Ten huize van... 5
(1969)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Jozef van Overstraeten
| |
[pagina 255]
| |
Van geboorte wel, van afkomst niet. Ik werd geboren in Sint-Truiden...
Ik zal er maar even bij zeggen op 2 mei 1896, hoewel u niet de indruk geeft 70 jaar te zijn.
Dank u! Mijn grootvader is een Sint-Truidenaar maar afkomstig uit de Brabantse stad Zoutleeuw. De Van Overstraetens zijn echte Brabanders, afkomstig uit Sint-Kwintens-Lennik en mijn familie is de enige tak van de Van Overstraetens die in Limburg verdwaalde. Maar mijn moeder is een autentieke Limburgse en mijn vrouw ook. Dus heb ik genoeg adelbrieven om me Limburger te voelen.
Ik kan natuurlijk niet anders dan u vragen wat de naam Van Overstraeten betekent.
In Lennik bestond er een hoeve op een gehucht dat Overstraeten heet. Overstraeten betekent dan eenvoudig: straat die hoger lag dan de rest. Dat weet ik van Jan Lindemans, van wie ik nog vele andere dingen heb geleerd. Hij is een man voor wie ik grote bewondering heb.
*
Parklaan 32, Aalst is in V.T.B.-kringen een bekend adres. Jozef van Overstraeten heeft er in 1936 dit huis gebouwd, dat voor die tijd als zeer modern gold. Als de bezoeker de hal binnenstapt, wordt hij begroet door een slaper van de Slapersbank van Veurne, een monument dat de V.T.B. in deze stad heeft opgericht.
*
De Limburger, die u bent, is dan naar het binnenland gekomen. Hoe, wanneer en waarom? | |
[pagina 256]
| |
Die vraag is zo veelomvattend dat ze wel een eksamenvraag zou kunnen zijn! Maar goed, ik zal trachten een duidelijk antwoord te geven. Ik ben een kind van het onderwijs en dus vroegrijp of voorlijk! Mijn vader was onderwijzer, mijn moeder was onderwijzeres en in de verdere familie stonden ook nog heel wat mensen in het onderwijs. Ik ben dus opgegroeid in een echte onderwijzerssfeer met al de goede en kwade gevolgen van dien. Een goede kant was dat ik ben groot geworden in een studiemilieu en dat studeren voor mij van in mijn prilste jeugd de gewoonste zaak van de wereld was. Dat bracht ook mee dat ik zeer vroeg, al te vroeg, op de lagere school kwam en dat had dan weer als gevolg dat ik in alle klassen zo abnormaal jong was dat mijn andere kameraden vreemd tegenover mij stonden en neerbuigend over mij spraken als Jefke. Toen ik 16 jaar was, was ik met mijn moderne humaniora klaar maar ik was een jaar te jong om de studie van regent te beginnen. Na mijn première littéraire bij de Broeders der Kristelijke Scholen in Sint-Truiden heb ik in dezelfde school nog de première scientifique bijgedaan. Dan ben ik naar Malonne gegaan.
Waarom Malonne?
Mijn ouders waren zeer kristelijk en wensten dus een katolieke school voor hun zoon. Malonne was toen de enige katolieke normaalschool voor jongens in het land. Er was toen trouwens ook maar één rijksmiddelbare normaalschool en die was in Nijvel. Ik ben sindsdien wel sterk geëvolueerd maar toch blijf ik dankbaar voor de 17 jaar die ik bij de Broeders van de Kristelijke Scholen heb doorgebracht.
Zeventien jaar is een stuk van een mensenleven.
Dat is ook zo maar het was vol afwisseling. In 1913 begon | |
[pagina 257]
| |
ik in Malonne maar in 1914 werd de school gesloten omdat de Duitsers er een militair ziekenhuis van hadden gemaakt. Daar ik niet wist hoe lang dat zou duren, ben ik naar Brussel gegaan en heb daar voor de centrale eksamenkommissie mijn onderwijzerseksamen afgelegd. In 1915 ging Malonne weer open. Ik ging er dan weer naartoe en legde in 1916 mijn eindeksamen regent af. In die tijd was alles natuurlijk in het Frans en dus ook mijn diploma; van homologatie was er toen nog geen sprake. Ik wilde echter per se in het Vlaamse land benoemd worden maar de ‘nationaliste féroce’ die ik was (en ben), vond het ongehoord dat ik met een Frans diploma in het Vlaamse land zou worden aangesteld. In 1917 heb ik het volledig eksamen van regent dan nog maar eens overgedaan voor de Centrale eksamenkommissie in Brussel en dat was een zeer streng eksamen. Bij de examinatoren was o.m. dr. Paul Vrijdags, een germanist van de Gentse universiteit, die volop in de aktivistenbeweging stond en na de oorlog is uitgeweken. Hij is later lang bij Buitenlandse Zaken in Nederland advizeur geweest voor de Belgische aangelegenheden in Benelux-verband. Enfin, hij was mijn vriend maar op het eksamen was hij ongenadig, alleen om mij te laten voelen dat het een ernstige zaak was. Ik heb dan toch voor de tweede keer een diploma van regent behaald en ik denk wel dat ik de enige ben in het land die op die manier een dubbel diploma bezit.
En dan werd u als leraar aangesteld in het Vlaamse land.
Benoemd door de aktivisten, zoals ik het wenste, aan de Rijksmiddelbare school in Sint-Truiden. Zoals ik al zei, was ik nationalist en het nationalisme is heel mijn leven door de drijfkracht van mijn daden geweest, met al de gebreken die daarmee samengaan! | |
[pagina 258]
| |
Dat lijkt me interessant genoeg om er dieper op in te gaan. Maar laten we eerst verder de feiten horen. Wat gebeurde er na de oorlog?
Ik werd onmiddellijk afgezet en kreeg acht dagen afzondering om er over na te denken! Toen ik weer vrij was, plaatste ik in het eerste nummer van De Standaard een advertentie met als tekst: ‘Gebroodroofde vraagt werk.’ De volgende dag kreeg ik een brief van dr. Van de Perre, die mij aanbood huisleraar bij hem te worden ter vervanging van Marnix Gijsen, die naar Leuven wilde gaan studeren. Ik ben dan twee jaar bij dr. Van de Perre huisleraar geweest en ik heb nog altijd de grootste bewondering voor hem. Hij is in de Vlaamse Beweging een zeer belangrijke figuur, die een grote en gunstige invloed heeft gehad op Frans van Cauwelaert, van wie hij trouwens veel blunders en tekortkomingen heeft goedgemaakt. Van de Perre was tegen alle kompromissen, ook al zag hij in dat ze in het leven onvermijdelijk zijn. Hij heeft na de oorlog zeer veel gedaan voor de aktivisten en het is ook van hem dat de krachtigste stoot is uitgegaan voor het afschaffen van het bloedakkoord met Frankrijk. Van de Perre is volgens mij veel groter dan Van Cauwelaert, die in de meest pejoratieve zin een minimalist was. Van Cauwelaert heeft natuurlijk wel zijn verdiensten gehad, alleen reeds door het feit dat hij een voorname, aristokratische figuur was, die in het parlement Nederlands sprak. Dat is een detail, maar het was zeer belangrijk want vele Vlamingen hadden geen voorkomen. Daarbij was Van Cauwelaert professor, wat hem in het parlement ook meer aanzien gaf. Maar hij is ondergegaan in kompromissen en heeft het vuur van een Van de Perre niet zuiver kunnen houden. Nu moet ik zeggen dat Van de Perre ook veel onafhankelijker kon zijn: hij moest niets vragen want hij | |
[pagina 259]
| |
was schatrijk, zowel van zichzelf als door zijn vrouw, die men in Antwerpen ‘het goudvinkske’ noemde!
U bent bij dr. Van de Perre dan toch niet gebleven?
Ik wilde trouwen want ik had al twee jaar verkering en dat ging niet als ik huisleraar bleef. Daarbij wilde ik weer naar het onderwijs. Van de Perre zei me: ‘Ik ga dat voor u bekomen van mijn vriend Destrée.’ Die was toen minister van Onderwijs. Maar daar dat nog een tijdje kon duren, gaf hij me de raad voorlopig ergens anders een plaats te zoeken. Ik heb dan naar Malonne geschreven en kreeg prompt het antwoord dat ik mocht komen. Ik heb daar in de moderne afdeling een jaar Nederlands en Duits onderwezen. Toen kwam er inderdaad een telegram van Destrée met een aanstelling in Aalst.
En u kon trouwen.
Jawel, maar ik had er niet aan gedacht dat ik nog soldaat moest worden. Ik ben eerst nog mijn militaire dienst gaan doen bij het bezettingsleger in Duitsland en ben dan definitief naar Aalst gekomen om er 35 jaar leraar te zijn.
U hebt uw vrouw uit Limburg meegebracht.
Mijn vrouw is van Martenslinde bij Bilzen. Ze is ook de dochter van een onderwijzer. Ik heb haar leren kennen in Sint-Truiden toen daar na de oorlog een Vlaamse meisjesbond werd gesticht. Dat was toen ook een nieuw verschijnsel. De bond werd gesticht door de zuster van mijn vrouw en haar sekretaresse was mijn toekomstige vrouw. Ik moest al eens gaan praten met de voorzitster en zo heb ik mijn vrouw leren kennen. Ik ben dus getrouwd met een Vlaamsgezind meisje en heb op dat stuk geen problemen | |
[pagina 260]
| |
gehad. Ik ben een vader die altijd heeft gedacht dat hij moest werken om zijn gezin te doen meedenken in zijn richting. Ik heb twee meisjes en een jongen en ik denk dat ze mijn overtuiging delen.
Toch was u met de studie nog niet klaar want u hebt in Gent aan de universiteit nog een licentiaat in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde behaald en dan nog een kandidaatsdiploma in de opvoedkunde.
Ik was al getrouwd toen ik met die studie begon en ze heeft zeven jaar geduurd. Ik zeg er dan ook graag bij dat ik alle eksamens met grote en grootste onderscheiding heb afgelegd. Ik vind dat Vlamingen zulke dingen moeten zeggen, alleen al maar om te bewijzen dat we wat kunnen.
Lagen die twee studietakken niet wat uit mekaar?
Nee. Als leraar interesseerde me de opvoedkunde en als medestichter van de Vlaamse Toeristenbond had ik interesse voor de kunstgeschiedenis. Ik heb daar trouwens een schitterend professor gehad en wel Stan Leurs, de voorzitter van de V.T.B.
U bent dus het grootste deel van uw leven leraar geweest. Was u dat graag?
Zeer graag, het zat me in het bloed! Ik ben altijd leraar Nederlands geweest en ik kom nu nog voortdurend oudleerlingen tegen die laten blijken dat ze niet alleen Nederlands bij mij hebben geleerd, maar ook dat ze besmet werden door een overtuiging.
U hebt die hele tijd hier in Aalst gestaan.
Nee, tot aan het einde van de oorlog. Dan heb ik weer twaalf maanden, laten we zeggen afzondering gekregen in | |
[pagina 261]
| |
Gent en Lokeren, waar naast heel wat schoeljes vele brave, naïeve sukkels zaten. Ik heb ook daar een studiekring opgericht en de goede geest trachten hoog te houden. Na die twaalf maanden heeft men mij zonder enige veroordeling vrijgelaten, waar dan waarschijnlijk wel reden toe was! Toch beschouw ik me niet als een martelaar: als men vecht, tracht men te winnen en men moet van zijn daden de konsekwenties dragen. Het is trouwens altijd beter liefde te kweken voor iets, voor Vlaanderen, dan vijandschap tegen iets. Trouwens, mijn inspekteurs en kollega's zijn na de oorlog voor mij sjiek geweest. Ze hebben me werkelijk opnieuw in het onderwijs binnengehaald, maar wegens de omstandigheden heb ik dan vijf jaar in Sint-Jans-Molenbeek les gegeven. Toen ik 55 was, ben ik dan met pensioen gegaan omdat het dubbele werk dat ik deed, niet meer te doen was.
*
In deze werkkamer, die te kort bij de straat ligt om er rustig te kunnen werken, staan grote boekenkasten die een gedeelte bevatten van de 8000 boeken die de gastheer bezit. Hier zijn het boeken over de geschiedenis, daar de Limburgse, Antwerpse en Westvlaamse auteurs en ook heel wat Franse boeken. Apart staat de hele reeks van Skira en de royale Naessens-boeken. Een plaket herinnert aan Jef van Hoof, een andere aan Jozef Simons. Dit beeld van de H. Willibrordus staat in Berchem: de gastheer noemt hem de Benelux-heilige omdat Willibrordus de Groot-Nederlandse geloofsverkondiger was. Van Albert Poels is deze olijke, geslaagde Reinaert, van Joris Minne deze houtsnede met Madonna en van Jan Frans Cantré deze andere, die Winter heet. | |
[pagina 262]
| |
Onder een reproduktie van een schilderij van Antoon van Dijck hangt een foto met een apostelbeeld uit de abdij van Grimbergen. Van de Aalsterse schilder Delaforterie is deze Molen in Oudenaarde en van de post-impressionist Henri de Cock deze huiswaarts kerende Boer en boerin. De gastheer heeft met oud-premier Lefèvre dit gemeen, dat ook hij van deze schilder van de boer houdt.
*
U staat bekend, en u komt er ook rond voor uit, dat u ‘un nationaliste féroce’ bent. Wat betekent dat voor u?
Ik ben Groot-Nederlander in hart en nieren, bewust en lucide. Deze overtuiging is de drijfkracht van alles wat ik in mijn leven heb gedaan. Het federalisme beschouw ik als het einddoel. Dat is misschien niet juist maar het is mijn streven. Vergeet trouwens niet dat de Vlaamse Toeristenbond zich reeds voor federalisme heeft uitgesproken in 1952, op een ogenblik dat nog maar weinig verenigingen daaraan dachten.
Als u Groot-Nederlander zegt, denkt u dan aan een politieke gemeenschap of alleen aan een kulturele eenheid?
Voor mij gaat het ene met het andere samen. Alleen moeten we vermijden dat het avontuur van 1815-1830 herhaald wordt. Alles moet zeer geleidelijk en voorzichtig gebeuren. Alle daden en woorden moeten gericht zijn op het bevorderen en niet op het verhinderen.
Meent u toch niet dat Nederland voor dit plan een slecht medespeler is: ik bedoel dat de Nederlanders er weinig voor voelen.
Dat betert en in grote mate. De grote hinderpaal was | |
[pagina 263]
| |
vroeger het grote koloniale rijk van Nederland: de trots, de belangstelling en het belang van Nederland lagen toen elders. Sinds het verlies van dit koloniale rijk hebben de Nederlanders een andere visie, een meer Europese: hun eigen land heeft tegenover het onze normale afmetingen gekregen en ze beginnen dat te beseffen. Die normale geografische afmetingen werken ook in het voordeel van hun humane instelling. Er zijn enkele faktoren die daar sterk aan meewerken. In de eerste plaats de televisie. Het is goed dat wij hier veel Nederlandse programma's krijgen: zo zien de Vlamingen wat ze tekort hebben en zo leren ze ook de gebreken van de Nederlanders zien. Radio en televisie werken de toenadering sterk in de hand. Een Interland-wedstrijd is daar een karakteristiek voorbeeld van. De Vlaamse stad die zich met een Nederlandse stad meet, doet een geweldige inspanning om beschaafd te spreken en beschaafd te handelen. Het is een feit dat Vlaanderen zich sinds tien jaar wel meer algemeen Nederlands is gaan voelen en een gelijkwaardige evolutie begint men ook in Noord-Nederland vast te stellen. Wij krijgen meer en meer korrespondentie uit Nederland, veel meer dan vroeger, met vragen en inlichtingen zowel over toeristische als antroponimistische aangelegenheden. Ik kon onlangs nog ervaren wat een interesse en een sympatie de meest verschillende mensen in de kringen van de Rotterdamse handel en industrie voor ons hebben. En meer en meer vragen ze informatie over het Vlaamse probleem. Ik lok dat niet uit want ik klaag nooit over de toestanden bij ons als ik in Nederland ben, eenvoudig omdat ik geen minderwaardigheidscomplex heb. Ik ben optimist van nature maar ook ‘optimiste de commande’ en wel omdat ik propagandist ben. ‘On ne vole qu'au secours de la victoire!’ Als ik mijn idee wil doen aanvaarden, dan moet ik het voorstellen alsof mijn idee zal triomferen. In | |
[pagina 264]
| |
de werkelijkheid kan men niet ontkennen dat de vooroordelen verdwijnen en dat de wederzijdse belangstelling groeit en dat is het belangrijkste. De politiek is maar de afwerking en die komt het allerlaatst.
Indien uw ideaal ooit werkelijkheid werd, vreest u dan niet dat Vlaanderen het lot zou kennen van de generaliteitslanden, die in Nederland lang geen gelijke partners waren en het wellicht nu nog niet helemaal zijn.
Maar die generaliteitslanden zijn nu in volle groei en affirmeren zich ekonomisch zo sterk dat men ze respekteert. Er zullen natuurlijk altijd wrijvingen bestaan tussen mensen van boven en beneden de Moerdijk en Vlaanderen mag zeker nooit een generaliteitsland worden. Maar wij hebben een zeer ernstige aanbreng, o.m. een sterk, modern, geïndustrializeerd land.
Dat sluit niet uit dat in uw staat zes miljoen Vlamingen naast twaalf miljoen Nederlanders zouden leven.
Ik ben daar niet blind voor. Nederland heeft veel voor. Het heeft aardgas, het heeft hoogovens en een belangrijke metaalindustrie, het heeft de grootste haven van Europa en God weet wat daar nog allemaal groeit aan de Europoort. Maar er is bij de Vlamingen een levenskracht en een frisheid die daar tegen opwegen en bij de jeugd is er een grotere gezondheid. Nationalisme betekent voor mij alles doen opdat ze tegen u zouden opkijken, niet tegen mij maar tegen dingen waartegen op te kijken is, dingen die respekt afdwingen. Het is de pijniging van mijn leven dat ik heb moeten zien hoe mijn volk altijd werd geminacht en vernederd. Dat klinkt romantisch maar het is de drijfveer geweest van mijn leven: het zo ver te brengen dat wij Vlamingen op de anderen neerkijken, zoals de anderen zolang op ons hebben neergekeken. | |
[pagina 265]
| |
De staat Vlaanderen komt er en dat door het defaitisme en het minderwaardigheidscomplex van de Walen en vooral door de houding van Brussel. Brussel doet werkelijk alles om de Vlaamse bewustwording met de dag sterker te maken en het is Brussel dat de Vlaamse vrucht rijp maakt. Deze staat Vlaanderen is geen woord of droombeeld meer maar een zeer konkrete inhoud. Dat betekent niet dat ik al goedkeur wat er nu gebeurt. Ik betreur b.v. de golf van negativisme die over Vlaanderen is gespoeld. Dat gaat verder dan het probleem Leuven, want de mentaliteit die bij de kollegeleerlingen tot uiting is gekomen, wijst op een scherpe gezagskrisis. Wij hebben allerlei dingen moeten aanvallen: het leger, de rijkswacht, de bisschoppen, het parlement, maar wij zullen dezelfde machten morgen nodig hebben. In onze strijd hadden wij altijd voor ogen wat er in de plaats moest komen maar dat schijnt bij vele jongere mensen het geval niet meer te zijn: zij zijn louter of in elk geval te negativistisch, denken te veel aan afbraak en te weinig aan opbouw.
*
Een vis en een bloem brengen een frisse noot in de gezellige praathoek van deze huiskamer. Alles is hier Vlaams: het zeemeerminnetje van Felix Timmermans op deze tegel, het kwezeltje dat Albert Poels in dit houten beeld laat dansen, het schilderij met de hoeve in de avond van Dirk Baksteen en natuurlijk dit bord van de V.T.B. van Bilzen. Daarbij de familiale noot: de kopjes van de twee kleinkinderen door Marc de Bruyn van Aalst. In het deel eetkamer van de woonkamer geeft een wiegelende klok de tijd aan. Hier staat ook het televisietoestel en bij de tijdschriften ligt zowaar De Autotoerist. | |
[pagina 266]
| |
Verder hangt er een Meisje dat Hermans uit Gent heeft gemaakt, een Boereninterieur, een potloodtekening van Albert van Dijck en een Stilleven door Paule Nolens van Hasselt. Door het raam ziet men uit op het terras en op de tuin, het eigen gebied van mevrouw Van Overstraeten.
*
Ik zal wel niet naast de waarheid zijn als ik zeg dat de belangrijkste funktie in uw leven was en is: voorzitter van de Vlaamse Toeristenbond. Wanneer werd de V.T.B. gesticht?
Op 15 maart 1922. Ik was toen soldaat in Duitsland en ik stuurde uit Uerdingen een telegram met de woorden: ik doe mee! Bij de stichters was de belangrijkste Stan Leurs. Ook Christiaan de Does heeft in de allereerste tijd een belangrijke rol gespeeld. De eerste sekretaris was Frans Luyten, die 25 jaar direkteur was van het Belgisch Toeristenbureau in Amsterdam. Hij is nu nog lid van de raad.
Welke was uw rol in de groei van de V.T.B.?
In 1926 werd ik hoofdredakteur van De Toerist. Dat ben ik dit jaar dus al veertig jaar. In 1931 werd ik sekretaris van de V.T.B. Dat is dus zowat het ambt dat Amter in het Davidsfonds heeft vervuld. Om die leidende rol te erkennen, heeft men mij dan op zeker ogenblik algemeen beheerder gemaakt.
Waarom werd de V.T.B. gesticht?
Wel niet direkt met zuiver toeristische oogmerken. Op die stichting hebben buitenlandse organizaties grote invloed gehad: zo O'Connell, die voor zijn vrijheidsaktie in Ierland | |
[pagina 267]
| |
de matigheidsbonden had opgericht en de Tsjechen, die de turnbonden als mantelorganizatie gebruikten. Wij hier bij ons hebben het toerisme als mantelorganizatie aangewend: wij hebben bewust het toerisme en het autotoerisme gebruikt als middelen tot ontvoogding van het Vlaamse volk en het is gebleken dat we het goed hebben voorgehad. Buiten alle partijpolitiek om werken wij min of meer onmerkbaar aan de bewustwording van de Vlamingen en ik geloof dat we op ons terrein geslaagd zijn. De leden nemen veel aan, zij kunnen het beleid volgen en elk jaar opnieuw hebben zij de mogelijkheid ons de laan uit te sturen.
Hoe is de V.T.B. in de openbaarheid getreden?
Onze eerste openbare daad was een boottocht naar Walcheren, naar het graf van Marnix van Sint-Aldegonde op het kerkhof van West-Souburg. Wij hebben daar een smeedijzeren lauwertak op het graf neergelegd, niet omdat Marnix een franskiljon was, niet omdat hij de voorvechter was van de protestantse gedachte maar omdat hij voor ons het symbool is van de Groot-Nederlandse gedachte. In diezelfde tijd hebben we ook aktief deelgenomen aan de strijd voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit. Het is wel vreemd dat een toeristenbond aan zo een aktie deelneemt en het is in een normaal land ook ondenkbaar maar daaruit ziet u, dat wij inderdaad het toerisme hebben gebruikt om de Vlaamse Beweging te steunen.
Maar het toerisme op zichzelf speelt in de V.T.B. toch ook een rol! Welke zijn uw belangrijkste aktiviteiten?
Die zijn inderdaad toeristisch en kultureel. Toen we begonnen, was er van toerisme in het Vlaamse land nog heel weinig sprake. De V.T.B. heeft brede lagen van de | |
[pagina 268]
| |
Vlaamse bevolking, behalve lust voor het toerisme, ook het organizeren van eigen toerisme geleerd. Verder bevordert de V.T.B. ook het toerisme in Vlaanderen door het verrijken van ons toeristisch patrimonium. Dat doen we door het beschermen van de natuur, door het openen van wandelpaden door de Vlaamse natuur, door het oprichten van uitkijktorens, oriëntatietafels, monumentale rustbanken en andere monumenten. Ook nog door het voortdurend publiceren, zowel in onze tijdschriften als in velerlei boeken, van artikels en inlichtingen die het toerisme in Vlaanderen kunnen bevorderen.
Geeft u een paar praktische voorbeelden?
Onlangs hebben we aan de samenvloeiing van Durme en Schelde een monument opgericht voor Filip de Pillecijn. Het is een monument dat meer dan 20 meter breed is, met meerpalen, rustbank en opschrift. Het werd gemaakt door beeldhouwer Albert Poels. Rechts staat De soldaat Johan en aan zijn voet zit aan de ene kant Rochus en aan de andere kant De veerman en de jonkvrouw. Dat is een gedenkteken dat meer dan een half miljoen kost en ik vraag u dan: welk openbaar bestuur doet dat? Veertien dagen later hebben we op de Borreberg in Bilzen een uitkijktoren opgericht. Voor Jef van Hoof hebben we onlangs een groot monument opgericht in Boechout, zoals we verleden jaar een grafmonument hebben geplaatst voor Marcel Matthijs en zoals we in oktoker een gedenkplaat zullen onthullen voor Remi Ghesquiere in Geluwe. Verleden jaar hebben we ook in Zichem een gedenkteken geplaatst om Ernest Claes en zijn Witte te huldigen. Wij doen dergelijke dingen vijf, zes keren per jaar. Sinds twee jaar zijn we nu ook bezig in Frans-Vlaanderen om Nederlandse gedenkplaten en gebedsplaten aan | |
[pagina 269]
| |
te brengen. De vele Vlaamse opschriften op veldkapelletjes in Frans-Vlaanderen werden vervangen door Franse. Wij herstellen nu elk jaar een Vlaams opschrift en opdat het niet zou verdwijnen met het schilderen, beitelen we het in marmer! Op het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw heeft Frans-Vlaanderen een soort Uilenspiegel gehad, die Tische-Tasche heette, dat is Batist die tasjes, dus kopjes verkocht. Hij was een leurder, die liedjes maakte en zelfs een paar toneelstukjes op zijn aktief heeft en op die manier was hij de verspreider van de Frans-Vlaamse humor. Hij was geboren in het meest zuidelijke dorp, waar men nog Vlaams spreekt, nl. in Buisscheuren, 10 km van Sint-Omaars. Aan de kerk aldaar hebben wij, hem ter ere, een Nederlandse gedenkplaat aangebracht met Franse vertaling, maar de hele plechtigheid gebeurde in het Nederlands. Op dezelfde dag zijn we 's namiddags naar Overpene gegaan, waar hij is overleden en ook daar hebben we aan de kerk een marmeren plaat onthuld. Sinds lang was dat voor het eerst dat er in Frans-Vlaanderen publiek een tekst in het Nederlands werd aangebracht. U ziet het weer: wij werken niet voor Vlaanderen, wij werken voor de Nederlanden!
U hebt op dat stuk natuurlijk nog plannen.
Beeldhouwer Van Parijs werkt aan een gedenkteken voor Emiel Hullebroeck, dat we willen plaatsen in een plantsoen in zijn geboorteplaats Gentbrugge. Het is een Tineke van Heule, een gezond Vlaams boerenmeisje met emmers en het gezicht in de zon, Hullebroeck dus verheerlijkt in een van zijn populairste figuren. Verder komt er over een paar jaar een gedenkteken voor Timmermans: Pallieter op een boerenpaard met Marieke achterop. Het is een moeilijke opdracht en wij wensen in elk geval dat het goed wordt. | |
[pagina 270]
| |
Ook dat beeld krijgt zijn plaats in een plantsoen dat we samen met het stadsbestuur van Lier al hebben gekozen. Verder richten we stelselmatig ook uitkijktorens op op de grenzen van ons taalgebied. Toekomend jaar komt er een te Halle, vlak op de taalgrens.
U denkt er niet aan voor Stijn Streuvels wat te doen? Hij wordt dit jaar 95 en als er een schrijver is die een monument verdient, is hij het wel.
Ik kan daarop antwoorden dat de Vlaamse Toeristenbond de eerste is geweest om voor Stijn Streuvels wat te doen. Wij hebben op zijn geboortehuis in Heule een gedenkplaat aangebracht.
Met foutieve geboortedatum
Wij waren de enigen niet om te denken dat Streuvels op 4 oktober werd geboren. Ook Verschueren heeft dat lang geschreven. Als ik me nu ook niet vergis, werd hij op 3 oktober geboren en op 4 oktober gedoopt! In elk geval zou het wenselijk zijn dat wij inderdaad voor Streuvels een gedenkteken konden oprichten, liefst wellicht een rustbank ergens op een plaats waar men een goed uitzicht heeft op het landschap dat hij in zijn boeken onvergankelijk heeft vastgelegd. Ik mag er zelfs aan toevoegen dat wij de ideale plaats kennen omdat Streuvels ze ons zelf heeft aangewezen. Maar helaas vlotten de onderhandelingen met de eigenaar van het stuk grond niet. Toch geven we het niet op want we rekenen erop dat Streuvels zelf die bank nog zal inwijden.
Een organizatie en aktiviteit als die van de V.T.B. onderstellen een hele apparatuur en een hele macht.
We zijn ook sterk. We hebben 127.000 leden en er komen | |
[pagina 271]
| |
er jaarlijks 7.000 bij. Er zijn drie faktoren die in ons voordeel spelen: iedereen wil aan toerisme doen en het automobilisme gaat sterk vooruit. In de derde plaats is er de wil van de mensen lid te zijn van een onafhankelijke, een onpartijdige vereniging, die hun Vlaamse belangen dient zonder kompromissen. In onze vereniging mag een volksvertegenwoordiger b.v. geen rol spelen: wij houden dus de handen volledig vrij.
Uw leden betalen lidgeld.
190 frank maar dat krijgen ze integraal terug: om de veertien dagen een mooi geïllustreerd tijdschrift en verder ook geregeld toeristische handboeken. Daarnaast hebben we een zeer groot reisbureau, dat we wel het grootste van het land mogen noemen. Al het geld dat we overhouden, gaat naar de kultuur. We hebben vijf tentoonstellingszalen in het land, waar geregeld kunsttentoonstellingen worden georganizeerd: Gent, Antwerpen, Brussel, Kortrijk en Brugge. In Antwerpen hebben we een mooi schouwburgzaaltje voor 250 man, in Gent een voor 400 en dat is wellicht het prachtigste van het land!
U geeft in uw tentoonstellingszalen ook een plaats aan de humor...
U bedoelt ‘Het salon voor de Vlaamse humor’. We zijn daar dertien jaar geleden mee begonnen toen we, een paar tekenaars niet te na gesproken, op dat gebied niet veel presteerden. Om de twee jaar hebben we nu een prijskamp voor Vlaamse humoristen en zowel de roze, de zwarte als de grauwe humor wordt er gewaardeerd.
Waarom humor? Was dat om af te reageren?
Wie weet! Humor is de termometer van de kultuur: een | |
[pagina 272]
| |
groot volk heeft grote humoristen. En alweer: ironie en sarkasme zijn belangrijke wapens in dienst van de nationale idee en de nationale strijd. Iemand die op dat stuk grote verdienste heeft, is Pil.
Er is dan ook nog de dr. De Gruyteronderscheiding, die uw vereniging uitreikt.
Die wordt jaarlijks toegekend afwisselend aan een aktrice en een akteur die de merkwaardigste toneelprestatie van het jaar heeft geleverd. Verleden jaar werd Gella Allaert bekroond voor haar rol in Wie is bang voor Virginia Woolf en dit jaar Nand Buyl voor zijn prestatie in hetzelfde stuk. De jury staat boven elke verdenking want ze wordt gevormd door de toneelrecensenten van alle bladen, zowel socialistische als klerikale.
U hebt twee tijdschriften die uw aktie steunen: ‘De Toerist’ en ‘De Autotoerist’. Wat is het verschil tussen de twee?
De Toerist zit in De Autotoerist. De Autotoerist heb ik gesticht in 1948 en op dit ogenblik krijgen op 10 leden 8 dit blad. Nog maar 2 op de 10 ontvangen De Toerist en dat vermindert dan nog elk jaar. De Autotoerist heeft een gekontroleerde oplage van 98.000 nummers. Hij verschijnt om de veertien dagen, in kleurendruk en met veel illustraties en telt elke keer bij de honderd bladzijden.
U bent al veertig jaar hoofdredakteur van dit tijdschrift. Gaat daar een invloed van uit?
Ik ben inderdaad veertig jaar hoofdredakteur en vele jaren was ik de duvelstoejager, zelfs mijn eigen korrektor. Maar ook daar is verbetering in gekomen. Van jaar tot jaar verbetert het gehalte van het Nederlands dat onze regel- | |
[pagina 273]
| |
matige en toevallige medewerkers schrijven. In het begin was het een echte marteling al dat proza van de ergerlijkste fouten te moeten zuiveren. Nu krijgen we bijdragen die zo naar de drukker kunnen. Ook dat is weer een kultuurtermometer. En dat er in dat tijdschrift wel iets zit, bewijst het feit dat er heel wat uit wordt overgenomen, letterlijk of gewijzigd!
U volgt in dat blad een eigen spelling?
Jawel, onze eigen V.T.B.-spelling! Wij vernederlandsen de bastaardwoorden zo sterk als we kunnen: we schrijven kw voor qu, i voor upsilon, k voor c en z als er een z wordt uitgesproken.
Is dat wel verantwoord?
Jawel, omdat wij menen dat het schriftbeeld zo dicht mogelijk het spreekbeeld moet benaderen. Wij zijn voorlopers, maar wij zullen navolgers hebben. Wij hebben trouwens geldige voorbeelden: het Spaans en het Italiaans hebben dat ook tegenover het Latijn gedaan. In het Spaans schrijft men teatro ook niet meer met th. Wij zijn geen bekrompen Beotiërs, wij weten wat we doen: bewuste vernederlandsing!
In uw tijdschrift staat er een rubiek ‘Bondsleven’. Dat betekent dat uw bond een eigen verenigingsleven heeft.
Die rubriek vermeldt inderdaad de eigen aktiviteit van tientallen afdelingen en die is zeer veelzijdig: lessen, filmavonden, lezingen, verkeersavonden, zwemklub, tennisklub. Antwerpen b.v. heeft een dozijn dergelijke onderafdelingen: als men de agenda van de Antwerpse toeristische dienst nakijkt, dan ziet men dat geen dag van het jaar verloopt zonder dat er twee à drie openbare aktiviteiten van | |
[pagina 274]
| |
de V.T.B. plaatshebben. Ik moet eraan toevoegen dat het gros van onze troepen zich in een straal van 10 à 15 km rondom Antwerpen bevindt. In orde van belangrijkheid komen dan Oost-Vlaanderen, Brabant en op gelijke voet Limburg en West-Vlaanderen.
Er bestaat meer dan één toeristische vereniging. Ik denk aan de Touringclub van België.
Dat is weer een uniek verschijnsel dat te wijten is aan onze taaltoestanden. Andere landen hebben er soms toch ook twee, maar dan oorspronkelijk met een eigen aktiviteit. In Nederland b.v. heb je de K.N.A.C., de Koninklijke Nederlandse Automobielclub, en daarnaast de A.N.W.B., Algemene Nederlandse Wielrijdersbond, die thans de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond heet. De A.N.W.B. is veruit de sterkste organizatie in Nederland met ± 600.000 leden, de V.T.B. werkt er trouwens goed mee samen. De Touring Club de Belgique en de Royal Automobile Club hebben minder leden dan wij. Touring-Wegenhulp heeft er dan weer meer. We mogen echter niet vergeten dat de V.T.B. alleen het Vlaamse land bestrijkt en de anderen in heel België aktief zijn.
U bent ondervoorzitter van de Hoge Raad voor Toerisme. Waarmee houdt die zich bezig?
Sinds de reorganizatie ben ik geen ondervoorzitter meer. Er waren er vroeger twee, een Waalse en een Vlaamse, maar die funkties werden afgeschaft. We zijn nu gewoon leden. Die raad houdt zich uiteraard bezig met alles wat het toerisme in België kan bevorderen. Hij brengt advies uit bij de minister van Verkeerswezen en houdt toezicht op de aktiviteiten van het kommissariaat-generaal voor Toerisme. | |
[pagina 275]
| |
In al die raden zijn de toestanden erg verbeterd. Vroeger waren er altijd incidenten als we Nederlands spraken, dan kregen we altijd te horen: soyez poli. Nu wordt dat zonder meer aanvaard. Dat is ook zo b.v. in de Koninklijke Kommissie voor Monumentenzorg, het organisme dat zich bezighoudt met het beschermen van onze monumenten. Onze bladen noemen dat op zijn Frans gewoonlijk ‘geklasseerde monumenten’ en er zijn er zelfs die spreken van ‘gerangschikte monumenten’!
Wat het toerisme in ons land betreft, hebt u zeker bepaalde wensen - indien het geen eisen zijn.
Er moet een reorganizatie komen van de Koninklijke Kommissie voor Monumentenzorg die op dit ogenblik volledig lam ligt. Dan is er de Hoge Raad voor Toerisme. De jongste reorganizatie had meegebracht dat er twee raden werden ingesteld, een Vlaamse en een Waalse. Dat werd vastgelegd in een Koninklijk Besluit en dan is het daarbij gebleven. Dat is dus een typisch Belgische oplossing. Men besluit iets en op dat ogenblik is men al van plan het niet toe te passen. En traditioneel zijn de Vlamingen blij met een fopspeentje. Er moet b.v. dringend iets gedaan worden tegen de reklame langs de wegen. België is op dat stuk het lelijkste land van de wereld. Ook wat de ruimtelijke ordening betreft, is nog alles te doen: het uitzicht van vele van onze dorpen is totaal bedorven door de ongebreidelde bouw, de verkaveling, het grenzeloos individualisme, de eigen opvatting zonder enig estetisch samenvoelen. Een mooi dorpsbeeld dat nu werd geschapen, bestaat niet.
Ik vind dat het in ons land jammerlijk is gesteld met de fietspaden. Heeft uw bond daar interesse voor of denkt hij nog alleen aan de auto's? | |
[pagina 276]
| |
Wij denken er wel aan, maar het enige dat we kunnen doen, is aandringen bij de openbare besturen. Elke dag schrijven en krijgen we daarover brieven, want we konstateren dat de fietspaden meer en meer worden afgeschaft. In Nederland daarentegen bestaan er totaal onafhankelijke fietspaden, waar men rustig kan fietsen. Er bestaat nu op dat stuk wel een grondig verschil tussen Nederland en België: in Nederland is de koncentratie van gebouwen veel groter, terwijl in België de lintbebouwing overheerst. In de onbewoonde ruimtes in Nederland kan men makkelijker fietspaden aanleggen en ook beter de natuur beschermen. Hier heeft men er op los laten bouwen, met het gevolg dat er hier eindeloze straten zijn. Er zijn natuurlijk nog vele andere dingen die ons ergeren. Het is b.v. een schande dat de zware belasting van de automobilisten zo weinig wordt gebruikt voor de modernizering en het veilig maken van onze wegen. We hebben te weinig autowegen. Op dat tema kunnen we uren doorgaan.
*
De ruime kantoren van de V.T.B. bevinden zich op de Sint-Jacobsmarkt in Antwerpen. In de gang naast de toeristische boekhandel wordt men al aangezet om op reis te gaan. Voor dat reizen kunt u op de benedenverdieping terecht bij de afdeling groepsreizen of bondsreizen en achteraan in de zaal wordt u door de V.A.B. ontvangen. De afdeling privéreizen is op de eerste verdieping. Op dezelfde eerste verdieping is de Hendrik de Braekeleerstudio die nu volledig nieuw wordt gestoffeerd. Hier bevindt zich ook de vergaderzaal van de Antwerpse afdeling waar allerlei voordrachten en ook verkeerslessen worden gegeven. | |
[pagina 277]
| |
Danslessen voor ouderen en jongeren hebben plaats in de jeugdzaal waar een kunstwerk van beeldhouwer Poels inspirerend werkt: Tijl, Nele en Lamme omringd door dansers en danseressen. De vergaderzaal van het hoofdbestuur is drie hoog. Hier staat de wellicht grootste tafel van het land met daarboven in de zoldering de drie zustersteden in glas gespoten door Albert Poels: de handen van Antwerpen, de leeuwtjes van Gent, de beertjes van Brugge.
In twee massieve balken staan de verscheidene aktiviteiten in verband met de V.T.B. uitgebeeld: trekken, Sint-Kristoffel, muziek, toneel, literatuur en bouwkunst. In de tweede: musiceren, fotograferen, watertoerisme en camping. Op de schouw de kop van Guido Gezelle door Oscar Jespers en ernaast beelden door Marc de Bruyn: rechts staande de wetenschap naast de hurkende techniek. Links staande de kultuur en gehurkt de kunst. Op de vensterbank is er nog een massief beeld van Peter Benoit. In de kelder dan, 12 meter diep, is de voordrachtzaal met 254 zitplaatsen, die vooral als bioskoopzaal wordt gebruikt in afwachting dat er een grote zaal met 1000 plaatsen wordt gebouwd. Verder is er in dit grote gebouw een tijdschriftenzaal, een biblioteek met drie verdiepingen, een refter en een ontspanningszaal voor het personeel, de typistenkamer. Het luchtige kantoor van Jozef van Overstraeten is op de eerste verdieping. De naarstige sekretaresse zorgt dat het werk er vlot van de hand gaat en zij weet precies welke dossiers er in de grote kast zitten. Achter de werktafel hangen: Stadsgezicht door Theo Humblet, Dorpsgezicht door Jos de Maegd, Berglandschap door Luc Crombé. Op de vensterbank staat achter een mooie sierplant het | |
[pagina 278]
| |
borstbeeld van Ernest Claes en verder dat van Felix Timmermans. Als de gastheer door het raam kijkt, dan kijkt hij vlak op het geboortehuis van Hendrik de Braekeleer. Dit is het huis waar vele reizen beginnen.
*
U hebt een zwak voor heemkunde want u bent de stichter en de voorzitter van het ‘Verbond voor Heemkunde’.
Ik heb dat Verbond gesticht onder de oorlog om het Vlaamse eigene te beschermen tegen mogelijke aantasting van buitenuit, als u begrijpt wat ik bedoel! Ik ben er nu ere-voorzitter van, maar het Verbond is nog altijd aktief onder de voortreffelijke leiding van Jef Weyns. Het geeft een fraai en nuttig maandblad uit dat Ons Heem heet. De goede eindredakteur hiervan is Lowyck. Het Verbond groepeert alle plaatselijke heemkundige kringen en houdt jaarlijks een landdag.
Hier in de streek hebt u zelf de heemkundige kring gesticht ‘Het land van Aalst’, ook met een tijdschrift.
Dat tijdschrift is verdwenen. Ik heb dat indertijd gedaan met o.m. pastoor Jozef de Brouwer, pastoor van Sint-Gillis bij Dendermonde. Maar in het land bestaan er vele plaatselijke verenigingen die in aantal en degelijkheid toenemen. Ook dat is weer een termometer van de kultuur. In Frans-Vlaanderen doen we dat samen met de heemkundige kring van Nieuwpoort, die ‘Bachten de kupe’ heet, maar die helemaal niet ‘bachten’ is!
U bent wel een man van tijdschriften want u hebt er heel wat gesticht: zo ook ‘De badgast’.
Dat is in de jaren dertig geweest, maar met de oorlog is | |
[pagina 279]
| |
het tijdschrift verdwenen. Er bestonden verscheidene Franse bladen aan de kust en wij vonden het nodig dat er een zou zijn dat aan de Vlamingen in het binnenland inlichtingen zou bezorgen over de kust. Het drama met al deze initiatieven is, dat je alles zelf niet kunt doen en dat je het werk dan moet toevertrouwen aan medewerkers, die niet altijd hetzelfde heilige vuur hebben.
Zo een tijdschrift zou anders nog altijd wel nuttig zijn. Maar om het nog eens over heemkunde te hebben: u hebt een ‘Inleiding tot de heemkunde’ geschreven. Wat legt u daarin uit?
Wat heemkunde is, wat er tot dan toe was gedaan, - dat was in 1943 - en wat er nog gedaan kan worden. Heemkunde is geen wetenschap, ze is een compendium van wetenschappelijke verrichtingen. Ze beschouwt b.v. de botanika in verband met de flora van een bepaalde streek, de dierkunde in verband met de fauna, de geschiedenis voor zover ze lokaal of gewestelijk is, de folklore, de naamkunde in zover daar lokale of gewestelijke elementen in optreden, alles dus wat in verband staat met het heem, de woonplaats. Ook het heimwee komt daarbij te pas, de gehechtheid van de mens aan de streek die hij heeft moeten verlaten. Heel die heemkunde was opgevat als een beveiligingsmiddel want als de mens losraakt van zijn wortels, dan gaat hij dood. De V.T.B. heeft in die zin weer een nieuw initiatief genomen en wel de uitgave van een reeks brochuurtjes, die De Vlaamse toeristische biblioteek heet. Om de drie weken verschijnt er zo een boekje, dat telkens door een bevoegd man is geschreven. Voorbeelden hiervan zijn: Evergem 1000 jaar, Bilzens geschiedenis, Dynamisch Waregem, Krijgskerktorens en oorlogsmonumenten in het Ieperse, Hamme aan Durme en Schelde, Lachend Vlaanderen - | |
[pagina 280]
| |
dat zijn tekeningen van 32 Vlaamse karikaturisten - Zes Vlaamse schilders, August de Boeck en nog vele andere.
U vermeldde daarnet de naamkunde en ik denk dat in de heemkunde uw belangstelling speciaal naar de naamkunde gaat. U schrijft geregeld in ‘De Autotoerist’ over namen maar u bent pas aan de D. Hoopt u ooit met dat werk klaar te komen?
Daarmee heb ik een soort verzekeringspremie: om klaar te komen moet ik 105 jaar worden. Ik heb dus nog 35 jaar toekomst! Namen hebben voor mij altijd magie gehad omdat er altijd iets geheimzinnigs achter steekt.
Nu we hier toch aan de bron zitten, mogen we misschien van de gelegenheid profiteren om te vragen wat onze namen betekenen. Er is twee keer F en één keer Van! Wie weet wat er uit de bus komt?
Goed, ik zal ze in alle objektiviteit alfabetisch behandelen. Ik begin dus met Florquin. De familienaam FLORQUIN heeft helemaal een Romaans uitzicht en een Romaanse uitspraak, is trouwens Waals en meer bepaald Ooster- d.i. Luikerwaals (in de vorm Florkin), maar hij is volledig Germaans van oorsprong. Geen enkel Romaans dialekt is trouwens sterker beïnvloed geweest door Germaanse talen, het Duits en het Nederlands, dan wel het Waals en vooral het Luikerwaals. Laten we beginnen met de uitgang, die door de Romaanse dialekten ontleend is aan het Middelnederlands: het diminutief suffix -kin, thans -ken. Florquin is dus een vleivorm van Flor, dat in het Walenland niets uit te staan heeft met Florens, Florentius, maar een samentrekking is van Flodrik, dat op zijn beurt een vervorming is van Hloberht (schitterend, roemrijk), Flobert. Hlodrik nu is een | |
[pagina 281]
| |
voor honderd procent Germaanse mansnaam, waarin ‘hlod’ beroemd, roemrijk betekent en ‘rik’ (= rijk) heerser of koning. De naam Florquin betekent dus ongeveer ‘beroemd heerser’ maar het diminutief doet wel wat af aan dat heersen en aan die roem! In Frankrijk en zelfs in de gewesten van ons land onder Picardische invloed, West-Vlaanderen b.v., is een heel andere verklaring van Flor mogelijk. Daar kan het een vleivorm zijn van de Latijnse mansnaam Florens, Florentius, ‘de bloeiende’ (in het geloof), dus met een mystieke betekenis. Er zijn verscheidene heiligen Florens - Florent, o.m. bisschoppen te Cahors (4e e.), Orange (6e e.), Straatsburg (7e e.), terwijl Florus de apostel van Auvergne was. Florkin te Luik heeft als tegenhanger Fleurkin te Doornik. In 1403, te Kortrijk: Fluerkin Wyelant f. Floreins. Met de naam FRAETERS is wel het tegenovergestelde gebeurd: niet van het Germaans naar het Romaans, maar van het Latijn naar een vernederlandsing, door het toevoegen van de e aan de a, om ze lang te doen klinken en door de genitiefs-s, die er op wijst dat het Latijnse frater (= broeder) reeds lang in het Nederlands wordt gebruikt. We hebben hier wel te doen met een lekebroeder van klooster of abdij, want ik geloof niet dat de familienaam een 16de-eeuwse, humanistische verlatijnsing is van de veel voorkomende Vlaamse familienaam Broeder(s). Ook in Duitsland en in Frankrijk ontmoeten we de familienaam Frater en in ons land Frateur. Last but not least dan VAN AVERMAET! Deze Lokerse familienaam is vooreerst duidelijk, want hij verwijst naar het belangrijke gehucht Avermaat in het aangrenzende Zele. Maar als we nu die plaatsnaam willen verklaren, dan rijzen grote moeilijkheden. Al in de eerste helft van de | |
[pagina 282]
| |
12de eeuw ontmoeten we hem als Avermata. In een Latijnse tekst van 1295 is er sprake van een Clare de Avermate en omstreeks 1370 leeft Vromout van Avermate. ‘Maat’ lijkt ons in die natte streek van Zele, bij de Schelde en vlak bij de Meerskant, een synoniem van meers, een made, maat, een maailand, een hooiland. Maar Gysseling brengt het in verband met meten, dus met een landmaat wellicht. Aver is nog duisterder. Gysseling ziet er een onbekende plant in. Zou het niet verband houden met het oudnederlands aver = achter, na, of met het Middelnederlands avere = haver, en dan een weide zijn waar wilde haver groeit, dus een onlangs ontgonnen weide? Sommigen - Carnoy o.m. - hebben ‘aver’ zelfs afgeleid van het Keltisch ab-ara = het (vlietend) water. Maar dat is wel onwaarschijnlijk. De naam van Annie van Avermaet doet dus een paar grote vraagtekens rijzen!
Als ik dus mag resumeren: ‘kleine beroemde heerser’, ‘lekebroeder’ en ‘weide met wilde haver’, maar dan met vraagtekens! Dat lijkt me allemaal nog toepasselijk ook. Maar ik moet het verder hebben over schrifturen. Wat staat er in het ‘Handboek van de toerist’? De tweede uitgave verscheen in 1952.
Dat handboek verscheen vroeger jaarlijks en bevatte praktische inlichtingen over al wat met toerisme heeft te maken: nuttige adressen, wetten, ministeriële besluiten en dergelijke. Het was een soort administratief handboek dat dikwijls vrij omvangrijk was. Nu doen we dat niet meer omdat onze tijdschriften zo een uitbreiding hebben genomen dat we die gegevens daar in kunnen plaatsen.
U hebt ook een stel gidsen gemaakt. | |
[pagina 283]
| |
Jawel. Allereerst de Gids voor Vlaanderen, waarvan verleden jaar de tweede uitgave verscheen. Dan de Gids voor Wallonië en het Groot-Hertogdom en als nummer drie de Gids voor Nederland, die meer dan 3000 bladzijden telt. Volgend jaar hoop ik klaar te komen met de Gids voor de Nederlanden in Frankrijk. Het is een werk dat me zeer dierbaar is en waaraan ik hard werk. Die gidsen zijn echte gidsen, volgens een nieuwe formule. Vroeger bestonden er wel gidsen voor België, maar geen voor Vlaanderen en Wallonië apart. Ook de eerste Vlaamse gids voor Nederland hebben wij uitgegeven en die werd zeer goed ontvangen. Ik heb die zelf geschreven, maar met de goede hulp van twee medewerkers: Justin Seys en Renaat Martens. Elke gemeente wordt er apart behandeld en er wordt gesignaleerd wat er merkwaardig is als landschap, kunst, monumenten, merkwaardige folklore, gebeurtenissen. Ook de hotels en de restaurants worden vermeld en de gelegenheden die wij goed hebben bevonden, worden met een sterretje onderscheiden. Onze leden krijgen die gidsen natuurlijk kosteloos en verder werden er duizenden eksemplaren via de boekhandel verspreid, wat betekent dat de oplage boven de 100.000 ligt.
Uw nieuwe gids ‘De Nederlanden in Frankrijk’ heeft wel een weidse naam en het klinkt goed! Maar is het toch niet wat overdreven...
Dan moet u maar eens denken aan alles wat Frankrijk van de Nederlanden heeft afgenomen: twee hele en twee halve departementen, de rijkste streken die Frankrijk nu bezit. Als Frankrijk die niet bezat, dan zou het nu een nog hoofdzakelijk agrarisch land zijn. Het is begonnen in 1749 en het is vooral Lodewijk XIV die er werk van | |
[pagina 284]
| |
heeft gemaakt. Als gevolg van het Verdrag van Nijmegen palmde hij o.m. in: het departement du Nord, de Pas de Calais, meer dan de helft van het departement de la Somme, de helft van het departement de l'Aisne. Verder behoorde vroeger tot het graafschap Vlaanderen: het graafschap Artesië, het Kamerijkse, Henegouwen, le Pontieu of Pontenland. Als je dat op een kaart ziet, bloedt je hart. In die gids wordt voor de eerste keer een volledig overzicht gegeven van wat eens tot de Nederlanden heeft behoord en dat is indrukwekkend. Het brede gebied de Nederlanden is het mooiste complex dat er ooit in de wereld is geweest en het is treurig te zien hoe dat werd uiteengetrokken. Alleen het graafschap Vlaanderen is al verdeeld tussen drie staten: Nederland, België en Frankrijk. De gids zal de gemeenten behandelen, de rivieren, de natuurlijke en historische streken en er zal ook aangetoond worden wat werd verfranst. In Kales b.v. werd tot het einde van de 13de eeuw Nederlands gesproken door het volk: op dit ogenblik is het archief van Kales een belangrijke bron voor de Nederlandse naamkunde met Saksische en soms Friese inslag. We zullen natuurlijk speciale aandacht besteden aan al de gemeenten waar nu nog Vlaams wordt gesproken en telkens duidelijk de aandacht vestigen op al de historische en folkloristische banden die de streek met de onze verbinden. Vele van die gemeenten hadden belforten, beiaarden, begijnhoven, ook hondenkarren, allemaal dingen die uitsluitend van bij ons zijn. Als je daarmee bezig bent, dan weet je wat heimwee is, want alles gaat daar teloor: het Vlaams dialekt kan niet op tegen een kultuurtaal. André Demedts is de prachtige Don Quichot die het voor deze streek heeft opgenomen. Ik ben maar een bescheiden navolger van hem, van abbé Gantois, van professor René Despicht. Ik gebruik wat die mensen hebben gepresteerd. Zij hebben niet in de woestijn | |
[pagina 285]
| |
gepreekt want heel wat mensen zijn onder de indruk gekomen van hun kruistocht en volgen nu. Als men alleen zou vechten voor de boterham, voor biefstuk en frieten, dan zou het triestig zijn.
Dat is een hartstochtelijk en indrukwekkend pleidooi en wij wachten met spanning op deze ‘Gids voor de Nederlanden in Frankrijk’. Ik durf bijna niet meer spreken over uw andere gidsen, zoals uw ‘Gids voor Kortrijk’, uw ‘Gids voor Spa en omstreken’.
De Gids voor Kortrijk heb ik samen met Eugeen de Ridder gemaakt omdat Kortrijk de stad is van de gulden sporen. Kortrijk is een zeer dynamische stad op kommercieel, industrieel en kultureel gebied en het merkwaardigste is dat deze Vlaamse stad die op een boogscheut ligt van het invloedrijke Franse gebied Lille-Roubaix-Tourcoing, zich zo prachtig heeft gehandhaafd. De Gids voor Spa is een zuiver toeristische aangelegenheid: dat gebied is de mooiste streek van gans Wallonië en een heerlijke streek voor de wandelaar.
Er is dus toch iets goeds in Wallonië!
Maar ik heb niets tegen de Walen. Zij zijn onze bondgenoten en moeten meedoen om het eigen vaderland te scheppen.
Nog een vakkundige inlichting: waar brengt u bij voorkeur uw vakantie door?
Tegenwoordig in het buitenland, aan de Costa del Sol, omdat mijn vrouw in de winter warmte nodig heeft: ze lijdt wat aan reuma. Maar verleden jaar zijn we toch in de zomer in de streek van Berchtesgaden geweest. Andere jaren was het Egypte, de Kanarische Eilanden, Italië. Indien | |
[pagina 286]
| |
ik vrij kon beschikken, zou ik nog meer naar Nederland gaan en ook meer naar het noorden. In Noorwegen zijn we toch ook al eens een maand geweest.
Welk is het ideale vakantieland volgens u?
Het eigen Vlaamse land dat niettegenstaande alle verlelijking toch nog veel meer verscheidenheid en schoonheid bezit dan men vermoedt. We zien trouwens met genoegen dat ook de belangstelling van de Nederlanders voor ons land groter wordt.
*
Dit kleine vertrek is het echte werkkamertje van de gastheer, waar hij zijn werkmateriaal bij de hand heeft: reeksen schoendozen met meer dan 40.000 steekkaarten over de naamkunde, het resultaat van 30 jaar werk. Vlak eronder staat de boekenkast met boeken over toponymie en antroponymie en ook alle dialektwoordenboeken. In een andere boekenkast staan vooral de pockets en ook de hele Karel de Flou, achttien delen. Daarboven zijn het dan de stapel boeken over Frans-Vlaanderen, het manuskript van De Nederlanden in FrankrijkGa naar voetnoot1 en verder weer een stapel mappen over de naamkunde. Doorheen heel de kamer hangen de meest diverse kalenders, tot en met die van de V.T.B. Als de gastheer aan zijn vaste werktafel zit, kan hij rechts opkijken naar een houtsnede met Dorp in de winter door Alphonse Mora of links uitkijken op de Osbroek waar bomen zijn, wild gras en water. In het trappehuis van deze woning hangen hier en daar | |
[pagina 287]
| |
schilderijen: De Sint-Walburgiskerk in Veurne door Van Gucht, een Landschap door de Aalsterse schilder G. Pereboom, een Hoeveke door Dirk Baksteen, een Boom door Eugeen Yoors. Verder staat er nog een kop van Jozef van Overstraeten door Albert Poels niet ver van een reproduktie van Käthe Kollwitz die een Moeder met kind voorstelt. In de kamers hangen kleurige doeken uit Egypte en in een vertrekje apart bewaart de gastheer duizenden reprodukties, die als dokumentatie dienen.
*
U verzorgt geregeld in ‘De Autotoerist’ een rubriek die ‘Zon en schaduw over Vlaanderen’ heet en waarin u vrij konstant, vrij scherp bent! Wat is er meer: zon of schaduw?
Ik wens dat er niets dan zon zou zijn, maar ik moet vaststellen dat er veel schaduw is. Ik zou zielsgelukkig zijn als ik een rubriek kon schrijven: Zon over Vlaanderen maar dat is een ideale toestand die geen enkel land kent: er zou trouwens geen schaduw zijn als er geen zon was.
Dan maar eerst de schaduw.
Die is vooral het centralisme en het unitarisme, wat de achteruitstelling en de verwaarlozing van de Vlamingen op nog zeer vele gebieden als gevolg heeft. Ik noem ook schaduw de sluwe aansporingen tot tweetaligheid, omdat die tweetaligheid alleen moet dienen om ons in dienst te stellen van de eentalige frankofonen. Terwijl in Wallonië meer en meer leerlingen in het middelbaar en zelfs in het normaalonderwijs het Engels als tweede taal kiezen, moeten wij maar Frans blijven leren. Wij moeten het | |
[pagina 288]
| |
Frans niet alleen passief kennen - wat nuttig is - maar wij moeten ‘parfaits bilingues’ worden, wat een utopie is. Van Cauwelaert was een ‘parfait bilingue’, maar zijn stijl was vaag, zowel in het Frans als in het Nederlands. Er bestaat geen grotere illuzie dan te geloven dat men twee talen volledig kan beheersen: dat valt altijd ten nadele uit van de moedertaal. Schaduw is er in het ministerie van Buitenlandse Zaken en in dat van Landsverdediging. Elke dag zijn er nieuwe feiten te signaleren: neem Leuven waar het Franstalig Instituut voor Kankerbestrijding van professor Maisin verleden jaar het dubbel van de kredieten kreeg die aan het Nederlandse Instituut van prof. Verschueren werden toegekend. Ik heb helemaal geen moeite om elke veertien dagen een bladzijde met schaduwfeiten te vullen en ze zijn nooit tegen te spreken want ik haal altijd officiële cijfers aan uit de officiële Belgische inlichtingsbronnen. Aan Franstalige wetenschappelijke tijdschriften worden dubbel zoveel toelagen gegeven als aan Nederlandstalige, omdat de Franstalige grotere oplagen kennen. Maar een zorgzame staat zou er voor moeten zorgen dat een bevolking die achterstand in te lopen heeft, eerst en beter zou worden geholpen. In talloze sektoren van de administratie bestaat er een wanverhouding tussen Franstalige en Nederlandstalige ambtenaren: dat betekent voor Vlaanderen jaarlijks tientallen miljoenen verlies aan lonen. Dat is zo voor de post, de wegen, de spaarkas, de nationale bank. De wettelijke beschikking voor het inrichten van Nederlandse scholen in Brussel is in zeer geringe mate uitgevoerd onder alle soorten voorwendsels. We weten nochtans allemaal dat probleem nr. 1 in Brussel de Nederlandse kleuterscholen en lagere scholen zijn. | |
[pagina 289]
| |
In gans België bestaat verder de onrechtvaardige toestand van fifty-fifty, waar wij, Vlamingen, 62 % van de bevolking uitmaken. Het zou rechtvaardig zijn ons 62 % van de ambten, van de toelagen enz. toe te kennen.
U ziet de toestand wel somber in. Ook de toekomst?
We hebben al schaduwen verdreven en we zullen wat er overblijft ook wel verdrijven. Ik heb een grenzeloze bewondering voor de kleine mensen die de Vlaamse Beweging gemaakt hebben en ik ben fier dat ik de voortzetter ben van hun werk. Zij hebben echt demokratisch werk verricht. Zonder die kleine mensen waren we niets geweest: het zijn de kleine onderwijzers, de kleine onderpastoors, de kleine bedienden, de kleine handelaars, die nochtans wat anders te doen hadden om hun brood te verdienen, het zijn die kleine mensen die zich gewijd hebben aan de verdediging en bescherming van hun volk en het is aan hen te danken dat we nu staan waar we staan. Het is enig in Europa dat er met zulke geringe middelen zoveel werd bereikt. Dat die mensen 136 jaar de geestkracht hebben opgebracht om door afdreigen iets te bekomen, is bijna een mirakel. Men zegt wel eens: de eindeloze Vlaamse Beweging. Maar ik zeg: gelukkig! De geschiedenis zal eens vaststellen dat deze jaren de mooiste bladzijden zijn in de geschiedenis van het Vlaamse volk.
Men zegt wel eens van u dat u makkelijk ruzie maakt.
Ik vecht veel en waar gehakt wordt, vallen er spaanders. In mijn vereniging bestaat er een schitterende eensgezindheid en samenwerking. Er zijn bij ons medewerkers die al 40 jaar meedoen. Ik moedig iedereen voortdurend aan tot initiatief en alles wat de medewerkers goed doen, prijs ik. | |
[pagina 290]
| |
Ik maak geen ruzie met hen, maak ik maak wel ruzie met het regime.
U hebt toch de reputatie niet erg makkelijk te zijn.
Dat ben ik ook niet. Velen zeggen als ze over mij spreken ‘meneer de bisschop’ en anderen noemen me ‘de diktator’. Maar ook als men het zegt, aanvaardt men het van mij, omdat men weet dat ik me niet laat doen. Trouwens, ik weiger nooit de dialoog. Het Paleis voor Schone Kunsten heeft nu enige vernederlandsing aanvaard. Wij zullen er sterk aan meewerken omdat we in Brussel alles moeten doen om onze Vlaamse présence te versterken.
U geeft Brussel dus niet op?
Brussel is het ergste probleem maar we laten Brussel niet los. Een van de redenen waarom ik federalist ben, is dat er maar één macht is die Brussel tot meer bescheidenheid kan dwingen en dat is een sterke staat Vlaanderen. Wij weten uit ervaring dat het niet gaat met goede woorden en wij weten ook uit ervaring dat het alleen gaat onder druk. De rijksstad Brussel zal maar bescheidenheid leren als het een sterke Vlaamse staat ziet en die is in wording!
Uitzending: 26 aagustus 1966. |
|