| |
| |
| |
Ida Wasserman
Brugse straat 32, Den Haag (Nederland)
Mevrouw, u bent eigenlijk Russische. Uw ouders emigreerden uit Rusland in 1899 en u werd een paar jaar later in Antwerpen geboren.
Bij het woord emigreren schrik ik nog altijd een beetje. Mijn moeder werd altijd kwaad als ze dat woord hoorde. Wij komen inderdaad uit Rusland of liever niet uit Rusland, eigenlijk is het Letland. Moeder hield niet van dat woord emigreren omdat er voor haar iets minderwaardigs aan vastzat. Mijn ouders zijn op een behoorlijk paspoort naar hier gekomen. Ik bezit het trouwens nog altijd.
Waarom verlieten uw ouders Letland?
Vader was huisleraar en ging dus bij rijke families lesgeven. Toen kwam er een wet dat dat onderwijs in het Russisch moest gebeuren en daarom wilde mijn vader weg. Hij kwam eerst alleen om werk te zoeken. In Antwerpen vond hij familie en kennissen en die hebben hem een baan bezorgd. Toen hij in het levensonderhoud kon voorzien, liet hij
| |
| |
moeder en de drie kinderen overkomen. Ik ben in Antwerpen geboren en zo waren er bij ons dan twee meisjes en twee jongens.
Kent u nog Russisch?
Alleen nog kinderliedjes die ik als het ware fonetisch heb onthouden.
Welke taal spraken ze bij u thuis?
Mijn ouders, die allebei Joden waren, spraken onder mekaar Jiddisch. Lets was de taal van de boeren en dat spraken ze op de markt. Vader kende vlot Russisch en Duits.
Op welke school bent u dan in Antwerpen geweest?
Toen ik nog zeer jong was, werd vader ziek en gingen we buiten wonen in Oude-God. We woonden daar drie jaar in een klein werkmanshuisje. Het was zo klein dat als je de voordeur opendeed, je in de huiskamer stond. Mijn vader zei altijd: ‘Als je de deur opendoet, kan je meneer al spreken.’ Daar in Oude-God ben ik bij de nonnekens op school geweest.
Viel u op onder de andere kinderen omdat u van Joodsen huize was?
Alleen met sinterklaas. Wij vierden dat feest niet en kregen dus thuis ook niets en we waren jaloers op de andere kinderen. We waren trouwens veel te arm om speelgoed te kopen. Mijn broer bracht een raap mee van het veld en daaruit sneden we tafeltjes en stoeltjes.
Wat kwam er na de lagere school?
De gemeenteschool in de stad en dan wat men toen noemde: de lagere hoofdschool. Op de lagere school was ik altijd nr. 1 maar later ben ik afgezakt: als er vlijt bij te pas kwam, was het afgelopen! Toen ik 15 jaar was, heeft
| |
| |
moeder me nog op een Franse handelsschool gezet. Het was oorlog en ik moest toch iets doen. Eigenlijk had ik de pest aan de school - ik had altijd een slecht rapport! Iedere maand werd moeder naar school geroepen om over mijn slecht gedrag te horen klagen. Ik denk dat het de lastige puberteitsjaren waren.
En na de school?
Ben ik een paar maanden op een kantoortje geweest in een boekenzaak maar ik vloog aan de deur omdat ik niet ernstig genoeg was!
Deed u toen al aan toneel?
Helemaal niet. Ik had nog nooit een voorstelling gezien. Ik ben aan het toneel gesukkeld op een eigenaardige manier. Wij hadden in huis gas en dat vroeg een regelmatige onderhoudsdienst. De man die daar naar kwam kijken, was een liefhebber-toneelspeler, zelfs wel een beetje beroeps. Hij heette Frans van Gool en was een schat van een man. Hij had een ‘maatschappij’ zoals dat heette, waar hij regisseerde en hij vroeg me of ik niet wilde komen meespelen voor een liefdadig doel. Het was oorlog, we hadden niets te doen en dus heb ik dat gedaan. Ik heb daar meegespeeld in een blijspel Het is wreed in de wereld van Paul de Lattin, als ik me niet vergis.
U hebt toch conservatorium gedaan?
Ook zeer toevallig. Ik had een vriendin, wier vader voorzitter was van de Liberale Bond. Ze had veel talent en moest een serieuze opleiding krijgen. Zij vond het niet gezellig alleen naar het conservatorium te gaan en dus ben ik met haar meegegaan.
Er was in de familie dus niets dat u voorbestemde?
Niets. Vader speelde viool en ging wel eens naar de opera.
| |
| |
Het was zwaar tegen moeders zin dat ik toneel deed en ik ben er wel eens voor geslagen ook. Moeders handen stonden nogal los.
Wie waren uw markantste leraars op het conservatorium?
Mina Dilis-Beersmans gaf spelkursus en zij was een lerares waarmee ik nogal kontakt had, vrij nauw zelfs. Ze was de dochter van Catharina Beersmans. Er was dan Maurits Sabbe. Die was erg lief. En dan ook nog Modest Lauwereys, de deklamator waartegen wij allemaal opzagen en waarop elk meisje verliefd was. Behalve ik omdat ik erg kritisch was toen: ik veroordeelde alles en iedereen.
Wat hebt u in het conservatorium geleerd?
Niet veel. Toen ik eruit kwam, kende ik niets en kon ik niets. Ik had geen enkele techniek, ik was een volmaakte dilettante. Ik ben daar allemaal pas later achtergekomen en ik heb hard moeten bijwerken. Toen ik dag aan dag moest spelen, kreeg ik moeilijkheden met mijn stem omdat ik ze verkeerd gebruikte. Daar werd in het conservatorium nooit op gelet. De kursus was toen ook geen volle opleiding. Dat was toen drie keer per week drie uur. Nu is dat drie jaar en van 's morgens tot 's avonds.
U behaalde het diploma met grote onderscheiding...
Maar ik heb het nooit afgehaald. Ik was twintig en wat kon het je schelen!
U werd toch direkt verbonden aan de K.N.S.
Na het openbaar eksamen kreeg ik inderdaad een engagement. Ik heb altijd verondersteld dat mevrouw Dilis daar voor iets tussen was.
De K.N.S. stond toen onder de leiding van Gustaaf Cauwenberg?
| |
| |
Toen ik hem voor de eerste keer zag spelen, - dat was dan ook de eerste voorstelling die ik in mijn leven zag - dacht ik dat ik zou sterven van het lachen. Hij speelde een jonge rol en had een aardig buikje. Het was in De rechte lijn. Maar na een half uur zag ik die buik niet meer en vond ik het prachtig.
Wat zijn uw eerste rollen geweest?
Mijn eerste emplooi was brieven opbrengen, dienstmeisje spelen in 33 stukken per jaar. Zeggen: ‘Mevrouw, hier is de post.’ Of een visitekaartje opbrengen. Enfin, de rol van gedienstige. In die tijd moest je dan nog zelf zorgen voor je kleren. Ik had een hele garderobe zowel voor de Franse soubrette als voor het Duitse dienstmeisje of de Engelse goevernante. Moeder, die naaister was, had me daarbij geholpen. Ik dacht dat het dienstmeisje-spelen mijn emplooi zou blijven voor jaren maar het heeft maar één seizoen geduurd. In welk stuk en in welke rol ik het eerst gespeeld heb, weet ik niet meer. Wel weet ik dat op het einde van mijn eerste jaar een aktrice ziek werd en dat ik moest inspringen voor een voorstelling. Dat was in Johannisfeuer van Hermann Sudermann. Het werd een enorm sukses en het was afgelopen met de dienstmeisjes.
U ook hebt dr. Oscar de Gruyter gekend. Wat heeft dat voor u betekend?
Enorm veel. De Gruyter stond voor ons op een hoog voetstuk. Hij kwam met zijn fronttoneel in St.-Willibrordus spelen en wij dweepten met die opvoeringen omdat het voor ons op dat ogenblik het allerhoogste was. Onze leuze was: weg met die oude boel. Die verering heeft toch niet lang geduurd. De verstandhouding tussen mij en De Gruyter was niet zo best.
U hebt van hem toch wat geleerd?
| |
| |
Er waren in de troep twee kampen: het ene vóór hem, het andere tegen hem. Ik was er niet zo in geïnteresseerd, ik bekeek het met humor, ik stond er buiten. Ik herinner me b.v. een repetitie van de Schelmenstreken van Scapin. Flor van den Bosch die daarin speelde, had de grootste moeilijkheden met het spreken in behoorlijk Nederlands. De Gruyter die op de voorgrond zat, verbeterde hem voortdurend. Flor kreeg het ineens kwaad, smeet zijn tekst neer en riep in het platste Antwerps: ‘Godv... dat kan ik niet uitspreken zenne, dat is nondedju Chinees!’
Wat waardeerde u dan wel in dr. Oscar de Gruyter?
Ik had de grootste bewondering voor hem als regisseur. Maar ik vond hem een middelmatig akteur. Ik heb één buitengewoon goede herinnering aan hem als akteur en dat is in de rol van de komische gentleman in De ernst van ernst. Al zijn gebreken zaten daar precies op hun plaats. Dat was verrukkelijk.
U hebt van 1926 tot 27 gespeeld bij het Rotterdams Toneel onder de direktie van de Tartaud's. Hoe kwam u daar?
Door Johan de Meester, die me zegde: jij moet in Antwerpen weg. Ik heb dat gedaan.
Wat voor mensen waren de Tartaud's?
Een echtpaar toneelspelers, die een gezelschap hadden opgericht en de Rotterdamse Schouwburg bespeelden. Jules Verstraete was daar ook bij en zijn dochter Mieke.
Had Rotterdam toen peil?
Er werd daar behoorlijk komedie gespeeld maar niet beter dan in Antwerpen. Al heb ik er niet veel geleerd, toch heeft het als Hollands avontuur zijn waarde gehad. Ik heb me daar vrij makkelijk kunnen aanpassen, ook aan de taal,
| |
| |
omdat ik een goed oor heb. De moeilijkheden zouden pas een jaar later komen.
Herinnert u zich nog in welke stukken u daar gespeeld hebt?
In een stuk van Heyermans De opgaande zon. Dan in Monna Vanna van Maeterlinck, in Voerman Henschel van Gerard Hauptmann, ook in Biberpelz en verder was het dan het gewone repertoire van blijspelen en drama's.
Na Rotterdam kwam dan Amsterdam, waar u de titelrol speelde in ‘Vier dagen uit het leven van een onfatsoenlijk meisje’ en er uw man nader leerde kennen. Daarover hebben we het al gehad. In 1928 bent u dan terug naar Antwerpen gekomen. In welk soort werk bent u daar vooral opgetreden?
Wij speelden alles, ook veel klassiek werk.
U houdt van klassiek toneel. Waarom?
Ja, ik geloof dat dat geldt voor ieder toneelspeler. Een waardevolle tekst heft je op. Daar word je zelf beter van.
U hebt ook nog gespeeld in ‘Ik dien’, van Teirlinck.
Dat was nog vóór mijn Hollandse tijd, de tijd van De Gruyter. Jeanne de Coen had daarin de hoofdrol. Ik maakte nog wel eens grapjes en dan werd De Gruyter kwaad en als ie kwaad was, sprak hij Gents. Plat Gents! Dat was om te sterven!
U hebt ook Vondel gespeeld. Met overtuiging?
Ik heb twee keer Vondel gespeeld maar dat was al in mijn serieuze tijd toen ik met Joris getrouwd was. Voor 't eerst van mijn leven - ik was toen 27 - is er door gesprekken met Joris een groot verantwoordelijkheidsgevoel gekomen. Ik heb Rafaël gespeeld in Lucifer onder de regie van Ben
| |
| |
Royaards en dan net vóór de oorlog Petronel in Peter en Pauwels onder regie van Joris. Ik vind Vondel moeilijk, ik zou hem nu niet meer durven spelen. Hij vraagt een volkomen andere techniek, een totale beheersing van stem, ademhaling en plastiek. Je zou bijna een andere scholing moeten hebben om het goed te doen.
Shakespeare ligt u beter!
Aan Shakespeare kun je werken. Je kunt zoeken naar de kern, naar wortels, naar de plaats waar het leven zit. In een ander stuk ligt dat allemaal voor de hand. En de gebondenheid van taal en stijl is verrukkelijk.
U trouwde in 1928. Kunt u een huwelijk onder artiesten aanbevelen?
Ik kan geen enkel huwelijk aanbevelen! Dat is iets wat je op eigen verantwoording moet doen. Het is een lot uit de loterij, dat kan meevallen of tegenvallen. Als Joris moeilijk werk heeft, kan hij dat aan mij niet kwijt. Mijn taak bestaat er dan in hem eten en drinken te geven en verder behoedzaam met hem om te gaan. Ik zou over de moeilijkheden kunnen meepraten als ik zelf in het stuk zat, maar dat is niet altijd het geval. Ik kan er dan alleen voor zorgen dat hij rust vindt thuis en zijn zorgen vergeet.
Wordt er thuis over het eigen werk gepraat?
Jawel, teoretisch. Maar ik kan de moeilijkheden van Joris niet oplossen en hij de mijne niet.
De toestand is toch anders als u onder zijn regie speelt.
Dan is het een andere situatie omdat ik er dan zelf in zit. Dan praat je over niets anders.
Is het prettig uw eigen man te hebben als regisseur?
Soms, niet altijd. De regisseur staat aan de andere kant. Hij
| |
| |
is de natuurlijke vijand van de akteur, die altijd een weg moet afleggen, soms een lange en een moeilijke. Soms is er een brug, soms is het water te diep. Dat is ook zo voor andere regisseurs. Ik ken Joris beter, ik weet wat hij bedoelt, maar toch blijft het feit: hij staat aan de andere kant.
U hebt ook vaak samen gespeeld.
Dat is altijd reuze prettig. Maar het gebeurt nu minder omdat hij vooral regisseert.
Wie is of zijn buiten uw man uw beste regisseurs geweest?
Ik heb veel onder Joris gespeeld. Verder waren dat bij de Haagse Comedie Cees Laseur, Paul Steenbergen. Ook drie Engelse regisseurs. De een prettig, de andere niet zo gegeweldig. Erg is als een regisseur geen lijn kan bepalen. Er zijn honderd manieren om een stuk te interpreteren maar die éne lijn, zijn lijn, is bepalend. Het is natuurlijk ook altijd mogelijk dat er tussen een akteur en een regisseur geen wisselwerking is.
De regisseur blijft dus wel zeer belangrijk?
Jazeker. Je weet hoe het gaat. Als het stuk sukses heeft, dan denk je: Kijk mij eens! Heeft het géén sukses, dan is het de schuld van de auteur of de regisseur. Maar alle gekheid terzijde, je moet grond onder je voeten voelen, d.w.z. je moet verwerkt hebben wat de regisseur bedoelt, je moet de brug vinden naar hem toe... over het diepe water! De regisseur kan het mooi zeggen maar als je het niet pikt, helpt het niet. Je moet het ten slotte zelf doen.
Neem nu De bruiloft van Canetti. Sommige scènes zijn kort, sec, koel. Je kunt je daarin niet uitleven als aktrice want dan is de stijl weg. En de stijl wordt bepaald door de schrijver en de regisseur. Als de schrijver de scènes geschreven heeft in korte zinnetjes - kort-kort, tak-tak, - dan mag je die niet gaan rekken. Neem nog een ander
| |
| |
voorbeeld in Ziehier een vrij man. In een van de scènes spreken moeder en dochter naast mekaar heen. De zinnen moeten werkelijk naast mekaar heenglijden de hele scène door. Als een regisseur je dan laat opstaan dan breekt hij de scène. Dan vecht je daarvoor als aktrice.
Maar zo zijn er honderd dingen die je zelf niet ziet en de regisseur wel. Hij zit op de voorgrond, met de souffleur naast zich. Het is me soms gebeurd dat ook de souffleur op me toekwam en mij een aanwijzing gaf. Ik heb geantwoord: ‘Dank je, Theo, je hebt gelijk.’
Over de oorlog en de tijd dat u van het toneel vertwijderd bleef, hebben we al gepraat. Hebt u in uw leven vaak moeten ervaren dat u anders behandeld werd omdat u van Joodse afkomst was?
Nee. Buiten de oorlog nooit.
In 1946 bent u dan weer naar Holland gegaan, eerst bij het Residentietoneel, daarna bij de Haagse Comedie.
Ik was helemaal niet meer van plan weer aan het toneel te gaan. Ik had - met al de bitterheid die eraan kleeft - de beslissing getroffen: nooit meer. Maar Ben Royaards heeft me naar Holland gehaald. Het Residentietoneel had na de oorlog Dirk Verbeek als direkteur, bijgestaan door twee regisseurs: Johan de Meester en Ben Royaards. Zij hebben verschillende Vlaamse akteurs naar hier gehaald o.a. Jos Gevers, Jetje Naessens, Luc Philips, Joris Collet e.a. Eigenlijk vond ik het fijn en ik was vooral blij dat ik wegkon. Ik ben hier grandioos opgenomen door Dirk Verbeek en zijn vrouw Bets Ranucci-Beckman. Die zijn engelachtig voor me geweest.
Uw man kwam later bij u. Vonden u en hij hier in Nederland begrip voor zijn oorlogsverleden?
Dat was niet zo makkelijk. Vanuit Nederland blijft het
| |
| |
moeilijk te begrijpen. Ik heb het vaak proberen uit te leggen en verteld dat ik zelf in de Vlaamse Beweging zat, net als veel Joden trouwens.
Wat is dan het eerste stuk geweest waarin u optrad in Nederland?
Als ik wilde, van Paul Géraldy.
U bent een van de grootste aktrices van onze tijd: u weet klassieke en moderne figuren even indringend te creëren als tragische, komische of charmante. U moet toch ergens een voorkeur hebben.
Ik moet u ontgoochelen als ik zeg dat ik geen enkele voorkeur heb. Ik heb wél een voorkeur voor mooie rollen, voor ‘a good part’. In het moderne repertoire komen er bijna geen grote rollen voor vrouwen meer voor, het zijn bijna altijd mannenrollen. En het wordt er niet beter op als je ouder wordt.
Als u een nieuw stuk in handen krijgt, wat interesseert u dan het meest: het stuk of de rol?
Als ik zou zeggen het stuk, zou u me toch niet geloven!
Ik citeer dan zelf enkele van uw grote rollen: Viola, Julia, Portia en Desdemona, Ljoebow in ‘De kersentuin’ van Tsjechov, Phoebe in ‘De humorist’ van Osborne, Nora in ‘De dag van Talaveira’ van O'Neill, de titelrol in ‘La Celestina’ van Rojas. Kunt u daaruit nog citeren?
Uit de meeste stukken die ik gespeeld heb zeker niet. Vroeger in Antwerpen moesten wij om de week een ander stuk spelen. Die rollen lieten weinig in je na. Een rol heeft maar vat op je als je hem vijftig keer speelt. Rollen die je onthoudt, heb je meestal lang gespeeld. Dat is het geval b.v. met De kersentuin. We hebben dat stuk drie keer hernomen. Na de kreatie zijn er nog eens twee herinstuderingen
| |
| |
gekomen telkens met andere rolbezettingen. De eerste keer - dat is nu vijftien jaar geleden - hebben we zowat 75 opvoeringen gegeven. Dat was een onverwacht sukses. Toen begon die hang naar Tsjechov. Sjaroff, die nog met Stanislavsky had gewerkt, was toen hier. Hij is ook in Antwerpen geweest waar ze hem helemaal niet hebben geapprecieerd. Ze vonden hem te ouderwets, wat hij inderdaad was. Maar hij had enorme kwaliteiten. Ik heb ook wel eens ruzie met hem gehad maar het was heerlijk met hem te werken.
U hebt een veertigjarig jubileum als toneelspeelster niet willen vieren maar de Haagse Comedie heeft deze belangrijke datum in uw leven als aktrice toch niet geheel onopgemerkt willen laten voorbijgaan. Voor die ereavond werd ‘De kersentuin’ opnieuw op het programma gezet. Die rol van de grondbezitster Ljoebow is wel uw liefste rol.
Ik heb een enorme liefde voor Tsjechov, voor mij een van de grootste schrijvers die er geweest zijn. Vroeger was ik niet in staat een stuk van hem te lezen zonder dat ik een prop in de keel kreeg. Sjaroff heeft me beter geleerd. Tsjechov is helemaal niet sentimenteel, integendeel!
De kritiek was unaniem om te zeggen dat in dat stuk, nog meer dan in de andere, zich bij u dat geheimzinnig proces der associatie van het eigen innerlijk met de uit te beelden figuur perfekt heeft voltrokken. Zou daarin kunnen meespelen dat u Russische bent?
Waarschijnlijk wel, zonder dat je het zelf weet. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan!
Wat voelde u voor de rol van Nora in ‘De dag van Talaveira’ van O'Neill?
Ik vond het heerlijk om het te doen en ik blijf het een van de mooiste stukken vinden van O'Neill. Ik heb ook de morfinomane gespeeld in A Long Day's Journey maar die
| |
| |
rol pakte me te veel aan en dat is nooit goed. Ik kon er niet boven blijven staan en dat is niet zo best. Het publiek moet eronder zijn, maar jij niet. Dat is onmacht.
Blijft er menselijk gezien iets van de rol aan u kleven?
Pertinent nee. De rol heeft invloed op je tijdens de inkubatieperiode, de repetities, en dan ben je ontzettend lastig. Dan reageer je als je rol. Maar eens dat je hem speelt, moet je erboven staan.
De interpretatie van een rol raakt u dus niet als mens. Hij heeft ook geen invloed op uw levensinzicht?
Ach, er gebeurt nooit iets in het leven dat je onberoerd laat, maar je blijft altijd jezelf. Wat je meemaakt, wat je leest, raakt je ergens natuurlijk. Maar de rol blijft toch buiten je eigen leven. Gelukkig maar!
Welke rollen hebt u met tegenzin gespeeld?
Dat is een goeie vraag. Er zijn rollen waar ik knarsetandend ben doorheen gegaan, b.v. in vervelende blijspelletjes of goedkope rotstukjes. Maar dat doen we nu niet meer. Het teater heeft dat gelukkig niet meer nodig. Vroeger moesten we daar onze boterham mee verdienen.
Kunt u uit uw rollen nog citeren?
Nee. Het is meestal nooit solo. Het is spel en tegenspel. Je krijgt. Je geeft. Wat ons wel eens gebeurt, is dat we thuis in toneeltaal spreken, voor de grap bij een slechte vertaling. Ik heb eens de moeder gespeeld in Hamlet in de vertaling van Jacobus van Looy. Dan spraken we thuis altijd in die gezochte stijl, in verdraaiingen. B.v.: ‘Een kop koffie willen ik doe.’ Of: ‘Je sloffen nu aanreiken ik zal!’
Hoe benadert u een rol? Hoe werkt u hem in?
Soms krijgen we de tekst voor de eerste keer onder ogen
| |
| |
op de eerste lezing. Soms leest de regisseur het stuk voor, soms de akteur zijn eigen rol. Dan hakkelt iedereen wat weg, ik ook. Soms denk je: die rol hadden ze mij niet moeten geven. Daar heb ik niets voor. Als je er dan een tijd mee bezig bent, dan denk je plots: hé! dat ben ik! Ik zou óók zo reageren in zo'n situatie! Ik ben óók zo'n vervelend mens: belachelijk netjes, opvliegend, babbelzuchtig! Als het zover is, dan ben je op de goede weg. Het gaat wel eens aardig. In A Long Day's Journey van O'Neill b.v. Hoe moet je bij die morfiniste komen, jij die een afschuw hebt van een aspirientje. Dat is dan de long day's journey naar jezelf. Je gaat ook wel eens de mist in en dan is het mis. Dan wordt het een slechte rol.
Wat is uw slechtste rol geweest?
Ik heb het gevoel dat ik met Port-Royal van Montherlant de mist ben ingegaan. Het was een flop. Maar dat is het vak. Moet je nemen. De kardinaal van Spanje van Montherlant was dan weer een revanche.
Kan een goed regisseur van een slecht stuk iets maken?
Het is mogelijk maar ik heb het nooit meegemaakt. De vraag is dan weer: wat is een slecht stuk? Wij hebben honderd slechte stukken gespeeld, met sukses, maar in die slechte stukken hadden akteurs soms mooie rollen.
U hebt samen met uw man in ‘Lenneke Mare’ van de Ghelderode gespeeld. Houdt u van de Ghelderode?
Nee. Hij is me te barok, te buitenissig.
Speelt u graag in openlucht?
Nee. Vroeger toen we in Antwerpen waren, moesten we het doen om onze boterham te verdienen. We hadden maar acht maanden kontrakt en we moesten toch in leven blijven. We gingen dan in de zomer naar Valkenburg openlucht
| |
| |
spelen, en als we terug thuiskwamen, hadden we meestal geld om kolen en aardappelen te kopen voor de winter en onze schulden te betalen.
In hoeveel stukken speelt u nu per jaar?
Nu ten hoogste twee. Wij spelen zeven à acht stukken per jaar en meestal in doublure, dat zijn er voor de akteur doorsnee drie of vier. Vroeger in Antwerpen was het elke week een nieuw stuk. Als je toen tien dagen voorbereiding kreeg voor Iphigenia was het geweldig. Nu krijgen we 6 à 7 weken en als het zover is, zeggen we dan nog: moet dat er nou al uit!
Hoeveel rollen schat u dat u gespeeld hebt?
Ik heb een buitengewoon slecht geheugen al leer ik heel gemakkelijk. Ik weet het niet. Ik heb geen dagboek. Ik hou niets bij. Ik vind mezelf niet belangrijk. Mijn man is veel belangrijker voor mij dan alle rollen die ik in mijn leven gespeeld heb!
U kreeg twee keer de Theo d'Or. Voor welke stukken?
Ik kreeg hem in 1956 voor 't Is nooit te laat, een blijspel, en de tweede keer in 1958 voor de rol van Nora in De dag van Talaveira d.i. Touch of a Poet van O'Neill.
Speelt u graag voor de televisie?
Nee. Ik ben te moeilijk geworden. Als ik iets doe, wil ik dat het rijp is. Ik heb bij de T.V. altijd het gevoel dat het nog moet komen. Het kan niet groeien. Je kan er niet verder aan werken. Ik kan moeilijk als hoogste lof aanvaarden dat men na een televisieuitzending zegt: Jongens, we hebben geen woord gemist! Ik zou voor de T.V. graag iets doen dat ik al honderd keer gedaan heb.
Uw man vertaalt veel. Doet u dat niet?
| |
| |
Nee. Het Hollands is mij toch niet eigen genoeg. Joris doet het wel maar dan ook vooral Brecht en Shakespeare, daar speelt het taalidioom geen rol. Een salonstuk zal hij niet makkelijk aanpakken. En als er eens een ongewoon woord in de vertaling staat, dan zeggen de akteurs onmiddellijk: dat is zeker Vlaams? Dan grijpt Joris naar de Van Dale en zegt: hier, kijk het maar na. Je kent je taal niet!
Wat zou u nog graag spelen?
Ik denk dat het tijd wordt dat ik ermee ophou.
U hebt nooit Brecht gespeeld?
Nee. Ik weet ook niet of ik het zou kunnen. Als ik het zie, denk ik altijd: dat kan ik niet. Voor Mutter Courage ben ik te slap en te week. Ze zouden dat van mij niet geloven. En die moeilijke songs kan ik niet zingen.
Als een goede fee uit de oude tijd een van uw wensen tot werkelijkheid kon maken, wat zou dat zijn?
Ik zou het heerlijk vinden als mensen verdraagzaam konden zijn. Dat ik nog enkele jaartjes samen met mijn man mag zijn en gezond. Materiële wensen heb ik niet.
Hebt u niets gemist in uw leven?
Kinderen.
Uitzending: 18 november 1968.
|
|