| |
| |
| |
Emile Langui
Armand Huysmanslaan 85, Elsene-Brussel
U houdt van dit mobiel.
Ja, het is van Alexander Calder en ik kijk er graag naar.
Daar u op 31 oktober 1903 werd geboren, hebt u op 31 oktober 1968 de staatsdienst moeten verlaten. U bent nu een man met pensioen en met vrije tijd. Wat zijn uw eerste ervaringen?
Ik kan het nog niet zeggen want net toen ik met pensioen ging, ben ik verhuisd en dat brengt zo een rompslomp mee, dat ik nog niet op adem ben gekomen. Wel weet ik al zeer goed wat ik het meest mis: dat is mijn sekretariaat en mijn sekretaresse. Veertig jaar gewerkt met voortreffelijke sekretaressen en nu sta ik ineens voor een wit blad, een pen en een telefoon. Dat vraagt wel aanpassing.
Als ik u hoor spreken, zou ik geneigd zijn te zeggen dat u uit de streek van Gent bent, maar in uw biografie staat vermeld dat u in Brussel werd geboren.
| |
| |
Dat is zuiver toeval geweest. Mijn ouders zijn Gentenaars maar mijn vader was worstelaar en om zijn beroep uit te oefenen, trad hij op in een klein circus. Dat circus sloeg gedurig ergens anders zijn tenten op en zo heeft het niet veel gescheeld of ik werd in een woonwagen geboren!
Toen ik ter wereld kwam, stond het circus hier toevallig in Brussel en zo ben ik een geboren Brusselaar. Acht dagen later had dat Valenciennes kunnen zijn, want toen sloeg het circus daar zijn tenten op.
Bent u dan achteraf met dat circus mee opgetrokken?
Ja, ongeveer tot mijn zesde jaar, juist wegens het beroep van mijn ouders. Daarna hebben zij zich definitief te Gent gevestigd. Mijn vader is kampioen geweest van de beroeps-worstelaars van België. Hij was van de generatie van Constant le Marin, Omer de Bouillon, Pol Beeckman van Gent, Gerstmans van Antwerpen en anderen. In een groot circus van Gent heeft hij nog gestreden voor de titel van kampioen van Europa maar hij werd er verslagen door de Turk Padoubni. Die Turk is later omgekomen in de ramp van de ‘Titanic’, wat een balsem was op de wonde van vader, want na die wedstrijden hadden ze hem naar de kliniek moeten brengen en het was uit met de sport. Want worstelen en worstelen is twee: als dat gewoon voor het publiek gebeurt, is daar veel chiqué bij, het publiek moet nl. waar voor zijn geld krijgen. Maar in een wedstrijd voor een titel gaat het er doodernstig aan toe, met het gevolg dat zo een match op een paar minuten kan gedaan zijn, tot grote ontevredenheid van het publiek dat zich dan precies gedupeerd voelt! Dat beroep van vader legt ook uit waarom hij er mordicus op stond dat ik lichamelijke opleiding zou studeren. Ik heb dan ook inderdaad mijn diploma lichamelijke opleiding gehaald voor de centrale eksamenkommissie in Brussel.
Waarom ging u dan naar Gent toen u zes jaar was?
| |
| |
Hangt nog samen met het beroep van mijn vader. Na zijn nederlaag werd hij buitenwipper in de danszaal ‘In den witten bol’ in de Keizerstraat te Gent. Die danszaal lag tussen twee kazernes in, die van de kanonniers en die van de lansiers en elke zaterdag zat het daar vol soldaten en arbeiders. Van al dat dansen kwam elke keer kabaal en dan was er een sterke kerel nodig om de orde te herstellen! Vader noch moeder hadden tijd om zich met mij bezig te houden en dan heeft de baas van de dansgelegenheid, waar mijn vader in dienst was, zich over mij ontfermd, omdat hij een zoontje had die iets ouder was dan ik. Die baas heette Karel de Boos: hij was een van de leidende figuren van het anarchisme zodat ik als kleuter in een volledig anarchistisch milieu terechtkwam. Nu was die De Boos veel meer dan een kroegbaas, hij was ook een intellektueel, die zelfs aan een boek heeft meegewerkt dat ik nog bezit. De anarchisten bestreden de socialisten en dan vooral hun leider Eedje Anseele. Ze hadden eerst toenadering gezocht tot de socialisten maar vader Anseele zag in, dat het anarchisme in België geen kans maakte. Na de scheuring werd de strijd dan des te heviger. Zo komt het dat ik in een zeer vooruitstrevend milieu werd opgevoed. De familie De Boos bezat een helse biblioteek en toen ik 9 jaar was, kreeg ik al Zola en Eugéne Sue te verwerken. Ik kreeg die per aflevering te lezen want in die tijd kon een werkman geen boek betalen. Hij verdiende maar veertig centiemen per uur. Elke aflevering kostte tien centiemen en na 52 weken bezat hij dan een boek dat 5,20 fr. gekost had, wat voor die tijd een hele som was. Wat heb ik toen niet gelezen! Germinal van Zola, Martin de Vondeling, De geheimen van het hof van Madrid, De bende van Cartouch en Compagnie, De verborgenheden des volks van Eugène Sue was er ook nog bij.
U spreekt niet over uw moeder?
Door het leven dat ze leidden, hadden mijn ouders niet zo- | |
| |
veel invloed op mij. Mijn moeder was een heilige vrouw, die in haar leven hard gewerkt heeft. Zij ook diende bij het circus en bediende daar het orkestrion, dat is een soort kabinetorgel dat alle blaasinstrumenten van het orkest nabootst. Heel dat soort pierement werd door twee honden en door moeder te voet van de ene stad naar de andere gesleept en daar moest ze het dan weer opstellen. Ze heeft het moeilijk gehad. U weet hoe dat ging in die tijd: een meisje uit een arm gezin moest gaan dienen. Dat heeft moeder gedaan bij Karel de Boos. Vader was eigenlijk van een iets betere afkomst: zijn vader was politiekommissaris. In die tijd - ik spreek van 1875 toen mijn vader geboren werd - bestond het oktrooi nog: de poorten van de stad werden op een bepaald uur gesloten en aan elke ingang was er een politiepost die de poorten moest bewaken en de tol moest doen betalen. Dat was het werk van mijn grootvader. Mijn vader was het zwarte schaap van de familie: toen hij 16 jaar was, kon hij thuis niet meer aarden en is gaan zwerven.
Hoe ging het dan met de studie voor u?
Daar ik enige aanleg had voor tekenen, wilde mijn vader aanvankelijk dat ik architekt zou worden. Hijzelf schilderde in zijn vrije tijd, liefst rozen en stillevens. Stel je dat voor vanwege een worstelaar! Ik heb dan ook een jaar de lessen gevolgd aan de Gentse Akademie samen o.m. met Georges Bontinck, die later van dezelfde akademie direkteur is geworden.
Maar u bent in die richting niet verder gegaan.
Nee, het bleek toen toch meer zekerheid te bieden als ik naar de normaalschool zou gaan studeren voor onderwijzer. Dat was in 1919. Ik kwam toen terecht in de normaalschool waar al de mannen van 't Fonteintje vier jaar vroeger waren uitgekomen, maar tussen hun generatie en de mijne was er
| |
| |
al een groot verschil. Zij hadden de oorlog meegemaakt, het aktivisme en het pacifisme beleefd en Borms, Wiens Moens en René de Clercq gekend.
U hebt daar dan ook Emiel Hullebroeck als leraar gehad.
Als muziekleraar ja. Hij was toen pas in Java geweest en had er liederen van meegebracht die wij moesten nazingen. Ik ken die nog altijd want wat je in de jeugdtijd leert, onthou je schijnbaar zeer goed. Hullebroeck had toen veel sukses met zijn liederavonden.
U behaalde in 1923 uw diploma van onderwijzer. Wat gebeurde er dan?
Dan ben ik naar de universiteit gegaan om het licentiaat in de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde te halen. Dat heeft ook drie jaar geduurd. Dat was juist in de periode toen de universiteit geleidelijk vernederlandst werd. Ik was een van de eerste leerlingen van het Instituut voor Kunstgeschiedenis, dat toen pas opgericht was. Zo heb ik nog enkele weken in het Frans les gekregen van Hulin de Loo en Pirenne. Toen Kamiel Huysmans minister werd, werd er een hele plejade Vlaamse professoren benoemd onder wie Henry van de Velde, Floris van der Mueren, De Keyser. Er was toen zo een nood aan Vlaamse professoren, dat Duverger na zijn laatste jaar onmiddellijk tot professor werd benoemd. Ook August Vermeylen is toen naar ons Instituut overgekomen ter vervanging van Leo van Puyvelde, die naar Brussel ging als hoofdkonservator van het museum.
Als u aan uw jeugd terugdenkt, welke zijn dan uw markantste herinneringen?
De sfeer van mijn jeugd werd in de eerste plaats door de oorlog bepaald. Ik was 15 jaar in 1918 en toen gingen mijn ogen pas open. Wij hadden heel de tijd in het etappegebied geleefd - Etappe 4 was dat - wat de meest volslagen
| |
| |
afzondering betekende. Het was ons heel die tijd niet eens mogelijk geweest naar Brussel of naar de kust te gaan.
Ik heb dan als knaap, niet als medespeler, de aktivistenbeweging gekend. Daarop is de roes van de bevrijding gevolgd en dat alles heeft samen met de puberteitsjaren een ontzettend diepe indruk nagelaten. Verder is er dan zeker ook het leven aan de universiteit geweest. Er waren er maar weinig die onze studierichting kozen en zeker niet om er carrière in te maken. Ik geloof dat Vanbeselaere en ik de twee enigen waren die de studie zo opvatten. Vanbeselaere was twee jaar jonger dan ik en hij heeft het ver gebracht. Hij was de favoriet van August Vermeylen, die de promotor was voor zijn doctorale dissertatie over Van Gogh.
Wie heeft op u de meeste invloed gehad?
August Vermeylen en Henry van de Velde. Ze waren goden voor ons, niet alleen omwille van hun kennis en wetenschap, maar ook omdat ze hoogstaande mensen waren. Wij hadden aan hen meer dan aan een gewone geleerde. Vermeylen oefende een zeer grote aantrekkingskracht uit: niemand kon ontsnappen aan zijn hypnose.
Er waren toen in Gent twee strekkingen, twee tegengestelde scholen: die van Hulin de Loo, die op historisch feitenmateriaal steunde, en die van August Vermeylen, die vooral op de stijlkritiek aanstuurde. Nu was Hulin de Loo wel meer dan een historicus want als er geen bronnen voorhanden waren, had hij wel oog en neus voor de kunst, maar dat geheim heeft hij aan leerlingen nooit meegedeeld. Voor Vermeylen waren gevoel en stijl en de humane kant van de schepping de hoofdzaak.
U bent een vooraanstaand, overtuigd en strijdend socialist. Kreeg u die overtuiging mee van huize uit of hebt u ze voor uzelf verworven?
Ik kreeg ze thuis mee. Er was allereerst de sociale toestand
| |
| |
van mijn ouders. Toen ik 16 jaar was, gaf ik er me rekenschap van hoe die mensen uitgebuit waren geworden. Dat was niet direkt de schuld van de patroons, want de bourgeois wisten toen ook niet beter. De tijd was nu eenmaal zo.
Verder is er dan de omgeving geweest. Hoe gebeurt dat dan? Men komt in een raderwerk en raakt er altijd maar dieper in. Ik was lid van de vakbond der onderwijzers met André Peters en zo word je ook aktief op syndikalistisch gebied. We zijn zelfs meer dan een keer in konflikt gekomen met de partij omdat Eedje Anseele vond dat we te links stonden.
Wat waardeert u in het socialisme?
De drang naar sociale gerechtigheid. De onrechtvaardigheid stuitte mij het meest tegen de borst: je voelde werkelijk dat je onrecht werd aangedaan. Die reden is nu uitgeschakeld en het proletariaat van nu kent die gevoelens niet meer en zal ze ook niet meer kennen, want die toestanden komen niet meer terug. Stel u dat eens voor: mijn moeder was maar drie jaar naar school geweest en kon b.v. niet vermenigvuldigen. Als ze 13 × 22 moest uitrekenen, dan schreef ze dertien keer 22 onder mekaar en telde dan op. Als je dan zelf wat leert, dan zeg je ‘die slure’, maar mijn moeder zelf voelde dat onrecht niet aan.
Ook was er het solidariteitsgevoel met mensen die het minder goed hadden. Een onderwijzer kreeg in mijn tijd als maandwedde 500 fr.
*
De Armand Huysmanslaan is een typische neutrale Brusselse laan vlakbij de vrije universiteit: grote huizenblokken, veel garages, te weinig parkeermogelijkheden.
Op de derde verdieping van dit flatgebouw heeft de heer des huizes zijn leefvertrekken pas bewoonbaar gemaakt.
De grote zit- en eetkamer is ruim en modern.
| |
| |
Een muur van de zitkamer wordt bijna volledig ingenomen door een groot schilderij van Jan Burssens, dat door de zelfmoord van Marylin Monroe werd geïnspireerd: als men goed toekijkt, ziet men het hoofd van de aktrice dat als het ware uiteenspat.
Deze torso, die Permeke in 1936 afwerkte, kreeg Emile Langui in 1936 van de schilder met een opdracht: Aan Emile van Constant.
Op de schouw staat een kop in cement die Jozef Cantré maakte. Dit reliëf heeft Vic Gentils opgebouwd met klaviertoetsen en een houten hoedvorm. De titel van het werk is Le petit caporal en het dateert van 1960.
De gastheer heeft een zwak voor maskers: dit is er een uit Nieuw-Ierland, een eiland van Polynesië, en dat ander komt uit Frans-Kongo.
Zo liet René Magritte Fantomas over Parijs stappen. De kleur van het schilderij is sterk overwegend rood.
*
We komen nu aan de tijd dat het werkelijke leven voor u begon. Wat was de eerste stap?
Onderwijzer in een stadsschool in Gent waar ik in de hele cyclus heb gestaan. Ik ben daar bij de eersten geweest die hier in het Vlaamse land de Croly-metode hebben toegepast. Deze metode steunt volledig op de natuurlijke belangstelling van het kind. Het heeft b.v. deze nacht gevroren: wel, de volgende morgen worden alle vakken in dat teken gesteld: natuurkunde, literatuur, enz. Het was de enige Nederlandse school bij ons die die metode gebruikte. Ze was gevestigd in het Groot Begijnhof in Gent.
U bent daarna leraar kunstgeschiedenis geworden. Waarom?
Omdat dat vak me altijd gepassioneerd heeft. Dat zat me om zo te zeggen in het bloed. Ik had het vak kunstgeschiedenis niet gekozen om er een baantje van te maken maar
| |
| |
wel uit passie voor de zaak. Als kind al interesseerde ik me voor de geschiedenis van mijn stad. Ik kreeg dan de gelegenheid leraar kunstgeschiedenis te worden aan het Instituut Charles de Kerchove te Gent. Dat was een soort stadslyceum voor meisjes van 16 à 17 jaar, die niet naar de universiteit gingen of voor een bepaald beroep wilden studeren. Ze waren nog te jong om te trouwen en konden dus hun tijd besteden aan een uitgebreide algemene vorming. Aan de humane vakken werd vooral aandacht besteed: muziek, geschiedenis, literatuur en dan ook per week drie uur verplicht kunstgeschiedenis. Dat was een deel van de opvoeding die een bourgeoiskind moest krijgen samen met de ‘cours de maintien’, de broderie en het leren dansen. Het was dezelfde vorming die in zoveel nonnekensscholen werd gegeven aan onze meisjes, maar hier was het voor vrijzinnigen.
Haalde dat iets uit?
Dat moest niets uithalen want deze sympatieke juffertjes studeerden toch niet voort. Maar waar het vak in het middelbaar onderwijs totaal verwaarloosd werd, werd het hier toch intensief onderwezen.
U vindt wel dat dat vak ook op het programma van het middelbaar onderwijs zou moeten staan?
Vanzelfsprekend. Het zou zelfs een vak moeten zijn waar de leerlingen mee oplopen, maar dat wordt natuurlijk gekonditioneerd door de manier waarop de kursus wordt gegeven... Er zijn soms wel tekenleraars die er wat aan doen en er ook wat van maken. Die vorming krijgen de leerlingen nergens, ook in de normaalschool niet en dat is erg jammer.
U bent dan ook kunstcriticus geworden aan het Gentse dagblad ‘Vooruit’.
| |
| |
Dat is weer door een louter toeval gekomen. Ik behoorde tot een groep jongeren die voor alle kunsttakken, zowel voor de muziek als voor de literatuur en de film, tot de avant-garde behoorde. Onze god was Sovjet-Rusland, omdat de meest doeltreffende experimenten in Rusland en ook een beetje in Duitsland werden gedaan. Nu was de kunstcriticus van Vooruit eerder reaktionair. Op zekere dag verschijnt er in het blad een dityrambisch artikel over de schilder baron Courtens. Dat zat me hoog en ik stuur een antwoord naar Vooruit met als titel ‘De groentesoep van Courtens’. Vooruit neemt het artikel op maar daarmee was de vaste criticus helemaal niet gediend. Hij ging zijn beklag maken bij Gust Balthasar, die hoofdredakteur was, en zei: ‘Dat kan ik niet dulden. U hebt te kiezen: hij of ik.’ Balthasar antwoordde dat de lezers recht hadden de twee klokken te horen maar de gevestigde criticus vond dat ik geen klok was maar een voorhamer. Dan heeft Balthasar de knoop doorgehakt en gezegd: ‘Goed, ik neem de jongere.’ De moderne tendens van Vooruit werd wat later nog versterkt toen Gustaaf van Hecke direkteur van de krant werd. Gustaaf van Hecke, die een der medestichters was van de Socialistische Jonge Wacht, had zich tot dan toe in Brussel aktief met kunstzaken beziggehouden. In 1929 was de grote krisis uitgebroken met als gevolg de finale krach voor Sélection, Variétés, l'Epoque, d.w.z. voor alle avant-garde-schilderijen. Alles werd openbaar verkocht voor een appel en een ei: je kocht toen zonder moeite een Frits van den Berghe voor 75 frank en een ets van Paul Klee voor 5 frank.
Toen Gustaaf van Hecke hoofdredakteur werd, heeft hij dadelijk Frits van den Berghe als tekenaar aangeworven en verder op een uitstekende équipe een beroep gedaan: Gaston Crommen, Richard Minne, Achilles Mussche, Richard Declercq, André de Ridder, Nico Rost, e.a. Iemand als Johan Daisne begon daar zijn carrière ook al als film- | |
| |
specialist. Het is deze groep die de beruchte pagina Het Geestesleven opstelde en die bladzijde had zo een sukses dat ook vele niet-socialistische intellektuelen het zondagsblad van Vooruit kochten. Dat is een bijzonder prettige samenwerking geweest. We mochten alles schrijven in de volledigste vrijheid. We waren erg kombattief en niet altijd even ortodox maar toch werden er nooit direktieven gegeven. Desondanks zat er een zekere eenheid in ons streven en dat kwam wel omdat we mekaar geregeld ontmoetten en urenlang diskussieerden.
Is zo een levendige en attraktieve bladzijde in onze kranten nu nog denkbaar?
De omstandigheden leenden er zich toen toe. Wij moesten toen vechten voor het expressionisme en de levende kunst op alle gebied en nu zijn al die gevechtsposten veroverd.
Tot de lezers van ‘Vooruit’ behoorden zeker veel volksmensen. Hebt u kunnen ervaren dat die mensen iets aan uw kunstkritiek hadden?
Dat was het tragische. Het algemeen peil van onze kulturele bladzijde stond boven het begripsvermogen van het volk. We deden wat we konden om de kloof te overbruggen o.m. door onze woordenschat zo eenvoudig mogelijk te maken, wat in bepaalde gevallen toch zeer moeilijk is. We stonden toen voor de vraag: moeten we nu afzakken naar het peil van de 80.000 lezers of trachten die lezers naar ons peil op te trekken? In elk geval hebben we nooit klachten gekregen dat onze artikels te moeilijk waren. Wel werd er al eens gereageerd tegen de stadhuiswoorden maar de meeste last hadden we toch met de illustraties. Het is meer dan eens gebeurd dat een oude partijgenoot zijn abonnement opzegde, wegens een naaktfiguur die in de krant was afgedrukt. De moraal van onze arbeiders is zeer konservattief. Zo kwamen er dan brieven in de zin van:
| |
| |
‘Kameraad-hoofdredakteur, ik neem uw blad niet meer want ik kan het op de tafel niet laten liggen wegens de kinderen.’ De arbeider zag in een naaktfiguur een soort provocatie.
Die tijd was ook de tijd van het Plan-De Man en ik geloof dat de kunstredaktie ook daarvoor is ingesprongen.
En of! Frits van den Berghe gaf een humoristische toets aan het Plan-De Man. Hij had er zelfs een type voor geschapen met de naam ‘Jan van het Plan’. Zo maakte hij van deze Jan b.v. een dierentemmer, die Staf de Clercq moest temmen. Het was een manier om de gewone man aan het verstand te brengen wat het Plan-De Man feitelijk was en dat ging beter met grapjes dan met ernstige artikels.
Ik van mijn kant maakte strijdaffiches met grote fotomontages, zoals die toen in de mode waren. Dat ging over oorlog, de politieke toestand, het plan, de Weense week, de Spaanse burgeroorlog, enz. Die affiches waren soms zo aansprekend dat ze werden aangeslagen. Er is er een geweest die bijzonder goed meeviel en waar Hendrik de Man fel mee opliep. De werkloosheid liep toen in de 600.000. Het aanplakbiljet was opgevat in de vorm van een mannekensblad, van een stripverhaal zou men nu zeggen. Een kind vraagt aan zijn moeder:
- Waarom is er geen vuur?
- Er zijn geen kolen.
- Waarom zijn er geen kolen?
- Omdat vader werkloos is.
- Waarom is vader werkloos?
- Omdat er te veel kolen zijn.
Dat is natuurlijk simplistisch maar om gehoor te krijgen, moest je goede slogans vinden. De rest komt dan wel!
U bent ook de stichter en de direkteur geweest van Radio Vlaanderen in Gent.
| |
| |
Dat was van 1937 tot 1940. Radio Vlaanderen was een lokale zender en een privé-zender, zoals er in die tijd meer bestonden: radio Schaarbeek, Loksbergen, Kortrijk, 't Kerksken in Antwerpen. Eigenlijk was Radio Vlaanderen de zender van de socialistische partij, met zijn studio en lokalen trouwens naast de kantoren van de Vooruit.
Onze grote man was Leopold Ros, die het station van Ruiselede heeft gebouwd. Hij was onze technische raadgever en hij heeft het mogelijk gemaakt dat wij dat uitzendstation kregen.
Ik was direkteur full-time maar ik ben dat werk langzamerhand beu geraakt. Wij moesten leven van de publiciteit maar hoe meer publiciteit we maakten, hoe meer het gehalte van de uitzendingen daalde. En die publiciteit werd natuurlijk op de gunstigste momenten uitgezonden. Ik had dan toch verkregen dat de klassieke muziek 's avonds niet meer zou onderbroken worden door publiciteit, want het was al meer gebeurd dat de Negende Symfonie van Beethoven onderbroken werd om aan te kondigen dat de karamellen Upsilon de beste waren. Ik verkreeg dat de grote muziek na 9 uur zou worden uitgezonden en zonder reklame. Maar dat was niet te houden en midden in een concerto van Bach moesten wij horen dat schoencrème Zet onovertrefbaar was. Toen heb ik het opgegeven. In 1940 werden trouwens al deze zenders opgedoekt.
Nog voor 1940, in 1938, bent u dus, moet ik nu zeggen in de politiek of in de administratie gegaan.
Het heeft natuurlijk wel iets weg van een kruising, al werd ik puur om politieke redenen gevraagd. In 1938 werd Gust Balthasar, die mijn baas op Vooruit geweest was, minister van Openbare Werken en hij vroeg mij zijn privé-sekretaris te willen worden. Dat is voor mij het begin geweest van een carrière in de administratie, waarin ik dan toch eigenlijk als ‘parachutist’ terecht ben gekomen. Ik heb veel aan Baltha- | |
| |
sar te danken en ik getuig daar graag voor, ook al zijn er later dingen gebeurd die ik minder goed kan praten. Maar ik had toch bijzonder veel geluk dat Julien Kuypers kabinetschef was van Balthasar. Van hem heb ik het vak geleerd want hij was een doorgewinterd funktionaris, die al ervaring had opgedaan met Kamiel Huysmans en Hendrik de Man.
Was die periode op Openbare Werken voor u geen verloren tijd?
Eigenlijk niet. Er is daar een politiek aspekt aan verbonden, dat niet te onderschatten is en dat is de kwestie van prioriteit. Er worden aan de minister velerlei oplossingen voorgesteld en hij moet kiezen. Nu kan het zeer belangrijk zijn als medewerker die keus persoonlijk te helpen bepalen.
Voor enkele weken hebben ze er me in Brugge nog aan herinnerd wat voor goede gevolgen dat kan hebben. Zoals u weet, ligt de autoweg Brussel-Oostende op ± 5 km. ten zuidwesten van Brugge. Maar volgens het eerste tracé moest die weg over de wallen van Brugge lopen met het gevolg dat de reien moesten gesloopt en de bomen omgehakt worden. Dat plan kwam toevallig in mijn handen en ik dacht: dat kan nu toch niet. Die mannen zitten hier in Brussel aan hun tekentafels en doen alleen maar aan lijntjetrek. Voor hen geldt de regel: de kortste afstand tussen twee punten is de rechte lijn... Ik ga aan Balthasar het geval uitleggen en hij beslist dat we ter plaatse zullen gaan zien. We hebben dat ook gedaan - Baels was toen goeverneur van West-Vlaanderen - en ter plaatse heeft Balthasar gezegd: ‘Heren, dat gaat niet. Leg mij een ander plan voor.’
Iets moet ik toch nog vertellen, nu het over mijn debuut in de administratie gaat. U weet dat Kamiel Huysmans een echte pontifex was in onze partij, een soort hogepriester als ik het zo mag zeggen. Toen ik als privé-sekretaris van Balthasar naar Brussel zou vertrekken, zei mij Eduard An- | |
| |
seele: ‘Als ge Huysmans voor de eerste keer ontmoet, let dan goed op hoe hij u aanspreekt. Zegt hij “jonge man”, dan hebt ge in zijn ogen afgedaan. Hij verdeelt de mensheid in twee kategorieën: de genieën en de jonge lui. Tot de genieën rekent hij, behalve zichzelf, een paar levenden en een dozijn doden, waarbij Velasquez, Rubens en Karl Marx. Al de rest is niks bijzonders.’ Op zekere dag moet Huysmans op bezoek komen bij mijn minister en ik stond hem op te wachten. Toen hij me zag, zei hij: ‘Jonge man, ik moet uw minister spreken.’ Ik wist ineens hoe ver het stond en tussen Huysmans en mij heeft het nooit geboterd, om niet te zeggen dat wij altijd op versterkte vredesvoet hebben geleefd. Huysmans geloofde onder meer rotsvast in het genie van Baron Opsomer, hetwelk ik herhaaldelijk en openlijk in twijfel had getrokken.
Daaruit is dan, puur om estetische redenen, een heftige ruzie gegroeid, die nooit werd bijgelegd. Wat niet belet dat Huysmans mijn verdediging opnam als ik in de Kamer werd aangevallen. Hij zei dan: ‘Ik heb goede ambtenaars. Ik ga met hen niet akkoord. Maar ik dek ze!’
Er moet over Huysmans een boek te schrijven zijn met alleen van dat soort anekdoten. Maar wij moeten verder. U bleef niet op Openbare Werken.
Na de val van de regering bleef Balthasar toch als minister in de nieuwe regering maar Blancquaert werd minister van Openbaar Onderwijs. Ik ben dan naar Balthasar gegaan en heb gezegd: ‘Ik zit hier niet op mijn plaats. Ik zou liever bij Blanquaert gaan werken.’ Mijn baas begreep dat en liet me gaan. Ik ben dan op dat departement gebleven, later ook onder Soudan, tot de oorlog uitbrak. Na de mobilizatie en de 18-daagse veldtocht ben ik teruggekeerd naar het onderwijs van de kunstgeschiedenis.
U hebt onder de oorlog een belangrijke rol gespeeld in het verzet.
| |
| |
Ik behoorde tot een van de eerste verzetsbewegingen in het land, een groep die direkt onder Engelse leiding stond. Die groep, die circa 600 man telde, werd opgedoekt toen de Duitsers in een villa bij Aalst lijsten hadden gevonden met al de namen, zodat we de een na de andere werden opgepikt. Wij zelf kenden mekaar niet of liever we kenden alleen een paar leden voor het onvermijdelijk kontakt. Mijn direkte chef werd gedeporteerd als naamloos gevangene en is ook in Nacht und Nebel verdwenen. Ik werd aangehouden in Gent waar ik een tijdje in de gevangenis zat en dan werd ik overgebracht naar St.-Gillis. Het is door een onwaarschijnlijk toeval dat ik werd vrijgelaten. Je moet voor het geluk geboren zijn om zo iets tegen te komen.
Op de dag dat ik naar het zoveelste verhoor moet, loop ik door de verduisterde gang van de gevangenis. Ik moet voor een deur blijven wachten en half verblind zie ik onder een lamp een man staan, die ik herken als Marcel van Quickelberghe, mijn chef. Hij heeft de gelegenheid om mij in enkele woorden toe te fluisteren wat hij heeft bekend en wat ik mocht zeggen. Toen ik daarna binnen was voor het verhoor, deed ik net hetzelfde verhaal als mijn voorganger had gedaan. De Duitser nam trouwens een dossier en kon de lijn zo volgen. Hij heeft me dan nog voor de vorm uitgemaakt voor spion en andere lieve dingen en zei dan ineens bruusk: ‘Hier, teken dit.’ 's Anderendaags om 11 uur stond ik als een vrij man op straat. Dat gaf een erg raar gevoel, want mijn eerste reaktie was: wat gaan de vrienden zeggen? Als hij vrij wordt gelaten, dan heeft hij zeker alles verklapt. Ik was werkelijk radeloos en ik weet nog hoe ellendig ik me voelde, toen ik tussen een opeengepakte massa reizigers in de trein stond die naar Gent reed. Toen ik thuiskwam, zei mijn zuster stralend: ‘Ik verwachtte me eraan want er zijn nog drie anderen vrijgelaten.’ Dat was een pak van mijn hart.
Later heb ik dan nog met het Onafhankelijkheidsfront
| |
| |
deelgenomen aan de gevechten voor de bevrijding van Gent, van Zelzate en van Terneuzen.
Waaruit bestond de illegale aktie feitelijk?
Eerst de werkweigeraars helpen onderduiken. Dan sabotage. Verder vooral de weg voorbereiden voor de geallieerde ontscheping door te beletten dat bruggen werden opgeblazen of wegen onklaar werden gemaakt. In 1944 zijn we maar in aktie gekomen toen de geallieerden in de buurt van Doornik waren. Toch heeft de bevrijding van Gent alleen aan ons Onafhankelijkheidsfront 17 doden gekost.
*
Ook in het gedeelte zitkamer van deze leefkamer staan en hangen de kunstwerken sober en smaakvol opgesteld.
Er hangt van Frits van den Berghe De zoon van de maan, een doek van 1929 en Drie blauwe figuren, een schilderij dat ongeveer uit dezelfde tijd dateert.
Op het dressoir staat de maquette van de Liggende Engel, die Oscar Jespers voor het graf van Paul van Ostaijen heeft gebeeldhouwd. Op een ander buffet staat in keramiek deze Sprinkhaan van Pierre Caille.
Omdat ze niet wilde geprotretteerd worden en dagelijks met haar beeltenis gekonfronteerd, heeft René Magritte de vrouw van de gastheer zo omgekeerd in beeld gebracht. Eveneens van René Magritte is deze Sheherazade.
Maar het meeste effekt maakte dit grote schilderij van Paul Delvaux, dat de gastheer kreeg als huwelijksgeschenk. Het stelt de Kariatiden voor.
Ten slotte is er nog dit bijna gotisch masker, het allereerste beeld dat Permeke heeft gemaakt. Dat was in 1936.
*
Na de oorlog werd u chef van de Dienst voor Kunstpropaganda.
| |
| |
En bij een liberaal minister dan nog. Na de oorlog werd Buisseret in de tweede regering minister van Openbaar Onderwijs. Ik kende Buisseret omdat ik hem voor de oorlog ontmoet had in Luzern op een veiling, waar de werken die door Hitler als ontaarde kunst uit de musea waren verwijderd, werden geveild. Ik zat daar op die veiling samen met Leo van Puyvelde, Isidoor Opsomer, Ochs en Arthur Cornette en wij hadden samen de beschikking over 100.000 fr. voor een eventuele aankoop. Wij hebben er 2 doeken kunnen kopen, een van Hofer en een van Kokoschka. Achter ons zat er een meneertje uit België, dat niemand kende maar die over 5 miljoen beschikte om kunstwerken aan te kopen. Dat bleek de schepen van Schone Kunsten van Luik te zijn en dat was Buisseret. Toen ik hem zei dat Luik toch geen 5 miljoen beschikbaar kon stellen, waar de nationale kommissie maar over 100.000 frank beschikte, zei Buisseret: ‘Luik kan dat inderdaad niet. Maar ik heb de ronde gedaan van alle grote industriëlen in de provincie en ik heb zoveel samengekregen.’ Buisseret heeft daar voor de musea van Luik dan ook nog een prachtige verzameling kunnen verwerven: Chagall, Kokoschka, Picasso, Gauguin, Franz Marc, Liebermann, enfin alles te samen elf meesterwerken waarvan elk nu meer waard is dan vijf miljoen.
Op die veiling is de sympatie van Buisseret voor mij geboren. Toen hij minister werd, liet hij me komen - ik was nog in battle-dress - en hij vroeg me of ik bij hem wou komen als advizeur voor kunst. Ik antwoordde: ‘Maar ik ben toch socialist.’ Speelt voor mij geen rol, zei Buisseret, als het u niks maakt. En ik heb dan aanvaard. Ik heb met Buisseret altijd uitstekend kunnen samenwerken. Op zekere dag zei hij: ‘Hoeveel hebt u tot uw beschikking voor de kunstpropaganda?’ - Ik antwoordde: ‘100.000 frank maar dat is veel te weinig.’ - ‘Hoeveel moet u hebben?’ vroeg de minister. Ik zei voorzichtig: ‘Het dubbele.’ - ‘Voyons,’ zei Buisseret, ‘mettons deux mil- | |
| |
lions!’ Voor die man doe ik mijn hoed af. Hij wist wat hij wilde en hij staat aan het begin van de grootscheepse propaganda-aktie voor onze kunst in het buitenland.
Waaruit bestaat die propaganda feitelijk?
Ze werkt in twee richtingen. We halen werk uit het buitenland naar België voor de estetische opvoeding van ons volk. En dan brengen we het werk van onze kunstenaars naar het buitenland. De omstandigheden voor die aktie waren na de oorlog ook bijzonder gunstig. De grote meesterwerken stonden alle ingepakt in Duitsland of in Oostenrijk. Wij hebben toen de idee gehad de eerste grote internationale tentoonstellingen in te richten, waarvoor we ineens een volledig museum naar Brussel overbrachten. Dat was het Weerzien der Meesters. De Hollandse meesters zaten opgeborgen in de krijtmijnen van Kanne bij Maastricht en we konden die zo naar hier halen voor ze weer over Nederland verspreid werden. De mensen die zolang van deze dingen waren gespeend gebleven, hadden er honger naar. Er was ook een nieuwe generatie opgegroeid, die van al deze werken niets kende. Op dezelfde manier hebben we een tentoonstelling kunnen organizeren met de meesterwerken van Wenen, van Berlijn, van München, van de Westduitse kunstschatten uit kerken, kloosters en abdijen, de Eeuw van Bourgondië, en zo meer.
Naar het buitenland zijn we hoofdzakelijk gegaan met levende kunstenaars, omdat die het het meest nodig hadden. In 1944 was de strijd voor Permeke nog niet uitgevochten. Ensor was vrij algemeen aanvaard maar Gust de Smet en Frits van den Berghe nog niet. Onze aktie met voordrachten, persartikels, films en tentoonstellingen over het expressionisme heeft in het buitenland vruchten afgeworpen. Nu nog is het moeilijk: in Frankrijk doet Permeke het nog altijd niet, in Mexico doet hij het wel.
| |
| |
Dat is een mogelijk diskussiepunt voor straks. Onder hoeveel ministers hebt u gewerkt en wie waren de beste?
Onder 17 als ik ze goed heb opgeteld. De meest dynamische en ook de man die, door de omstandigheden geholpen, de stoot gaf, was Buisseret. Zeer prettig heb ik kunnen samenwerken met Herman Vos. Maar de man van wie ik als politiek mens het meest hield was Léon Collard, met wie ik de zwarte periode van de schoolstrijd heb doorgemaakt. Hij is voor mij in de politiek het voorbeeld van de ‘honnète homme’: verdraagzaam, eerlijk, absoluut niet in staat iets oneerlijks te doen. Het loopt anders soms wel raar in onze wereld. Ten tijde van de schoolstrijd was Theo Lefèvre voor ons het zwarte beest. Nu heeft hij voor een paar weken mijn boek over Frits van den Berghe ingeleid. We hebben nu de beste relaties! Hoe een dubbeltje rollen kan!
De lastigste minister is voor mij eigenlijk Huysmans geweest. Hij zwoer alleen bij Opsomer en had de pest aan de rest.
Ik heb ook onverstandige ministers gekend, waarvan ik de namen niet zal noemen. Ik heb ooit eens twee Paul Klee's aangeboden voor 50.000 fr. en de minister weigerde. Later is Vanbeselaere naar München gegaan met een klein miljoen op zak om zo'n schilderij te kopen en hij slaagde er niet in.
Ik zou op dat stuk natuurlijk heel wat sterkere verhalen kunnen vertellen maar dan wordt het een maraton-uitzending! Maar deze anekdote wil ik u toch niet onthouden. Ik had eens een minister die zijn werkkamer geïnstalleerd had in een zeer lange zaal, Kunstlaan, nr. 10. Als de bezoeker daar binnentrad, zag hij in de verte de minister aan zijn tafel zitten en door de lange weg die hij moest afleggen, groeide zijn ontzag voor de minister of zijn nervositeit! Nu had Permeke in die tijd een grote retrospektieve tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten en al wat naam
| |
| |
had, was daar komen naar kijken. Zelfs koning Albert en koningin Elisabeth waren er geweest, ook de prinsen en de hoogste gezagdragers maar de minister van Openbaar Onderwijs en Scheme Kunsten was niet komen opdagen. Permeke vraagt een onderhoud aan bij de minister, wat hem wordt toegestaan. De kamerbewaarder laat Permeke binnen en die blijft pal staan bij de deur. Van daar zegt hij: ‘Ik wil spreken met de minister van Openbaar Onderwijs.’ De minister antwoordt: ‘Kom maar nader, dat ben ik.’ Permeke blijft staan en zegt: ‘Nee, ik wil spreken met de minister tot wiens bevoegdheid de Schone Kunsten behoren.’ - ‘Ja, ja,’ zegt de minister, ‘dat ben ik.’ Heft Permeke zijn arm op en zegt op een toon die betekende dat dit de beste grap van het jaar was: ‘Allez!’ en draaide de minister zijn brede rug toe. - Permeke was een man die durf had en voor niemand terugdeinsde.
Na de oorlog bent u belast gevjeest met de rekuperatie van onze geroofde kunstwerken. Hebt u veel kunnen terugvinden?
Alles. Alles wat uit openbaar kunstbezit kwam, is intakt teruggekomen. Dat is niet het geval geweest met werk dat uit privé-bezit werd weggehaald. En dat is het tragische in deze zaak. Er werd bij de Israëlieten veel geroofd maar na de oorlog werd vaak door niemand klacht ingediend, omdat de hele familie was omgekomen. Nochtans was het minste bewijs voldoende om het kunstwerk terug te krijgen. Zo komt het dat er honderden werken in München gebleven zijn, die men aan de Duitsers heeft gelaten. Wij hebben een ander voorstel gedaan maar zonder sukses. Ik heb voorgesteld dat de niet opgeëiste kunstwerken zo zouden verdeeld worden dat de Vlaamse werken uit die geroofde schilderijen opnieuw naar Vlaanderen zouden gaan, de Hollandse naar Nederland, de Franse naar Frankrijk, enz. Als medewerkers bij heel deze onderneming bij de dienst Monu-
| |
| |
ments, Fine Arts and Archives had ik prof. Lemaire van Leuven en konservator Frans Baudouin van Antwerpen, die toen twee jonge luitenanten waren en vast ter plaatse bleven.
Waar werden die schilderijen teruggevonden?
Zowat overal. Het altaarstuk met de Aanbidding van het Lam Gods zat in een zoutmijn ten noorden van Salzburg, in Alt-Aussee, in het gebergte van het Salzkammergut dat beroemd is om zijn Zum weissen Rösl. Het is daar trouwens dat Achilles van Acker zijn gesprekken met Leopold III heeft gehad. Het moeilijkste was te lokalizeren waar het werk zich bevond. Kort voor het einde van de oorlog had men al die schilderijen overgebracht van een kasteel te Füssen in Beieren naar die zoutmijn. Dat vernamen we van arbeiders, die op de kisten de woorden ‘Sint-Baafs’ hadden gezien. Dat is dan nog een hele geschiedenis geweest, want toen we bij die mijn kwamen, was de ingang opgeblazen. Alles te samen hebben we teruggevonden: 4 doeken van Dirk Bouts uit Leuven, 10 of 11 schilderijen plus de Madonna van Michel Angelo uit Brugge en dan het Lam Gods uit Gent, zonder het gestolen paneel natuurlijk. De Duitsers hadden alleen uit deze drie steden de schilderijen weggehaald. Alles kwam veilig en nagenoeg onbeschadigd terug.
*
Ter verpozing kunnen we nu even rondkijken in de hal die op de leefkamer aansluit.
Een zeldzaam mooi negermasker hangt op de scheiding naast een schaal die Picasso in Valoris heeft gemaakt.
Links bevindt zich een staande figuur die Oscar Jespers in marmer heeft gebeeldhouwd.
Centraal hangt het schilderij Twintig minuten vóór één van Heinrich Campendonk. Het is van 1922 en heeft deel uitgemaakt van de verzameling van Paul van Ostaijen, zoals blijkt op een etiket op de achterkant.
| |
| |
Verder hangen hier nog een Kompositie van Louis van Lint en in Oostindische inkt een Zon van Alechinsky.
*
Als ik me niet vergis, hebt u twee grote specialiteiten: het expressionisme en het surrealisme. Waarom houdt u van het expressionisme?
Uit reaktie tegen het impressionisme. Elke beweging is aanvankelijk altijd eerder een reaktie tegen iets. Denk aan de groentesoep van Courtens! Wij waren jonge gasten, wij wilden afbreken en wij vonden dat de oplossing bij het expressionisme lag. Wij verdedigden de eerste groep evengoed als de tweede, ook al lag de eerste groep met Gustave van de Woestijne en Georges Minne, die gelovig waren, ons minder. De tweede groep was ongelovig of het geloof speelde er geen rol. Permeke b.v. ging zondags naar de mis. Gust de Smet niet maar hij liet zich toch kerkelijk begraven. Frits van den Berghe was een overtuigd vrijmetselaar. Toen dan het expressionisme was doorgebroken, kwam het surrealisme op en eens dat je in de avant-garde-beweging bent, glijd je van het ene in het andere. Het is trouwens dezelfde groep, die voor het expressionisme heeft gevochten, die het ook opnam voor het surrealisme, net zoals we later zijn gaan vechten voor de abstrakte kunst en hu bereid zijn te strijden voor Pop Art. De enige voorwaarde is dat er kwaliteit moet zijn. Onze strijd is altijd geweest tegen de mediokriteit.
Ik vecht b.v. voor Renato Guttuso die een socialistisch realist is, een genre waar ik het niet voor heb. Maar hij heeft stijl en persoonlijkheid.
Vergeet dan ook niet dat al de expressionisten Gentenaars waren of in Gent gestudeerd hadden. Hun eerste afzetgebied was Gent en het tweede was Brussel met Le Centaure, Sélection en het huis van Gust van Hecke. Die mannen brachten ook de grote tenoren van het kubisme en het sur- | |
| |
realisme naar Brussel, o.m. Léger, Zadkine, Dufy, Max Ernst, Braque, Paul Eluard, Arp, Dominguez, enz. Daar heb ik dan ook mensen als Magritte en Delvaux leren kennen.
Wie waardeert u van de Vlaamse expressionisten het meest?
Daar heeft zich een evolutie voltrokken. Destijds was het in volgorde Permeke, Gust de Smet, Frits van den Berghe. Nu is het Frits van den Berghe, Permeke en Gust de Smet.
Daar is een reden voor.
Wel, die evolutie loopt parallel met de richting die de kunst is uitgegaan. Permeke was van zijn tijd, Frits van den Berghe was op zijn tijd vooruit. Dat legt uit waarom het 25 jaar geduurd heeft eer Van den Berghe doorbrak. Gust de Smet met zijn enorme kwaliteiten is stilaan tot de klassieken gaan behoren.
Waarom is het Vlaams expressionisme zo karakteristiek?
In de eerste plaats omdat ons expressionisme zijn eerste inspiratie geput heeft in een bepaalde streek, gebonden was aan een bodem, een lucht, aan heel een kosmische wereld. Dan is de boer, die de expressionisten hebben geschilderd, de mens als iedereen. Hun mens is type geworden. Men kan de visser niet meer scheiden van de boer. De expressionisten hadden een gemeenschappelijke stijl en dat is b.v. na te gaan in de manier waarop ze een hand schilderen. Het zou een interessant experiment zijn de handen van figuren van verschillende schilders uit te snijden en ze dan naast mekaar te leggen. Men zou ze niet kunnen onderscheiden. In dat geval kan men van stijl spreken als er trekken zijn die gemeenzaam zijn aan elk uitgebeeld individu. De expressionisten hebben een gemeenschappelijke beeldenschat, - te verstaan in de zin van woordenschat - ze hebben een arsenaal van gemeenschappelijke beelden.
| |
| |
Het werd al gezegd dat u een voorliefde hebt voor sommige expressionisten. Daarbij is Gust de Smet. U wijdde een studie aan hem: ‘Gust de Smet, de mens en zijn werk’. Ze verscheen in 1945. Waarom de ‘mens’ en zijn werk?
Het is de eerste beredeneerde catalogus die in het Frans en het Nederlands bij Manteau verscheen.
Waarom de mens? Het is in de eerste plaats de roman van zijn leven, gevolgd door de beredeneerde catalogus van zijn oeuvre. Die moet een werkinstrument zijn voor wie wil studeren. Die metode is me in de kleren blijven hangen uit de tijd van de universiteit. Dat is nog niet gebeurd voor Permeke, maar dat werk is zo uitgebreid en zo verspreid dat het niet te doen was. Roger Avermaete heeft het eens beproefd maar hij heeft het, meen ik, moeten opgeven.
Wat was er typisch aan de mens Gust de Smet?
Wat het meest opviel, was zijn schuchterheid. Hij is door het leven gegaan als een gekwetste vogel. Hij was vriendelijk maar altijd op zijn hoede. Hij was alleen helemaal zichzelf op zijn atelier. Dan was hij op zijn gemak en zeker van zijn stuk. Hij zou eens in Brussel gehuldigd worden en pater Janssens, de dominikaan die zeer aktief was in kunstkringen, zei: ‘Ik breng hem mee naar Brussel.’ Hij loodste hem mee tot in het station: daar kreeg Gust een flauwte en moest terug naar huis gebracht worden. Zijn huldebetoon in Brussel had plaats zonder hem!
Ik had eens een koper voor hem, de jonge Anseele. We gingen op 't onverwachts Gust de Smet opzoeken, maar hoe we ook klopten, geen mens liet zich zien of horen. Ik liep eens rondom het huis en vond Gust weggedoken achter de pomp. ‘Och, Miele,’ zei hij, ‘kom binnen. Ik had toch zo'n maagkrampen.’ Maar het was alleen de angst voor onbekend of onverwacht bezoek. Hij was op dat stuk het tegendeel van Permeke.
| |
| |
Wat zijn de kwaliteiten van het werk van Gust de Smet?
Hij is in de eerste plaats een tonalist. Hij speelde op tonen, op harmonieën van tonen. Ook Permeke was dat. Matisse b.v. was een kolorist, geen tonalist. Gust de Smet is de eerste van de grote expressionisten, die als klassiek kan gelden. Bij hem ligt dat gevoel voor smaak en evenwicht aan de basis van wat wij klassiek noemen. Permeke zal nooit klassiek worden. Hij zal altijd aan de marge blijven van het klassieke. Zijn betekenis ligt elders.
Zijn beste doek?
Op die vraag is niet te antwoorden. Gust de Smet, Permeke en Van den Berghe zijn niet de kunstenaars van topmomenten. Je vindt dat wel bij Ingres, niet bij Van Gogh. Elk van die drie schilders heeft zeker een half dozijn beste werken. Die keuze zou dan zeer subjektief zijn. Wel kan ik zeggen dat de beste periode van de drie artiesten geweest is de tijd tussen 1927 en 1930, de jaren vóór de grote ekonomische krisis.
Bij alle drie liggen de meesterwerken dan om te rapen. Bij Servaes is dat de periode tussen 1919 en 1926 geweest. Er is daar geen uitleg voor. Het is te danken aan een algemeen geestelijk klimaat: het feit wellicht dat de erkenning komt; het gevoelen wellicht niet meer in de woestijn aan 't prediken te zijn.
Wat spreekt u het sterkst aan in het werk van Permeke, aan wie u in 1947 een studie wijdde?
Zijn drang naar het monumentale. Hij heeft nooit iets kleins gemaakt, iets met ‘petit esprit’. Permeke kon niet speels doen. Bij Gust de Smet en Frits van den Berghe stoot je al eens op solfège-lessen. Had men Permeke een kans gegeven een muurschildering te maken, dan zou dat groot geweest zijn, want hij dacht en schiep monumentaal. Zo raakte hij
| |
| |
boven zijn tijdgenoten uit, boven Servaes b.v. Servaes is groot, maar niet architektonisch monumentaal.
Permeke trekt de lijn door van Rubens, de grote lijn van de barok. Bij Frits van den Berghe komt het van Jeroen Bosch over Ensor. Als je naar de wortels tast, vind je de konstanten.
U hebt er al op gezinspeeld dat Permeke in het buitenland niet volledig aanvaard is.
Vroeger werd gezegd: niet in de Latijnse landen, maar we konstateren nu dat hij in Mexico wel gewaardeerd wordt. Men ziet daar in hem iets waar Permeke nooit aan gedacht heeft: de sociale aanklacht. Het zwoegen van de boer, van de visser - dat ligt in hun lijn ginder. Ook in Italië heeft hij veel bijval en zeker in Nederland en Skandinavië. Het meest sukses heeft hij wellicht in de Oosteuropese landen. Reeds twintig jaar geleden kocht Tsjecho-Slowakije een fraai doek van hem.
Na Gust de Smet en vóór Permeke hebt u aandacht gewijd aan Van Gogh. Dat was in 1946.
Dat was veel meer een catalogus dan een studie. Die catalogus moet gedurig herzien worden. De beste, na die van Meier-Graeffe, is die van Vanbeselaere, maar die behandelt alleen de Hollandse tijd. Naar aanleiding van een grote tentoonstelling heb ik geprobeerd die catalogus bij te werken en te illustreren met uittreksels uit zijn brieven die over de schilderijen handelen. Op die tentoonstelling werden de twee grote verzamelingen van Van Gogh samengebracht, die van ingenieur Van Gogh en die van het museum Kröller-Müller. Daar zijn op die tentoonstelling 120.000 bezoekers geweest. Een treffende konstatering is nu dat de expositie plaats had op 500 m. van de plaats waar Vincent van Gogh het jaar voor zijn dood in de ‘Cercle Gaulois’ een retrospektieve hield, waar geen mens is komen kijken. Vijftig
| |
| |
jaar later, op dagen dat het vroor dat het kraakte, schoven rijen mensen aan met 20 fr. in de hand. Daar zit anders toch ook een soort bemoediging in. Al die mensen van 1889 waren natuurlijk geen ezels en wij zijn in deze tijd niet beter. We kunnen alleen vaststellen hoe de smaak kan evolueren. Op dezelfde tentoonstelling zijn in Japan meer dan een miljoen bezoekers geweest.
U bent als veertiger zeer produktief geweest want tussen 1945 en 1949, dus in vier jaar tijds, publiceert u vier boeken. Het vierde handelde over Paul Delvaux.
Het is het eerste boek dat over Paul Delvaux werd geschreven en het is alleen in het Italiaans verschenen, bij Alfieri in Venetië. Moet u het volgende nog horen. Mijn uitgever stuurt 10 eksemplaren naar zijn korrespondent in Londen. Wat later krijgt deze een brief van de chef van de doeane in Dover waarin hem wordt meegedeeld dat de 10 boeken als pornografische literatuur werden verbrand overeenkomstig een wet uit de middeleeuwen! Ik heb daar een affaire van gemaakt en op een kongres heb ik aan de Engelse afgevaardigde gevraagd wat voor praktijken dat waren. Uit het antwoord bleek dat de officier van doeane persoonlijk verantwoordelijk is voor wat hij laat doorgaan en dat hij eventueel zijn baantje riskeert als achteraf zou blijken dat hij te ruim heeft geoordeeld. Ik repliceerde dat ze die tien boeken dan hadden moeten terugsturen. Maar dat ging niet: de wet steunt op godsdienstige gronden, het kwaad moet vernietigd worden. Daarom werden ze verbrand. Ik was door die uitleg zo ontmoedigd dat ik van de zaak verder geen werk meer gemaakt heb.
Waarom schreef u over Delvaux?
Dat lag in mijn lijn. Ik heb Magritte evengoed verdedigd als Delvaux. Over Delvaux bestond nog niets. Het boek van Claude Spaak over hem is maar veel later verschenen.
| |
| |
Is Delvaux uw eerste stap naar het surrealisme?
Nee, dat was Magritte. Ik heb de eerste tentoonstelling van Magritte in Vlaanderen georganizeerd. We leurden toen met zijn schilderijen en raakten ze niet kwijt voor 500 fr. Natuurlijk kon men niet makkelijk mee. Er hing een schilderij waarvan de titel was Ceci n'est pas une pipe en er stond alleen een pijp op!
Kunt u een definitie geven van het surrealisme?
Het surrealisme is geen manier van schilderen; het kubisme b.v. is dat wel, maar er bestaat geen kubistische filozofie of levensopvatting. Het surrealisme nu is wel een levensopvatting met morele en wijsgerige gronden, die de volstrekte vrijheid opeist voor alle uitingen van de menselijke geest, tot het absurde toe. Surrealisme is veel meer dan een stijl. De ideale surrealist handelt buiten elke kontrole van de rede. Hij handelt en denkt redeloos en hij verwerpt dus de beelden-associaties die als zinloos beschouwd worden, niet. Voor hem integendeel zijn alle inspiratiebronnen goed. De totale vrijheid is zijn hoogste merk. Men zou het bijna kunnen zeggen met deze formule: de funktie van de menselijke geest als de mens droomt. Dan ook bestaat er geen kontrole over de geest meer.
Alle surrealisten zijn revolutionairen, kommunisten, niet in stalinistische zin maar in de zin van ‘la révolution permanente’ van Trotsky. Dat legt trouwens uit waarom de surrealisten gewoonlijk na zes maanden uit de partij vliegen: ze kunnen zich niet aan een partijtucht onderwerpen. Dat is het geval geweest met Magritte: na korte tijd kreeg hij de bons.
Kan een gelovige surrealist zijn?
Dat is onmogelijk en de beste illustratie is het geval van Delvaux. Hij is gelovig en daarom is hij niet ortodox- | |
| |
surrealist. Hij wordt door de surrealisten niet aanvaard, al is hij geen vijand van de surrealisten, maar de echte surrea-listen zijn militant anti-religieus.
In Verviers werd eens een lezing gehouden over het surrealisme waarop Magritte aanwezig was. Het publiek reageerde volstrekt niet. Om het op stang te jagen, spreekt de konferencier over ‘cette charogne du Vatican’. Nog reageert niemand. Magritte kon het niet uithouden en riep luidop: ‘Quel est le salopard qui proteste?’ Dat geeft zo een beetje de mentaliteit weer van een echte surrealistische manifestatie.
U bent feitelijk een van de weinige of zelfs de enige Vlaming die in de kringen van het surrealisme thuis is.
Gust van Hecke was het ook, evenals André de Ridder en die hebben er zelfs heel veel voor gedaan. Ze hebben in dat werk zelfs hun fortuin gestoken en zijn eraan failliet gegaan. Men vertelt wel veel kwaad van hen maar geen van beiden is door hun aktie rijk geworden.
Hoe kwam u als Vlaming in dat vaarwater?
Door Vooruit alweer. Vooruit was een ontmoetingspunt, een kruispunt. Het eerste surrealistisch werk van Magritte dateert uit de bloeitijd van Sélection. In 1928 wijdde het tijdschrift Variétés een speciaal nummer aan het surrealisme en dat was toch een Belgisch tijdschrift. In Gent hadden wij een socialistische studiekring, onder de leiding van Anseele jr., die geregeld lezingen organizeerde, debatten en tentoonstellingen. Op die exposities hebben wij werk laten zien van De Troyer, Ensor, Magritte, Delvaux, Tijtgat, Frits van den Berghe, enz.
De Vlaming is uiteraard weinig of niet surrealist. Hoe zou dat komen?
Het ligt hem niet en dat heeft vele oorzaken. Het aantal
| |
| |
verzamelaars van surrealistisch werk is vrij gering, hoewel het nu groter wordt. Waarschijnlijk gebeurt dat onder de invloed van de Pop Art, die er niet zo ver afstaat en ook iets absurds is. Bij de beste verzamelaars zijn er nu al mensen die surrealistisch werk beginnen te kollektioneren: ik denk aan dr. Matthys in Gent, aan Nellens in Knokke, Vanthournout te Izegem, Carlo van den Bosch in Antwerpen en anderen.
Wie zijn de grootste surrealisten in ons land?
De voorloper is Frits van den Berghe. Dan Magritte en Delvaux, verder Mesens, Maxime van de Woestijne, de zoon van Gustave, Jeanne Graverol en anderen. Al deze mensen erkennen De Chirico als de initiator.
En in het buitenland?
Max Ernst, Tanguy, Dali, Masson, Leonor Fini, Miró, Picasso, een tijdje lang dan.
De schilder van wie u het meest houdt, moet wel Frits van den Berghe zijn. In 1933 al hebt u een studie aan hem gewijd en nu pas is er in de bekende reeks van de Naessens-boeken een groot werk van u over hem verschenen. Wat is Frits van den Berghe voor u?
Dat eerste werkje gaat over de tekeningen van Frits van den Berghe en dateert uit de tijd toen we dezelfde strijd streden. Ik zag hem als tekenaar werken en heb daarover geschreven.
Wat hij voor mij betekent? Hij heeft mij ontzaglijk veel geleerd. Denk maar aan wat men aan de universiteit leert en niet leert. Toen ik de universiteit verliet, had ik dank zij Vermeylen een fatsoenlijke vorming gekregen maar ik had nooit enig kontakt gehad met de levende kunst. Vermeylen kwam nooit verder dan de kunst van de 18de eeuw. De studenten onder mekaar spraken wel over Ensor maar de
| |
| |
profs nooit! Ik heb dan Frits van den Berghe ontmoet en die heeft mij ingewijd in een aantal zaken waarover men aan de universiteit nooit spreekt: kleurgevoel, kleurenharmonie, een schilderij verstaan, niet door wat erop staat maar door de manier waarop het in kleur is uitgedrukt. Ik heb aan de universiteit nooit een gekleurd schilderij gezien: wij kenden alles maar we hadden het allemaal in wit-zwarte plaatjes gezien. Frits van den Berghe heeft mij doen begrijpen wat de levende kunst is, hij heeft me ingewijd in het mysterie van de schilderkunst zelf. Ik heb aan hern ontzettend veel te danken: hij was niet alleen schrander en heel belezen, maar hij stond ook als mens verbazend hoog.
Waarom is hij een groot schilder?
Hij is het in vergelijking met de anderen die het niet zijn. Dat is natuurlijk geen uitleg. Hij heeft iets dat de andere expressionisten niet hadden: zin voor fantazie. De reus Permeke is een herschepper, Gustave de Smet is de werkelijkheid, is de man die de werkelijkheid ordent. Van den Berghe brengt het onderbewuste in beeld. Daarom is hij een uitzonderlijk geval in de Vlaamse schilderkunst. Die konstante gaat, zoals ik al zei, van Bosch over Bruegel en Ensor tot Frits van den Berghe.
Wat is het moeilijkste geweest toen u dit boek schreef?
Het verzamelen van het materiaal. Er is 10 jaar nodig geweest om de catalogus samen te stellen. Het duurde zolang dat Naessens ongeduldig werd en aan Avermaete vroeg of hij het niet wou doen. Daarbij komt toch ook dat ik al dat werk na mijn uren moest doen. Frits van den Berghe heeft in erbarmelijke omstandigheden geleefd. In Holland krepeerde hij letterlijk van de honger. Er is een tijd geweest dat hij in geen enkele winkel nog krediet kreeg en uit armoe van deur tot deur met een mand de vuile was ging ophalen.
| |
| |
In die maanden was er van schilderen natuurlijk geen sprake.
Is Van den Berghe aktivist geweest?
René de Clercq heeft op Frits een enorme invloed gehad. Frits heeft trouwens Tamar, een van de eerste boeken van René de Clercq, geïllustreerd. Op het eind van de oorlog 14-18 heeft Frits hier in Brussel een betrekking op het ministerie aanvaard en is daarna uitgeweken naar Nederland, waar hij zich in Blaricum bij de groep gevoegd heeft die bestond uit Lucien Brulez, René de Clercq, Jef Cantré en dan de Waalse aktivist dr. De Knop. Het is deze dr. De Knop die Frits zijn neiging tot de alchemie bijbracht en zijn passie voor mineralen, fossielen en bizarrerieën.
Ik schakel over naar een ander boek en dus ook naar een ander kunstenaar: Marino Marini.
Beeldhouwer en schilder van Milaan. Dat boek is een bestelling geweest. Ik ben met Marini en zijn vrouw bevriend. Zijn beeldhouwkunst en schilderkunst leunen sterk aan bij het expressionisme van ons. Roel d'Haese vertoont verwantschap met hem. De vraag om over hem een boek te schrijven, kwam uit Nederland. Het is het enige dat over hem bestaat.
Er is dan nog ‘Les sources du XXe Siècle’.
De Raad van Europa organizeert grote tentoonstellingen waarvan de eerste in België plaats had. Ze was gewijd aan het humanisme en was door ons georganizeerd. De expositie De Bronnen van de XXe Eeuw werd te Parijs gehouden en kende een reuzesukses. Er verscheen een prachtboek over in zeven talen, maar niet in het Nederlands, want er was geen uitgever die het risico wilde nemen.
Jean Cassou heeft voor de 20ste eeuw een inleiding geschreven over de background van de literatuur, de filozofie,
| |
| |
het teater, kortom over de geboorte van de moderne kunst. Ik heb de plastische kunsten behandeld en Nicholas Pevsner, een Engelsman en de beste kenner van de moderne architektuur en sierkunst, nam het hoofdstuk over de bouwkunst voor zijn rekening.
Tot slot dan: ‘50 jaar Moderne Kunst’.
Dat was naar aanleiding van de wereldtentoonstelling. Het is een geschiedenis van de hedendaagse kunst vanaf de voorlopers tot de abstrakten. Er werden 40.000 eksemplaren van verkocht. Het werd vertaald in het Frans, Duits en Engels.
*
Natuurlijk hangen er in de werkkamer van de gastheer ook schilderijen.
Deze Kat op sterk rode achtergrond is van Octaaf Landuyt, De dame aan de telefoon is van Renato Guttuso, deze Bloementuin van Pierre Vlerick.
De liggende Harlekijn in brons is van Zadkine en deze Kop werd door de Joegoslaaf Velickovic gemaakt.
Het gebeurt wel eens dat de gastheer nood heeft aan afwisseling en dan haalt hij b.v. De val van Troye door Edgar Tijtgat voor de dag, of deze Kompositie van Alexander Calder, of dit surrealistisch vrouwenmasker van Felix Labisse.
U hebt in uw leven veel kunstenaars gekend en u weet veel over hen, zeker ook sterke verhalen. Wat is het sterkste?
Dat wat ik met het werk van Paul Delvaux heb voorgehad op de Biënnale van Venetië, toen mgr. Roncalli, de latere Paus Johannes XXIII, nog patriarch van Venetië was. Op de vooravond van de opening van de expositie kwam hij naar de doeken kijken. Nadat hij ze gezien had, vroeg hij me drie schilderijen met naaktfiguren weg te nemen. Hij zei: ‘Mij doet het niets maar het zal een slechte indruk
| |
| |
maken op het volk.’ Ik meende dat ik op dat verzoek niet kon ingaan, dat ik het recht niet had er gevolg aan te geven. Dezelfde avond verscheen in de kranten van Venetië het bericht dat de patriarch zijn veto gesteld had tegen het Belgisch paviljoen. Het was een echt schandaal met het gevolg dat onze expositie een groot sukses werd. Hele drommen kwamen kijken, ook schijnheiligen die deden alsof ze de gelaakte schilderijen niet zagen maar die er kwansuis naar loerden.
Een Franse krant vroeg me wat er precies gebeurd is en ik dikteer aan mijn sekretaresse een tekst, die ze stenografisch opneemt. Als ze me de tekst brengt, luidt de laatste zin: ‘Et voilà pourquoi le patriarche a mis son vélo contre le pavilion belge!’ Wij hebben nooit met een tikfout zoveel plezier gehad. Het sterkste is nu nog wel dat, toen ik heel deze affaire aan Paul Delvaux vertelde, hij mij antwoordde: ‘Je had die doeken moeten wegnemen. Ik had er je direkt andere kunnen bezorgen! Ik zoek het schandaal toch niet.’ Hij ook begreep niet dat er principes zijn die je toepast, ook al wordt daaraan getornd door sommige prominenten.
Wat bepaalt uw waardering voor een kunstwerk?
Twee zaken moeten samengaan: de plastische uitdrukking en die menselijke inhoud kan goed abstrakt zijn. Ja, dat is het: de volmaaktste plastische oplossing voor een bepaald menselijk gevoel dat uiting zoekt. Die emotie moet er zijn. Als je voor een schilderij staat dat onecht is, voel je wel dat het er eentje is dat gemaakt werd om er een méér te hebben. Permeke heeft dat, helaas!, meer dan een keer gedaan, zeggend: de een of ander zal het wel kopen. Permeke kon in zijn oeuvre niet schiften. Dat lag niet in zijn karakter. Onder de oorlog heeft hij me eens voorgesteld uit een pak tekeningen die niet altijd van de beste waren, de sterkste te halen. Ik heb dat gedaan en als wij beiden toegaven dat
| |
| |
de tekening beneden waarde was, scheurde hij ze en gooide hij ze in het vuur. Maar toen dat met vier tekeningen gebeurd was, werd het hem te machtig en wilde hij er niet meer verder op ingaan.
U bent uitgesproken links en overtuigd socialist. U hebt in het verzet gestaan. Heeft uw politieke overtuiging nooit uw artistieke waardering eventueel onbewust beïnvloed? Ik denk b.v. aan gevallen als dat van Prosper de Troyer en Albert Servaes.
Ik ben op dat stuk heel gerust. De eerste tentoonstelling van De Troyer heb ik in de jaren dertig ingericht in de socialistische studiekring in Gent en ik heb toen geprobeerd zijn schilderij Salome te doen kopen door het museum.
Servaes is een ander geval. De meeste kunstenaars-tijdgenoten hadden een hekel aan de man. Ikzelf heb met hem weinig kontakt gehad en dan nog alleen vóór de oorlog. Om helemaal oprecht te zijn, moet ik bekennen dat ik nooit van de mens Servaes heb gehouden. Waarschijnlijk is het een persoonlijk gemis aan affiniteiten, een indruk opgedaan uit een aantal geruchten of kleine feiten. Och, hoe komt het dat men een kunstenaar als mens niet helemaal gaat waarderen? Dat beken ik dus graag. Ik heb het hier over de periode vóór de oorlog natuurlijk.
Als mens heeft hij vaak ontgoocheld. Mijn eerste onaangename ervaring met hem was deze. U weet dat de eerste kopers van de Vlaamse expressionisten Walen zijn geweest, mensen van Luik en Verviers. Dan is Brussel gekomen en dan pas Vlaanderen. Men mag zeggen dat de Walen het Vlaams expressionisme hebben doen doorbreken. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn, dat zij er meer feeling voor hadden, omdat ze kort bij Aken en Keulen wonen en daar de Duitse expressionisten hadden leren kennen. Maar goed. Vrienden wilden in Verviers een tentoonstelling organizeren van de twee groepen van Latem, ook al stonden
| |
| |
die feitelijk vijandig tegenover elkaar. De president gaat aan Permeke vragen om mee te doen en Permeke zegt: ‘Goed. Van elke schilder drie schilderijen. En let erop, ik weiger mee te doen als Servaes er met vijf uitpakt.’ De president stelt hem gerust: de afspraak zou door elke schilder geeerbiedigd worden. Er hingen van Servaes inderdaad maar drie schilderijen maar op de dag van de vernissage kwam hij er nog met twee aan! Zo was hij.
Maar toen het er op aankwam de kunstenaar te beoordelen als artiest, abstraktie makend van de mens die erachter zat, - en dat is moeilijk, heel moeilijk, ik geef het toe - toen heb ik Servaes altijd recht laten wedervaren. En ik sta erop hier nogmaals te verklaren dat op het ogenblik dat het Vlaamse expressionisme, ik bedoel de tweede groep, nog nergens stond, nog nérgens, omdat ze nog allemaal vasthingen aan het luminisme, dat Servaes toen al dat eerste landschap, dat Sneeuwlandschap had gemaakt, waarin werkelijk de genesis van het expressionisme al aanwezig is. En er is het feit dat Permeke, op wie niemand de minste invloed had, naar Servaes heeft gekeken. Hij heeft zelfs een gedeelte van zijn palet, laten we het beleefd uitdrukken, overgenomen. Dat is de grote verdienste van Servaes geweest. En dan moeten we bekennen dat één van de, ik zou bijna zeggen, van de geniaalste dingen - want dat woord geniaal is natuurlijk een gevaarlijk woord - die Kruisweg is van na de oorlog 14-18. Dat is iets formidabels, echt een uitbarsting. U kent ook de hele tragedie die erom geweest is. Ik heb die Kruisweg herhaaldelijk gezien. De laatste maal ben ik zelfs teruggegaan naar het klooster in Tilburg, met Opsomer. Wel, met Opsomer - die wist wat een goede tekening was, al kon hij het zelf niet, maar hij kon het wél beoordelen - heb ik de Kruisweg ontleed. Dat blijft een onbegrijpelijk meesterwerk, zo gaaf, zo intens, zo spontaan ook is dat geschilderd. In die tekeningen is er geen enkele reprise, hij komt nooit op een lijn terug. Het is allemaal
| |
| |
in één worp gebeurd, het is een ongelooflijke prestatie.
Over wat de mens later heeft uitgehaald, kan men verschillend oordelen maar dat heeft met de kunst niets te maken. En toen ik belast werd mee te werken aan de grote tentoonstelling in Parijs over de bronnen van de moderne kunst, toen heb ik ervoor gezorgd dat bij de baanbrekers Servaes aanwezig was met zijn Opwekking van Lazarus. Want in de geschiedenis van de hedendaagse kunst in Vlaanderen zullen schilderijen zoals De heilige avond, zoals de Kruisweg van Tilburg, zoals ook een gedeelte van zijn Boerenpsalm tot de blijvende werken van deze tijd gerekend worden. Het grote wordingsproces van Servaes valt tussen 1919 en 1922.
Maar ik meen dat Servaes na die Kruisweg en na Orval in een soort maniërisme is vervallen, dat hij steeds weerkomt met een aantal tics, die eigen zijn aan iemand die ouder wordt en verzwakt. Zijn Marialeven vind ik heel zwak en heel zijn werk van Zwitserland is beneden peil. Maar het is toevallig dat zijn verzwakking samenvalt met wat ik hem politiek aanwrijf.
Nee, ik geloof dat ik op dat stuk altijd wel objektief ben geweest. In het eigen milieu heb ik altijd het socialistisch realisme bekampt. Ik heb het zelfs bestreden in lezingen die ik heb gehouden in Parijs, in Warschau en Praag. Er bestaat vaak verwarring tussen inhoud en kunst. Een bepaalde politiek wil de kunst bepaalde dingen laten zeggen. Dat kan maar het mag geen opgelegd programma zijn. Het beste bewijs is het doek Guernica van Picasso. Dat is het kunstwerk van een militant, waarschijnlijk het sterkste doek dat de 20ste eeuw heeft voortgebracht, maar dat heeft met het socialistisch realisme niets uit te staan. Dat verklaart waarom de grootste opbloei van de kunst van al de socialistische landen in Joegoslavië is vast te stellen. De leidende figuren hebben daar begrepen dat de politiek op artistiek terrein geen richtlijnen te geven heeft. Onder Lenin stond
| |
| |
de Russische kunst aan de spits van de avant-garde. Dat gold zowel voor de muziek als de film, het toneel en ook voor de schilderkunst. Denk maar aan Kasimir Malevitch, een van de grondleggers van de abstrakte kunst, denk aan Michel Larionov, aan Lissitzky en zovele anderen. Maar Lenin had als minister van kultuur Loenatsjarski en hij was verstandig genoeg om te zeggen: wij zijn te oud om de nieuwe kunst te begrijpen, laat Loenatsjarski daarmee bezig zijn, die heeft er verstand van. En hij had er inderdaad verstand van. Met Stalin was het dan weer ineens brutaal gedaan.
U hebt jarenlang een delikate funktie vervuld: u hebt vele schilders geholpen en aan anderen niet kunnen geven wat ze verhoopten. Hebt u zich geen vijanden gemaakt?
Men heeft de vijanden die men verdient. Er zijn wel vijanden waar men spijt over heeft, omdat het anders had kunnen zijn. Maar weldoen voor iedereen is onmogelijk. De vijanden die ik heb, heb ik niet willen vermijden.
Zijn kunstenaars dankbaar?
Ze hebben geen enkele reden om het te zijn! Wij moeten dankbaar zijn dat zij bestaan. Onze aktie heeft maar betekenis dank zij het werk van de artiesten. En het is een aparte wereld in elk geval. Een kunstenaar die gisteren uw vriend was, kan morgen uw aartsvijand worden en omgekeerd. Een misverstand is zó rap gerezen.
Hoe staan de overheid en de administratie in ons land tegenover de kunst? Mild, begrijpend of afwerend?
Daar is enorm veel veranderd in de jongste 20 jaar. Ik heb de evolutie zich onder mijn ogen zien voltrekken. Samengevat komt het hierop neer: vóór de oorlog hadden de kunstenaars af en toe een minister mee en de administratie gewoonweg tegen. Langzamerhand is dikwijls het tegen- | |
| |
overgestelde gebeurd. De artiesten hadden de administratie mee en de minister tegen!
Is de toestand nu dan gezond?
Moet u aan de artiesten gaan vragen. In feite is het toch een hopeloos geval. Elke artiest is de priester van een eigen godsdienst en hij mag aan zichzelf niet twijfelen. In heel de wereld is de kunst een staatszaak geworden. Er is maar één land meer waar de regering zich met de kunst niet inlaat en dat is Amerika. Ze hebben daar dan ook geen minister van Nationale Opvoeding en Kultuur!
Wat is het mooiste of het beste of het grootste dat u voor de artiesten hebt kunnen realizeren?
De tentoonstelling van 1958. Toen was alles mogelijk. Deze internationale tentoonstelling van 50 jaar moderne kunst is mogelijk geweest dank zij de solidariteit en samenwerking van alle landen die meededen aan de expositie. Het is een unicum geweest in de geschiedenis van het Westen: 400.000 betalende bezoekers!
Welk is het mooiste schilderij dat u kent in de wereld?
Het Portinari-retabel van Hugo van der Goes in Florence. Je zou even kunnen aarzelen tussen Leonardo en Van der Goes maar Van der Goes wordt beslist onderschat en ik zeg dat niet omdat hij toevallig ook Gentenaar is. Van der Goes is in mijn ogen op velerlei gebied de grootste artiest. De modernen lopen meer op met Pierro de la Francesca maar van dat soort bestaan er meer: hij is zeker zo schoon, voor mij zelfs schoner dan Leonardo. Van der Goes is veel groter dan Van Eyck, al heeft Van Eyck meer invloed gehad. Van Eyck ontroert niet zoals Van der Goes dat doet. Van Eyck is een formidabel ambachtsman, Van der Weyden is knapper maar heeft de diepte niet. Achter Van der Goes zit veel, veel meer. De grootste schilder is Rembrandt, het
| |
| |
schilderkunstig mirakel, maar mij ligt Van der Goes veel meer. Na Rembrandt was trouwens alles gezegd!
Wat is in de wereld van de kunst en van de schoonheid uw grootste sensatie geweest?
Twee dingen. Eerst de tentoonstelling van de meesterwerken uit het Prado, die op het einde van de burgeroorlog uit Spanje werden overgebracht naar Genève. Men kreeg daar een Querschnitt van het beste wat er in de wereld bestaat. En de meest onvergetelijke indruk was deze: als men op een bepaalde plaats stond, kon men de werken van Velasquez zien en de Afneming van het kruis van Rogier van der Weyden. Dat was een sensatie. Van der Weyden maakte meer indruk dan Velasquez en deze is toch niet de eerste de beste!
Een tweede sensatie dan is mijn ontmoeting geweest met Bruegel in Wenen, waar tien of elf doeken van hem samenhangen. Stel u voor: een van mijn bijstellingen voor het licentiaat aan de universiteit was Bruegel geweest en ik had zijn werk nooit gezien! Dat lag weer aan de sociale toestanden: ik kon om materiële redenen niet naar Wenen toen ik student was. En dan ben je 40 jaar en dan ontdek je hem ineens en echt. Dat is een schok geweest die onvergetelijk is gebleven.
U bent vaak voorzitter geweest van internationale jury's om moderne kunst te beoordelen. U was dat o.m. op de Biënnale in Venetië. Is de kunst op deze manifestaties het belangrijkste of speelt het belangrijkste zich af achter de schermen?
Dat is heel het probleem van de kontestatie. Maar het kwaad zit veel dieper. Om er verandering in te brengen, zou men de hele samenleving moeten herzien. Als Venetië op geestelijk domein niet zuiver staat, is het omdat de kunst een marchandise, een waar is geworden. Wie waar zegt,
| |
| |
zegt handelaar en die is geen mecenas. Dat is niet eigen aan Venetië, het is overal, met elke kompetitie het geval. U kunt in dat geval ook de grote literaire prijzen aanvallen.
Het enige wat men als jurylid kan doen, is zich niet laten beïnvloeden door het artificieel klimaat dat rondom zekere kunstenaars en bepaalde werken geschapen wordt. Er bestaan schandalen maar elk jurylid moet met zijn geweten uitmaken hoe hij te oordelen heeft. Ofwel moet men de zaak afschaffen, maar de kunstenaars zouden er moreel meer bij verliezen dan winnen.
Een zwaarder en erger argument tegen deze manifestaties is, dat ze op nationale basis plaatsgrijpen. Er is een Belgisch paviljoen, een Spaans, een Frans, een Nederlands, enz. Dat is geen criterium, want dan is er b.v. een zogenaamd Frans paviljoen waar ettelijke uitgeweken Spaanse, Duitse, Joodse of Mexicaanse artiesten hun doeken tentoonstellen en dat is dan allemaal ‘art français’. Het zou veel beter zijn alles door mekaar op te hangen, volgens kwaliteit en affiniteit van stijl. Een Mexicaans expressionist staat korter bij onze mensen dan een Frans abstrakt.
Hebt u zich als Vlaming in Brussel altijd thuisgevoeld?
Ik ben op dat stuk een slecht voorbeeld. De problemen waarvoor wij streden, hadden met taalpolitiek niets te maken. Wij hadden dezelfde vijanden in de twee kampen. En ik heb het al gezegd: de beste bondgenoten voor de verdediging van de Vlaamse expressionisten zijn de Franssprekenden geweest.
Als ik diensten heb kunnen bewijzen dan was het omdat ik als Vlaming in die Franssprekende kringen de Vlaamse kunstenaars heb kunnen verdedigen. Dat was niet zo makkelijk, want je moest daarvoor werkelijk deuren instampen. Voor de enen ben je dit, voor de anderen dat. Buisseret zei van mij: un flamingant francophile. Dat is een formule
| |
| |
als een andere. En ik geloof dat wij het in de Vlaamse avant-garde allen waren.
Voor mezelf heb ik geen talenprobleem. En dat komt, geloof ik, omdat een van mijn grote zorgen is niet te vervallen in het nationalisme. Daar heb ik de pest aan. Hendrik de Man is voor mij, in mijn later leven, een tegenstander geworden, maar ik vergeet toch niet een van de grootste en schoonste lessen die ik als jonge man in de partij van hem heb gekregen. Hij sprak over het gezagsnationalisme en zijn konklusie was: ‘In de geschiedenis is geen voorbeeld bekend van een minoritair nationalisme dat, als het aan de macht kwam, niet is omgeslagen in gezagsnationalisme. Neem u in acht!’
Wat is de mooiste realizatie van uw leven?
De uitbouw van de dienst voor kunstpropaganda die voordien niet bestond en die iets geworden is. Ik heb ook het geluk gehad enkele mensen te kunnen vormen die het werk voortzetten: Reinilde Hamacher, konservator van het Museum Boymans in Rotterdam, Jan van Lerberghe, thans direkteur van het Paleis voor Schone Kunsten, Francis Dekulle, die de taak voortzet met veel kennis van zaken.
Indien u de volmacht kreeg om het kunstbeleid in ons land te reorganizeren of te saneren, of te verbeteren, wat zou u dan doen?
Er misbruik van maken, natuurlijk, met een gerust geweten dan nog. Maar of het goed zou zijn, is nog een andere zaak. Het geval doet zich nu voor in Frankrijk waar Malraux het voor het zeggen heeft. Dat loopt toch niet zo gesmeerd en Malraux is toch niet de eerste de beste. En toch staat hij voor een opeenstapeling van vergissingen. Ik geloof dat een komitee beter is, maar het moet klein zijn. Het ideaal komitee bestaat uit drie mensen. Dat is jaren bij ons zo geweest. Het aankoopkomitee bestond uit Herman Teirlinck,
| |
| |
Dasnoy en ik. Wij hebben nooit over een aankoop gestemd. Wij waren zeer uiteenlopende karakters: Dasnoy was de genereuze filozoof, Teirlinck zag alles op het hoge plan, ik was een beetje de wildeman. Welnu, het was voldoende dat een van ons drie liet blijken dat hij niet voor het werk te vinden was of de beslissing viel: niet kopen. In zo een geval zijn de drie solidair verantwoordelijk. Het is het systeem in de Amerikaanse musea: drie mannen beslissen, niet twaalf.
Wat is uw mooiste of duurste aankoop geweest?
De grootste is niet de duurste. Ik heb in 1944 voor weinig geld een Paul Delvaux aangekocht voor de staat. Ik heb dat schilderij aan alle musea aangeboden en niemand wilde het aanvaarden. Het heette L'Homme de la rue. Buisseret zei me toen: ‘Ik stuur het naar Luik.’ Dat was een bevel en ze moesten het daar wel aanvaarden. Het doek werd opgehangen in de zaal waar de middagkoncerten werden gegeven. De muzikanten weigerden te spelen in een zaal waar zo'n pornografisch ding hing. Nu is het een doek van onschatbare waarde.
Op de openbare veilingen mocht ik voor de aankoop van een kunstwerk gaan tot 25.000 frank. Dat was het volstrekte maximum. Op een veiling bij Giroux koop ik een werk van Frits van den Berghe voor 26.000 fr. Ik zat daar met de angst dat de minister mij zou verwijten dat ik mijn kredieten overscheden had. Hij heeft het niet gedaan. Dat schilderij heeft op dit ogenblik een waarde van 1.800.000 fr.
Ik mag met fierheid zeggen dat ik het geld van de belastingbetaler goed heb besteed.
Uitzending: 6 januari 1969.
|
|