dat ik me van het notariaat heb afgewend. Mr. Lebon werd hoe langer hoe meer in beslag genomen door zijn aktiviteiten op het stadhuis en toen hij dan nog senator werd, kreeg ik zo een beetje de leiding van zijn kantoor. Ik heb dat lange jaren gedaan en uiteindelijk ben ik in de politiek terechtgekomen. Dat lag voor de hand met een leermeester die in de politiek stond, want onvermijdelijk kwam ik zo in alle mogelijke verenigingen terecht. Ik kwam op de lijst voor de gemeenteraad, werd in 1932 als lid van de gemeenteraad gekozen en een halve maand later als volksvertegenwoordiger. Voor een nieuwbakken Antwerpenaar was dat toch tamelijk vlug.
De politiek trok u aan?
Als student stond ik al in de politiek. Ik heb meer dan eens Joris Helleputte vergezeld om een meeting te gaan houden. Helleputte deed dat zeer konventioneel, in de stijl van die tijd. De slotzin van zijn toespraak was altijd emotief en devoot: ‘En 's avonds voor ik slapen ga, bid ik voor al wat mij dierbaar is en ook voor Peer.’ De volgende keer was dat dan Bree of Maaseik! Ik heb ook aktief deelgenomen aan de verkiezingscampagne om Frans Theelen tot volksvertegenwoordiger te maken, wat toen beschouwd werd als een Vlaamse overwinning.
Hoe verging het u dan in de gemeentepolitiek?
Ik stond op de lijst die werd aangevoerd door Frans van Cauwelaert, die 12 jaar burgemeester van Antwerpen was geweest en de eerste grote stoot aan de havenuitbreiding had gegeven.
Op dezelfde lijst stond ook P.W. Segers, die samen met mij werd verkozen. In 1933 werd Kamiel Huysmans burge- | |
| |
meester met een socialistisch-liberale koalitie en wij kwamen in de oppositie. Segers en ik waren er de voornaamste woordvoerders van.
Maar in 1939 werd n toch schepen van de haven.
Als gevolg van het grote aantal stemmen dat Frenssen behaalde, was het niet meer mogelijk een koalitie van twee partijen te vormen en is er dan een van drie gekomen. In die konstellatie ben ik dan schepen van de haven geworden met Kamiel als burgemeester. Verder waren ook schepen: P.W. Segers, oud-senator Molter, John Wilms, die nu nog schepen is. Aan liberale zijde was er Eric Sassen, een bekend reder en scheepsagent, die onder de oorlog werd vermoord, en Jules Somers van het Liberaal Vlaams Verbond.
Die tijd net voor de oorlog was niet zo gemakkelijk.
Het was de tijd van de grote ekonomische krisis en toch ging het de haven niet slecht. Er was veel transitoverkeer naar Duitsland, dat verband hield met de herbewapening die onder het Hitlerregime in volle gang was.
U bent 35 jaar volksvertegenwoordiger geweest. Wat was uw specialiteit op nationaal vlak?
De havenproblematiek onvermijdelijk, daar ze van nationaal belang is. En dan heb ik ook altijd veel belangstelling gehad voor de internationale politiek. Ik ben gedurende vele jaren lid geweest van de kommissie voor Buitenlandse Zaken.
*
In de kamer, die men hier in huis het salon noemt, staan vele gezellige fauteuils.
De oude familieklok houdt er de tijd bij, samen met de empireklok die van de schoonouders komt.
| |
| |
Tegen de wanden hangen portretten: de gastheer door Isidoor Opsomer, de gastvrouw door Lode de Meyer, de oudste zoon door Vanderloo en de jongste door dezelfde schilder.
Maar het merkwaardigste stuk is een schilderij van Jacob Jordaens, die van 1593 tot 1678 leefde. Het stelt een allegorie voor die in het Frans wordt toegelicht:
‘Le jeu, la femme, le vin friand
Font l' homme pauvre en riant.’
Deze wijsheid wordt dan nog duidelijker gemaakt door de vrouw boven links die met dubbel krijt schrijft.
*
Komt dan de oorlog en ik vermoed dat die periode voor u wel de markantste van uw leven is geweest. We kunnen er niet aan denken deze periode systematisch te behandelen, maar wellicht is het te doen met de markantste feiten te vermelden. U hebt in 1940 ‘de patriot willen uithangen’ door in Antwerpen te blijven.
Dat is inderdaad zo gezegd geweest, maar er werd mij daarmee te veel eer aangedaan. De waarheid is dat ik ernstig heb geaarzeld om te weten wat me te doen stond en dat ik er ernstig aan gedacht heb weg te gaan. Dat is zó waar dat mijn vrouw, die in verwachting was, wel vertrokken is met het kind dat we al hadden.
Het schepenkollege werd samengeroepen om te beraadslagen over de te volgen gedragslijn. De burgemeester besliste weg te gaan en ook nog een paar kollega's-schepenen. Wanneer men in de stad vernam dat het schepenkollege gedeeltelijk Antwerpen zou verlaten, zijn vrienden bij mij komen aandringen hier te blijven. Feitelijk was het de plicht van de gemeentelijke overheid ter plaatse te blijven, wij hadden een mobilizatieboekje dat dat voorschreef. Ik heb me dan laten overhalen te blijven. Door
| |
| |
een kollegiale beslissing werd mij het waarnemend burgemeesterschap opgedragen.
Drie dagen later werd de stad bezet. Ik had mijn intrek op het stadhuis genomen, waar op 18 mei twee tot de tanden gewapende Duitse ‘motocyclisten’ zich kwamen aanmelden. Ik werd gevraagd hen te volgen en ze brachten mij naar het Stapelhuis-Noord, waar een aantal militairen stonden te wachten. Bij hen bevond zich één burger, de heer Van Tichel, burgemeester van Merksem, die de Duitsers tot aan de grens van zijn gemeente had gebracht. Een Duits officier vroeg mij dan of er nog militairen in de stad waren, waarop ik neen kon antwoorden, en of de bevolking vreedzaam was, waarop ik ja antwoordde. Hij maakte mij dan duidelijk dat ik met mijn leven borg stond voor de veiligheid van de Duitse troepen en verzocht mij hen naar het stadhuis te brengen. Toen wij aan de Suikerrui kwamen, werd er uit de richting van de Schelde heftig gevuurd. De officier werd woedend en beweerde dat uit de huizen werd geschoten, wat ik met klem betwistte. Op het stadhuis aangekomen eiste hij dat ik een aantal gijzelaars zou aanduiden onder de meest anti-Duitse vooraanstaanden van de stad, wat ik weigerde te doen. Toen wat later de generaal der artillerie, von Kücheler, verscheen, kwam er aan de diskussie een einde. De generaal eiste van mij een schriftelijke verklaring waarin zou staan dat ik er persoonlijk voor instond dat de inwoners niet op de Duitse troepen zouden schieten. Ik heb hem die gegeven en de Duitsers zagen er dan van af gijzelaars te nemen.
Er is daar ook nog iets gebeurd met de sleutel van de katedraal.
Ja! Een jonge Duitser wilde met alle geweld op de toren van de kerk klimmen om daar de Duitse vlag uit te hangen. Hij vond dat hij iets speciaals moest doen want hij was jarig. Nu was die sleutel niet zo makkelijk te vinden en
| |
| |
wij hebben hem ook niet gevonden, maar de Duitsers zijn natuurlijk wel de kerk binnengeraakt.
U bent vier jaar oorlogsburgemeester geweest.
Van 15 mei 1940 tot eind januari 1944.
Wat zijn uw moeilijkste opdrachten geweest?
Die zijn zeer verschillend geweest. De opdringerigheid van de bezetter is genoegzaam bekend, die dient niet onderstreept te worden. Het was een dagelijks spel van kat en muis om daar op de meest diplomatieke manier aan te ontkomen.
De Duitsers hadden de manie om met hun vriendschap voor ons uit te pakken. Er waren voor de oorlog goede relaties ontstaan tussen Antwerpen en Keulen en de Duitsers wilden die voortzetten. Toen de burgemeester van Keulen hier aankwam, vroeg hij direkt naar Kamiel. Er werd hem geantwoord dat hij weg was. Hij kon dat niet begrijpen en reageerde met deze woorden: ‘Ist der Kerl denn verrückt? Warum hat er nicht auf mich gewartet?’
Wat was het grootste probleem?
Dat wat er elke keer moest opgelost worden. In de eerste plaats dat van de ravitaillering dat van 1941 af zeer scherp naar voren kwam. Er zijn toen in de stad betogingen met de zwarte vlag geweest. Wij hebben dan een speciale dienst opgericht, een bevoorradingsdienst voor de distributie van eetwaren en een dienst om eetwaren te verwerven. Eens dat die beide diensten werkten, ging het vrij behoorlijk, men kon de mensen tenminste het minimum bezorgen.
Verder waren er dan de opeisingen van goederen en woningen en na het uitbreken van de oorlog met Rusland, de opeising van mensen. Dat is natuurlijk het meest pijnlijke geweest.
Er zijn dan de Jodenvervolgingen geweest, die begonnen
| |
| |
met de verplichting de Davidster te dragen en eindigden met massadeportatie. Dat heeft me slapeloze nachten bezorgd. Ik wilde de deportatie in de mate van het mogelijke vermijden en het lot van de mensen verzachten. Ik heb er, God zij dank, een aantal kunnen redden.
U stond ook tegenover de organizaties van wat de nieuwe orde werd genoemd.
Het V.N.V. en ‘De Vlag’. Van ‘De Vlag’ had ik meer last door de betogingen die door deze organizatie werden ingericht, want daarop volgde de bedreiging van tegenbetogingen. De Duitsers eisten maatregelen om de betogers te beschermen. Ik heb gelukkig altijd mogen rekenen op de toegewijde en doeltreffende medewerking van de Antwerpse politie.
Een van de pijnlijkste momenten is zeker geweest het bombardement op Mortsel dat een groot aantal slachtoffers heeft gekost en grote verwoestingen heeft veroorzaakt.
Verder is er dan ook de zorg geweest om de haveninstallaties te onderhouden en tegen opeising te vrijwaren opdat die na de oorlog onmiddellijk zouden kunnen worden gebruikt.
U bent ook de man van Groot-Antwerp en geweest.
Ik ben altijd voorstander geweest van de bestuurlijke eenmaking van de agglomeratie. Ik was het al voor de oorlog en ik ben het nog. Vóór de oorlog hield ik al voordrachten over Groot-Antwerpen o.m. in Borgerhout, waar een grote oppositie bestond tegen dat projekt. Toen ik de dag van de voordracht op het stadhuis kwam, zei mijn kollega Jules Somers: Heb gij een levensverzekering? - Ik zei: Ja! - Dan zou ik ze maar laten verhogen want gij komt er niet levend uit, was zijn antwoord!
Dat is dus een duidelijk standpunt maar ik vond het niet opportuun dergelijke zaken onder de oorlog door de voeren.
| |
| |
Eigenlijk is die realizatie het werk van dr. Delius, die hier kommissaris was. Hij had zo een beetje de mentaliteit van: wat de Belgen niet kunnen, zullen wij doen. Mijn eerste reaktie was: die verandering kan niet gebeuren want daarvoor is een wet nodig en er kan geen wet komen want er is geen parlement. De gemeenteraden van de omliggende gemeenten werden dan geraadpleegd en ten slotte is Groot-Antwerpen tot stand gebracht door een besluit van de sekretaris-generaal, die wetgevende bevoegdheid bezat. De burgemeesters van de drie belangrijkste randgemeenten, nl. Borgerhout, Deurne en Merksem, zijn schepenen van Antwerpen geworden. Er zijn ook een paar schepenen bijgekomen van de nieuwe-ordebewegingen maar de schepenen van de drie nationale partijen hadden een overwegende meerderheid in het kollege.
Wat waren de voordelen?
Een aantal diensten, die over de verschillende gemeenten waren verspreid, kwamen onder één leiding. Dat was zo voor de politie, de brandweer, de diensten van de ravitaillering, de dienst van de opeisingen. Waar de Duitsers vroeger in elke gemeente apart opeisingen gingen doen, moesten ze zich nu wenden tot de stad Antwerpen, waar geschoold personeel met deze dienst was belast en waar ook bepaalde regels golden waarop men zich kon beroepen om willekeur te vermijden. Ik geloof niet dat de Duitsers enig voordeel uit Groot-Antwerpen hebben kunnen halen maar de man die de stoot aan dit projekt heeft gegeven, die kon zich een pluim op de hoed steken. Dat was dr. Delius, die hetzelfde werk al gedaan had voor de Duitse gemeente Wesermünde waar hij Oberbürgermeister was geweest.
In Nederland is trouwens hetzelfde gebeurd. In 1941 zijn er verschillende gemeenten bij Rotterdam gevoegd en ze zijn er na de oorlog bij gebleven. Hier mocht dat niet
| |
| |
omdat de eenmaking tijdens de Duitse bezetting was gebeurd.
De voordelen van Groot-Antwerpen heeft men duidelijk kunnen vaststellen op 5 april 1943 bij het bombardement op Mortsel. Men heeft daar op veel doeltreffender manier kunnen ingrijpen om de vele slachtoffers te helpen en het leed te verzachten. Ik heb ontelbare blijken van erkentelijkheid vanwege de bevolking van Mortsel mogen ontvangen en elk jaar word ik opnieuw uitgenodigd op de plechtigheid ter herdenking van de vele slachtoffers.
U hebt heel wat mensen aan werk geholpen tijdens de oorlog, heb ik gelezen.
Een aantal journalisten en intellektuelen, die door de oorlog werkloos waren geworden, heb ik kunnen plaatsen in de talrijke diensten van het stadsbestuur, o.m. in de zogenaamde bemiddelingsdienst, die opgericht werd om de bevoorrading te vergemakkelijken. Ik zal maar een paar namen noemen: Lode Zielens en dan Firmin Mortier, die een tijdlang aan mijn persoonlijk sekretariaat was verbonden en die voortreffelijk werk heeft gepresteerd. Mijn twee naaste medewerkers zijn in die tijd geweest: Oscar Leemans, die naderhand direkteur-generaal van het havenbedrijf is geworden, en K.C. Peeters, die later stadssekretaris werd. Ik ben aan die twee veel dank verschuldigd.
Zijn de mensen die u geholpen hebt, u daar later dankbaar voor geweest?
Ik zal daar met een algemeen antwoord op reageren. Indien ik het volgehouden heb, dan is het omdat ik me altijd gesteund heb gevoeld door de meerderheid van de bevolking. Ik mag zeggen dat ik aanmoedigingen heb gekregen uit al de lagen van de bevolking.
In januari 1944 hebt u ontslag genomen als burgemeester.
| |
| |
Een venijnige vraag zou zijn, maar ik zal ze niet stellen, al zullen er wel zijn die ze verwachten, dat u tijdig ontslag hebt genomen omdat u de slechte afloop voelde aankomen.
Dat had ik dan toch wel vroeger moeten voelen! De aanleiding was deze: een groep S.S.'ers wenste officieel ontvangen te worden op het stadhuis. Dat was de eerste keer dat dergelijke eis werd gesteld en ik heb dan ook onmiddellijk verklaard dat ik die ontvangst niet wenste te doen. Daar is een zeer scherp incident met de Feldkommandantur op gevolgd en de S.S.'ers hebben mijn inboedel kort en klein geslagen. Daar de Duitsers hun eis handhaafden, heb ik dan mijn ontslag genomen en de leden van het kollege, die tot de nationale partijen behoorden, hebben mij gesteund en zijn mij gevolgd. Timmermans is dan waarnemend burgemeester geworden maar ik voeg er hier onmiddellijk aan toe dat hij zich altijd korrekt heeft gedragen, ook al had hij een afgetekende houding in de politiek. In het kollege deed hij altijd zijn best om de zaken te regelen in het belang van de stad en van de bevolking.
U hebt dan de stad verlaten.
Mijn huis in de Vrijheidstraat was vernield en ik moest ergens anders een onderkomen vinden. Toen heeft een liberale Waal, de heer Martougin, mij zijn buitenhuis in Brasschaat ter beschikking gesteld. Ik heb dan nog bedreigingen gekregen van een organizatie die zich het Veemgericht noemde en die me verantwoordelijk stelde voor al wat aan de Vlaamse nationaal-socialisten zou overkomen. Na enige tijd ben ik dan naar Heide gaan wonen, wat voor gevolg had dat ik met de bevrijding vier weken van Antwerpen werd afgesneden omdat de Duitsers weerstand boden op het Albertkanaal.
Na de bevrijding kwamen er dan moeilijkheden.
| |
| |
Ik heb vanwege de bevolking nooit de geringste vijandelijke manifestatie vastgesteld. Mijn huis bleef ongedeerd, er werden zelfs geen opschriften op aangebracht zoals het zoveel werd gedaan in die tijd. Later zijn dan de vervolgingen begonnen tegen mij maar ook tegen de andere leden van het schepenkollege.
Ik kreeg verbod nog verder mijn taak te vervullen, ik werd geschorst als schepen en als volksvertegenwoordiger was ik het voorwerp van een vraag om mijn parlementaire onschendbaarheid op te heffen. Ik heb me daartegen niet verzet. Het auditoraat heeft dan een langdurige procedure ingezet en mij lang en veel ondervraagd.
Wat werd u ten laste gelegd?
Een wijziging te hebben gebracht aan 's lands instellingen door het tot stand brengen van Groot-Antwerpen.
Werd u ook niet verweten dat u aan de vervolging van de Joden had meegeholpen?
Er zijn er die dat tegen mij hebben willen uitspelen maar op dat stuk hebben de Joodse journalist Louis Davids en andere Israëlieten mij onmiddellijk verdedigd. Twee jaar geleden werd ik trouwens door Israël geïnviteerd om aan dat land een bezoek te brengen.
Welke instanties moesten over uw geval uitspraak doen?
Op bestuurlijk gebied de goeverneur van de provincie, als advokaat gebeurlijk de raad van de orde van de balie en dan het krijgsauditoraat en de kamer van volksvertegenwoordigers.
Wat was het resultaat van dat diverse onderzoek?
De balie heeft zelf geen onderzoek tegen mij ingesteld. De balie heeft me trouwens heel de oorlog door blijken van vertrouwen gegeven. Nadat ik door het auditoraat buiten
| |
| |
vervolging was gesteld, werd ik onmiddellijk door de balie met een grote meerderheid van stemmen tot lid van de raad van de orde gekozen. Wat de kamer van volksvertegenwoordigers betreft: die werd ontbonden vóór mijn zaak onderzocht en geregeld was en zo kon ik niet op de kandidatenlijst verschijnen voor de parlementsverkiezingen van 1946. Voor de gemeenteraadsverkiezingen had ik me wel kandidaat kunnen stellen maar toen werd er een speciaal besluit genomen, waarbij werd bepaald dat zij die vervolgd werden geen kandidaat mochten zijn voor de verkiezingen. Naar het oordeel van velen werd dat besluit speciaal tegen mij getroffen.
Wat hebt u dan gedaan?
Ik heb dan bewust en opzettelijk gevraagd mijn vrouw op de laatste plaats van de kandidatenlijst te plaatsen. Dat was de 43ste plaats. Mijn vrouw kreeg meer dan 40.000 voorkeurstemmen. Ik heb altijd gedacht dat het krijgsauditoraat niet helemaal ongevoelig is gebleven voor die uitslag. Men zegt wel eens: Vox populi, vox Dei. Ik weet niet of het krijgsgerecht gevoelig is voor de stem van God. In elk geval waren drie weken na de verkiezingen de vervolgingen tegen mij ten einde.
Minister Spaak heeft ooit in de Kamer gezegd dat u de enige man was in de Kramer die hem weigerde te groeten en de hand te drukken. Waarom nam u die houding aan?
Ik ben in 1949 opnieuw in de Kamer gekomen en er waren toen nog een aantal mensen die mij als inciviek beschouwden en mij niet groetten. Ik was bezorgd om niet het affront op te lopen een tegengroet te zien weigeren. Daarbij was er de kloof ontstaan tussen zekere mensen van Londen en zij die hier verantwoordelijkheden hadden gedragen. Zo ben ik Spaak een tijdlang voorbijgelopen. We stonden ijzig tegenover elkaar en in een rede tijdens het debat over de
| |
| |
koningskwestie heeft hij daarop gezinspeeld. Ik had het daarom niet meer in het biezonder op hem gemunt. Hij heeft nooit iets tegen mij ondernomen. Integendeel: ik hoorde dat hij zich met waardering uitliet over wat ik tijdens de oorlog had gedaan. Om dat alles te verklaren, moet men er aan denken hoe de sfeer was in 1949. Sedertdien heb ik met Spaak uitstekende betrekkingen. Ik heb hem altijd in zijn buitenlandse politiek gesteund, zowel in de kommissie voor Buitenlandse Zaken als in de openbare vergadering van de Kamer.
U hebt in 1946 een boekje laten verschijnen: ‘Vier jaar burgemeester’, waarin u nauwgezet verslag uitbrengt over wat u tijdens de oorlog hebt gedaan. Werd die versie ooit aangevallen?
Nooit en door niemand. Ik heb nooit een antwoord of een rechtzetting op mijn versie van de gebeurtenissen ontvangen, ook niet vanwege de vele mensen die in mijn boekje worden geciteerd. Kan. Floris Prims, die stadsarchivaris was te Antwerpen, heeft na de oorlog een werk uitgegeven Antwerpse oorlogsherinneringen. Hierin worden de in mijn boekje vermelde feiten bevestigd en met vele data aangevuld.
Meneer de schepen, we gaan mekaar geen Mietje noemen. Kunt u verklaren waarom men u zo hardnekkig terzijde hield daar waar eminente en onverdachte Belgische prominenten - ik denk b.v. aan de voorzitter van de Senaat, de heer Struye - zich lovend over uw aktiviteit tijdens de oorlog hebben uitgelaten?
Politieke tegenstellingen en vooral plaatselijke politieke tegenstellingen hebben daarin een belangrijke rol gespeeld. De verkiezingen van 1946 hebben dat nog toegespitst. U weet hoe het gaat in de politiek: er was een scherpe tegenstelling tussen hen die weg geweest waren en zij die hier
| |
| |
bleven. Zij die terugkwamen, verdedigden zich op hun manier.
Ik geloof dat ik hier de naam Kamiel Huysmans moet uitspreken.
Ik wil daarover nu niet meer spreken. De doden hebben recht op rust. Alleen wil ik toch nog dit zeggen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heb ik met hem voor het eerst kontakt gehad ten huize van een gemeenschappelijke vriend. Mijn partij had een veto gesteld tegen hem als burgemeester van Antwerpen. Kamiel Huysmans was toen eerste-minister en wenste ook burgemeester te blijven. Hij heeft me dan het volgende gezegd: ‘Ik wil me met u verzoenen. Tracht van uw partij te bekomen dat het veto tegen mij valt. Als ik burgemeester word, dan wordt uw vrouw schepen.’ Ik heb dat voorstel afgewezen omdat ik van gevoelen was dat zo iets niet kon na de heftige strijd die wij hadden gevoerd.
Wat is er gebeurd met de anderen die ook tijdens de oorlog schepen zijn geweest? Ik denk b.v. aan P.W. Segers.
Ik stond veel meer in het daglicht, voor het voetlicht en nog meer in het zoeklicht. Een burgemeester staat normaal méér op het voorplan dan een schepen.
U hebt goede en kwade dagen gekend...
Kwade zeker. Als advokaat had ik geen kliënteel, aangezien ik tot de potentieel vervolgden behoorde. Ik was geen schepen meer en ook geen volksvertegenwoordiger. Ik had geen inkomen meer en een gezin met toen vier kinderen. Dat was vanzelfsprekend niet zo aangenaam.
Hebt u uit deze tegenslag een filozofie over de mens gedistilleerd? Vaak is het zo dat men gevleid wordt als het goed gaat en getrapt als het slecht gaat.
| |
| |
Heb ik nooit gevoeld. De mensen rondom mij, toen het goed ging, waren eerlijke vrienden en die zijn het gebleven, op enkele uitzonderingen na. Wij hebben ons nooit verlaten gevoeld en dat is onze sterkste steun geweest. En dan is de uitslag van de verkiezingen natuurlijk een grote morele voldoening geweest.
Als het allemaal te herdoen was, wat zon u doen?
Hetzelfde. Indien ik weer voor die verantwoordelijkheid zou staan, zou ik het nog doen. Ik kan dat zonder enige aarzeling antwoorden. Ik geloof dat ik in 1940 juist ben geweest... en niet fout.
*
In de eetkamer van dit huis zijn de diverse kasten familie-stukken.
Er hangt hier goed schilderwerk: een Gezicht op Veere door Isidoor Opsomer dat de kunstenaar als huwelijks-cadeau schonk aan de gastheer. Kleine hoeve door Floris Jespers, Gezicht op de Schelde door J. Reniers, een Gezicht op de rede van Antwerpen door René Engelen en een ander op de thans gedempte Zuiderdokken door Schuddeboom, en dan nog het borstbeeld van de heer des huizes door Willy Kreitz.
Boven een kommode met oud koffieservies hangt een schilderij door Pieter Neefs - de schilder leefde in de 17e eeuw - die het interieur van de katedraal van Antwerpen voorstelt.
De zitkamer, die op de eetkamer aansluit, is vol familiale gezelligheid.
Naast de bakstenen schouw bevinden zich boekenrekken waarin vooral kunstboeken werden ondergebracht.
Er is veel tin en koper en elk lepeltje van deze kollektie werd van een reis meegebracht.
In een hoek staat de secretaire van moeder Delwaide, in
| |
| |
een andere hangt een Dorpsgezicht van Peter Goris van Dendermonde boven de foto's van de kinderen.
Op het tafeltje werden recente foto's onder glas geplaatst: de kollektie wordt altijd vernieuwd.
Wie moeë benen heeft, kan ze laten rusten op deze staande Engelse buldog en dan nog kijken naar de televisie.
Dan is er ook nog een wijsheidspreuk die bij de schepen van de haven te maken heeft met de scheepvaart: ‘Le mariage n'est pas un port, c'est une traversée.’
De werkkamer van de gastheer ligt op de eerste verdieping. Het is een oord waar de wet in vele boeken staat vastgelegd.
Op de overloop hangt nog een portret van de gastheer gemaakt door Vanderloo.
*
Sinds 1959 - dat is nu tien jaar - bent u opnieuw schepen van de haven. Wat zijn uw grote problemen?
De havenproblematiek is erg ingewikkeld geworden. Vergeleken met nu was het vóór de oorlog veel eenvoudiger. Toen ik opnieuw schepen werd, was het tienjarenplan tot modernizering van de haven juist begonnen. Het werd in 1967 voltooid door het in werking stellen van de Zandvliet-sluis. Als gevolg van de verwezenlijking van dat tienjarenplan is de bruto oppervlakte van de haven verdubbeld. Ze werd gebracht van 5.000 ha op 10.000 ha. De lengte van de dokken steeg van 45 km tot 95 km. De wateroppervlakte van de dokken vergrootte van 450 ha tot 1300 ha en er werden meer dan 2.000 ha als industrieterrein gereserveerd en bouwrijp gemaakt.
Die uitbreiding van de haven van Antwerpen beantwoordde aan een volstrekte noodwendigheid, daar het verkeer sedert de Tweede Wereldoorlog is verdubbeld en er een trek van de industrie naar de haven is gekomen waaruit ook Antwerpen groot voordeel heeft getrokken.
| |
| |
Buiten de verdubbeling van het verkeer is er dan de specializatie in de goederenbehandeling. In de havenontwikkeling is de industrializatie van de haven het meest kenmerkende feit geworden. Vóór de oorlog was amper 100 ha door de industrieën bezet, nu zijn dat 2.300 ha.
Hier moeten vooral vermeld worden de petroleumraffinage, de chemie, de petrochemie, om de automobielindustrie niet te vergeten, al moet ik zeggen dat die zich al na de Eerste Wereldoorlog in Antwerpen had gevestigd. Het eerste Amerikaanse automobielbedrijf op het vasteland is Ford geweest, dat zich in 1922 in het Antwerps havengebied heeft gevestigd.
Wat zijn de voordelen hiervan voor de mens?
Ten gevolge van deze industrievestigingen zijn er een groot aantal werkgelegenheden bijgekomen. Daarenboven hebben die vestigingen ook nieuw verkeer bijgebracht. Zij hebben in één woord in ruime mate tot de verhoging van de levens-standaard bijgedragen.
Volgt Antwerpen een eigen politiek voor die industrializatie?
Een zeer selektieve industrializatiepolitiek. Wij nemen alleen dié industrieën op die thuishoren in een haven, nijverheid die aan diep water moet liggen en daarbij verkeer meebrengt. De verwerkingsindustrieën, de toepassingsindustrieën die zich evengoed in het binnenland kunnen vestigen, worden in het Antwerps havengebied niet opgenomen. Wij doen het binnenland dus geen konkurrentie aan, het tegenovergestelde is zelfs waar. De industrieën die in het binnenland gevestigd zijn, hebben de haven als afzetgebied. In Mechelen b.v. bestaat er een lak- en verfindustrie: een belangrijke afnemer voor deze nijverheid is de automobielindustrie, die in het Antwerps havengebied gevestigd is. Andere industrieën in het arrondissement Mechelen leveren
| |
| |
toebehoren voor de petroleumraffinaderijen en de petro-chemische bedrijven in Antwerpen.
Een ander voorbeeld. Een in de Kempen gevestigde petro-chemische industrie fabriceert plastic produkten met de in Antwerpen geproduceerde grondstoffen.
Indien Antwerpen die basisindustrieën, die aan de haven gebonden zijn, niet had opgenomen of verkregen, dan hadden die takken van nijverheid zich negen keer op tien in een buitenlandse haven gevestigd.
Er zijn voorbeelden van industrieën die zich hier hebben willen vestigen en die, omdat het om de een of andere reden hier niet ging, in een buitenlandse haven terechtgekomen zijn. De voorbeelden zijn bekend: Hoechst is naar Vlissingen-Oost gegaan. Down Chemical naar Terneuzen, Péchiney eveneens naar Vlissingen. Ik denk ook aan de Shell, die zich aan de Moerdijk gevestigd heeft.
Het schepenkollege volgt een eigen politiek, wat de toerusting van de haven betreft en ik geloof niet dat iedereen daarmee gediend is.
Men kan u niets verborgen houden. De toerusting van de Antwerpse haven is fel verbeterd en de privé-sektor heeft daartoe veel bijgedragen. Het schepenkollege huldigt deze stelregel: al wat gespecializeerd is, is beter in handen van de privé-sektor, al wat van algemeen gebruik is, moet voor rekening van de stad zijn.
De vakbonden zijn daar niet zo entoesiast over.
Nee, dat is een knelpunt. Het is het probleem van de zogenaamde privatizering. Volgens de vakbonden laten wij te veel over aan de privé-sektor. Er was een tijd dat de stad het monopolium had van de havenuitrusting maar toen bestond die hoofdzakelijk uit kranen en een aantal graan-elevators. Sedertdien zijn gespecializeerde inrichtingen en tuigen nodig gebleken en dat soort uitrusting overschrijdt
| |
| |
de middelen en ook de bevoegdheid van de stad. In geen enkele nabuurhaven doet het openbaar bestuur investeringen in die uitrusting, overal wordt die outillage overgelaten aan de privé-sektor, die beter geplaatst is om te weten wélke tuigen moeten worden aangeschaft, hoe ze moeten worden bediend en behandeld en hoever men met de investeringen daarvoor mag gaan.
Kunt u daar een duidelijk voorbeeld van geven?
Een uitstekend voorbeeld is het containerverkeer. De nieuwste vorm van vervoer en behandeling van stukgoed is het vervoer per laadkisten of containers. Dat neemt een grote uitbreiding maar vergt ook een spoedige behandeling van de goederen bij het lossen en het laden. Daarvoor zijn er containerkranen en containerlaadbruggen nodig, die zeer duur zijn. Het is niet de taak van de stad zich die dure tuigen aan te schaffen. Dat is de taak van de goederen-behandelaars zelf, die beter dan het openbaar bestuur weten welke en hoeveel tuigen er nodig zijn. Indien zij in gebreke zouden blijven, dan zou de stad optreden.
De vakbonden moeten toch ook hun pertinente redenen hebben.
Die zijn van een heel andere aard. De vakbondssekretarissen willen zoveel mogelijk leden in hun organizatie hebben. Dat is menselijk...
Wat zijn nu de grootste problemen voor de haven van Antwerpen?
Er zijn twee dringende en acute problemen. Ten eerste: de bevaarbaarheid van de Schelde. Ten tweede: de ruimtenood.
Laten we beginnen met het eerste.
Sedert tien jaar is de bevaarbaarheid van de Schelde aanzienlijk verbeterd. Tien jaar geleden was de maximum- | |
| |
diepgang 36 voet, wat korrespondeert met 35.000 ton. Door geïntensiveerde baggerwerken en door zekere normalize-ringswerken werd de diepgang gebracht op 41 en 42 voet, wat korrespondeert met een tonnemaat van 60 tot 70.000 ton.
Wij maken ons geen illuzies en wij weten dat de mammoettankers, die nu in de vaart worden gebracht voor het vervoer van ruwe petroleum, nooit tot Antwerpen zullen kunnen komen zoals zij dat ook niet zullen kunnen tot Londen of Hamburg, die eveneens landinwaarts gelegen havens zijn. Wij streven er echter naar de bevaarbaarheid van de rivier te verbeteren tot 45 voet diepte, wat korrespondeert met 80-85.000 ton. Wij streven daarnaar ten einde het verkeer van droge massagoederen in Antwerpen te vrijwaren en wanneer ik spreek van droge massagoederen, dan denk ik in de eerste plaats aan ertsen waarvan wij een belangrijk verkeer hebben, dat vooral bestemd is voor de Belgische staalnijverheid. Deze nijverheid heeft er vanzelfsprekend ook belang bij die grondstoffen zo goedkoop mogelijk te kunnen ontvangen. Het verschil in vrachtprijs voor het vervoer van ertsen met een ertsschip van 60.000 ton of een van 80.000 ton bedraagt tien frank per ton.
Wat het containervervoer betreft, zal de Schelde eveneens spoedig moeten verbeterd worden ten einde de container-schepen zo vlug mogelijk Antwerpen te laten bereiken. Op dit ogenblik is een plan in studie van de direkteur-generaal van de waterwegen, ir. Verschaeve, dat tot doel heeft het grote knelpunt in de rivier - de bocht van Bath op Nederlands gebied - te omzeilen. Het is de bedoeling een zuidelijke vaargeul te maken doorheen het Verdronken Land van Saaftinge.
Blijft dan het tweede grote probleem: de ruimtenood.
Wij zijn een beetje verrast geweest door de omvang en het ritme van de industrializatie. Men dacht met 2.000 ha voor
| |
| |
onafzienbare tijd genoeg te hebben maar dat is niet waar gebleken. Sinds de voltooiing van het tienjarenplan zijn de industrieterreinen in het Antwerps havengebied volgeboekt zodat de haven nieuwe uitbreidingen nodig heeft. Door dat gebrek aan ruimte hebben we al industrieën verbeurd. De enige plaats voor uitbreiding is de linkeroever van de Schelde waar een aanzienlijke ruimte voorhanden is. Indien daarvan 3.500 ha konden aangewend worden om de industrializatie van het havengebied voort te zetten, dan zouden wij van een kwellend probleem verlost zijn. Het is inderdaad niet prettig aan investeerders te moeten zeggen: wellicht kunt u komen maar we weten nog niet wanneer.
Wat zou daar dan komen op de linkeroever?
De industrieën die daar moeten komen, zouden weer van het soort zijn dat aan diep water moet liggen. We zouden daar dus dezelfde politiek voeren als op de rechteroever. Daarvoor zijn er dokken nodig, die door een sluis met de Westerschelde moeten worden verbonden. Dat alles maakt deel uit van het zogenaamde Baalhoek-projekt van minister De Saeger.
Wat houdt dat projekt in? De bouw van een nieuwe zeesluis op het grondgebied of ter hoogte van de Zeeuws-Vlaamse gemeente Baalhoek. Deze zeesluis wordt dan verbonden door een kanaal met de dokken die tot de ontsluiting van de linkeroever moeten worden gegraven en die voor de industrializatie van dat gebied nodig zijn.
Voor die uitvoering moeten de gronden die in handen zijn van partikulieren, gekocht of onteigend en daarna bouwrijp gemaakt worden en dan is er een plan van aanleg nodig.
Wat houdt dit projekt tegen?
Dat gebied ligt in een andere provincie en behoort toe aan andere gemeenten, o.m. Kallo en Doel, die samen 3.700
| |
| |
inwoners tellen, dat is minder dan bij de eerste volkstelling van 1831. De vraag is dan: door wie zou dat nieuwe havengebied moeten worden beheerd? Naar mijn oordeel moet dat gedaan worden door de stad Antwerpen, die ook het beheer heeft op de rechteroever. Het zou niet redelijk en ook niet ekonomisch te verantwoorden zijn dat de haveninrichtingen op de linkeroever een ander beheer zouden krijgen dan deze op de rechteroever. Nu gaat iedereen wel akkoord met die eenheid van beheer maar niet met de manier waarop ze moet worden verwezenlijkt. In Antwerpen meent men dat de gemakkelijkste oplossing zou zijn het betrokken gebied bij de stad Antwerpen aan te hechten maar als wij dat laten horen, dan krijgen wij onmiddellijk het verwijt dat we aan imperialisme en kolonialisme doen, wat ons volkomen vreemd is. Indien die imperialistische neigingen werkelijk zouden bestaan, dan zou een aanhechting van 3.500 ha met 3.500 inwoners ze toch niet kunnen bevredigen.
Nu moet ik vaststellen dat de aanhechting bij Antwerpen op scherp verzet stuit in Oost-Vlaanderen, bij de autoriteiten van deze provincie, de goeverneur, de Bestendige Deputatie en andere gezagdragers. Wij moeten daar rekening mee houden, maar wij konstateren anderzijds dat totnutoe nog geen andere formule naar voren werd gebracht. Wij wachten erop en wij zullen ze onderzoeken met het verlangen de verschillende standpunten te verzoenen, maar vooropgesteld moet toch altijd worden dat de eenheid van beheer van de haveninrichtingen moet gewaarborgd zijn.
Welke voordelen zou de linkeroever uit dit projekt halen?
De spoedige ontsluiting van de linkeroever beantwoordt aan een algemeen Belgisch belang. De Belgische ekonomie heeft er inderdaad alle voordeel bij dat de grote, aan diep water gelegen bedrijven in België blijven en niet naar het buitenland gaan - wat op dit ogenblik gebeurt. De tweede
| |
| |
grote belanghebbende is het Land van Waas zelf, waar de industrializatie weinig of geen vooruitgang maakt. De lonen liggen er 20 % lager dan in Antwerpen en er komen uit die streek nu per dag meer dan 12.000 pendelaars naar Antwerpen.
Dat de haven van Antwerpen haar ekonomisch en industrieel groeiproces niet graag afgeremd ziet, behoeft geen betoog maar ik denk dat de twee andere aspekten nog belangrijker zijn.
Doel en Kallo zouden dan ook moeten verdwijnen?
Nee. Iedereen gaat akkoord om de dorpskernen te laten bestaan zoals de dorpskernen van Berendrecht en Zandvliet zijn blijven bestaan. Alleen Lillo is voor het grootste deel verdwenen. Er is nu een Intercommunale van het Waasland gesticht. Dit organisme zou kunnen worden ingeschakeld met het oog op de behartiging van de belangen van de bevolking die bij de uitbreiding is betrokken.
Zouden de inwoners ermee gediend zijn?
Ze zouden niet te klagen hebben. Als ik naga wat er gebeurd is met de inwoners van Berendrecht en Zandvliet sedert die bij Antwerpen aangehecht zijn, is dat m.i. duidelijk. Ook de inwoners van Doel en Kallo zouden naar mijn oordeel geen grote risico's lopen in hun belangen geschaad te worden als ze Sinjoren zouden worden.
Er is natuurlijk de psychologische faktor. Wij zijn van nature provincialisten en wat dorps aangelegd. Maar als ik vaststel hoe makkelijk de grenzen van provincies in 1963 om politieke redenen werden gewijzigd - Landen, Komen, de Voer - dan zie ik niet in waarom dat ook niet om dwingende ekonomische redenen zou kunnen gebeuren.
Antwerpen heeft nog andere zorgen en baart anderen ook
| |
| |
zorgen. Er zijn de havens van Gent en Zeebrugge. Gunt u die havens iets?
Wij wensen ze alle heil. Destijds heb ik met overtuiging het projekt gesteund voor de volstrekt onontbeerlijke verbeteringen ten behoeve van de haven van Gent: de nieuwe zeesluis te Terneuzen en de verbreding en verdieping van het kanaal Terneuzen-Gent. Wat Zeebrugge betreft, stel ik met genoegen vast dat het verkeer in 1968 in de haven belangrijk gestegen is. Ik geloof dat die stijging ons niet geschaad heeft want ook Antwerpen heeft in 1968 een aanzienlijke verhoging gekend van tonnemaat en scheeps-verkeer en een stijging met 10 miljoen ton in het goederen-verkeer dat, voor 1968, meer dan 72 miljoen ton bedraagt. Hiermee is Antwerpen de derde belangrijkste haven in de wereld en de tweede in Europa. Rotterdam blijft nummer één op het wereldplan, New York nummer twee. Meer dan 90 % van het maritiem verkeer van en naar België loopt over Antwerpen. Zeebrugge heeft volgens mij heel wat kansen op bepaalde trafieken: het containervervoer met Engeland en met Skandinavië b.v., in één woord het korte-afstandsverkeer.
Wat denkt u van de plannen van Zeebrugge om een zeestad te maken?
Alvorens op die vraag te antwoorden, wens ik de uitslagen af te wachten van het onderzoek dat gedaan wordt door de speciale kommissie, die met dat doel werd opgericht en onder de leiding staat van ir. Verschaeve.
Wat ik niet kan begrijpen, is dat de promotie van de Zeebrugse projekten gepaard gaat met een anti-Antwerpse campagne, die momenteel in West-Vlaanderen en ook in andere gedeelten van het land gevoerd wordt. Wanneer ik hier strooibriefjes in de bus krijg met aan de ene kant een tekst over Zeebrugge ‘nationale diepzeehaven voor
| |
| |
schepen van 200.000 tot 500.000 ton’ en met op de andere zijde een zinkend schip waarop de naam Antwerpen staat geschreven, dan vraag ik mij af waarop dergelijke hetze gebaseerd is.
Ik geloof dat een aantal van de Zeebrugse projekten technisch wel uitvoerbaar is, - wat is trouwens technisch nog onmogelijk!
Maar de vraag is of ze ekonomisch en financieel verantwoord zijn en daarover zal de kommissie zich dienen uit te spreken.
Er is ook de kwestie van de oliepijp...
Wat de petroleumaanvoer betreft, heb ik altijd gezegd: indien de ruwe petroleum naar Antwerpen kan komen via Zeebrugge tegen dezelfde voorwaarden als per pijpleiding via Rotterdam, dan gaat mijn voorkeur naar Zeebrugge.
De beslissing over de pijpleiding is genomen nadat twee experts, een oud-minister van Financiën, de heer de Voghel, en een oud-minister van Ekonomische Zaken, prof. De Groodt, de verschillende mogelijkheden hadden onderzocht en, in de gegeven omstandigheden, de pijpleiding de meest verantwoorde oplossing hadden bevonden. De toelating werd overigens gebonden aan een duurtijd van tien jaar.
Dan over naar andere moeilijkheden of liever naar een geschil dat een oplossing kreeg. Op 13 mei 1963 werd het verdrag over de Schelde-Rijnverbinding ondertekend. Waarom was dat zo belangrijk?
Sedert 1963 is het belangrijk verkeer van Antwerpen met de Rijn verdubbeld. Dat bedroeg 12 miljoen ton in 1968 en daardoor is Antwerpen de tweede belangrijkste Rijn-zeehaven geworden. Rotterdam is de eerste. Voor Antwerpen is de verdubbeling van het Rijnverkeer een verheugend resultaat daar het nog altijd af te rekenen heeft met een lange en moeilijke verbinding met de Rijn, door de
| |
| |
Westerschelde, waar de Rijnscheepvaart de zeevaart moet kruisen en verder door het kanaal van Zuid-Beveland, dat meer dan 100 jaar oud is. Het is met het oog op die inkonveniënten dat Antwerpen gedurende meer dan een halve eeuw een nieuwe verbinding met de Rijn gevraagd heeft.
Eerst zou die gaan bij middel van een kanaal door vaste erond dat zou uitmonden in de Moerdijk. Nederland heeft van dit projekt niet willen weten. Door onderhandelingen zijn we dan gekomen tot een oplossing die thans in uitvoering is op Nederlands gebied, nl. een vaarweg vertrekkend uit het noordelijk deel van de Antwerpse haveninrichtingen ter hoogte van Zandvliet en dan verder door de Zeeuwse tussenwateren om de Rijn ten zuiden van Dordrecht te bereiken. De afmetingen die deze waterweg zal krijgen, zijn van die aard dat hij geschikt zal zijn voor de grootste duwkonvooien die door de bestaande waterweg niet kunnen varen. Daarenboven zal de nieuwe vaarweg 40 km korter zijn dan de bestaande.
Nu het water ons toch met het Noorden heeft verbonden: in 1967 hebt u gesproken op het stadhuis van Bergen-op-Zoom en u hebt daar nogal harde of duidelijke taal gesproken tot de Nederlanders.
Die vergadering volgde kort op een bijeenkomst van de verantwoordelijken der Nederlandse zeehavens in Middelburg en daar had de heer Thomassen, burgemeester van Rotterdam, scherpe taal tegen Antwerpen gevoerd. Hij had ons het verwijt gemaakt de industrievestiging in ons havengebied te subsidiëren en gesproken van de bikkelharde konkurrentie van Antwerpen.
Ik heb dat rechtgezet in Bergen-op-Zoom waar de heer Thomassen zelf aanwezig was. Nederland heeft België niets te verwijten wat betreft de subsidiëring van industrievestiging. Voor de vestiging van Shell aan de Moerdijk en van
| |
| |
Péchiney in Vlissingen is er inderdaad een aanzienlijke subsidie uitgetrokken. Ik heb de burgemeester van Rotterdam erop gewezen dat zijn verwijt ongegrond was en ik heb hem doen opmerken dat indien de grondprijzen in Antwerpen lager zouden liggen dan in Rotterdam, daarvoor geldige redenen zijn, voortvloeiend uit de buitengewoon gunstige geografische ligging van Rotterdam, vlak bij de zee, aan de monding van de Rijn, met een monopolie-positie in het gebied van de Waterweg. Antwerpen daarentegen ligt 80 km van de zee en 70 km van de Rijn en heeft af te rekenen met andere havens in het Scheldebekken waaronder Gent en Zeebrugge, Terneuzen en Vlissingen. Het prijsverschil is dus volkomen verklaarbaar.
Valt er met de Nederlanders te praten?
Ik ben verschillende jaren lid geweest van de interparlementaire Beneluxraad en ik heb veel met de Nederlanders over havens gesproken op zakelijke doch steeds vriend-schappelijke wijze. Het feit dat we na lange jaren van betwisting en strijd in 1963 een verdrag over een nieuwe Schelde-Rijnverbinding tot stand hebben kunnen brengen, bewijst dat die kontakten vruchtbaar zijn. De Nederlanders zijn taaie onderhandelaars, zij kennen hun zaken uitstekend en zij verdedigen hun belangen hardnekkig.
Rotterdam blijft de grote konkurrent?
Ongetwijfeld. Rotterdam ligt op 100 km van Antwerpen! Maar toch wens ik op te merken, voor hen die denken dat Rotterdam pas de laatste jaren Antwerpen heeft voorbijgestreefd, dat Rotterdam vóór de Eerste Wereldoorlog al tweemaal zoveel goederenverkeer had als Antwerpen. Er is tussen de twee havensteden een harde maar loyale konkurrentie. Ik heb nooit een vorm van oneerlijke konkurrentie kunnen vaststellen. De betrekkingen tussen de twee steden zijn goed. Wel zou ik wensen dat er in Beneluxverband
| |
| |
een overleg tussen de havens tot stand zou kunnen worden gebracht om bestaande misverstanden uit de weg te ruimen, als b.v. dat over de grondprijzen voor de industrie, doch daar zijn we nog niet geraakt. Ik voeg er aan toe: konkurrentie is onontbeerlijk en het is een voordeel als ze op loyale wijze wordt gevoerd. Konkurrentie is een impuls voor het initiatief.
U gaat vaak naar het buitenland. Wat zijn daar de voordelen van?
Dat schijnt mij wel een insinuatie te zijn want sommigen denken dat wij graag snoepreisjes maken op kosten van de stad. Nochtans zijn deze reizen een noodzaak, allereerst omdat persoonlijke kontakten nuttig en gewoonlijk ook vruchtbaar zijn. Een tweede reden is dat de haven van Antwerpen nog steeds onvoldoende bekend is. Dat vloeit gedeeltelijk voort uit het feit dat onze nationale koopvaardij zo beperkt is. Op de wereldzeeën en in de wereldhavens heeft daarmee de naam Antwerpen niet de bekendheid die Rotterdam, Amsterdam, Hamburg en Londen hebben.
U bent altijd een voorstander geweest van de Europese eenwording. Gelooft u er nog in?
Ik stel met teleurstelling vast dat ze totnutoe niet de vooruitgang heeft gemaakt die ik verhoopte toen ze startte.
Waaraan wijt u dat?
Aan het gemis aan werkelijke Europese zin. De nationale vooroordelen prevaleren op de waarachtige Europese gedachte. En van bepaalde zijde wordt ongetwijfeld de verwezenlijking van de Europese integratie gedwarsboomd.
U bent sterk voor de Britse toetreding tot de E.E.G.
Ja! Ik zou in mijn plicht van havenverantwoordelijke tekort schieten als ik er niet vóór was. Ik acht het belangrijk dat
| |
| |
de Europese gemeenschap zo open en zo ruim mogelijk weze door uitbreiding overzee. Engeland en Scandinavië zijn maritieme mogendheden met belangrijk koopvaardij-verkeer. Een haven als Antwerpen heeft er belang bij dat de Euromarkt ook overzee wordt uitgebreid.
U werd het recht ontzegd nog langer volksvertegenwoordiger te zijn omdat u de leeftijdsgrens had bereikt. Kwam dat niet hard aan?
Ik heb met een zekere weemoed na 35 jaar het parlement verlaten. Ik zou er graag gebleven zijn om de problemen van de haven van Antwerpen en de hele havenproblematiek te helpen oplossen, ook om de samenwerking tussen de Beneluxhavens te helpen bevorderen. Alleen in de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad word ik nu en dan nog als deskundige in havenzaken geraadpleegd.
Ik heb me onderworpen aan de beslissing van mijn partij over leeftijdsgrens en kumulatie. Dat viel mij des te gemakkelijker daar ik met de haven toch mijn handen vol heb. Alleen is mijn werkverdeling nu wat lichter. Roma locuta, causa finita.
En wat na 1970, als uw gemeentelijk mandaat vervalt?
Toen men mij heeft gezegd dat ik geen volksvertegenwoordiger kon blijven, heeft men er bijgevoegd dat er geen leeftijdsgrens is voor het gemeentelijk mandaat. Maar ja, je suivrai mon parti jusque dans ses folies, zei Spaak, maar hij deed het niet!
Was u nooit graag minister geweest?
U wilt de geheimste gepeinzen van mijn hart wel doorpeilen. Het zou niet normaal zijn voor een politicus daar ontkennend op te antwoorden. Toen de oorlog uitbrak, was ik nog vrij jong in de politiek. Na de oorlog heb ik
| |
| |
met alles wat ik had meegemaakt geen enkele illuzie meer gehad.
Er zijn toch andere gevallen geweest. Custers b.v.
Ik ben in mijn partij altijd een zelfstandige geweest. Ik behoorde tot geen enkele standsgroep. Ik behoorde tot de groep van degenen die tot geen enkele groep behoren en dat is niet bevorderlijk voor het bereiken van een ministerieel ambt.
U hebt de reputatie een goed wijnkenner te zijn.
Is een overdreven reputatie. Ik waardeer een goed glas wijn en heb me toegelegd op een zekere selektiviteit net als in de industrie in het Antwerps havengebied!
Welke is de beste wijn die u ooit hebt gedronken?
Dat was een Franse wijn, een koninklijke Moulinet.
Was 1968 een goed wijnjaar?
Ik weet het niet. Ik drink oude wijn. Die van 1929 was uitstekend. Verder kan ik wel de goede jaren opnoemen: 1947, 1949, 1959, 1964.
Bij wie bent u in uw leven het liefst op bezoek geweest?
Bij een nu overleden, heel bekend Antwerps zakenman, die zeer gastvrij, gezellig en geestig was. Ook bij Jef Muls kwam ik graag aan huis.
Wie is de vervelendste man die u ooit ontmoet hebt?
Dat moet u aan mijn vrouw vragen.
Als de eerste-minister u morgen opbelt en zou zeggen: zeg me wat u nodig hebt voor Antwerpen en u krijgt het. Wat zou u dan vragen?
Doe onmiddellijk het nodige voor de ontsluiting van de
| |
| |
linker Scheldeoever. Realizeer zodra mogelijk het Baalhoek-projekt van minister De Saeger. Bespoedig het onderzoek van het plan Verschaeve tot omzeiling van het land van Bath en voer zodra mogelijk de werken uit tot verbetering van de bevaarbaarheid van de Schelde in haar toegangswegen en haar vaargeulen.
Is de mooiste dag in uw leven al voorbij of moet die nog komen?
Die moet nog komen, want u zegt toch dat de eerste-minister me morgen gaat opbellen...
Uitzending: 3 maart 1969.
Brief van Leo Delwaide.
|
|