Ten huize van... 8
(1972)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Leo Magits
| |
[pagina 218]
| |
Meneer Magits, Jan Helm dat bent u. Waarom die schuilnaam?
Wie zal verklaren waarom men een schuilnaam kiest? Zovelen hebben het gedaan, wellicht uit schroom. Maar laat ik er duidelijk aan toevoegen dat ik me niet beschouw als dichter of letterkundige. Ik ben trouwens onbekend. Voor mij is dichten eenvoudig met zichzelf spreken, met het diepste van zichzelf. Ik heb dat gedaan sinds ik dertien-veertien jaar was en in de ene faze van mijn leven al meer dan in de andere.
U hebt toch verzen gepubliceerd.
In 1924 al, ik was toen 25 jaar, een eerste boekje en op kosten van de dichter: Liederen ener lente! In 1930, toen ik in Nederland was, kwam er een tweede onder de aansporende titel Wees bereid en die verzen spreken meer van de strijd om het levenslot. Verleden jaar verscheen er dan een verzamelbundel De goudenregen waarin een keuze uit de vroegere gedichten werd opgenomen naast heel wat onuitgegeven werk. Het eerste gedicht dateert van 1916, het laatste van 1963.
In die bundel staan drie cyclussen: ‘Liederen van verzet’, ‘Wat minneliederen’ en ‘De goudenregen’. ‘De goudenregen’ is ook de titel van de hele bundel. Waarom?
De bomen in het algemeen zijn mijn grote bekoring. Ik vind er iets biezonders in: ze staan geworteld in de aarde en richten het hoofd naar de hemel. Vooral de goudenregen geeft dat goed weer, met die zware trossen, die neerhangen in de lente. In de opdracht, die een onafgewerkt gedicht is, gaat het er al over: ‘Weer is de droom des goudenregens mij ontgaan...’ Er is in die verzen, geloof ik, een konstante: de idee van gebonden te zijn en toch te kunnen dromen, gericht te zijn naar de eeuwigheid. Al in het eerste vers van | |
[pagina 219]
| |
1916, Groene ranken, is die gedachte er en het laatste gedicht over de goudenregen De gouden boom geeft er een syntese van: ‘Er is geen rust die rijper vruchten,
geen waardigheid die rijker deemoed heeft,
Dan die, gehuld in Lenteluchten,
In deze boom naar eeuwig leven streeft.’
Die idee van eeuwigheid heeft me nooit losgelaten en ge vindt ze b.v. ook in het gedicht Berusting, dat ik in 1919 schreef toen de bekende Duitse socialisten Roza Luxemburg en Karl Liebknecht vermoord werden.
‘'t Verleden leeft en woelt in 't went'len van het heden, Dat naar de toekomst groeit in zonnedronken drang; 't Is 't leven zelf, dat gaat met afgemeten schreden, Terwijl ten hemel klinkt een god'lijk schone zang.’
*
De Auwegemvaart is een deel van de Leuvense vaart in Mechelen. Het is een prachtig stuk natuur, waar men nog rustig kan wandelen op Leuvense grond, want de oevers van de vaart behoren toe aan de stad Leuven. Van de vaart naar de Auwegemstraat is een stap.
*
U woont hier prettig, zo kort bij de vaart.
Men heeft daar inderdaad prachtige gezichten. Maar voor mij is die vaart nog meer. Ze verbindt me met mijn jeugd.
U werd hier in Mechelen geboren?
Nee, in Brussel op 4 maart 1899 maar feitelijk beschouw ik me als een Leuvenaar en ik stel er zelfs prijs op dat men mij een Leuvenaar noemt.
Dat lijkt me een driehoeksgeval: Mechelen, Brussel, Leuven.
Dat ik in Brussel geboren ben, kan ik niet helpen. Dat is | |
[pagina 220]
| |
zeer toevallig gebeurd en nog wel in de echte buurt, de Marollen, achter de Kapellekerk. Mijn ouders waren evenwel Leuvenaars en we woonden maar in Brussel omdat mijn vader daar bij de politie was. Mijn moeder is echter aan de gevolgen van mijn geboorte gestorven en zo werd ik, toen ik enkele maanden oud was, naar Leuven overgebracht waar ik door mijn grootmoeder en een oom werd opgevoed.
Er was dan de vaart.
Wel, mijn grootmoeder en mijn oom woonden aan de vaart in Leuven, ongeveer daar waar vroeger de mosselboot wekelijks aanlegde. Ze hadden daar een café. Die wijk was een ideale speelplaats voor kinderen: de vaart zelf, de boten, de vest wat verderop met dat prachtig gezicht op de stad. Enfin, kort en goed, ik ben daar opgegroeid als een vaartkapoen en met die herinnering vind ik het nog altijd prettig naar de vaart te kijken.
Ook al ligt die in Mechelen.
Mijn vrouw is van Mechelen en ge kent de regel: de man volgt de vrouw! Maar ik blijf me Leuvenaar voelen. Ik ben na de oorlog zelfs nog een tijd gemeenteraadslid geweest in Leuven.
U bent van huize uit socialist?
Absoluut. Ik ben het van huize uit. De oom die mij opvoedde, heeft op mijn geestelijke oriëntering een grote invloed gehad. Hij was een van de plaatselijke pioniers van de socialistische beweging en hij maakte in zijn herberg altijd propaganda voor het socialisme. Met de verkiezingen hing heel het café trouwens vol aanplakbiljetten wat dan weer niet belette dat, als de pastoor kwam, hij altijd vriendelijk ontvangen werd, ook al gingen wij niet naar de | |
[pagina 221]
| |
kerk. Wat mij vooral heeft getroffen in mijn oom was zijn idealisme, zijn manier zich te geven aan een zaak die hem lief was. Hij had het geloof in het socialisme en hij verkondigde dat geloof met overtuiging. Van hem heb ik ook geleerd optimist te zijn: hij had een blije levenshouding, die zich o.m. uitte in het zingen van een lied als dat paste, wat ik trouwens ook graag doe. Onze ‘staminee’ - zoals ze toen nog in Leuven zegden - vervulde een echte sociale funktie. Daar kwam veel en veelsoortig volk: vaartwerkers, fabrieksarbeiders, voerlieden de ‘keeressen’ (dat waren de straatveegsters) en de mannen van de ‘moospacht’ (dat waren de lui van de vuilnisophaaldienst). Het was een echte sociale vergaderplaats. Ik maakte daar 's avonds in de gelagzaal - er was maar één kamer beneden - mijn huiswerk onder het enige gaspitje. Mijn oom, die voor zijn tijd tamelijk ontwikkeld was, legde mij uit wat ik niet verstond en het was ontroerend te zien hoe dat ongekunsteld volkje eerbiedig toeluisterde. Het gebeurde trouwens dat mijn oom 't een of ander toelichtte door een tekening te maken op de grond: dat was in die tijd een vloer met rode tegels waarop wit zand werd gestrooid.
Het woord huiswerk, viel en dus denken we aan de studie.
Ja en dat is kurieus. Mijn fröbelonderwijs kreeg ik in de Sint-Maartensstraat bij de zusters Maricolen, de ‘Marollen’ zoals ze in Leuven zeggen. Ik bewaar aan dat schooltje een zeer goeie herinnering want het feit dat ze thuis socialist waren, belette niet dat we goeie relaties hadden met de nonnen. Ik was trouwens de lieveling van de zusters. U weet dat er in die tijd op de prijsuitdeling kronen werden gegeven: ik heb zo eens een groene kroon gekregen met witte bolletjes omdat ik zo goed kon bidden ‘met de ogen terneergeslagen en het hart verheven tot God’! | |
[pagina 222]
| |
In welke richting ging hét daarna?
Dan kwam de gemeenteschool nr. 1 in de Tiensestraat, daar waar in Leuven nu het zwembad is. Daar volgde dan de vierde graad op in de Schrijnwerkersstraat. Die was toen nog helemaal in het Frans: de leraars gaven hun lessen in het Frans en daarna ‘eksplikeerden’ ze het hele geval nog eens in het Leuvens! Toch was het onderwijs er goed: er werden de meest diverse vakken onderwezen en de school beschikte over een voor die tijd moderne apparatuur. De stad Leuven deed toen veel voor dat onderwijs.
Dat was nog allemaal voor de oorlog?
Ja. Na de vierde-graadschool ben ik dan naar het ateneum gegaan maar ik vond de sfeer er zo afschuwelijk, dat ik er maar twee dagen bleef en opnieuw naar de vierde graad ging. In die tijd dan opende de provincie Brabant een normaalschool in Tienen en in de officiële scholen werd daar propaganda voor gemaakt. Dat was in 1914 en ik ben dan naar Tienen gaan studeren, wat toen geen sinecuurtje was. Het was oorlog en we (dat waren zowat tien jongens) moesten naar Tienen met de fiets, dat was elke dag 36 km fietsen door alle weer. Denk daarbij dat de school 's morgens om acht uur begon en tot vijf uur duurde, dan ziet u wel dat we precies geen lui leventje hadden. Er zijn trouwens enkele van mijn kameraden die er aan bezweken zijn. Maar ik heb aan die school een uitstekende indruk bewaard wat de lessen en de studie betreft. We hadden daar b.v. voor zedenleer leraar Pittomvils, die van elke les een gesprek maakte, die ons leerde denken en ons ook leerde onze ideeën openhartig uit te spreken.
In Tienen hebt u dan uw onderwijzer sdiploma behaald.
Ook weer niet. Ik heb de school niet volledig afgelopen, | |
[pagina 223]
| |
ook wel omdat ik te jong was; om onderwijzer te worden, moest ge negentien jaar zijn. Maar er waren nog andere redenen waarom ik van die school ben weggegaan en waarom ik ze door het venster verlaten heb. In die normaal-school was er een Franse en een Nederlandse sektie en voor we ernaar toe gingen, maakte een inspekteur van het stedelijk onderwijs in Leuven een selektie: de goede leerlingen waren voor de Franse afdeling, zij die minder goed werden geacht moesten naar de Vlaamse. Zo ben ik in de Franse sektie terechtgekomen. In Leuven zelf hadden de leerlingen van onze school een studiekring opgericht, die de ‘Stijn Streuvelskring’ heette. Deze kring was aangesloten bij de Bond van leerlingen van het middelbaar en normaal onderwijs, die het blad De Goedendag uitgaf. Ik was sekretaris van de ‘Stijn Streuvelskring’ en maakte dus de verslagen op die in De Goedendag over onze kring verschenen. Onder de oorlog nu kwam het aktivisme op en rees het probleem der vernederlandste Gentse universiteit. In onze kring werd daaraan een diskussie gewijd en ik maakte over de verschillende meningen, zowel voor als tegen, een verslag dat in De Goedendag verscheen. Een van de leden is met dat nummer naar de direkteur in Tienen gegaan, die mij ontbood en me dreigend verzekerde dat hij met dat dokument mijn carrière zou breken. Voor de jonge idealist die ik was, was dat een verschrikkelijke ervaring. Dan was er nog een tweede incident. In Tienen wilde men zomaar, zonder meer, - onder de Duitse bezetting! - de Nederlandse afdeling afschaffen. Er kwam heftige reaktie van de leerlingen en dertig ondertekenden een petitie om er tegen te protesteren. De direkteur schiet in een ‘Franse koleire’ en eist van de ondertekenaars dat ze hun handtekening onmiddellijk intrekken. Twee doen het niet en worden aan de deur gezet. Eén van hen was de latere socialistische senator Henskens. | |
[pagina 224]
| |
Ik zat nu wel in de Franse afdeling maar mijn hart was met de Nederlandse en ik wenste op mijn manier te protesteren. Van de school uit was het verboden om 't even welk kenteken te dragen: geen Belgisch, geen Vlaams of geen Waals. Ik schafte me een lavallière aan, u weet wel, zo een zwarte gestrikte das met lang en breed uitlopende einden. Dat was zo een kenteken van de socialisten in die tijd. Op die strik spelde ik nu een Vlaams leeuwtje en ging zo op de speelplaats paraderen. Onmiddellijk kwam het bevel van de direkteur: wegdoen. Hij heeft dat zo drie keer verboden en toen dacht ik: als hij het weer verbiedt, ga ik weg. Dat is ook gebeurd en tijdens de pauze heb ik dan een venster opengetrokken en heb door dat raam de school verlaten! Ik heb dan in 1917 toch mijn onderwijzersdiploma behaald voor de Centrale eksamenkommissie maar dat werd dan later weer ongeldig verklaard: de diploma's uitgereikt onder het regime van de bestuurlijke scheiding werden niet erkend, ook al werden die uitgereikt door zuiver Belgische instanties.
U stond toen dus al aktief in de politiek. Ook in de socialistische?
Al zeer jong ging ik geregeld naar ‘De Proletaar’, het Leuvense Volkshuis, in de Mechelse straat, en volgde alles wat daar gebeurde. Toen ik veertien was, was ik al bestuurslid van het komitee voor de Arbeidersopvoeding. De voorzitter hiervan was een merkwaardig man, die in mijn leven een belangrijke rol heeft gespeeld. Hij heette Joseph Ursi en had in Leuven een schoenenfabriekje. Hij was katoliek opgevoed en had bij de Jozefieten en aan de universiteit gestudeerd. Hij ging er prat op dat hij van de Jozefieten een getuigschrift had gekregen waarop stond: ‘Il est d'une rare intelligence mais d'un caractère plus rare encore!’ De man was uit overtuiging socialist geworden en had | |
[pagina 225]
| |
met zijn katoliek verleden gebroken. Hij trachtte zijn fabriek op socialistische leest te schoeien, net als Owen dat in Engeland had gedaan. De vrouwen in die tijd kwamen veelal vuil en slordig gekleed naar de fabriek: hij zette ze aan om opgekleed, zelfs met een hoed op, naar het werk te komen. Ook trachtte hij de mannen te winnen voor het anti-alkoholisme. Daar kwam natuurlijk niet veel van terecht en hij werd uitgelachen. Zijn zaken floreerden niet en uiteindelijk ging hij failliet. Hij is dan een soort vervallen romantisch aandoend kasteeltje in de Redingenstraat, in de buurt van het Begijnhof, gaan betrekken en ik ben daar bij hem gaan inwonen. Ursi heeft in die tijd, dus nog vóór 1914, in Leuven de koördinatie tot stand kunnen brengen tussen alle socialistische opvoedingswerken, en gezien in het kader van zijn tijd heeft hij buitengewone resultaten bereikt op het gebied van de volksontwikkeling.
Welke aktiviteit hadden de socialisten onder de oorlog?
Om die te begrijpen, moet u rekening houden met onze mentaliteit. In 1914 was ik al plaatselijk sekretaris van de socialistische Jonge Wacht, een organizatie die uiteraard revolutionair was. Wij waren tegen de oorlog want voor ons was dat een kapitalistische oorlog. We redeneerden in de schema's van het marxisme en ideologisch beleefde ik die oorlog dus niet als een normale patriot maar als socialist. Zo kwamen er thuis in het café Duitsers met wie wij diskussieerden en waaronder wij met voldoening soms sociaal-demokraten ontdekten. Tijdens de oorlog bleven wij geregeld samenkomen, zowel om de Commune van Parijs te herdenken als om het meifeest te vieren. Dat was toen niet zoals onder de Tweede Wereldoorlog. Dat wilde ook niet zeggen dat wij Duitsgezind waren want Ursi b.v. heeft lang in een geheime kamer van zijn romantisch huis een lid van een bekende Belgische familie van wetenschapsmensen verborgen, die | |
[pagina 226]
| |
meewerkte aan de Belgische spionagedienst. Op sommige ogenblikken kwam die al eens uit zijn schuilplaats en dan diskussieerden wij over de Vlaamse Beweging. Later is die verstekeling over de Nederlandse grens gebracht met de medewerking waarschijnlijk van de Spaanse gezant markies de Villalobar, die toen voor zijn filantropische daden Belgische erkentelijkheid heeft verworven. We hebben toen ook nog een kommunistisch experiment geprobeerd. We hadden in Rotselaar een hoevetje gehuurd en leefden daar in gemeenschap. Het heeft maar zeven weken geduurd! De karaktertegenstellingen waren te groot en de gebeurtenissen buiten ons evolueerden zo sterk, dat wij ons niet langer konden afzonderen. Het aktivisme nu groeide en in 1917 gaat de socialist en romanticus Ursi tot het aktivisme over. Hij meende dat het een historisch uur was en dat men mee moest doen. Deze man had niet alleen een groot organizatietalent maar ook de gave om een grote aktivistische stroming te doen loskomen met het gevolg dat ik meeging. Het is dus wel duidelijk dat, als wij het aktivisme zijn ingegaan, deze stap mede bepaald werd door onze socialistische opvatting: ons aktivisme was verbonden met een socialistisch inzicht en men zou het best als een socialistisch aktivisme kunnen bestempelen. Wij kwamen trouwens in het aktivisme terecht toen het er voor het aktivisme hopeloos uit zag.
Hoe stond de leiding van de partij daar tegenover?
Dat was ook zeer complex. U weet dat Kamiel Huysmans in 1917 in Stockholm ging pleiten voor een vredestoenadering onder de oorlogvoerenden. Wij stonden onmiddellijk achter zijn aktie, net zoals in Antwerpen veel jonge vooraanstaande socialisten, die ook in het aktivisme stonden, Huysmans steunden. Er vormde zich dan in de socialistische partij een minderheidsfraktie die het weekblad De Nieuwe | |
[pagina 227]
| |
Tijd uitgaf en opkwam voor vrede door overleg. Aan dit weekblad heb ik meegewerkt. Al deze gebeurtenissen werden druk besproken op de vergaderingen in het huis van Ursi. In diezelfde woning hield een literaire - klub elke week haar vergadering en wie wat geschreven had, mocht het daar voordragen. Daar heeft zich een onbekende dichter laten kennen van buitengewoon talent, wiens persoonlijkheid nog altijd een mysterie is. Voor elke vergadering gaf hij aan een van de leden zijn tekst mee en elke week kregen we nieuwe, vaak eigentijdse gedichten. Zo maakte hij er een over de Russische revolutie die in 1917 uitbrak. Het merkwaardigste gedicht dat hij waarschijnlijk heeft geschreven, heet Franciscus de kerkbouwer, een duidelijke allusie op Franciscus van Assisi. Ik heb dat gedicht van buiten geleerd en heb het vaak voorgedragen o.m. op herdenkingsbijeenkomsten van De Brouckère en Emile Vandervelde, de twee grote overleden socialistische leiders. Het is een gedicht waarin de religieuze inslag is gekoppeld aan een hoge sociale bekommernis.
U kent het helemaal van buiten, geloof ik. Wil u er ons geen idee van geven?
Graag. Van Franciscus de Kerkbouwer
‘Nu ging Franciscus, die de stenen had geschooid,
het oud Dominiaanskapelken, zelf, herbouwen.
De moortel lei gereed - 't Truweel in d'hand -
dacht hij aan 't mierenwerk der reuzendromen...
- Wat was zij klein en dor, de werkelijkheid!...
- Wanneer het kruisbeeld sprak tot hem en wou
“dat hij de tempels van de Heer herstichtte
en kerken bouwde, alom” - en, hij verrukt,
| |
[pagina 228]
| |
op d'almacht had betrouwd van zijn liefde,
dan had hij nooit vermoed hoe ongewillig
het stof zich plooit tot werktuig van 't gedacht, -
- als de mens dan kwam - met vorsend oog,
de mens die oordeelt in de enge kring
van mode en van belang, de mens zo streng
voor hem die handlen durft - fier op zijn lafheid
en op de wijsheid der onthouding. Als hij voelde
de hoon die breekt, de spot die ondermijnt
en d'onverschilligheid die, als een nevel,
zich schuift vóór 't licht en vlam, dan keek hij neer
op 't pijnlijk bar geknoei, op 't hoopje stenen,
dat hij betaald had met zijn burgertrots. -
- Zijn droom was toch zo groots, de werkelijkheid
zo klein, dat hij de kindjes, zelf deed lachen!...
Hij lei de hand op 't voorhoofd... hij weende...
Er klonk een stem dààr, in de puin: een diepe
welluidendheid, een stemme die beveelt
al strelend, stem die geest en wil ontwekt
gelijk de stem eens diep beminden vaders.
Franciscus gaat vóór 't Kristusbeeld dat spreekt
en kinderlijk-eenvoudig knielt hij neder. -
Het klinkt door d'oü Dominiaanskapelle, 't zacht
gebod: “Herbouw Gods huizen, kind... en ga!”
Franciscus' wezen straalt, zijn ziele klimt!
Wat luisterde zijn oor naar droeve spot
van hen wier schemerzielken niet kan stralen?
Van hen die nooit de zalig-zachte druk
des ideaals gevoelen die begeestert?!...
- En weer herrijst de Droom, wijd als de ruimte...
Hij ziet het kristendom dat opstaat uit
die puinen wen het heel de bonte wereld
| |
[pagina 229]
| |
in zonneglans doet zwemmen. - Hoor die stemmen!...
Er waait een melodie door 't mensenkoor!
en 't “zijn” wordt een gebaar van hoop en liefde...
- Ontelbaar als de bie, uit hemelskorven
ontdekt hij God die daalt in zijne kerken
als in zijn bloemen - ziet Hem stijgen, weer,
geladen met de honing der gebeden!...
Hij gaat... En als hij buiten komt in 't groen,
schijnt de Natuur doorprent van zijne dromen:
de bloemen spannen 't steelken naar de Hemel
en al de vleugelstemmen in de bomen
vertellen, blij, aan hem, voor wie zij zingen!...
En nu beklaagt hij, diep die aardse broeders,
die ogen, zieleblind, die oren, zieledoof,
voor wie de Droom niet leeft, en voor wier herte
die naakte Kristus dood hangt aan het kruis;
Zij zien niet dat die stenen zielen zijn
verheven in de locht ter ere Gods!
- Die moortel is geen moortel! 't Is de Liefde
die zielebindend, minne en goedheid giet
die later, sterk als steen, die ziel zal staven!...
en hij - hij is geen mens. Hij is 't geloof,
't geloof dat bergen heft, dat rotsen klieft,
dat rijst, in énen vleugelslag, ten Hemel!...
Franciscus neemt 't truweelken op... en metst...’
*
De eetkamer in dit huis is een deel van een ruime leefkamer, die ook een zitkamer en een werkkamer omvat. Op de schouw tikt een empireklokje de tijd af en daarboven hangt een klein schilderij dat toegeschreven wordt aan Pieter van Ostade. Het heet De kaartspelers maar de gastheer weet niet of het echt is of een kopie. De Leuvense schilder Frans Nackaerts maakte dit schilderij van het oude romantische huis in de Redingenstraat | |
[pagina 230]
| |
waar Ursi woonde en van dezelfde oude hoeve bracht hij de achterkant op dit doek. Van Hessens, eveneens een Leuvens schilder, is deze Oogst en dit gezicht op de Bogaardenstraat in Leuven is een akwarel van de eveneens Leuvense artiest De Wit. Dit landschap in olieverf is van Gijbels, die onze gastheer een van zijn vrijetijdsmannen noemt. Toen Leo Magits afscheid nam van het werk der socialistische kaderscholing werd hem deze ets Jongetje met ballon aangeboden. Verder hangt hier nog de foto van schoonbroer Jef Verbert, die een sociaal werker was en op het buffet staat een foto van mevrouw Spinoy, de moeder van mevrouw Magits.
*
Wat is er dan gebeurd na de oorlog?
Wij hadden de Russische revolutie met spanning gevolgd en toen dan het Duitse leger ineenstortte en de revolutie uitbrak in Duitsland, zijn Ursi en ik mee met de muitende legers naar Duitsland getrokken want wij wilden er aan meedoen. Een van de weinige boeken die ik bij die vlucht heb meegenomen, was een Gezelle-brevier. In Berlijn kregen we kontakt met de socialistische beweging en woonden o.m. een vergadering bij van de ‘Spartacusbond’, de illegale organizatie die was gesticht om de oorlog te bestrijden en onder leiding stond van Roza Luxemburg en Karl Liebknecht. Die geheime vergadering had plaats terwijl er buiten op straat werd geschoten en Liebknecht het woord voerde. Roza Luxemburg heb ik niet meer gezien.
Hoe lang bleef u in Berlijn?
Niet lang. Ondertussen was ik al eens meer in Nederland geweest en vond ik hier, na eerst als ongewenste vreemdeling over de grens te zijn gezet, eindelijk een veilige haven. | |
[pagina 231]
| |
Het werd toen ook nodig dat ik iets deed om mijn brood te verdienen. Ik had in Nederland kontakt gezocht met Nederlandse socialisten en zo vond ik, met de hulp van Antwerpse vrienden, werk bij het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (I.V.V.) dat toen zijn zetel in Amsterdam had. Het was een tijd van heftige strijd, van revoluties en dan ook van de inflatie in Duitsland. Het gevolg daarvan was dat de grote vakbonden van Duitsland niet meer konden betalen, het I.V.V. geen geld meer had en ik als vertaler werd ontslagen. Ik heb dan zowat acht maanden als administrateur gewerkt voor een schoolschip voor de binnenscheepvaart, de Prins Hendrik. Toen de ergste tijd van de inflatie voorbij was, werd ik aangeworven bij de Internationale Transportarbeidersfederatie voor de dienst Dokumentatie. Dat was een interessante betrekking, want ik kreeg daar de bladen van heel de wereld te lezen. Ik leefde verder natuurlijk de socialistische strijd in Nederland heftig mee: ik was lid van de sociaal-demokratische arbeiderspartij, de S.D.A.P., en heb er de leiders van gekend, zowel de Fries Troelstra, die een ruim begrip had voor de Vlaamse noden, als de Zeeuw Wibaut, die schepen van financiën was te Amsterdam en er niet tegen opzag Vlamingen in stadsdienst op te nemen.
Werd er daar in Nederland ook nog aan Vlaamse aktiviteit gedaan?
En of. In Amsterdam werd de Hollands-Vlaamse vereniging ‘Guido Gezelle’ gesticht, waar ik de sekretaris van was. Ik heb altijd een grote verering gehad voor Guido Gezelle, van in 1915 al. Toen was in Leuven de Sint-Gertrudisabdij hersteld en voor de inwijding is Gust Vermeylen komen spreken over Guido Gezelle. Dat was een droom! Ik mag zeggen dat hij mij Gezelle heeft doen waarderen en nu nog | |
[pagina 232]
| |
hoor ik de klanken van sommige gedichten die hij daar voordroeg, b.v. het bekende nachtegalengedicht: ‘Nu piept hij fijn, nu roept hij luid;
en 't zijpzapt hem ter kelen uit,
lijk waterbellen,
die van de daken rellen.’
Daar in Amsterdam heb ik kennisgemaakt met twee merkwaardige Dietse figuren: mr. P.W. de Koninck, auteur van o.m. Staat en Volk, en prof. Burger, oud-rektor van de Amsterdamse universiteit, die beiden achtereenvolgens het voorzitterschap van de Gezelle-vereniging op zich hadden genomen.
Wat deed die vereniging dan?
De Nederlands-Vlaamse kulturele toenadering bevorderen. We gaven een huisorgaantje uit dat Noord en Zuid heette en we nodigden vele Vlamingen uit om te komen spreken. Zo hebben we Pol de Mont gehad, die kwam spreken over het Vlaamse lied en Lieven Duvosel had meegebracht voor de begeleiding. De Mont was zo entoesiast dat hij om één uur 's nachts nog steeds aan 't spreken was, niettegenstaande de wanhopige briefjes die de voorzitter hem liet afgeven! Onze grootste prestatie is toch wel de Gezelle-viering geweest in 1930. We hadden daarvoor een erekomitee samengesteld waarin katolieken, anti-revolutionairen, socialisten en noem maar verder op, broederlijk rondom Gezelle waren verenigd. De viering had plaats in het koncertgebouw in Amsterdam en als sprekers traden op: de vrijzinnige Dirk Coster naast de katolieke Cyriel Verschaeve. Ik ben toen ook bij Henriëtte Roland Holst geweest en die viering is de aanleiding geweest voor haar studie over Guido Gezelle. | |
[pagina 233]
| |
Daar verbleven toen nog andere markante Vlamingen in Nederland.
Ik heb daar o.m. opnieuw René de Clercq ontmoet, die lid was van de vereniging en geregeld de vergaderingen bijwoonde. Ik heb veel omgang gehad met hem de laatste jaren voor zijn dood. Toen hij in 1932 overleed, hebben wij onze eerste schermutseling gehad met de N.S.B., de nationaal-socialistische partij van Mussert. U weet dat René de Clercq begraven ligt in Lage Vuurse en dat Jef Cantré zijn grafmonument gemaakt heeft. Op de dag dat dat gedenkteken werd ingewijd, had de N.S.B. al haar militanten opgetrommeld omdat volgens hen De Clercq één van hun richting was. Toen het doek viel en het Wilhelmus weerklonk, brachten al de N.S.B.'ers de Hitlergroet. Vier mensen hebben dan de groet met de gebalde vuist gebracht en dat waren Ursi, Jet Cantré, prof. Minnaert van Utrecht en ik.
Dus ook in Nederland bleef de Vlaamse aktie de socialistische doorkruisen of omgekeerd?
Ja. Naast de Vlaams-Hollandse vereniging ‘Guido Gezelle’ werd het Algemeen Nederlands Arbeidersverbond gesticht, dat zijn leden had in Nederland en Vlaanderen en dat het maandblad Schakels uitgaf. Ik was redaktioneel verantwoordelijk voor Nederland, Jet Rens, die toen student was, voor Vlaanderen. René de Clercq was lid van dat verbond, dat op socialistische leest geschoeid was. De Clercq was trouwens vroeger in Gent al een tijdje lid geweest van de Werkliedenpartij en hij was er alleen uitgetreden omdat hij het met vader Anseele niet kon vinden. In zijn autobiografische roman Harmen Riels wijdt hij trouwens een passage aan dit lidmaatschap.
Wat was de bedoeling van het maandblad ‘Schakels’?
In de eerste jaargang ging de aandacht vooral naar de | |
[pagina 234]
| |
houding in de Vlaamse strijd. De socialisten moesten positie kiezen in de Vlaamse strijd en er moest duidelijk gezegd worden dat er geen tegenstelling bestond tussen hun socialistische overtuiging en hun Vlaamsgezindheid. Later is de basis van het blad breder geworden: het blijft trouw aan de nationale lijn maar wijdt meer aandacht aan het onderzoek van doctrinaire socialistische problemen. Op dat ogenblik doet zich de invloed van Hendrik de Man gelden.
Wie waren de medewerkers?
Velen, maar laat ik een paar van de belangrijkste noemen. Henk Brugmans, de huidige rektor van het Europa-kollege in Brugge, Achiel Mussche, van wie ik de artikels uit Vooruit mocht overnemen, Garmt Stuiveling, die er gedichten in publiceerde, A. Vranckx uit Leuven, N. Pallar, later afgevaardigde van het vrije Indonesië in de Uno. Er verschenen daar trouwens artikels over alle nationaliteitenvraagstukken, over Catalonië, over Indonesië. Ook b.v. een polemiek over religieus socialisme, gevoerd door L.S.C. Poppe o.a. naar aanleiding van een boek van pater Van Gestel over het religieus socialisme. Heel wat mensen die in Schakels gepresteerd hebben, zijn later invloedrijke figuren geworden in het openbaar leven. Schakels was de stem van een generatie. Het was vrij verward zowel over het nationaliteitenprobleem als over de socialistische vraagstukken omdat het een tijd van zoeken was. Hoe onze houding was ten opzichte van het Vlaamse vraagstuk, heb ik verduidelijkt op de Dietse landdag in Amsterdam in 1929, waar ik gesproken heb over ‘Socialistische jeugdbeweging’ in Vlaanderen. De toespraak verscheen achteraf in Schakels en ik citeer graag het slot van die rede: ‘Ik moge tot besluit hier nog getuigenis afleggen van de trots, die de socialistische jongeren in Vlaanderen be- | |
[pagina 235]
| |
zielt de trots socialist te zijn, het besef in zich te dragen een ruim en sterk inzicht te hebben in de ontvoogdingsstrijd van het Vlaamse volk, deze strijd niet slechts te beleven als een begrensd ideëel nationaal proces, maar hem inschakelen in een algemeen bestel van maatschappelijke en menselijke ontvoogding.’
Er bestaat ook een geschrift van u dat ‘Vlaams Socialisme’ als titel heeft.
Dat werd ook door het Algemeen Nederlands Arbeidersverbond, de uitgever van Schakels, uitgegeven. Daarin wordt gesteld dat de geschiedenis van Vlaanderen nauw samengaat met de groei van de demokratie in Vlaanderen. Denk maar aan de gilden en ambachten in de middeleeuwen. Ook in de 19e eeuw gaat de opkomst van het Vlaams bewustzijn samen met de opgang van de arbeidersbeweging. Verder wordt er in dat boekje ook op gewezen dat men, wanneer men de Nederlandse letterkunde nagaat, ziet hoe het ontstaan van het nationaal besef samengaat met een vernieuwd sociaal besef. Ge kunt b.v. Jakob van Maerlant niet zien zonder te denken aan de opkomst van de kleine man. Denk aan een strofe uit zijn Eerste Martijn als deze: ‘Twee woorden in de wereld zijn,
Dat 's alleene “mijne” ende “dijn”:
Mocht men die verdrijven,
Pais ende vrede bleven fijn,
Het were al vrij, niemand eigijn,
Mannen met de wijven.
Het ware gemeene tarwe ende wijn;
Over zee noch op den Rijn
Zoude men iemand ontlijven.’
Als ge dat hoort dan moogt ge zeggen dat Van Maerlant socialistische en zelfs kommunistische verzen heeft geschreven. Zo was het ook in de negentiende eeuw: de eerste | |
[pagina 236]
| |
socialisten, de pioniers van het socialisme, waren allen vlaamsgezinden. Cesar de Paepe was een vlaamsgezind Oostendenaar, die achteraf naar Brussel kwam. Zetternam was een socialistisch pionier, ook Jakob Cats waar Julien Kuypers over heeft geschreven. De Vlaamse Beweging is geen monopolie van de katolieken want ook veel vrijzinnigen hebben er aktief in gestaan. Denk aan Vuylsteke en zijn Weer iets voor de almanak. Er is ook nog Emiel Moyson, de man van het hekelgedicht, naar wie vele socialistische verenigingen genoemd zijn. Toen in 1859 zeventig stakers de gevangenis in vlogen wegens overtreding van het koalitieverbod, maakte Moyson daar een gedicht op en verkocht het op straat om met het geld de stakers en hun familieleden te steunen. Moyson is trouwens een flamingant die zijn gezondheid en zijn fortuin heeft opgeofferd in de moeilijke jaren van het begin der socialistische beweging. Welnu, het is zeer typisch hoe Moyson de oude middeleeuwse sociale strijd verbindt met de sociale strijd van de 19e eeuw. Het gedicht heet Brood en de laatste strofe luidt: ‘Vrijheid van Breydel, wie dorst u verneed'ren!
Telkens wanneer gij ontvingt eenen stamp
trokken de Gilden, in dichte geleed'ren,
om u te wreken ten heiligen kamp.
Eendracht der zwoegers, herleef bij mijn 'zangen!
Gilden, verrijst! Het perijkel is groot:
Zeventig Klauwaarts zijn weeral gevangen...
Ach! Voor hun' vrouwen en kinders wat brood.’
Die verzen hebben natuurlijk een sterk pamflettair karakter, ge voelt zo dat ze in de opwinding van de strijd werden geschreven.
Dat is in elk geval een goed gestoffeerd pleidooi. Hoe ging het verder met u in Nederland? | |
[pagina 237]
| |
In 1935 verdwijnt Schakels bij gebrek aan middelen en ook omdat de asem er uit was. Alle dingen hebben hun tijd. In Europa waren ondertussen het fascisme en het nationaalsocialisme opgekomen en de belangstelling moest wel naar andere dingen uitgaan. Ik heb toen veel gezworven, vaak zonder een cent, maar als ik voorbij een boekenstalletje kwam, kocht ik toch nog een boek, waarvoor ik vlug bij een vriend terug ging lenen wat ik hem vroeger eens had voorgeschoten. We leefden in die tijd voor ons ideaal en het materiële was bijzaak.
Maar u was ook aktief op internationaal vlak.
Mijn behoren tot het personeel van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen en daarna van de Internationale Transportarbeidersfederatie bracht mij in levendige relatie met toestanden en gebeurtenissen op internationaal vlak. Het was toen een bewogen tijd. De naweeën van de oorlog lieten zich op biezondere wijze voelen, in de eerste plaats door het op de voorgrond komen van het kommunistische Sovjet-Rusland, het aanwezig zijn in Europa van een revolutionair klimaat, de scheuring die zich had voorgedaan in het socialistische kamp tussen kommunisten en sociaal-demokraten, het dreigende nieuwe oorlogsgevaar, opgeroepen o.a. door de strijd tussen ‘witte’ en ‘rode’ legers in Rusland en de bezetting van het Ruhrgebied. De twee bovengenoemde internationale organizaties hebben in deze periode - naast hun syndikale aktie - een belangrijke rol gespeeld ook op politiek gebied. In de anti-oorlogscampagne stonden zij vooraan. Het I.V.V. organizeerde o.a. in 1922 in Den Haag een groot vredeskongres, waarop de verschillende socialistische stromingen nog aanwezig waren, zij het dan dat tenslotte de Russische afgevaardigden hun deelname weigerden aan de geplande antioorlogsaktie. Maar het was vooral in de I.T.F., waaraan | |
[pagina 238]
| |
ik vele jaren verbonden ben geweest, dat de internationale problemen hun weerklank vonden. Hier kon ik - ik kan wel zeggen als vriend - samenwerken met de sekretaris, een merkwaardig man, een man van formaat, waaraan ik een diep-gegrifte herinnering heb bewaard: Edo Fimmen. De scheuring in de socialistische gelederen griefde hem zeer en het behoorde tot zijn gedurige bekommernis de eenheid te herstellen. Hierin is hij niet geslaagd. Ook niet in zijn vredesaktie, zeker niet toen spoedig Mussolini en Hitler in Centraal-Europa het oorlogsgevaar dichterbij brachten. Toen waren het vooral Fimmen en zijn I.T.F. die én in Italië én in Duitsland een net van klandestien verzet organizeerden.
U bent dan niet in Nederland gebleven. Wanneer kwam u terug naar België?
In 1936. Ik werd toen benoemd tot sekretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding, waarvan Hendrik de Man de eerste sekretaris was geweest. Deze Centrale was gesticht in 1911. Eigenlijk is mijn hele leven zowat verbonden geweest met deze Centrale en via haar met het volksontwikkelingswerk. Reeds onmiddellijk na haar oprichting was ik te Leuven bestuurslid van de plaatselijke afdeling. En later, vanuit Nederland, werkte ik mee aan haar maandschrift Ontwikkeling. Misschien zag ik onbewust in haar meer spiritueel gerichte aktiviteit een uitlaat voor mijn rijper wordende en evoluerende socialistische overtuiging, die misschien van nature uit meer op geestelijke en menselijke waarden was gesteld dan op de schelle klanken van ideologische en dogmatische strijd.
Deze Centrale voor Arbeidersopvoeding heeft een verband met de Arbeidershogeschool.
De Arbeidershogeschool werd door de Centrale gesticht | |
[pagina 239]
| |
in 1921 en ze beschouwde deze als een bekroning van haar aktiviteiten. Opgericht in het kader van het op initiatief van de toenmalige minister van Justitie, Emile Vandervelde, genomen besluit in ons land scholen voor maatschappelijk dienstbetoon op te richten, werd de A.H.S. opgevat als centrum van kadervorming voor de zich ontwikkelende socialistische beweging, zoals dit trouwens ook het geval was voor de kristelijke arbeidersbeweging met de parallel door haar opgerichte Sociale School te Heverlee. Op een bepaald moment bleek het nodig te zijn dat de sekretaris van de C.A.O. ook de funktie op zich nam van direkteur der A.H.S. Ik ben dat gebleven tot voor enige maanden.
U hebt bij die drukke manier van leven en al dat werk toch de tijd gevonden te trouwen!
Dat is gebeurd in het oorlogsjaar 1943, op 2 oktober om precies te zijn. Ik ben dan ook naar Mechelen komen wonen.
*
Het centrum van deze zitkamer is een prettige praathoek. Op de schouw staat een sierlijke middeleeuwse vrouwenfiguur, produkt van de Mechelse beeldhouwkunst. De schilderijen zijn een illustratie van het land waar Maas en Schelde vloeien, de Maas te Godinne door Georges Lambillotte, de Schelde in Antwerpen door Gijbels. Verder is er ook nog een Marine door L. Michiels, weer een man van de vrijetijdsbesteding. In een hoek hangt als sieraad de door de gastheer vroeger bespeelde luit en op de televisie staat de foto van Anneke, een nichtje waarvan het echtpaar zeer veel houdt. In de boekenkast verbroederen vele grote geesten: Goethe, Schiller, Dante, Verschaeve, Maurois. Verder de volledige werken | |
[pagina 240]
| |
van Victor Hugo en natuurlijk De geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging.
*
De Centrale voor Arbeidersopvoeding is nu uw levenstaak. Waarom werd ze opgericht?
Ze werd door de Belgische Werkliedenpartij opgericht ten einde de Belgische arbeiders op de beste wijze op te leiden om hun historisch-maatschappelijke taak te volbrengen. Dat is de bepaling van 1911. Onze Centrale heeft daarom kaders gevormd voor de socialistische strijd en met dat doel werden hoofdzakelijk kursussen uitgegeven over de socialistische doctrine, over vakbewegingsvraagstukken, over strijdmiddelen: wat is bv. een staking? wat is een lock-out? De Man en Bouchery hebben daarover heel wat syllabussen geschreven. Later is er een wijziging gekomen en werd het aksent verplaatst: men is toen de arbeider minder gaan zien als klassemens dan als mens zonder meer.
Hoe werkt die Centrale voor Arbeidersopvoeding en wat doet ze?
Om te beginnen moet ik zeggen dat ik alleen spreek over de Arbeidersopvoeding in het Vlaamse land want bij ons bestaat de kulturele autonomie! De Centrale bestaat uit verschillende afdelingen en de eerste is het departement van algemene zaken, dat de aktie uitstippelt, de algemene strategie bepaalt, de betrekkingen onderhoudt met openbare besturen en partij-instanties. Dan is er de gewestelijke en plaatselijke aktiviteit. Deze plaatselijke groepen doen het werk dat alle verenigingen van die aard doen: voordrachten, lezingen, bezoeken aan musea enz. Een aktiviteit als die van het Davidsfonds dus. | |
[pagina 241]
| |
Wij hebben in het Vlaamse land 200 dergelijke lokale komitees. Dan is er ten derde de kadervorming. Dit departement, dat nationaal wordt geleid, spant zich in om door lezingen, kursussen en avondscholen kadermensen te vormen voor de socialistische beweging, mensen die dus een rol kunnen spelen als lid van een gemeenteraad, van een ondernemingsraad, van komitees voor veiligheid en gezondheid, ook een bestuursfunktie kunnen waarnemen, of als propagandist kunnen optreden. We hebben in het land ongeveer 35 scholen met het minimumprogramma. Ten behoeve van deze scholing worden boekjes uitgegeven, die alle soorten problemen behandelen: b.v. de ekonomische struktuur van ons land, een ontleding van de kapitalistische samenleving, de socialistische oplossingen, de betekenis van de demokratie, elementen van sociale wetgeving, de struktuur der beweging en dergelijke. In een tweede boekje gaat men dan op sommige problemen dieper in: daar wordt b.v. uitgelegd dat socialisme betekent: vrede, welvaart, geestelijke vrijheid, ekonomische gebondenheid. In een derde boekje wordt de struktuur van de Belgische socialistische beweging bestudeerd; dat is wat we nu noemen de Gemeenschappelijke Aktie. Tot 1944 bestond alleen de Werkliedenpartij en wie lid was van de vakbond was ook lid van de Werkliedenpartij. Na 1944 is ieder op zichzelf gaan bestaan, de kinderen waren groot geworden. Toch werd de noodzaak van een band aangevoeld en dat is dan de Gemeenschappelijke Aktie geworden: de vier takken die daarin gegroepeerd staan, hebben hun eigen autonomie. In werkelijkheid is dat meer zo voor Wallonië want in Vlaanderen is de geest dezelfde gebleven. De Gemeenschappelijke Aktie is tot stand gekomen tijdens de koningskwestie omdat men mekaar moest verstaan in de strijd. Later werd de band nog verstevigd door de aktie voor de wetten inzake | |
[pagina 242]
| |
ziekte en invaliditeit. Onze Centrale voor Arbeidsopvoeding? staat in dienst van deze Gemeenschappelijke Aktie.
Welke zijn dan de vier takken?
De B.S.P., de Belgische Socialistische Partij, het A.B.V.V., het Algemeen Belgisch Vakverbond, het Nationaal Verbond der Mutualiteiten, het Coöperatief Verbond, de bekende Coop.
Dat waren dan al drie afdelingen.
Nummer vier is het departement Biblioteekwerk. Wij hebben in het Vlaamse land een biblioteekdienst met 165 openbare biblioteken. We huldigen op dat stuk een eigen bepaalde politiek. In de gemeenten waar degelijke openbare gemeentelijke biblioteken aanwezig zijn of waar het gemeentebestuur zich voorstelt ze op te richten, wensen wijzelf er geen in stand te houden. Wij verstaan onder degelijke openbare biblioteek een biblioteek waar elke mens van elke strekking elk boek kan krijgen. Aldus werden in vele gemeenten onze eigen biblioteken gesloten. Zo b.v. in Antwerpen, Deurne, Mechelen, Willebroek en in heel wat andere gemeenten. Wij komen op voor een ernstige biblioteek-wetgeving, die het mogelijk maakt dat een inwoner van gelijk welke gemeente de beschikking kan hebben over het boekenkapitaal dat in het land aanwezig is. Een openbare biblioteek moet meer zijn dan een instelling waar men, naar ouderwetse opvatting, ontspanningslektuur kan bekomen. Zij moet een belangrijk steunpunt worden in de moderne konceptie van permanente opvoeding. Het is ook onze bedoeling niet, waar het dan toch nog noodzakelijk wordt geacht dat door ons een biblioteek wordt opgericht, dat het een ‘socialistische’ biblioteek worde, met ‘socialistisch’ geachte boeken. Zij weze zonder meer een openbare biblioteek in de goede zin des woords. Voor de voorlichting van onze bibliotekarissen beschik- | |
[pagina 243]
| |
ken we over het bibliografisch tijdschrift Lektuurgids, een soort evenknie van de katolieke Boekengids. Het beoordelingssysteem der boeken is echter verschillend. Waar Boekengids hoofdzakelijk uitgaat van zedelijke of godsdienstige normen om een waardecijfer toe te kennen, gaat Lektuurgids hoofdzakelijk uit van de financiële middelen waarover een biblioteek beschikt. Prullen worden zonder meer in de bespreking afgekeurd. Verder helpt ons departement Biblioteekwerk ook bij het organizeren van de biblioteken, het levert het nodige materiaal voor de inrichting ervan, enz.
Net zoals ‘Boekengids’. Zijn er nog andere departementen in de Centrale?
Jawel, de afdeling Publikaties, die een tweemaandelijks tijdschrift uitgeeft dat Opvoeding heet. Daarin verschijnen allerlei artikels over de techniek van het opvoedingswerk, over de doctrine van de opvoeding, over de vrijetijdsproblemen. Dit departement geeft ook de brochures uit. Ik heb er zelf in 1937 de eerste brochure in laten verschijnen nl. Demokratie en socialisme waarin ik uiteenzet hoe ik het socialisme zie. Een van de laatste uitgegeven brochures is Doelstellingen en taken van het demokratisch socialisme. Het bevat het programma van de Socialistische Internationale, zoals dat in 1951 in Frankfurt werd vastgesteld. Het is een zeer duidelijk stuk waarin belangrijke dingen staan als b.v. het nummer acht van de Inleiding: ‘Het demokratisch socialisme is een internationale beweging, die volstrekt niet een starre gelijkvormigheid der opvattingen vereist. Of socialisten hun socialistische overtuiging afleiden van een marxistische of een anderssoortige maatschappijanalyse, of dat zij worden geïnspireerd door religieuze of humanitaire beginselen, allen streven zij naar hetzelfde doel: een maatschappelijke orde van sociale ge- | |
[pagina 244]
| |
rechtigheid, hoger levenspeil, geestelijke vrijheid en wereld-vrede.’
Dat is inderdaad een hoogstaande principeverklaring. Maar we moeten uw organizatie afwerken, tenzij we er door zouden zijn.
Er is nog een zesde afdeling en dat is het departement Vrije tijd en kultuur. Als ge aan volksontwikkeling doet, dan staat ge voor de veelzijdigheid ervan en ook voor het probleem de mens tot zelfaktiviteit aan te zetten. De volksopvoeding is dikwijls vrij intellektualistisch en ze mag dat niet alleen zijn. Er zijn verschillende mensentypen en men moet aan allen wat kunnen bieden. Daarom hebben we vele vrijetijdsorganizaties: zang, toneel, film, volksdans, filatelie enz., alle met een eigen opvoedingsdiscipline. Al die verenigingen staan los van elkaar en onze Centrale probeert nu precies alle akties te koördineren. In het Vlaamse land heeft de Centrale dat verwezenlijkt door de stichting van het ‘Kongres der Vlaamse socialistische kultuurwerken’. In deze associatie zijn zeventien disciplines vertegenwoordigd en dit Kongres heeft al heel wat gepresteerd. Het heeft o.a. kulturele weken georganizeerd in Antwerpen en Gent en het richt er nu in november een in te Antwerpen ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Kongres. Er zal daar een toneelopvoering gegeven worden van Nieuw land onder de ploeg van Sjocholov, een muzikaal feest met onze eigen muziekverenigingen, volksdans en tuinfeest ook met eigen verenigingen en dan nog diverse bijeenkomsten voor natuurvrienden. Als orgelpunten zijn er dan nog een akademische zitting, waar we het belangrijk probleem zullen aansnijden van de kulturele centra, en een tentoonstelling gewijd aan de diepere zin van het socialistisch kultuurwerk. Deze laatste twee prestaties hebben plaats in het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven. We zijn op dit ogenblik doende alles te reorganizeren: | |
[pagina 245]
| |
wij zouden willen dat de idee van koördinatie der kultuurwerken officieel zou worden aanvaard en bekrachtigd, dat de Centrale voor Arbeidsopvoeding ook van naam zou veranderen en zou worden ‘Centrale van Socialistisch Kultuurbeleid’Ga naar voetnoot1. Want er is ook in de mentaliteit van de arbeider een verandering gekomen onder de invloed van de verhoogde welstand en van de vermeerderde ontspanning. Men hoort niet meer zo graag spreken van arbeidersopvoeding, wel van kultuurwerk. Ik heb in 1947 mijn opvatting over het socialistisch kultuurwerk uiteengezet in de brochure Socialistisch geestelijk leven. Volgens mij is dit de kern: een opvoedingswerk moet uitgaan van een bepaalde wereldbeschouwing of levenshouding. Dat betekent dat er een band bestaat tussen de wijze waarop het opvoedkundig werk wordt gedaan en de ideologie van de socialistische beweging. Is de beweging marxistisch georiënteerd, dan zal de opvoedkundige beweging ook marxistisch moeten zijn, maar als blijkt dat de ideologie van de socialistische beweging geëvolueerd is, dan moet ook het opvoedingswerk evolueren. Als men streng marxistisch redeneert, dan ziet men in een omvorming van de produktiewijze de oplossing van het sociaal vraagstuk, maar het zal anders zijn als men de mens primair ziet en ik stel de mens op de voorgrond. Dan wordt het antwoord anders. Ik zeg b.v. in mijn brochure Socialistisch geestelijk leven: ‘De opvoeding tot klassebewustzijn moet van haar ekonomisch-deterministisch karakter worden bevrijd. Aan het klassebewustzijn moet een in de morele wil van de enkeling gelegen inhoud worden gegeven. De socialistische idee moet in ieder tot een heilige vlam worden aangewakkerd, opdat in de klassenstrijd niet de mens zou ten onder gaan, maar ten slotte de mens in de klassenstrijd zou zegevieren.’ | |
[pagina 246]
| |
Het was mij een grote vreugde toen in 1964 de B.S.P. een kommissie installeerde om opvoedingsproblemen te bestuderen onder het motto: ‘Een politiek voor de jeugd, de vrijetijdsbesteding en de permanente opvoeding.’ Voor 't eerst in ons land heeft een politieke partij aan deze problemen een zo serieuze aandacht besteed. Het is een interessant verslag dat, naar ik hoop, een aanloop zal zijn naar een nog grondiger studie... en positieve verwezen-lijkingen.
*
In deze werkkamer staan diverse boekenkasten. In de ene zit literatuur, vooral dan poëzie van Gorter, Henriette Roland Holst, Guido Gezelle, René de Clercq, en acht zware delen over Amsterdam door H. Brugmans, vader. In een andere boekenkast staan de psychologische en opvoedkundige boeken en ook de socialistische doctrine werken. In een derde werden geschiedenis en literatuur ondergebracht: Marnix Gijsen, Vermeylen, Yvonne de Man en ook een prachtig verluchte vader Cats uit 1659. Aan de muur hier en daar een prent: van Toorop de drie figuren Bezonkenheid, Meditatie en Vuur en van dezelfde kunstenaar ook een Madonna. Bij het raam is de glimlach van l'Inconnue de la Seine, op de boekenkast een reproduktie van een Man en vrouw door een Liers beeldhouwer en naast de boeken de Kristus van Salvador Dali. Boven de boekenkast dan nog een borstbeeld van Jean Jaurès.
*
U hebt ook nog uw aandeel gehad in het tijdschrift ‘Leiding’.
Dat is in 1939 geweest. Er waren toen mensen in de socialistische partij die zegden: we moeten een tijdschrift heb- | |
[pagina 247]
| |
ben waarin de sociale problemen ernstig en rustig kunnen besproken worden. Dat werd Leiding. Aan Franse kant verscheen spoedig daarna La revue socialiste. Van het Vlaamse tijdschrift was Hendrik de Man direkteur en ik was redak-tiesekretaris. De redaktie telde heel wat bekende namen: Richard Declercq, Achiel van Acker, August Vermeylen, Herman Vos, Lode Zielens, E. Anseele, Gust de Muynck, Jef Rens, Gustaaf van Hecke en dan ook ik. Hendrik de Man kreeg in dit blad gelegenheid om zijn opvattingen bekend te maken, b.v. in een artikel als Van klassepartij tot volkspartij. Verder schreef Herman Vos daar b.v. over de hervorming van regering en parlement, Julien Kuypers over Het socialisme van Augusta de Wit, enz. Het tijdschrift heeft heel wat deining verwekt in de beweging in verband met de buitenlandse politiek van België. De Man had zijn ideeën daarover en hij verdedigde de zogenaamde zelfstandigheidspolitiek in Leiding. Hij was zoals u weet de vertrouwensman van Leopold III. Het laatste nummer van Leiding verscheen in april 1940 en werd niet meer bezorgd.
U bent dus een naaste medewerker geweest van Hendrik de Man, die een betwiste figuur is. Hoe was hij?
Een buitengewone persoonlijkheid. Hij was een intellektueel, die leefde voor geestelijk werk. Hij was helemaal niet gehecht aan materiële dingen en heeft door de politiek zeker geen geld verdiend. Zijn huis in Brussel was de eenvoud zelf: geen lijsten aan de muren, zelfs geen luchter aan het plafond. Maar wel stonden er veel boeken en had hij een gemakkelijke luie stoel bij een schemerlamp. Toen ik hem eens zei, vlak voor de Duitse inval, wijzend op zijn boeken: ‘We moeten dat misschien allemaal eens verlaten’, gaf hij me een onthutsend lijkend antwoord: ‘'t Kan me niet schelen. Boeken kunnen altijd vervangen worden.’ Hij was een kurieus man. Hij stond erop zijn zaterdag en zondag vrij te hebben en kon het niet verdragen in een | |
[pagina 248]
| |
massa opgenomen te zijn. Daarom zocht hij de berglucht: als hij in een berghut was, was hij gelukkig. Hij was ook een verwoed sportman, maar het moest sport zijn waar strijd bij te pas kwam: schermen en vissen, maar dan op forel omdat daar weer strijd in zat.
De Man werd beschouwd als een van de belangrijkste denkers in de socialistische partij. Hoe waardeert men zijn werk nu?
In zijn jeugd was De Man een ortodox marxist, tot in het onverdraaglijke toe. Bekend is b.v. zijn twist met Anseele over de koöperatieve beweging, waarbij hij zijn bittere kritiek uitspuwde in een Duits tijdschrift. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verandert hij volledig: hij meldt zich als vrijwilliger en na de Russische revolutie gaat hij mee met Vandervelde om de Russische regering, die van Kerenski, te overtuigen de oorlog aan de zijde der geallieerden voort te zetten. Na de oorlog heeft hij trouwens de brochure The remaking of mind geschreven.
Hoe waardeert men hem nu?
Iedereen erkent dat hij een echt denker was en men heeft alle achting voor zijn geestelijk werk. Vooral zijn Plan van de Arbeid blijft in een hel daglicht staan. Alleen veroordeelt men zijn houding tijdens de oorlog. Hij ging uit van de zekerheid van een Duitse overwinning en samen met Leopold III meende hij dat in een nieuw Europa, onder Duitse hegemonie, de belangen van België intakt moesten worden gehouden. Reeds voor de oorlog uitte hij veel kritiek op de partij, waarvan hij voorzitter was. Hij kon zich niet neerleggen bij de manier waarop de partij geleid werd. Hij heeft dan, als voorzitter ervan, de partij ontbonden nadat hij een manifest had uitgegeven waarin hij de bevolking en zijn partijgenoten opriep zich achter de koning | |
[pagina 249]
| |
te scharen. Toen Hitler echter de z.g. mannen van ‘de nieuwe orde’ op het voorplan liet komen, kon alleen de mislukking van de ‘koninklijke politiek’ worden geakteerd en is De Man uit België weggegaan om zich in de bergen in Frankrijk, dicht bij de Zwitserse grens, terug te trekken.
Uw Centrale werd onder de oorlog verboden. Gebeurde er dan niets?
We werkten in een klandestiene beweging. Het partijbureau, waarvan ik lid was, kwam geregeld bijeen, veel in de Kempen op het domein van een onzer vrienden, ook in Brussel. Op die vergaderingen werd de toekomst voorbereid. We hadden ook onze publikaties en dat was wel gevaarlijk werk: mijn Waalse kollega in de Centrale van Arbeidersopvoeding b.v. werd wegens het verspreiden van illegale geschriften gevangen genomen en heeft in Duitsland de dood gevonden. Nic Bal speelde in deze klandestiene socialistische beweging een vooraanstaande rol. Hij was betrokken bij de opstelling en de verspreiding van blaadjes als Morgenrood, De Werker en Bevrijding. Ik publiceerde daarin gedichten. Mijn taak was het verder in het Leuvense de families van onze gevangenen te steunen: geld en levens-middelen verzamelen. Ik leefde in de illegaliteit en had drie slaapplaatsen: Leuven, Brussel, Mechelen. Wij hadden in onze beweging geen verraders en toch zijn er onder ons veel slachtoffers geweest, vooral door hun kontakt met illegale organizaties die klaarblijkelijk niet zo gesloten waren.
Men noemt u wel eens de man van het religieus socialisme of van de socialistische etiek.
Toen ik in Nederland verbleef, heb ik kontakt gekregen met de religieus-socialistische beweging, die in Nederland zeer sterk is, vooral bij het protestantse volksdeel. Zo was ik een korte tijd lid van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, een van Engelse oorsprong religieus ge- | |
[pagina 250]
| |
nootschap dat de opvatting huldigde: in alle godsdiensten zit dezelfde kern die de mensen bindt. De sfeer van de bijeenkomsten maakte diepe indruk op mij. Misschien komt vandaar de door mij beleden opvatting, dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen religie en godsdienst. Ik kan me religieus noemen, maar niet godsdienstig. Zo ik de inhoud van het begrip religieus zou trachten te omschrijven, zou er in liggen het besef van kleinheid dat men heeft tegenover het heelal, de eeuwigheid, ook het besef van de verbondenheid der mensen en de overgave aan een groot ideaal. Ik moge hier een anekdote vertellen. Het is mij gebeurd dat een kapelaan van de parochie waar ik woonde bij mij binnenkwam, maar de deur onmiddellijk weer toesloeg toen hij aan de muur van het voorportaal een affiche van de Sociaal-Demokratische Partij had bemerkt, uitroepende: Slecht volk, hier! Maar het is mij ook gebeurd dat een andere kapelaan op bezoek kwam, de affiche trotseerde en in de woonkamer vriendelijk werd ontvangen. Het was Gezelle, waarvan een grote ets de schouw sierde, die waarschijnlijk het ijs brak en onder zijn droefgeestige glimlach ons tot vrienden maakte. Deze man begreep het verschil dat ik maakte tussen religie en godsdienst, meer, hij beaamde mij en achtte het aangewezen bij de beoordeling van sommige zijner parochianen te citeren: toen de kerken waren van hout, waren de kristenen van goud; nu de kerken zijn van goud, zijn veel kristenen van hout. Ik hoop in elk geval een verdraagzaam mens te zijn. Dat kost soms wel eens moeite, maar men moet dan zichzelf overwinnen. In mijn brochure Demokratie en socialisme staat duidelijk dat socialisme is: de verwezenlijking van de demokratie op alle levensgebieden, niet alleen op politiek, sociaal en ekonomisch gebied, maar ook op geestelijk gebied. Want demokratie is in fine geestelijke vrijheid: respekt voor de ideeën van een ander en het besef dat men door | |
[pagina 251]
| |
vreedzame middelen op de overtuiging van een ander kan inwerken.
In feite staat u niet in de aktieve politiek.
Nee, maar ik heb wel geleerd veel respekt te hebben voor de politiek en voor de politici. Ik vraag me soms wel af hoe deze laatsten het kunnen volhouden. Ik heb vastgesteld dat, bij al de fouten die de mens eigen zijn, de politici een ondankbare taak hebben, moeilijk werk dat niet naar waarde wordt geschat. Het is echt ‘beulenwerk’ steeds maar strijden om tot een overeenkomst te komen terwijl de karakters op elkaar botsen. Ik doe zelf niet aan politiek maar ik zal er zeker niet smalend over spreken. Er zijn natuurlijk overal kleine mensen maar de bomen mogen u niet beletten het woud te zien.
Dat is positief als besluit. Maar een poëtisch besluit klinkt misschien nog mooier. Onder al de gedichten die u geschreven hebt, is er voorzeker een dat u liever is dan het andere.
Daar moet ik niet naar zoeken. Het is Verlang geen dank en het is opgedragen aan de militanten van de socialistische partij, eigenlijk aan alle militanten voor een grote zaak.
U citeert vaak gedichten als u in het openbaar spreekt. Wil u dat gedicht voor ons niet lezen? ‘Verlang geen dank om wat gij mocht gestreden,
Verlang geen dank om wat gij mocht volbracht:
De dank bloeit op uit wat gij hebt geleden
En in u zelf tot schoonheid hebt getracht.
Begin geen taak met hoop op lauwerkransen,
Begin geen taak met hoop op heil-geschal:
De mensen wachten steeds op nieuwe kansen,
Wat heden goed is, morgen vallen zal.
| |
[pagina 252]
| |
Des werelds ondank is niet erg om dragen,
Voor wie zijn dagen meet aan eeuwig zijn.
Ga voort uw weg en doe het zonder klagen,
Al knaagt in 't hart er soms een beetje pijn.’
Uitzending: 17 november 1966. Brief van Leo Magits.
|
|