| |
| |
| |
André Demedts
Condédreef 21, Kortrijk
- ‘Wees niet bang voor de eenzaamheid. Het is geen toeval, geen ongeluk en zeker geen teken van verwerping, als iemand eenzaam is. Ik beschouw het als een roeping. Niet iedereen kan eenzaam worden. Men moet meer ziel bezitten dan de meeste mensen.’
- ‘De liefde is als een vogel in de Iucht: niemand kan haar dwingen uit onze handen te komen eten.’
- ‘Ware kunst is een klacht van de onvoltooide mens, vrezend dat hij zijn einddoel niet zal bereiken.’
- ‘Een dromer ben ik altijd geweest; ongedurig en weemoedig, een piekeraar, die zich door zijn zelfkwellingen gekoesterd heeft.’
- ‘Bij iedere eerlijke mens komt er een dag dat hij aan zichzelf begint te twijfelen. Bij sommigen gebeurt dat vroeg, bij anderen omtrent het middaguur, bij de meesten in de avond van hun leven. Wij moeten ons erover heen zetten
| |
| |
en voortdoen, in die omstandigheden is ons werk belangrijker dan wij.’
- ‘Het land is mild en trouw voor elke man die het bemint; er is geen mens, geen vriend, geen vrouw, wiens liefde niet een einde vindt, er is alleen het land, het land dat blijft, om in te liggen als het leven zelf verloren drijft.’
Uit Gedachten van André Demedts, gebloemleesd door Hubert van Herreweghen. Desclée de Brouwer, Brugge.
*
Er zijn mensen die een vaderland zoeken om te beminnen maar u hebt of althans uw hart heeft twee vaderlanden: uw geboortestreek en Frans-Vlaanderen.
Het getal twee is in mijn visie geen beperking want op die manier kan je zeggen dat ik drie of zelfs vier vaderlanden heb. Er is inderdaad de streek waar ik geboren ben, er is West-Vlaanderen, er is heel het Vlaamse land. Verder behoor ik tot een generatie voor wie Nederland en Zuid-Afrika en Frans-Vlaanderen voor een deel vaderland zijn. Als je Frans-Vlaanderen in 't bijzonder noemt, dan is het omdat ik bij het komitee voor Frans-Vlaanderen betrokken ben. Maar dat is alleen zo, omdat iemand het moest doen op een ogenblik dat weinigen het konden of wilden doen.
U slaat hiermee een mooi beeld uit mijn hand want ik wilde suggereren, dat u nu hier in Kortrijk, tussen uw twee vaderlanden woonde.
Kortrijk maakt het in elk geval mogelijk dat ik iets meer doe voor Frans-Vlaanderen omdat het zo nabij is. Voor iemand die in Limburg woont, zou het moeilijker zijn om de mensen daar te benaderen en te kennen. Eigenlijk ben ik toch de man van één vaderland, van het mijne, en dat is in zijn geheel niet te groot en ook niet te klein. Ik heb me altijd een Nederlander gevoeld van de 17 provinciën.
| |
| |
Zonder complexen?
Zonder complexen, zover ik het weet. Wie in het zuiden woont, denkt dat de noorderling koud en nuchter is maar omgekeerd is het zo, dat men van de mensen die nog zuidelijker wonen, denkt of zegt dat ze oppervlakkiger zijn, wufter. U kent de klassieke reeks adjektieven.
U spreekt hiermee een Groot-Nederlandse geloofsbelijdenis uit, maar bent u in de eerste plaats toch niet de Vlaming van West-Vlaanderen, de bewoner van een klein land?
Vlaanderen een klein land? De oude Griekse steden waren nog kleiner! We zijn nooit in aantal groter geweest dan we nu zijn en toch hebben we met dat klein aantal op een zeer beperkte bodem enige zaken aan de mensheid geschonken - ik weet dat het grote woorden zijn - die moeten vermeld worden als men op een fatsoenlijke manier geschiedenis wil schrijven. Ik ga dan uit van de veronderstelling dat geschiedenis niet hetzelfde is als militaire historie, want op dat gebied zijn we alleen in staat geweest door onze kleinheid in een aantal nederlagen onder te gaan. Maar als het over dingen des geestes gaat, over kultuur, dan is onze schilderkunst alleen al daar om te bewijzen waartoe we in staat waren en zijn.
Mijn vraag vizeerde natuurlijk nog meer de Westvlaming. Er wordt wel eens gezegd dat West-Vlaanderen een ingemuurde provincie is.
Ook dat refrein ken ik. Maar het grootste deel van de Westvlamingen woont buiten de provincie en aan onze kust woont een belangrijk deel vreemdelingen, dat daar komt om geld te verdienen. Brussel daargelaten is er nergens in het land zoveel internationale show als in West-Vlaanderen.
Verder zou ik er willen op wijzen, dat er bij het werkelijk Westvlaams gedeelte van de Westvlaamse bevolking altijd
| |
| |
een grote openheid is geweest voor de heel-Nederlandse kultuur en die van alle andere volkeren. Neem als voorbeeld Guido Gezelle, die in betrekking was met Friezen, Nederlanders, Duitsers, Provençalen, Fransen en Engelsen. Het tijdschrift Biekorf, dat niet door hem werd gesticht maar onder zijn geestelijk peterschap stond, verklaarde in zijn eerste nummer in 1890 dat het het orgaan wilde worden voor medewerkers uit Noord- en Zuid-Nederland, Oost-Indië en Zuid-Afrika. Wie is, vanuit het buitenland gezien, de grootste: de Westvlaming Guido Gezelle of de internationaal georiënteerde, hoofdzakelijk op de Franse symbolisten afgestemde Karel van de Woestijne? Wie is groter: de Westvlaming Stijn Streuvels of de grootstedeling Herman Teirlinck?
Tussen 1920 en 1925 gaf Ter Waarheid, het tijdschrift van Joris van Severen, een Spiegel van het kultuurleven van geheel de wereld. Onze politici, of het nu een August Beernaert, een Aloïs van de Vyvere of een Joris van Severen was, waren mensen met zeer ruime internationale belangstelling.
Ik wil niet zeggen dat de Westvlamingen niet egocentrisch zijn maar hun egocentrisme sluit niet uit dat ze openstaan voor alle verschijnselen van geestelijke aard ver buiten hun gewest, om nog eens dat oude woord te gebruiken.
Als ik een voorbeeld uit mijn eigen leven mag citeren. In 1924, ik was toen 18 jaar, woonde ik op een kleine Vlaamse buitengemeente maar ik had een abonnement op Europe, het grote internationale kommunistische tijdschrift, dat bijdragen publiceerde van Romain Rolland, vertalingen van Stijn Streuvels, Wies Moens en Henriëtte Roland Holst en waarin Eugène de Bock geregeld de Chronique néerlandaise verzorgde. Het hedendaagse tijdschrift Ons Erfdeel brengt meer dokumenten over het kultuurleven in de Nederlanden en heeft meer belangstelling voor het Nederlands in heel de
| |
| |
wereld dan welk orgaan in de Nederlanden ook. De hoofdredakteur is een Westvlaming!
Uw argumenten wegen zo zwaar dat ik me gewonnen geef. Zo is dan meteen de sfeer bepaald waarin we dit gesprek willen voeren.
*
Het zonnige landhuis van André Demedts staat op de hoek van twee straten te midden van bloemen en met een fleurige boomgaard erachter en ernaast. Tot buiten het hek en op grond die de staat toebehoort, kweekt de gastheer kleurrijke bloemen.
In de hal is er een groot glas-in-lood-raam van waaruit een watermeermin naar binnen kijkt en met het licht speelt. Er hangt één schilderij: een ploegende boer door Dheedene.
*
Ik geloof dat we in uw wordingsgeschiedenis uw geboortestreek niet kunnen voorbijgaan. Waar ligt ze?
Het is de streek van de Leie, de Mandel en de Vijve. Ik ben geboren ten noorden van de Leie en van de Moerdijk, een beek die in de Mandel uitmondt. Die Moerdijk vloeide achter de boomgaard van de boerderij van mijn ouders. Ik heb meer dan eens in voordrachten, die ik in Nederland hield, aan de Nederlanders gezegd dat ik hun mentaliteit goed kon begrijpen daar ook ik boven de Moerdijk werd geboren! Onze Moerdijk vulde met zijn water de grachten van het landgoed van het geslacht Van Mander. Deze familie week later uit naar Meulebeke waar ze een refuge had en daar is de bekende Carel van Mander geboren.
Ik moet toch duidelijk zeggen dat u geboren werd in Sint-Baafs-Vijve en wel op 8 augustus 1906.
In hetzelfde jaar als Karel Jonckheere, Jan Vercammen, Ferdinand Vercnocke.
| |
| |
Een geslacht van Westi lamingen! U werd geboren op een hoeve die ‘Den Elsbos’ heette. Die bestaat nog?
Jawel en ze wordt bewoond door mijn tweede broer Paul, die acht jaar na mij werd geboren. Hij boert er nog maar de boerderij is niet meer zoals ze was in mijn jeugd. Ze was toen gelegen bij een bos en er omheen stonden 23 kersebomen, die allemaal zijn verdwenen. Mijn broer heeft daar niet zoveel belang aan gehecht. Hij was de knapste jongen thuis maar hij kon de boerderij niet missen. Toen hij op kostschool was, wilde hij altijd maar naar huis. Later heeft hij zowat het karakter van een oosterling gekregen, wat wel een beetje in de familie zit. Hij ondergaat wat er gebeurt of juister nog: het laat hem onverschillig. Hij houdt veel van dieren. Die Iiefde zit trouwens ook in de familie: mijn jongste broer, die longspecialist is, heeft een boerderij met 20 paarden waarmee hij zich bezighoudt! Met hen deel ik de erfstukken van het verleden. Zij bezitten de ruiterijsabel van mijn overgrootvader, die soldaat was onder Napoleon, en zij hebben ook de viool van mijn grootvader. Wat geschrift is, de brieven van mijn vader, zijn opstellen en die van mijn grootvader, dat is in mijn bezit. Wij verstaan elkaar uitstekend want om de veertien dagen komen wij samen, afwisselend bij de een of de ander. En dan is er ook mijn zuster Gabriëlle bij natuurlijk.
Door wie werd u het sterkst gemerkt: door uw vader of uw moeder?
Ik vraag het me soms af en het is wel moeilijk te achterhalen. De bedachtzaamheid - voor zover die bestaat - komt van vader en hiermee bedoel ik het zich verplaatsen in tien tegenover elkaar gestelde standpunten met betrekking tot dezelfde zaak. Van vader heb ik ook de leesdrift en het zonder verveling uren kunnen bezig zijn met iets. Vader was een groot lezer, werker en zwijger. Wat er meer
| |
| |
vitalistisch in mij zou zijn, komt van moeder. Het verschil tussen vader en moeder kan ik best zo typeren: vader had in het kollege van Tielt gestudeerd, dat in die tijd het beste kollege van West-Vlaanderen was, maar dat nam niet weg dat Tielt een landelijke gemeente bleef. Welnu, als vader naar de stad ging, dan ging hij naar Tielt maar voor moeder was de stad Kortrijk of Gent. Kortrijk is altijd Brussel in het klein geweest, er was hier zelfs lang een Boulevard du Midi! Daarbij behoorde een elite met salon-kultuur en moeder had het meer voor die wereld.
Er lijkt me iets piekerends in u te zijn. In een van uw boeken schrijft u trouwens: ‘Een dromer ben ik altijd geweest; ongedurig en weemoedig, een piekeraar, die zich door zijn zelfkwellingen gekoesterd heeft.’ - Dat dan voor zover men u met een personage van uw boeken mag identificeren.
Piekeren? Dat hangt toch af van de zin die aan het woord wordt gegeven. Als het is: het voor en tegen in acht nemen, wikken en wegen, de mogelijkheid van alle mogelijkheden inzien, de relativiteit van alle zaken en van onszelf in de eerste plaats, bewust zijn van de onzekerheid over het waarom en waartoe van al wat we zijn en wat we doen, dan is het inderdaad piekeren. Maar als piekeren zou willen zeggen: uit die situatie niet losraken bij gebrek aan energie of wilskracht, dan is het dat niet. Er is een tegenstrijdigheid mogelijk: dat is overtuigd zijn van het nutteloze van vele dingen en er toch iets voor doen.
Die karaktertrek werd bij ons in mannelijke lijn doorgegeven. Ik heb mijn grootvader gekend en die zei me op zekere dag in september op het achterhof: ‘Ge zult gelukkig worden met oud te worden.’ Hij was een humorist, een man met echte humor, dat is de humor van iemand die geglimlacht heeft en bij wie je daar nog net iets van ziet. Hij hield niet van luidruchtigheid, die voor Westvlamingen een teken van onverstand is.
| |
| |
Het klimaat van uw jeugd is belangrijk geweest voor uw vorming?
Het vergt verbeelding om zich in te denken hoe het was. Het waren de laatste jaren vóór 1914 en dan de jaren van de Eerste Wereldoorlog zelf. Ik heb die doorgebracht op een afgelegen boerderij en door die eenzaamheid werd de geest gekoncentreerd op zaken, die men binnen dat beperkte rijk had. Wij hebben in onze familie nooit konflikten gehad van generatie-aard, zoals bij de naturalist Thomas Mann of in De vlaschaard. Er is altijd een innige genegenheid geweest tussen ouders en kinderen. Wij zijn opgegroeid met twee generaties voor ons: ouders en grootouders. Toen mijn vader trouwde, hebben mijn grootouders dicht bij de boerderij een huis gebouwd en van mijn vierde jaar af ging ik elke dag een of twee keer naar dat huis om er te spelen, te luisteren naar wat grootmoeder vertelde of te kijken naar grootvader, die op de viool speelde als hij alleen wilde zijn.
De gemeenschap op de boerderij bestond uit de familie en het volk, dat waren allen die op de boerderij werkten. Wie daartoe niet behoorde, waren de vreemden, de anderen; dat was niet hatelijk bedoeld maar men ging er naartoe met een zekere vorm van terughoudendheid. De Westvlamingen lijken wat op de Engelsen. Er zijn - of waren in elk geval - drie zaken waar ze nooit over spraken met anderen: de liefde, God en de manier waarop ze geld verdienden en wat ze bezaten!
Er was dan toch het eerste kontakt met ‘de anderen’ in de school?
Ik ben weinig naar school geweest en heb dan ook weinig schoolkameraden gehad. Wij woonden in het etappegebied - het front lag op zowat 35 kilometer - en wij mochten onze gemeente niet verlaten. Tussen mijn achtste en twaalfde
| |
| |
jaar is de afzondering vrij groot geweest en toch leerden wij op de helft van de tijd zoveel als anderen in normale omstandigheden. Ik heb in die tijd veel horen vertellen en zeer veel gelezen. Grootmoeder kende al de sagen en de legenden uit de streek en daar waren prachtige bij. Grootvader, die een ontwikkeld man was, sprak met de kinderen als met volwassen mensen. Mijn grootouders hebben nooit met hun kleinkinderen kinderachtig gesproken.
Hoe kwam u aan lektuur want in die tijd was het zeker niet normaal, dat er een boekenkast stond in een boerderij?
Mijn grootvader en vader bezaten toch boeken. En dan kwam er geregeld een marskramer die om de veertien dagen een nieuw boek bracht. Hij kocht dat in een boekhandel in Kortrijk en verkocht het aan de boeren. Op die manier heb ik driekwart van Jules Verne gelezen, o.m. Twintigduizend mijlen onder zee met kapitein Nemo, de man die alleen oorlog voerde tegen Engeland, besefte dat het geen nut had en het toch deed! Ik heb zo ook de hele Conscience gelezen maar ik las liever Verne. Ook de verhalen van de Lovelings kreeg ik in handen, o.a. Meester Huyghe, dat eerder realistisch geschreven romantisch verhaal, dat ik nu nog niet kan lezen zonder ontroerd te worden!
In uw boek ‘De dag voor gisteren’ in de reeks ‘Open Kaart’ vertelt u dat ook uw vader schreef.
Vader heeft geschreven in het weekblad van de gemeente Wakken: De Mandelbode. Hijzelf zweeg daar over maar volgens moeder en het volk schreef hij daarin verhalen. Ik heb getracht nummers van dat blad te vinden bij oude Wakkenaren maar ik ben er nooit in geslaagd.
Er was dus de lektuur en de omgang met oudere mensen. Wat was het belangrijkste?
Iets dat nog van belang is geweest, onbewust dan, want je
| |
| |
weet het maar jaren later, is de natuur. Die is belangrijker geweest dan de mens, dan de vreemde mens althans. Natuur was bos en water, water dat altijd een vreemde aantrekkingskracht heeft op kinderen.
U bent dan toch naar school gegaan maar hebt vrij onregelmatig gestudeerd.
Ik heb een jaar de voorbereidende afdeling gevolgd aan het Sint-Lievenskollege in Gent. Ik woonde toen in bij een zuster van moeder, die getrouwd was met een oude scheepsdokter van de Nederlandse marine. Deze oom, die Belg was, woonde in Gentbrugge en volgde nog de oude stijl: als hij uitging, was het met hoge hoed en paraplu, waardig als een figuur van Dickens. Maar hij was niet naïef: hij was éen ongelovige, die zijn opinie beleed en er rond voor uitkwam. Het is eigenlijk door zijn toedoen dat ik maar een jaar in dat kollege ben gebleven. Er waren toen ook al dwaze subregenten en op zekere dag had ik met een van hen een dwaas incidentje. Voor de ramen stond er gaas gespannen om de ruiten tegen de ballen te beschermen. Op een dag was een subregent bezig door de gaatjes van dat gaas kersen te steken in de mond van een jongetje, dat een wit voetje bij hem had. Ik stond toe te kijken en er moet rond mijn mond een glimlach hebben gespeeld. Ik kreeg een straf die moest getekend worden. Mijn oom weigerde een straf te tekenen die om een gekke reden was gegeven: het was hem ook welgekomen omdat het tegen een priester ging! Ik ben dan bij die oom, die toch niet zo gemakkelijk was, weggegaan en heb ander logies gezocht om het jaar in Gent toch uit te doen.
U hebt dan nog twee jaar handelsklassen doorlopen in het Sint-Amandskollege in Kortrijk. Dit was van 1919 tot 1921. Waarom hebt u daar niet verder gestudeerd?
De enige reden daarvan was dat mijn ouders het niet
| |
| |
konden betalen. Ik heb thuis eindeloze misère gezien als gevolg van de ziekte van mijn zuster en de talrijke miskramen van mijn moeder. Ik ben de oudste en mijn jongste broer is 16 jaar jonger, maar daartussen zijn zeker nog tien geboorten geweest. Moeder lag maandenlang ziek te bed. Er was dan mijn zuster, die kinderverlamming had in een tijd dat die ziekte onverhelpbaar was. Mijn ouders gingen met haar van specialist naar specialist: ik zie haar nu nog 's avonds het instrument omklemmen dat, gevoed door batterijen, elektrische schokken gaf. Het was zeer pijnlijk. Mijn ouders hebben gewerkt en gespaard en al wat ze verdienden en bezaten, hebben ze uitgegeven aan geneeskundige zorgen voor moeder en zuster. Voeg daarbij dat vader geen koopman was: hij was zeer werkzaam maar hij verkocht alles te goedkoop en kocht alles te duur.
U bleef dan thuis om boer te worden. U was toen 15 jaar.
Dat was wel een hele verandering want tot dan toe had ik nooit gewerkt. Zowel vader als grootvader zeiden: als die jongen verstand heeft, moet hem niet bevolen worden te werken. Hij zal het uit zichzelf doen. Ik heb dan het vak geleerd en normaal gewerkt. Ik ken er nog alles van: maaien, zaaien, pikken en slijten.
Hoelang bent u boer geweest?
Van 1921 tot 1937, dat is 16 jaar lang. Alleen heb ik in 1926-27 mijn soldatendienst gedaan in Gent.
U bent dus wel boer geweest in de echtste en volledige zin van het woord.
Het boerenbedrijf is iets anders in het zuiden van West-Vlaanderen dan in de Kempen, ook anders dan in de streek van Aalst of Dendermonde, waar de boerderijen kleiner zijn en de mogelijkheden nog beperkter. Het boerenbedrijf hier biedt een ruime manier van leven: het is hier niet zo
| |
| |
ongunstig als het zich voordoet in beperkter omstandigheden.
Hebt u dat boerenleven als iets onvermijdelijks ondergaan of hebt u er vreugde of voldoening in gevonden?
Ik heb een lang aanpassingsvermogen nodig gehad. Dat heb ik trouwens altijd nodig als ik iets nieuws begin. Daarna is het een positief beleven.
Had u literair al iets gepresteerd toen u de school verliet?
In die tijd schreven al de jongetjes - ook in de lagere klassen - die ietwat belangstelling hadden voor het schrijven, vrije opstelletjes. Vlaamsgezindheid was in die tijd roeping en in elke klas bestond een sluikblad. Dat moest wordén gevuld en zo schreven er velen verhalen, beschouwingen en essaytjes. Dat was allemaal goed gemeend. Het was de tijd dat men geen bier dronk uit liefde voor Vlaanderen! Op kostschool kregen we om vier uur bier in plaats van koffie en uit overtuiging dronken we water zonder dat iemand daarop lette. Wij zijn opgegroeid in een Spartaanse sfeer. Als iets lekker was, zouden we het slecht gemaakt hebben, alleen maar om ons te trainen in het beleven van onze overtuiging. Zo heb ik dan meegewerkt aan het schoolblad Die Cnodse. Vroeger had er een flamingantisch blad bestaan met die naam en als navolging werd die titel gekozen. Het was een soort provoblad uit die tijd. Later heb ik, net als Walschap, gedichten en lyrisch proza gepubliceerd in Averbode's Weekblad.
Wanneer kon u dan schrijven toen u boer was?
Dat is een kwestie van organizatie. In de landbouw heb je tussen november en februari veel vrije tijd. Men kon toen de dag nog niet verlengen buiten. Verder was de zondag vrij. Ik heb ook nooit veel geslapen omdat ik niet veel slaap nodig heb. En uitgaan heb ik niet veel gedaan.
| |
| |
Wat was dat eerste werk met literaire waarde, zal ik zeggen?
Een van mijn eerste gedichten was een in memoriam voor Lenin! Het verscheen in Pogen, jaargang 1924. Ik ben altijd voor een zekere vorm van kommunisme geweest omdat ik altijd sociaal heb gevoeld. Er bestaat in het oude West-Vlaanderen een traditionele driehoek: sociale gezindheid, nationale overtuiging, bekommernis om het geloof. Die drie zaken vind je bij Streuvels evengoed als bij Verriest. Wij kunnen geen armoe verdragen, ons volk niet zien verloren gaan en we hopen dat er een eeuwigheid bestaat, waar we gelukkig kunnen zijn. We hadden dat geluk des te meer nodig, omdat we het hier zo weinig hadden gekend en er zo sterk naar hadden verlangd.
In 1930 sticht u samen met Pieter Buckinx, René Verbeeck en Jan Vercammen het tijdschrift ‘De Tijdstroom’. Hoe hebt u elkaar gevonden?
We hadden elkaar leren kennen door het lezen van onze wederzijdse bijdragen in Averbode's Weekblad of Het Vlaamse Land en we zijn elkaar dan beginnen schrijven. Buckinx heb ik leren kennen via Marc van den Broucke, die redacteur was aan De Gazet van Antwerpen. Buckinx is dan bij ons op de boerderij op bezoek geweest.
Men noemt dit tijdschrift het maandblad van de post-expressionistische generatie. Wat wilde het?
Post-expressionistische generatie zegt dat het kwam na de beweging van het expressionisme. Er was dus een generatieverschil met het expressionisme. In de grond was het minder expressief, minder barok, meer gericht op de totale realiteit van het leven. Er kwam ook meer ontnuchtering bij, niet meer geloven in de idealen van wereldvrede en humanitarisme, die het de jaren daarvoor gedaan hadden. Achteraf beschouwd zie ik toch weinig reden om te spreken van een
| |
| |
groep met gemeenschappelijke kenmerken. Het was feitelijk een generatie die na een andere kwam, al was het volgens Buckinx en Verbeeck wel een reaktie tegen onze voorgangers.
‘De Tijdstroom’ heeft het niet zolang volgehouden?
De uitgever Geerardijn heeft ermee gestopt omdat hij in geldnood zat. Hij had een kontrakt getekend met De Seyn voor de uitgave van het Woordenboek der Belgische gemeenten en die uitgave viel veel duurder uit dan hij had berekend. Zo was hij wel verplicht De Tijdstroom te laten vallen.
U bent dan gaan meewerken aan ‘Vormen’, het blad dat door Pieter Buckinx, Paul de Vree en René Verbeeck was opgericht. In ‘Vormen’ lag het aksent duidelijk op de vorm, niet op de inhoud?
Op de vorm ja, de vormgeving, de taal, op hetgeen literatuur is. In De Tijdstroom viel het aksent meer op de vertolking van een inhoud.
Was dat ook zo voor u?
Op zeker ogenblik begin je ernaar te streven - zonder de inhoud geweld aan te doen - de inhoud zo'n vorm te geven, dat de anderen er minder graten in vinden. Als ze zeggen dat je niet kunt schrijven, probeer je zo te schrijven dat ze minder gaan zeggen dat je niet kunt schrijven!
In 1937 - u hebt dan al gedichtenbundels en een roman gepubliceerd - geeft u het boeren op. Waarom?
Omdat je niet met tweeën op dezelfde plaats kunt blijven. Mijn jongere broer wilde niets anders doen dan boer worden en voor mij was het een uitweg omdat ik wilde schrijven. Je kunt moeilijk twee werken tegelijk goed verrichten als je over onvoldoende tijd beschikt.
| |
| |
Hoe was het dan mogelijk?
Het was mogelijk omdat E.H. Dervelt, de direkteur van de technische handelsschool, die terzelfder tijd kollege was, te Waregem toevallig een man was met ongewone gaven en eigenschappen. Hij leeft nog en is nu rustend pastoor te Dadizele. Hij had zich ten doel gesteld in zijn handelsschool een leraarskorps samen te stellen uit andere dan gewone leraars. Zo zijn daar o.m. leraar geweest: Baert, de latere ambassadeur in Bonn, Berten Declercq, de latere minister, John van Waterschoot, de latere professor te Leuven. Om leraar te worden, was de enige voorwaarde eksamen af te leggen voor een jury, die moest oordelen over de bekwaamheid van de lesgever voor een bepaald vak. Een gewone timmerman kon gevraagd worden les te geven in het timmeren maar hij moest bewijzen dat hij het vak kende en het kon meedelen aan zijn leerlingen. Zo ben ik leraar Nederlands geworden, benoemd door minister Hoste. Het was de bedoeling dat ik handels-Nederlands zou onderwijzen maar dat is een zeer ruim begrip: daar kunnen zowel brieven bij te pas komen als literatuur. Ik ben 12 jaar en 3 maanden leraar geweest en ik heb de beste herinnering bewaard aan de honderden leerlingen die ik daar heb gehad.
Dat was anders toch een hele stap: van achter de ploeg voor de klas!
Ik heb een periode van aanpassing nodig gehad maar het onderwijs lag me. Ik kan vrij goed met jonge mensen omgaan. Ik kan ze laten spreken en naar hen luisteren. Ze hebben veel spreekoefeningen gehad: ze mochten vragen stellen en ook niet akkoord gaan met wat ik zegde. Ik heb altijd een goed geheugen gehad en ben daardoor niet zo gebonden aan boeken. Zo kon ik vrij rondlopen tussen de leerlingen en gemakkelijker praten, ook over dingen die buiten de gewone materie lagen. Ik kende al mijn leer- | |
| |
lingen bij hun naam, wat de sfeer in de klas ten goede kwam. Nee, dat zijn goede jaren geweest.
Hebt u nooit heimwee gehad naar het boerenleven?
Ik heb lange jaren gedacht dat ik - als ik het kon betalen - naar het platteland zou terugkeren. Maar ik heb ook altijd geweten dat ik niet sterk genoeg meer zou zijn om het werk te verrichten. Mijn droom is altijd geweest: tussen bos en vijver een laag huis met veel bloemen. Ik heb achteraf gelezen dat Streuvels hetzelfde verlangen heeft gekoesterd.
In 1949 werd u dan diensthoofd van de Gewestelijke Omroep West-Vlaanderen of radio Kortrijk. Wat trok u daarin aan?
Mijźelf trok daarin niet zoveel aan, al was het een materiële verbetering. Wel trok mij de gelegenheid aan te tonen dat het mogelijk was verantwoordelijkheid te dragen, omdat wordt gezegd dat iemand die gedichten tracht te schrijven, alleen goed is om fantazieën te beleven en uit te schrijven.
Die mogelijkheid werd me voorgesteld omdat er moeilijkheden waren in verband met een privézender die hier voor de oorlog bestaan had. Men wou iemand die buiten de omroep stond en die aanvaardbaar was voor de Westvlaamse gemeenschap. Was dat iemand geweest die Depla heette, dan was dat hetzelfde geweest. Het was nog in de tijd van Jan Boon, die me schreef dat hij er over kwam spreken. Het was geen voorstel, het was een in overweging nemen. Ik wist niet goed wat te doen. Ik heb raad gevraagd en iedereen zei ja. Alleen mijn vrouw zei nee.
Is het meegevallen?
Na jaren valt dat min of meer mee. Ik heb onlangs toch aan Jan Briers gezegd dat ik geen ideale radiomens ben. Dat moet iemand zijn die in de show opgaat en de show kent. Ik waardeer dat minder. Wei waardeer ik het instru- | |
| |
ment maar er zijn bekwaamheden, die daar beter voor passen dan andere.
*
In de grote L-vormige woonkamer van dit huis trekt een portret de aandacht: het doet aan Stijn Streuvels denken maar het is dat van vader Demedts en het werd gemaakt door Georges Dheedene.
Naast de open haard hangt er links een tekening met moeder en kind van Jakob Smits en rechts van dezelfde kunstenaar een ets waarop kinderen zijn uitgebeeld.
Verder is er nog een reproduktie van de Boer door Van Gogh, het eerste schilderij dat André Demedts na zijn huwelijk heeft gekocht.
Hier staat ook een soliede boekenkast, waarin de grote werken werden ondergebracht.
In het gedeelte eetkamer hangt een waterverfschilderij van Fernand Bauwens en een Vaartgezicht dat Arthur Deleu heeft gemaakt.
Kamiel Bleuzé maakte dit paardje dat hij Lieze noemde en deze lievevrouw komt uit Hong Kong. Ze werd door de Chinese schoondochter in huis gebracht.
*
U hebt zowat honderd gedichten geschreven, die verschenen in vier bundels: ‘Jasmijnen’, ‘Geploegde aarde’, ‘Vaarwel’ en ‘Daarna’. De titels hebben een symbolische betekenis?
De titel Jasmijnen heb ik aan de eerste bundel gegeven omdat ik geen andere titel vond. Op zekere dag stond ik aan de pomp mijn handen te wassen en zag door het venster de paarse seringen bloeien. Bij ons heten die bloemen jasmijnen.
Mag ik met uw biograaf Anton van Wilderode zeggen dat de kern van de bundel ‘Jasmijnen’ is: onzekerheid, twij-
| |
| |
fel, verdriet. U voelt zich vervreemd van God en de mensen?
Het is feitelijk de uiting van een gemoeds- en geestesgesteldheid in een bepaalde periode van je leven.
Niet bepaald optimistisch toch.
Ik ben nooit een optimist geweest.
Eerder pessimistisch dus?
Ik ben ook geen pessimist. Hoe kun je dat verwachten van iemand die zaken doet waaraan anderen zich niet wagen? Ik ben realist en wie me goed kent, zou zeggen: een humoristische realist. Het is allemaal niet zo gekompliceerd als we denken. Ik was een zeer zwaarmoedige jongen in mijn jeugd, dat is de uitleg.
Ik voel me geneigd u in die bundel een romanticus te noemen.
Dat ben ik nooit geweest althans niet in de zin van wegvluchten van de werkelijkheid. Het is juist omdat ik zo dicht bij de werkelijkheid stond, bij de materiële en niet-materiële, bij de transcendente dus, dat ik zo zwaarmoedig was. Als ik romanticus was geweest, zou ik die zaken al lang overzweefd hebben.
In de studentenbond heb ik me doorlopend geërgerd aan wat eigenlijk romantisch was, maar als ik nu lees wat men schrijft uit een programmatisch anti-romantisme, dan erger ik me evenzeer. Als je werkelijk meent dat je niet zeker bent van al wat ons bezighoudt - het eindige en het oneindige - dan drukt dat zwaar. Wat er in mijn leven en werk ontbreekt, is het element spel, ik weet dat van altijd. En waarom is er dat element spel niet? Het is wellicht een kwestie van afkomst, van milieu, van persoonlijkheid. Men is ook voor een deel wat men niet in de hand heeft.
| |
| |
U ging niet makkelijk met mensen om of vond bij hen geen aansluiting?
Van mijn 13de of 14de jaar af ging ik wel vrij makkelijk om met andere mensen.
U sloeg ze niet zo hoog aan, u schatte ze niet hoog?
Niet juist. Ik ben jaren lid geweest van de K.A.J. en zelfs enige tijd voorzitter van het arrondissement Roeselare-Tielt, omdat ze geen ander hadden. Die jongens van mijn leeftijd zijn mijn beste kameraden geweest. Het is zeker geen gebrek aan sociale verbondenheid. Er is wel een soort afstand nemen tegen hen die zich inbeelden wat meer te zijn dan de andere mensen.
De laatste kern is een etische, een religieuze en filozofische onvrede, een onlust die je ook lichamelijk ondergaat en voelt. Je kunt verdriet hebben alleen van de geest, maar ook verdriet dat je in je lichaam voelt. Wij zijn aan de ene kant hard en onbuigzaam, en dat is ook zo bij mijn zuster en broers. Maar aan de andere kant zijn we teer en kwetsbaar om het leed van andere mensen en verder is er geen mogelijkheid en ook geen wil om te zwemmen met de ellebogen. Het is zoals Streuvels zegt in In levende lijve: ‘'t Is er bijna mee gedaan. Er zijn anderen.’ Het is een generatie die veroordeeld is.
Dat is die wereld: grenzeloze onmacht en aan de andere kant stugge wilskracht, die dat voor een deel wil kompenseren. We zouden op zekere avond het bezoek moeten krijgen van de Heer, die ons komt zeggen, zoals Hij dat bij Thomas heeft gedaan, dat trouw zin heeft.
Het meest bekende gedicht uit deze bundel is wellicht wel ‘Klein broertje heeft gebeden’. Hoe ontstond het gedicht dat toch iets minder pessimistisch is?
Daar ben ik nog zo zeker niet van. Het gaat hier over mijn
| |
| |
jongste broer, die 16 jaar jonger is en Michel heet. Op een winteravond zat ik aan hem te denken en schreef het gedicht. Bijna al mijn gedachten zijn geschreven, niet om te schrijven maar als een soort belijdenis, een gelegenheidsgedicht van binnenuit gezien.
Zullen we even naar een fragment van dit gedicht luisteren?
Witte kerstdag
‘Klein broertje heeft gebeden om deze Kerstdag wit te zien,
met voetstappen in de verse sneeuw voor het raam,
en een roodborstje op een twijg, dat zingt van de verre lente
en als de middagklokken over de vlakte ontwaken
een vage glans van de zon op de bomen en daken
en de mensen zo zwart in de sneeuw, zeer groot en eenzaam.
Maar ons hart is zo licht te dragen vandaag, het is of we
en alles vergeten dat niet meer is; in ieder oog blinkt een
er is zo'n blij welwillen in ons, vandaag zullen wij allen met
een grote liefde beminnen
en niet één zal zijn blik in wantrouwen nederslaan.
Want ieder mens, die een eind weg met ons gaat,
kan Christus zijn, die voor één dag over de wereld gaat
en daarom willen wij allen weerhouden: Blijf nog wat, want
ieder jaar is het maar eenmaal Kerstdag en ons hart heeft
zo lang op uw komst gewacht.
Want zo veel moeten we zeggen en vragen, wat ons verheugde,
en ik kom bedelen ieder jaar weer op deze dag, want mijn
armoe en honger eindigen niet.
Als ik vanavond door de sneeuw naar huis zal gaan,
| |
| |
Jezus, en gij Moeder, genees mijn verdriet
en help ons allen, die over de vlakte het rinkelen van sleebellen
en die geen meester zijn over het heimwee van ons bloed;
help ons allen, die vruchteloos sjouwen onder de mensen en
wij zijn dompelaars en boeven ook, maar over alle sneeuwpaden
komen wij U en de sterren tegemoet.
Moeder, voor allen vandaag laat me bidden: voor mijn
geef vader en moeder geluk en ook mijn kameraden
en wat liefde aan uw dwaas, die het niet verdient
en veel trouwe liefde aan Vlaanderen, Moeder, want het
werd zo dikwijls verraden.
Ik ben maar een schamel arbeider, die U niets geven kan
dan wat scherven van zijn hart,
het is zo weinig, het is niets om dat alles te vragen...
maar als het niet mag, wees voor allen niet even hard
en laat één, die jong is en sterk, het lastigste dragen.
Moeder, klein broertje heeft gebeden opdat uw Kerstdag
geef aan ons allen over de sneeuw,
De tweede bundel ‘Geploegde aarde’ is, gedeeltelijk althans, het boek der liefde. En u ontdekt ook waarden.
Er staan niet veel liefdesgedichten in - in de echte zin van het woord dan. Trouwens, in mijn hele werk komen er niet veel voor. Er is in die bundel meer metrische gebondenheid, die beantwoordt aan een aangevoelde nood aan meer literaire vormgeving. Je kunt op zeker ogenblik literatuur verwarren met belijdenis, met een zekere vorm van mens-zijn. Je kunt waarheid, autenticiteit stellen boven de voltooide
| |
| |
vormgeving. Waar de autenticiteit maar één kenmerk mag zijn, is ze hét kenmerk. Dat is de fout: te veel waarheid, te weinig vormgeving. Er is een groei naar zekerheid. Het allereerste begin was een overstroming: nu beginnen er zich oevers te vertonen. Er is een richting waarin het water stroomt, een aanduiding waarheen het water stroomt. Het is nog geen rivier en zeker geen kanaal. De betekenis van Geploegde aarde is: minder spontaneïteit, meer tucht.
Uw derde bundel krijgt dan de titel ‘Vaarwel’. Waarom?
Is een mooie titel, he! Ik was van plan niet veel gedichten meer te schrijven, rekening houdend met de aard van mijn werk, van de poëzie die voorafging. Ik vond het beter op de publieke markt geen uitverkoop te houden van mijn gedachten en ervaringen.
Maar u hebt toch nog gedichten geschreven en gepubliceerd.
Op zeker ogenblik is het me onverschillig geworden, of toch ongeveer, wat men daarin vond, vermoedde of erbij dacht. Dan zijn er weer gedichten verschenen.
Het eerste vers van het eerste gedicht in ‘Vaarwel’ luidt:
‘Mij telt alleen de arbeid, die mijn handen nu verrichten.’
Dat wijst op een nieuwe levenshouding?
Het is de kreet, de belijdenis van toen. Het aksent is verschoven van ontvankelijkheid naar wilskracht.
Het laatste gedicht in de bundel heet ‘Gelegenheidsvers’. Het is een gesprek met uw paard en het begint met de mij en velen in den lande vertrouwde regel:
‘Ik heb Lieze weergezien. Zij stond stil in de regen.’
Verder is er nog in dezelfde bundel het gedicht ‘De paarden’ met de karakteristieke verzen:
| |
| |
‘En ieder heugen moet en zo bezwaren,
tot hij het recht verkrijgt, één enkle maal,
om uit te schreien al het leed van jaren,
en dan weer man te zijn van rots en staal.
Dan is er niets zo zacht als uwe hals, mijn paarden,
om aan te huilen als het niemand ziet.’
Het zijn de twee karakteristieke polen waarvan ik al gesproken heb. Het is nog sterker uitgedrukt in het gedicht Zwanen in Daarna.
U houdt van paarden?
Paarden zijn dieren die me meer zeggen dan honden. Wij zijn in de familie nooit hondenliefhebbers geweest.
Het gedicht ‘Het laatste gejank’ in de bundel ‘Vaarwel’ lijkt wel een wanhoopsgedicht te zijn:
‘Wij hebben saam gespeeld, mijn inzet was te klein,
trek u terug, laat mij alleen verloren zijn.’
Een stoïcijns wanhoopsgedicht dan. Gezien in het geheel van het werk is het nogal sluitend - afsluitend. Er staat aan de ene kant een mens nutteloos, hopeloos, vruchteloos - alles-loos! - tegenover het leven en zijn bedoeling en aan de andere kant wil hij toch de wil opbrengen om met dat leven iets te doen. Er is een ogenblik waarop het tweede element het haalt op het eerste. Denk aan kapitein Nemo. Op het ogenblik dat Nemo sterft, moet zijn taak voortgezet worden. Zulke gedichten zijn slotgedichten, afsluitingsgedichten.
Daarop zou een periode moeten volgen met gedichten waarin een verheerlijking begint van moed en dapperheid umsonst; de uiteindelijke uitvloeiing zou moeten zijn: het humoristisch aanvaarden van het eerste en het tweede element, in een zien van de relativiteit van alle dingen.
Ik denk dan aan Spengler en aan zijn Der Untergang des
| |
| |
Abendlandes. Er moet een zeker ogenblik geweest zijn in onze kultuurwereld - ook fysisch in onze Westeuropese mensheid? - waarop het zijn achter de teorie het gemeengoed geweest is van een groep mensen, met het besef van de nutteloosheid, de verworpenheid, de doelloosheid van een bestaan, dat niet verlengd wordt in eeuwigheid, een bestaan dat problematisch schijnt en waarop als reaktie volgt het gebaar van Nemo, de daad van de soldaat van Pompeï.
Als we zeker zouden zijn van een eeuwig bestaan waarin recht verschaft wordt na de miserie van deze wereld, dan zou er voor mij geen problematiek meer bestaan. In zijn laatste kern is het probleem van religieuze aard, het is dat van een geloof dat om bevestiging vraagt. Het is het geval van Thomas, niet in de zin van gewilde twijfel maar van existentiële nood aan zekerheid. Daarom zijn ook de termen klerikaal en antiklerikaal zo dwaas als men ze ziet tegenover de miserie van de mens.
Maar een twijfelaar in de zin van iemand die niet naar een oplossing wil, ben ik niet. Ik ben iemand die wanneer hij voor een weegschaal zou staan waarin geloof en ongeloof in evenwicht zijn, met de vinger van zijn wilskracht zou drukken op de schaal van het geloof, omdat hij meent dat voor hemzelf en de mensheid er geen andere verklaringen voor ons zijn en geen ander uitzicht mogelijk is. Wij leven niet alleen op dit ogenblik, wij leven ook in het verleden, het verleden leeft in mij verder. Ik leef op deze aarde niet alleen, ik heb nood aan een zijn, dat niet aardegebonden is. Het geluk is wat anders dan eens goed eten en drinken, het is wat anders dan een onbezorgde vakantie of wat sukses. Deze onzekerheden, deze twijfels en die wil tot geloof kenden mijn vader en mijn grootvader al, ze liggen in het bloed. Maar zowel mijn vader als mijn grootvader hebben - net zo goed als ik - altijd trouw gepraktizeerd.
| |
| |
Indien het nu uw opdracht zou zijn alleen mens te zijn, zou dat u niet kunnen bevredigen?
Het is wel de moeite maar toch geloof ik dat het de reden van ons bestaan niet kan zijn. Als ze me zouden bewijzen dat God niet bestaat, dat er geen eeuwigheid is en geen rechtvaardigheid, dan zou ik een uur wenen en misschien een hele nacht. De volgende dag zou ik voortdoen, voortwerken, maar het zou me niet meer kunnen schelen. De zekerheid van het niet zou voor mij het grootste ongeluk zijn. Geen eeuwigheid zou de waarde van de mens sterk verminderen. Wij hebben in ons meer verlangen, ik voel dat wij meer kunnen en meer zijn dan de aardse ordening ons kan bieden. Wij kunnen de onrechtvaardigheid niet goedmaken, wij hebben de liefde gekregen omdat wij geen recht kunnen maken. Het volstrekte recht heeft geen liefde nodig.
Het komt hier wellicht niet zo direkt van pas maar het blijft toch in de sfeer als ik voorstel een ogenblik te luisteren naar uw gedicht ‘Onze Vader’:
‘Onze vader die in de hemelen zijt
hier staan wij thans en onze mondhoeken beven
we hebben te fluisteren het droeve verhaal van bekoring en
wij staan hier voor U met heel dit donker leven
van zovele zonden verminkt voor altijd.
en niet anders dan wenen kunnen we meer,
nooit heeft geluk ons hart vervuld
en we zochten te vergeten het knagende zeer
in de wilde vaarten van ons bloed,
maar Gij overwint ons telkens weer
tot we tuimelen als geschoten vogels aan uw voet.
Vader, Gij zijt onze Koning
| |
| |
en we hebben niets dan U om van te dromen,
maar zo oneindig hoog welven uw hemelen
en de lente zingt haar lied in bloeiende bomen
o help ons, al zullen wij U telkens weer verraden
Vader, die onze Koning zijt,
want we hebben U radeloos lief
al is ons leven verminkt voor altijd.’
Daartegenover zou ik kunnen zetten God uit Vaarwel.
‘Geen ander werkelijkheid, zo vast geloofd
als uw bestaan, werd mij een zekerheid
van de gehele mens. Mijn hart, mijn hoofd
al wat ik was of word, in vroeger, later tijd,
al wat ik ben, is, weet ik sinds hoe lang,
bevreesd door uw onwrikbre majesteit.
Wat ik, gekweld, al heftiger verlang,
is dat gij eens, één keer, mijn God niet zijt,
maar slechts een mens als ik, een sterveling,
die luistren zou en eindelijk verklaren
waarom hij mij bemint, dat nietig ding,
waarop ik zelf niet zonder walg kan staren.
Gij weet: wij zijn elkanders hart niet waard,
ver van uw liefde, God. Als mensen zingen
van wat hen voor vertwijfeling bewaart,
is 't van geluk, geluksherinneringen,
de dromen waar ook ik mijn hart aan gaf,
waaraan ik alles vroeg, geduld en moed,
een heldendom, tussen mijzelf en 't graf,
waarin ik zonder droom eens liggen moet.’
Dat is een heel andere versie, ik zou zelfs zeggen een heel ander gedicht dan het gedicht ‘God’ dat in de eerste uitgave van ‘Vaarwel’ staat. U citeert uit de derde herziene druk die in 1959 verscheen, bijna twintig jaar na de eerste uitgave. Van Wilderode duidt terecht aan dat deze bewerkte
| |
| |
en bijgewerkte gedichten op een veranderd levensinzicht wijzen. Wat is er veranderd?
De vormgeving is strakker gemaakt. Dat wijst op een helderder bewustzijn - ook buiten de literatuur - van zichzelf.
Heel wat van uw gedichten komen steevast in alle bloemlezingen terug. Ik citeer pro memorie ‘Vlaanderen’ waarvan vele Vlamingen het krachtige begin kennen:
‘Wij zullen hen vernederen die u belagen
en zich verheugen in uw nood;
wij willen voor u het laatste wagen,
en uwe vrijheid zien vóór onze dood.’
Even bekend is - ik citeer de versie 1959:
‘Lof zij het land waar ik geboren ben
en ook zal sterven naar Gods wil.
Er zijn verder de paardengedichten en nog een paar die ik al geciteerd heb. Mijn vraag is: hebt u een eigen voorkeur?
De gedichten uit Vaarwel en in Daarna zijn me meer waard dan die uit Jasmijnen en Geploegde aarde. Ik heb de indruk dat mijn voorkeur veelal gaat naar gedichten over dieren en natuuronderwerpen als de herfst of september. In Vaarwel hou ik het meest van De paarden en Gelegenheidsvers. In Daarna gaat mijn voorkeur naar De zwanen en naar De zwaluwen.
We kunnen ze niet alle citeren maar ik maak nog graag tijd voor ‘Gelegenheidsvers’:
‘'k Heb Lieze weergezien. Zij stond stil in de regen.
Toen ik haar riep, bewogen haar oren verrast;
| |
| |
zij kwam naar mij heen; vertederd ging ik haar tegen,
zij wreef met haar kop, ruw pakte ik haar manen vast.
Mijn paard, zei ik haar. Gij zijt nog altijd in leven?
Weet gij nog wel hoe jong en hoe wild gij toen waart?
En waar, vroeg zij mij, zijt gij tot nog toe gebleven,
waar is het beter voor u, dan hier bij uw paard?
Ik ben niet thuis, gaf ik toe. Ik leef onder mensen,
ik vermoed dat ik voor hen niet goed genoeg ben;
ik doe wat ik kan; naar 't schijnt zal ik eerlang wensen:
sta mij toe dat ik niets van de mensen meer ken.
Ontdekken en leren is goed; alles verleren
is beter; 't geeft soms de rust die 'k nimmer gewon.
Dan zal ik waarschijnlijk tot u weer kunnen keren,
of zou 't spreekwoord geen waar zijn: na regen komt zon?
Is alles leugen wat wij ons wijs lieten maken,
is er niets dan geklets en gescharrel om baat?
Is er niets dan geknoei en bedrogen geraken
als lot voor onze menselijk edele staat?
Waar gaat gij nog heen, druipend, alleen in de regen,
zoekt gij nog iets dat eens een begoocheling bood?...
Er is maar één waarheid, wij gaan lachend haar tegen,
ach Lieze, mijn beest, er is geen thuis dan de dood.’
*
In de werkkamer van de gastheer staan boeken tot in de open haard toe. Verder is er de familie aanwezig: een foto van vader Demedts en een familiefoto met de vier eigen kinderen, toen ze nog klein waren.
Dan is er het borstbeeld van Guido Gezelle, de foto van Hugo Verriest, het borstbeeld van Warden Oom.
En dan is er de présence van Frans-Vlaanderen: het Belfort van Atrecht, het oude Belfort van Sint-Winoksbergen
| |
| |
en op de schouw een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Ekelsbeke.
Ten slotte nog een kaart van de Spaanse Nederlanden en een ingelijst gedicht van Prudens van Duyse dat Zuid en Noord heet en waarvan het steeds weerkerend tema is:
‘O Zuid en Noord, verbroedert met elkander,
*
U schreef een tiental romans en enkele novellenbundels. U debuteerde trouwens met een novellenbundel: ‘Mannen van de straat’. Het was een aanloop tot groter werk maar het hoofdpersonage van vrijwel elk verhaal illustreert de onmacht om te leven. Elk leven loopt op een mislukking uit.
Het zijn neergaande levens, die toch maar schijnbaar mislukt zijn. Ze zijn mislukt als men er geen verlenging van ziet.
‘Het leven drijft’ is uw eerste echte roman. Weer is het een goed man - of een man die het goed bedoelt, hier dan dokter Gossey - die het slecht gaat. Is dat André Demedts die met zijn omgeving niet overweg kan? Bevat het boek autobiografische elementen?
Dat klopt niet met de werkelijkheid. Van buitenuit zou ik mijn leven geslaagd moeten achten. De figuur van dokter Gossey is het resultaat van een algemene waarneming: de mens haalt niet wat hij beoogt. Dokter Gossey wil door partijpolitieke aktiviteit het dorp waar hij woont meer welstand en verlichting brengen. Hij mislukt.
Nadat hij mislukte als echtgenoot, als dokter en als boer! Het hoofdpersonage uit ‘Afrekening’, uw volgende roman, gaat het niet beter: ook hij ageert met de beste bedoelingen en toch is ook zijn leven een mislukking.
| |
| |
Daniël Steenveldt richt in het afgelegen dorp Stouwen een nijverheid op. Hij wil daar met Amerikaanse en Russische opvattingen een ‘nieuw Vlaanderen’ maken. Hij mislukt omdat zijn omgeving niet ziet wat hij wil. Hij kan wel de levensomstandigheden veranderen maar hij kan de mens niet veranderen. Men vermoordt hem om zijn geld te stelen. Hij heeft ergens een fout gemaakt. Als we niet slagen, is het omdat we ergens een fout maken.
‘Voorbijgang’ is een bundel met elf verhalen over mensen die aan het geluk voorbijgaan. Wat is geluk voor u?
Geluk is aan het leven gewoon worden, heeft mijn vader eens gezegd. Ik ben nog zo ver niet. Het is zeer wanhopig maar ik denk dat het juist is.
Is het totaal van onze vreugden niet het geluk?
Is een handvol zessen evenveel waard als een handvol negenen?
Gelooft u aan het geluk?
Ik geloof aan geluksmogelijkheid en zeker aan geluksmomenten. Het bewustzijn bestaat uit een aantal lagen. Als men niet lager dan een bepaalde bewustzijnslaag komt, kan men wel kommer kennen, pijn en neerslachtigheid, maar men is nog niet ongelukkig. Men wordt ongelukkig als men te diep in de bewustzijnslagen doordringt, als men te diep boort.
In de roman ‘Geen tweede maal’ is de veearts Helmar Waegeneere de hoofdfiguur. Daar zijn jeugdliefde Louise met een ander trouwde, huwt hij onverwachts de adellijke Aline van Heydelghem maar het wordt een mislukt huwelijk. U gelooft in de liefde?
Ik geloof in de liefde, in al de vormen van de liefde: man-vrouw, vader-zoon, vriend-vriend.
| |
| |
U laat in vele boeken de huwelijken mislopen.
Ik ben een dokter die niet overweg kan met gezonde mensen.
Ook in dit boek verklaart u: men kan geen tweede maal evenveel van een ander houden. Is dat een stelling?
Wanneer men opnieuw bemint, is dat niet zoals de vorige keer. Men is niet dezelfde mens. Ik geloof aan de zeven liefdes van Goethe maar ze zijn niet dezelfde. Denk aan Simone de Beauvoir: ‘We kunnen anderen wel omhelzen maar we kunnen mekaar niet vervangen. De twee worden nooit één: er blijft altijd een tweeheid’.
In ‘Het heeft geen belang’, de roman van 1944, is er wel een mooie liefde, een liefde die positief op de ziekelijke Paul de Ruyter inwerkt. Maar zijn dood maakt er een einde aan en ook hij sterft onvoldaan, o.m. omdat hij zijn zoon nooit zal zien.
Konklusie: het bestaan in de tijd kan geen verklaring geven voor de gelukshonger van de mens.
Mogen wij, zoals Van Wilderode het deed, die vier boeken plaatsen onder het motto: het geluk is onmogelijk?
Ik zou liever zeggen: het geluk is betrekkelijk.
Uw helden, of ze nu dokter, fabrikant, veearts of advokaat zijn, stammen altijd uit een boerenfamilie. Zou dat toch niet op sommige biografische elementen wijzen?
Ik zou eerder denken: personenkennis.
De adel speelt geregeld een rol in uw werk.
Misschien valt dat op omdat de jongere vrouw uit de adel de mooiste rol heeft. In het licht van mijn sociale overtuiging ben ik niet blind voor de gebreken die de adel aan- | |
| |
kleefden. Ik geloof in een adel die vertikaal en niet horizontaal door het volk ligt. Er zijn adellijken bij de arbeiders, procentsgewijs zeker evenveel als bij de zogenaamde hogere stand.
U vertelt ook in elk boek het leven van de knechten en de meiden.
Uit belangstelling voor deze mensen. Zij verschaffen meer lokale kleur omdat zij het meest gebonden zijn aan een woonplaats. Hoe hoger men sociaal komt, hoe minder de lagen plaatsgebonden zijn.
In 1947 verschijnt het eerste deel van uw trilogie: ‘Kringloop om het geluk’. De delen zijn ‘Voor de avond valt’, ‘In het morgenlicht’, ‘De ring is gesloten’. De reeks verhaalt de lotgevallen van het boerengeslacht Van Leyda op de hoeve ‘Schoendaele’ te IJstert. Wat is de betekenis van deze trilogie?
De oude Johannes van Leyda dwingt zijn kleinzoon Hugo zijn priesterroeping op te geven om het bedreigde familiegoed te redden. Voor de avond valt, in zijn laatste levensmaanden, ziet de grootvader uiteindelijk in dat het geluk voor ieder iets anders is en dat hij het recht niet heeft een ander te dwingen tot iets, dat zijn geluk zou hebben uitgemaakt. Hij spant zich heel zijn leven in om iets te realizeren maar de andere wil iets anders. Hij ziet in dat hij het recht niet heeft daartegen op te komen. Hij aanvaardt dat een ander anders gelukkig kan zijn.
In het tweede deel vindt Hugo begrip bij zijn willoze vader Karel, die niet wil dat zijn zoon door erfelijke koppigheid ook een mislukt leven tegemoet zou gaan. Hij maakt het mogelijk dat Hugo kan trouwen met Frederika Leenknecht, het meisje waarvan Hugo heeft afgezien om zijn grootvader een genoegen te doen.
| |
| |
Maar in het derde deel ‘De ring is gesloten’ strandt ook dat huwelijk.
De echtgenoten vervreemden inderdaad, maar de slagen van het lot brengen de mensen tot bezinning. Erik, de zoon van Hugo, voelt zich schuldig aan de dood van zijn verlamde broer Johan. De schok brengt bezinning en hij gaat naar het seminarie. Hugo ziet dan het nutteloze in van een levenslange strijd. We staan hiermee opnieuw bij het uitgangspunt: Tom, de neef van Hugo, krijgt de leiding van de hoeve en Erik zet de weg voort daar waar zijn vader hem onderbroken had. De ring is gesloten.
Na 1952 komt dan uw derde periode met boeken waarin priesters een belangrijke rol spelen. Waarom?
Het probleem van het geluk voert uiteindelijk naar het metafysische. Het is normaler dat in een priesterfiguur te belichten.
Er is eerst pastoor Ferdinand Bogaerts in de roman ‘In uw handen’.
Deze pastoor voelt zich op zijn vierenzestigste jaar niet meer opgewassen tegen zijn taak en dat vervult hem met twijfel. De bisschop wil het ontslag van pastoor Bogaerts niet aanvaarden en geeft als argument: ‘Het is niet van belang wat ge bereikt, het is van belang wat ge doet.’ Als men niet weet waar men het geluk kan gaan zoeken, moet men het aan anderen overlaten aan te wijzen waar zij denken dat het ligt. Pastoor Bogaerts moet bemiddelen in een dramatisch huwelijkskonflikt en hij faalt. Zijn bisschop laat hem nu gaan. De pastoor ontdekt dat de gehoorzaamheid aan het leven, aan God, aan de bisschop een vorm van geluk is.
In ‘De levenden en de doden’ is pater Steven van Huysse de centrale figuur.
| |
| |
De titel komt uit het Credo. De levenden zijn al degenen die zich inspannen om het welzijn van de anderen, om het even welke opinie die ook hebben. De doden zijn zij die leven voor zichzelf.
Het boek speelt onder en na de laatste oorlog. Hebt u er een oorlogsboek van willen maken?
Louter? Nee! Dan zouden de fouten die eraan kleven nog groter zijn. Het is nu al voor een deel essay en voor een deel verhaal. Het is een priesterroman.
Wat is het konflikt?
Er zijn wellicht twee tendensen in aan te geven. De missionaris pater Van Huysse vertegenwoordigt de kristelijke levensbeschouwing, die gesteld wordt tegen de kommunistische opvatting van de verzetsman Peter d'Hooge. Dan is er ook de relatie van pater Van Duysse tegenover Hans Dammaert. Deze Hans, een leerling van de pater, gaat in het verzet, wordt aangehouden en verklikt zijn medewerkers. Hij kan aan de doodstraf ontsnappen door dienst te nemen bij de Vlaamse wacht. Als hij op wacht staat, doodt hij per ongeluk een meisje en wordt na de oorlog wegens verraad en moord tot de doodstraf verwezen. In al deze fazen ontmoet hij de evenwichtige pater, die hem tracht te steunen en telkens mislukt. Toch verliest de pater zijn zekerheid niet.
Uw pastoor Bogaerts en uw pater Van Huysse zijn twee totaal verschillende figuren. Is met pastoor Bogaerts de geloofstwijfel begonnen?
In mijn visie is pastoor Bogaerts niet overtuigd dat de genade sterk genoeg is om hem in staat te stellen zijn taak te volbrengen. Hij acht zich niet genoeg door de Heer vervuld, hij is niet genoeg gevestigd in het geloof. Hij twijfelt aan zijn waarde als priester. Pater Van Huysse bouwt op
| |
| |
een eigen manier een geloofsovertuiging op. Hij verantwoordt de manier waarop hij het geloof beleeft tegenover de ongelovigen.
Is dat de groei naar een kristelijk existentialisme?
Dat zijn grote woorden. We zijn er toch heel de tijd in: we zijn op weg naar een oplossing, de steentjes van het mozaïek komen naast mekaar. Resumerend zou ik kunnen zeggen wat pastoor Bogaerts betreft: als je niet zeker meer bent, luister dan naar het gezag, dat het misschien beter weet. Pater Van Huysse is de trouw verenigd met een gevoel van waardigheid. Zijn houding is: ik zou niet willen deserteren.
En pastoor Vlaemynck uit ‘Na lange tijd’, uw volgende roman?
Dat is de realist, de man van de hoop en het geduld, die ervan overtuigd is dat er uiteindelijk een einde komt aan de miserie van de mens. God is het tegenover zichzelf verplicht.
Deze roman ‘Na lange tijd’ is feitelijk de geschiedenis van een gezin?
Het gaat over een gezin dat uiteenvalt en de fatale ontwikkeling wordt gevolgd door verschillende personen, die erop reageren. De priester spreekt het eindwoord uit. Zonder priester zou die dimensie outbroken hebben, zou het een realistisch of naturalistisch verhaal geweest zijn.
Dan is er uw laatste priesterroman ‘Alleen door vuur’, met twee priesterfiguren: Paul de Gryse en Georges van Ronck.
Het is het drama van de priester die misloopt en trouwt. Het tema is geen tijdsbeeld of ingegeven door de aktualiteit. Al wat voorafgaat, is de geschiedenis van het kristelijk be- | |
| |
leven van de laatste vijftig jaar. We zijn niet als de torens boven het dorp maar als de blaren aan de boom, vergroeid met de takken, en de stam met de wortels, allemaal verschillend maar van verre allemaal dezelfden en allemaal even klein. Tegenover de zwakke priester staat de milde, begrijpende Paul de Gryse, die later zal sterven in een bosbrand. Hij lijdt aan astma en kan niet wegraken: hij vraagt dan aan Van Ronck hem te laten waar hij is en zichzelf te redden. Het idee voor die inkleding heb ik gehaald uit een berichtje in het dagblad Vooruit, waarin werd bericht over een Franse kloosterzuster die bij een bosbrand niet meekon en op haar verzoek werd achtergelaten, zodat haar medezusters zich konden redden.
De konklusie van het leven van professor Paul de Gryse is dat het offer een geluk kan zijn voor sommige mensen, net als dat zo was voor de soldaat van Pompeï. Er kan geluk in het ongeluk bestaan.
Bernard Kemp heeft geschreven dat professor Paul Sobry het prototype van Paul de Gryse zou zijn geweest.
Ik heb wel aan hem gedacht maar toch niet zo, dat ik hem herkenbaar wilde maken. Het zijn maar een paar uiterlijke omstandigheden, die Bernard Kemp tot deze konklusie hebben gebracht. Toch is er in de ogen van de auteur ook naar de innerlijke persoon een gelijkenis. Ik heb Sobry vele jaren gekend. Er is inderdaad iets van Sobry in De Gryse.
Sobry was 16 jaar oud toen hij, die de zoon was van de burgemeester van Ieper, soldaat werd. Toen hij stierf, hield een priester hier in de buurt een homelie en hij zei over Sobry: ‘Hij is vier jaar aan de IJzer geweest en al het slijk van de IJzer heeft hem niet kunnen bespatten.’
Sobry is leraar geweest van de retorika in Roeselare. Bij het afscheid van het laatste jaar dat hij daar had, werd hem door een leerling gezegd: ‘Professor, er is nog een verhandeling bij u die we niet hebben teruggekregen’.
| |
| |
Sobry antwoordde: ‘Ge zult ze terugkrijgen.’ Twintig jaar later heeft hij die klas bij hem op het Rozenhof in Heverlee te eten gevraagd en naast ieder couvert van de aanwezigen lag een omslag met de verbeterde verhandeling en een persoonlijke brief. Sobry heeft trouwens duizenden brieven geschreven. Hij deed het graag en hij deed het goed. Vaak was het een opwelling. Ik heb nog een kaart uit Cambridge waarop staat: ‘Ik ben hier en kan niet slapen. Daarom schrijf ik u!’
Het is verleidelijk daar verder op in te gaan maar wij moeten terug naar de wereld van uw boeken. Het dorp Molsen is daar vaak de plaats van de handeling. Bestaat het?
Er bestaat een wijk Molsten te Wielsbeke, niet ver van waar wij wonen. Het is toch willekeurig gekozen om een naam te hebben.
Volgens Van Wilderode ligt Molsen tussen Zichem en Deps en ik vind het een gelukkig beeld!
Dat betekent dus tussen de glimlachende, gemoedelijke humor van Ernest Claes en het vitalisme van Gerard Walschap. Ik zou dan zeggen: het ligt aan een draaikolk van de rivier tussen die twee!
Vrijwel niemand wordt in uw romans door het huwelijk gelukkig.
Ik geloof nochtans wel in het wettig huwelijk maar ik stel vast dat het in veel gevallen niet geeft wat ervan kan verwacht worden. Het ligt aan de verwachtingen, die niet te verwezenlijken zijn. De echtgenoten hebben vaak een te groot gedacht van elkaar als ze beginnen. Ze zijn niet relativistisch genoegd. Er is ook gemis aan mogelijkheid om zich te verplaatsen in het standpunt van de andere, onvermijdelijk ergeren ze zich aan alles wat afwijkt van hun
| |
| |
eigen manier van zijn. Als men zichzelf niet voortdurend kritisch bekijkt, loopt dat uit op een verwijdering bij het samenleven, of op een verwijdering met het uiteengaan als resultaat.
Uw mannen - de mannen in uw romans - zijn betere vaders dan echtgenoten!
Heb ik ook al gedacht!
Al uw romans zijn een zoeken naar meer inzicht, het zoeken naar de juiste houding tegenover zichzelf, tegenover de anderen, tegenover God.
Literatuur is altijd zoeken naar opheldering. Men zal zeggen dat het dom is maar het is zo. Er bestaat een soort van eergevoel dat ons doet zeggen dat we dom zijn!
Uw dokters worden bijna allen ongelovig?
Maar na dat ongeloof komen ze terug naar het geloof - of sterven. In hun dood versnellen ze dan de evolutie.
Uw vrederechters zijn bijna altijd mild.
Omdat ze door de ervaring genoeg over de mens weten om in te zien dat straffen alleen de maatschappij kunnen verbeteren en niet de mens. Daarom hebben ze kompassie met de mens.
René Lissens verwijt u eentonigheid, slordigheid, onbeholpenheid in taal, onnatuurlijke dialogen, ontoereikende karaktertekening en ten slotte zegt hij ook iets goeds.
Lissens kan het weten en ik geef hem gelijk. Dat de stijl iets stroefs heeft, zal ik niet ontkennen. Ik ben ook een slecht prater in gezelschap. Ik verlang in elk geval niet dat men in mijn boeken iets legt dat er niet in zit.
Ik hecht geen groot belang aan de literatuur. Ik schrijf toch omdat ik het niet laten kan, uit geldingsdrang en om
| |
| |
mijn eigen woorden te horen zoals het kind fluit als het 's avonds alleen door het bos loopt. Ik ben zo gewoon te werken en ook te schrijven dat ik ongemakkelijk zou zijn als ik het niet meer zou doen. Een vorm van gelukkig zijn is geluk te zoeken. Als ik niet kan werken, zou ik ongelukkig zijn.
Vindt uw werk weerklank in Nederland?
Ik heb er geen inzicht in. Mijn eerste romans zijn in Nederland verschenen bij Nijgh en Van Ditmar. Dat is zo geweest tot 1940, tot aan de oorlog. Dan werden mijn boeken hier uitgegeven. Ik denk dat er een kleine hoeveelheid naar Nederland gaat. Soms krijg ik al eens een brief maar het is een uitzondering.
Bespreekt de kritiek uw werk?
Niet zoveel en dan is het nog vrij gemengd. Soms gunstig, soms ongunstig. De gunstigste kritiek is die geweest van Menno ter Braak op mijn korte verhalen voor 1940.
Vindt u het normaal dat de Nederlandse kritiek zo weinig aandacht besteedt aan uw werk?
Voor mezelf wel. Wat ik niet normaal vind, is dat een deel van onze letterkunde overbekend is en een ander deel onbekend.
Waaraan is dat te wijten?
Het is mogelijk dat bepaalde uitgevers betere propaganda voeren. Mogelijk speelt ook de vriendschap een rol. Het kan ook dat de afkeer voor de inhoud van bepaalde auteurs van belang is. In het algemeen vind ik toch dat het niet in orde is.
Werd u vertaald?
Gedichten links en rechts. Ook wel een verhaal in het Frans.
| |
| |
Van het proza werd vrijwel alles in het Duits vertaald en het verbetert dan in de Duitse vertaling, het klinkt mooier!
U schreef onder het pseudoniem Koen Lisarde jeugdboeken: Waarom?
Ik was leraar en mijn leerlingen moesten niet weten dat ik de schrijver was.
*
In zijn werkkamer bewaart André Demedts kostbare stukken, als originele brieven van Guido Gezelle, van Cyriel Verschaeve, van Stijn Streuvels.
Maar zeker even dierbaar zijn hem familiestukken: het bidprentje van overgrootvader, die soldaat was onder Napoleon; het huiswerk uit 1845 van grootvader; een eigenhandig geschreven soort familiegeschiedenis door vader die begint met de regel: ‘Dit zijn overleveringen, die ik van mijn vader gehoord heb...’ Verder dan: ‘Dit is het vervolg op deze geschiedenis geschreven door André Demedts’.
*
Zullen we trachten aan het gesprek nu nog even een wat lichtere toets te geven? U hebt een voortreffelijke bloemlezing samengesteld van de Vlaamse poëzie.
U zegt voortreffelijk maar ik heb daar ook minder gunstige dingen over gehoord! In elk geval zou ik die bloemlezing nog eens willen bijwerken tot heden. Ik zou een aantal figuren die, gezien in een langer tijdsverloop, niet belangrijk zijn, weglaten en ik zou werk van figuren uit de laatste 20 jaar, die wel belangrijk schijnen, opnemen zonder het boek dikker te maken. We moeten geregeld dergelijke dokumentatieboeken herschrijven om de boeken niet te omvangrijk te maken en toch niet prijs te geven wat zijn waarde en schoonmenselijkheid heeft.
| |
| |
U hebt zovele dichters gewogen. Wie zijn u het liefst onder hen?
Ik waardeer het meest de dichters die het meest autentiek schrijven, bij gelijkheid van taalvaardigheid. Ik heb meer aan het beste van Gezelle dan aan het beste van Van de Woestijne. Voor anderen zal dat anders zijn. Verder is voor mij een van de grootsten onder de levenden, zo niet de grootste dichter: Adriaan Roland Holst.
En voor het proza?
De grootste is zonder twijfel Streuvels.
U hebt vele of beter gezegd niets dan vrienden maar uw grootste vriendschap was die met Cyriel Verschaeve en is die met Stijn Streuvels. Wat betekenen ze voor u?
Streuvels is sedert 25 jaar mijn vriend in de grote betekenis van het woord, in de zin van vriend-vader, niet in de zin van vriend-kollega. Vriend van Verschaeve is iets te geflatteerd voor mij, niet dat ik daarmee afstand tot Verschaeve wil scheppen maar hij had groter en inniger vrienden. Ik zag hem ieder jaar, doorgaans op tweede kerstdag en soms ook al eens op een vergadering.
Wat betekent Verschaeve voor u?
Verschaeve betekent voor mij een man, die met voorbijzien van zichzelf een idee heeft willen dienen tegen alles in. Die idee werd door de loop der omstandigheden aanvechtbaar, maar zonder die omstandigheden sloot ze een behartenswaardig doel in, nl. een zelfstandig beleid van ons volk over eigen lot.
Wat er tussen Verschaeve en mij lag, is een verschil geweest in mening - geen ruzie - over de sociale verhou-dingen. Voor Verschaeve had het nationale en religieuze veel meer belang dan het sociale. Ik hoor hem nog zeggen:
| |
| |
een boom zijn kruin is in de lucht, de stam is tussen de lucht en de grond, de wortels zijn in de grond. Dat wou zeggen dat het normaal is dat er mensen aan de top zijn, dat er een middenklas bestaat en dat er een lagere stand is. Ik ben voor de grootst mogelijke gelijkheid en ook voor de revolutie om eens van plaats te veranderen, ook al is dat misschien niet mogelijk.
En wat betekent Stijn Streuvels?
Streuvels is rijker dan men op grond van de bestaande literatuur en van de schoolliteratuur gelooft. Hij is meer dan een beschrijver van de natuur en het landelijk leven. Hij is onze eerste surrealist, ten bewijze de figuur Swane uit Het woud in Zomerland van 1900. Het magisch realisme ligt al in Het leven en de dood in den ast en dat is van 1926. En in Levensbloesem van 1937 hebben we van hem een psychologische roman. Hij is onvermoedbaar rijk en onontgonnen.
Wat is er nog te doen voor Frans-Vlaanderen? U gaf in 1948 de eerste stoot voor de Frans-Vlaamse dagen. Haalt dat iets uit? Is er daar nog iets te redden?
Voor Frans-Vlaanderen is nog alles te doen. Als iedereen - en iedereen is hier een onbepaald hoofdtelwoord - doet wat hij zou kunnen doen, zou het veel verbeteren. Dat zo iemand b.v. met enige professoren een kleine klub vormt, die in relatie treedt met professoren van de universiteit van Rijsel en op die basis voor menselijke en kulturele integratie helpt instaan. Dat is een hoofdzaak. Zij die politieke macht en invloed hebben, moeten die doen gelden bij het sluiten van kulturele verdragen met Frankrijk. Wie financieel kan helpen, kan op die manier iets bijdragen. Als die drie zaken in België en ook in Nederland waar konden worden gemaakt, zou de toestand vlug beter worden.
| |
| |
Heeft het Vlaams karakter in Frans-Vlaanderen nog een kans?
Men moet rekening houden met het feit dat Frans-Vlaanderen al eeuwen voor een deel verfranst werd en voor een klein deel van min of meer dialektisch Nederlandse sprake is gebleven. Het Vlaams bewustzijn wordt in Frans-Vlaanderen ten dele gedragen door Franssprekenden en door Nederlandse dialektsprekers. Op de jongste kultuurdag in Waregem op 25 augustus spraken vijf Frans-Vlamingen, waarvan de oudste 45 en de jongste 17 jaar oud was. Vier van hen hadden in de laatste vijf jaar Nederlands geleerd omdat ze van huize uit Franssprekend waren, de vijfde kende dialekt van huize uit. Deze laatste, die student is in de wiskunde, pleitte ervoor dat er op onze vergaderingen meer Frans zou worden gesproken. De vier anderen wilden het liever in het Nederlands horen. De taal leert vrij gemakkelijk aan als de overtuiging er is. Men stelt dat overal vast waar ongeveer dezelfde situatie bestaat.
Wat is de bedoeling van de aktie?
Wat is ze in Brussel? Frans-Vlaanderen ligt in een ander land maar de Frans-Vlamingen zijn even autochtone Vlamingen als de Brusselaars. Brussel is niet te houden als we er niets voor doen en dat is ook zo voor Leuven, voor de kust, voor de Voer en noem nu maar verder op. Het is een bedenkelijk alibi waarmee veel Vlamingen uitpakken: het is niet haalbaar, dus doen we niets.
In 1830 was de toestand hier niet veel beter dan ginder nu. Wanneer wij in een land als Frankrijk mensen vinden, die zonder onderwijs en zonder enig kontakt met het intellektuele Vlaanderen of Nederland, Nederlands gaan leren, dan zegt dat toch iets. Als wij in alle evenredigheid voor het aanleren van het Nederlands in Frans-Vlaanderen zouden krijgen wat er in België en Nederland wordt besteed aan
| |
| |
het leren van het Frans, dan is binnen 25 jaar de toestand opgeklaard.
En neem dan de vrees weg, want de vrees is het grootste probleem. De mensen in Moeskroen en Komen durven geen Nederlands spreken omdat ze bang zijn hun plaats te verliezen. En zo gaat het net in Brussel. Het is de onverdraaglijke mentaliteit van hen, die zich beter wanen en door hun machtspositie de anderen onvrij maken. Wij kennen ze. Ze zijn zo in de Elzas, in Bretagne, op Corsica en in Frans-Vlaanderen. Al wat Latijns is, is zo. En we spreken van internationalisme!
U verzet ontzaglijk veel werk. U geeft veel voordrachten, u schrijft artikels en boeken en u hebt uw dagtaak. Hoe doet u het allemaal?
Eenvoudig en trouw. Ik gebruik al de tijd die er is. Ik wacht niet op de inspiratie maar ik zorg voor afwisseling in het werk om niet vermoeid te worden. Veranderen is uitrusten.
U stond en staat aktief in wat ik gemakkelijkheidshalve de Vlaamse Beweging zal noemen. Is dat voor uw literair werk geen verlies?
Is mogelijk! Als het niet nodig was, zou ik het niet doen. Feitelijk verlang ik niets liever dan nog een beetje te mogen mijmeren en nadenken zonder al het overige - voor de avond valt! Als iemand anders voor Frans-Vlaanderen in de bres wil springen, zal ik verdwijnen. Ik heb op de laatste Vlaamse kultuurdag in Waregem gezegd dat het ogenblik gekomen was.
Is het voor Vlaanderen niet nuttiger een goed gedicht of een goede roman te schrijven dan te ijveren voor Vlaanderen of Frans-Vlaanderen?
Is mogelijk. Maar als er niemand meer is om dat gedicht of die roman te lezen, heeft het ook geen zin. Literatuur is niet
| |
| |
de eerste waarde in het leven van een gemeenschap. Het voortbestaan van een volk als volk lijkt me waardevoller dan zijn literatuur.
Er wordt van u gezegd - en iedereen zal het aanvaarden - dat trouw de kern is van uw levenshouding. Dat is dan trouw aan uzelf, aan het gezin en de familie, aan het beroep en de taal, aan de gemeenschap en het volk, aan God...
Denk nog maar eens aan kapitein Nemo. En uit de bijbel ken je ook wel de figuur van Jonas, die naar Ninive werd gezonden om er een boodschap te brengen. Jonas was er niet voor maar hij is toch gegaan. Ik heb de indruk dat we met een aantal mensen zijn die, als we ons zelf zouden involgen, het kleine in ons dan, niet zouden doen wat we nu doen en dat we het toch doen omdat we menen dat we het niet mogen nalaten. Ik zou nog eens deze driehoekslijn willen trekken. Ik wil nooit de vrienden uit mijn jeugd, de armen en onaanzienlijken, de misdeelden en verontrechten vergeten. Ik moet van hen en voor hen getuigen, of een der mensen die ik geweest ben en altijd wil blijven, komt niet aan het woord.
Ik zal altijd opkomen voor het bestaansrecht van mijn volk, niet alleen als etnische groep, maar ook als natie die recht heeft op een machtsorgaan om haar toekomst en welzijn te verzekeren.
Als er mensen zijn die mij ten kwade duiden dat ik in God geloof, op Hem vertrouw en tracht van Hem te houden, kan en zal ik hun dat niet beletten. Ik heb eerbied voor hun overtuiging. Zij misrekenen evenwel als zij menen mij door hun afkeuring tot betere inzichten te brengen. Ik zal de trouw niet breken.
Uitzending: 16 september 1968.
|
|