| |
| |
| |
Julien Kuypers
Zeven Bunderslaan 172, Vorst-Brussel
Als men aan u denkt, meneer de minister, stelt men u zich niet voor in zo 'n idyllisch landschap.
En nochtans behoort dit tot de vaste gewoonten van het huis. Bij het minste goed weer zit ik hier in de tuin te schrijven of te lezen. En 's middags als 't kan ook te rusten. Ik heb aan deze tafel meer dan één hoofdstuk uit mijn boeken geschreven. Ik ben een man die van de zon houdt.
En in de winter?
Dan zit ik in de kamer ginder boven, die aan de zuidkant ligt. En met de rug naar de zon!
En mevrouw schijnt daar al evenveel smaak in te vinden.
| |
| |
Mevrouw:
Mijn hobby is de tuin. Ik hou van bloemen en heb er plezier in ze te verzorgen.
Mijn kompliment voor de tuin! Hij is prachtig.
Mevrouw:
We zouden hem niet kunnen missen. Mijn man heeft zo een druk leven dat hij dit nodig heeft om eens op adem te komen.
Het is een vaste regel van mij geweest heel mijn leven door, ten minste één uur per dag voor mijn, ik zal zeggen, persoonlijk leven te reserveren. En dan zit ik liefst in een stukje natuur.
En u hebt dat in volle stad.
Sinds 34 jaar. Toen wij dit hier ombouwden, was het hier nog niet zo druk.
Ik sta voor een moeilijke opdracht. Wanneer men uw biografie nakijkt, komt men onder de indruk van uw veelvuldige en diverse aktiviteiten. Er is de man van het onderwijs, de ambtenaar, de diplomaat, de letterkundige en daarmee heb ik niet alles gezegd. Wie van al deze mensen in u is u het liefst?
De man die voor zijn tafel zit en schrijft. Dat heb ik nooit kunnen laten. Maar de internationale aktiviteit interesseert mij ook sterk vermits ik ze vrijwillig doe. Teoretisch ben ik immers gepensioneerd...
Mevrouw:
...en hij heeft het nog nooit zo druk gehad.
Geen mens zal daar aan twijfelen. Vindt u het goed dat wij proberen elke aktiviteit even apart te beschouwen en door
| |
| |
te nemen? Vooreerst dan terug naar de bron. U werd geboren te Pepingen op 14 augustus 1892. U wordt dus gauw 70 jaar.
Twee keer 35 hoor ik liever!
Filozofeert u soms over het oud-worden?
Ik heb mijn handen zo vol dat ik er niet aan denk. Natuurlijk en helaas voel je het toch. Maar ik heb niet de minste neiging om met pantoffels aan bij het vuur te gaan zitten.
Dat lijkt inderdaad een plaatsje dat niet bij uw temperament zou passen!
Pepingen, uw geboortedorp, ligt in de buurt van Halle. U bent dus van afkomst wel een volbloed Brabander.
Ja en nee. Mijn ouders waren allebei Limburgers. Vader was van Wijchmaal bij Peer. Zijn oudste broer bleef op de ouderlijke hoeve, de Tichelhoeve, een kleine boerderij die zo mooi en typisch is dat ze tot beschermd monument werd verklaard. De tweede broer stierf als kolonel en mijn vader zelf ging naar Lier voor onderwijzer studeren, in de glorieuze tijd dat een onderwijzer nog een hele piet was. Hij had daar als leraar Domien Sleeckx en als medeleerlingen Isidoor Teirlinck en Alfons de Cock, de folklorist. Dat heeft meegebracht dat ik Herman Teirlinck van in mijn vroegste jeugd heb gekend. Vader zelf schreef wat, maar vooral had hij voor die tijd een zeer gestoffeerde biblioteek, die heel wat jonge mensen aantrok. A. Rannah, de man van het verloren hoekje in Het Laatste Nieuws, heeft dankbaar over mijn vader geschreven.
En moeder?
Was van Borgloon en stond ook in het onderwijs. Ze had de katolieke normaalschool te Herentals gedaan en toen
| |
| |
ik daar vele jaren later als inspekteur kwam, heb ik nog in de registers naar de naam van mijn moeder gezocht en hem ook gevonden. Ik heb haar dan nog geplaagd en gezegd dat ik slechte rapporten van haar had gezien!
Is de geboren Brabander die u bent, achteraf volbloed Brusselaar geworden?
Zeker niet, ook al woon ik een mensenleven in Brussel. Ik ben steeds Vlaming, half Limburger, half Brabander van het Pajottenland gebleven. Mijn land van herkomst is Pepingen, waar vader hoofdonderwijzer was.
U hebt gestudeerd aan de normaalscholen van Brussel en Gent.
Eerst heb ik drie jaar ateneum gelopen te Halle. En als ik zeg gelopen, heeft dat ook zin: in die tijd was er geen sprake van autobussen en zelfs fietsen waren nog zeldzaam en vrij duur. Ik liep dus twee keer per dag de zes kilometer van Pepingen naar Halle. Op de middelbare school, nu ateneum, was natuurlijk alles nog in het Frans, behalve dan geschiedenis en aardrijkskunde. Ik had zoveel last met die géométrie en algèbre dat ik toen al gezworen heb dat dat zou veranderen. Het toeval heeft inderdaad gewild dat ik later aan de vernederlandsing van het onderwijs heb kunnen meehelpen.
En waarom dan naar de normaalschool?
Dat was de wil van vader. Hij beschouwde het als een ideaal te Brussel voor onderwijzer te studeren. Dat is helaas een vergissing van hem geweest. Ik heb daar veel tijd verloren, te meer daar ik wegens mijn leeftijd nog het voorbereidend jaar moest doen, waar ik wat de studie betreft een jaar vooruit was. Ook op de normaalschool Buls was
| |
| |
alles nog in het Frans. Uit reaktie ben ik dan achteraf naar de regentenschool in Gent gegaan. Dat was een strenge leerschool en daar heb ik behoorlijk Nederlands geleerd. We hadden daar uitstekende leraars: Abeele, Vercoullie, Van Rijn.
Dat is de bekende normaalschool waar een heel stel literatoren hun vorming kregen: Herreman, Roelants, Mussche.
Die waren heel wat jonger en voor mij dus kleine mannekens ook al noemden ze mij het Brusselaarke. Wat mijn studies als germanist uitstekend heeft aangevuld, is mijn herhaald verblijf in den vreemde en dat dank ik mijn vader. De twee maanden van elke grote vakantie bracht ik door in Holland, Engeland of Duitsland met dé vriend van mijn jeugd, Eugène Cantillon, die germanistiek studeerde aan de Vrije Universiteit van Brussel.
U hebt daar ook Germaanse filologie gestudeerd.
Een paar jaar maar. Toen ik mijn einddiploma regent had behaald, kreeg ik een lichte leraarsopdracht in de middelbare school van de Rijke-Klarenstraat hier te Brussel. Terzelfder tijd volgde ik de kolleges aan de universiteit. Door een toeval is daar verandering in gekomen. In die tijd konden mensen van links nauwelijks aan een staatsschool worden benoemd. Ze moesten hun toevlucht zoeken in linkse gemeenten met gemeentelijke kolleges ofwel in de provinciale scholen. Er kwam toen een plaats vrij aan de normaalschool van Tienen en ik legde het eksamen af dat regenten moesten doen om in een normaalschool les te mogen geven. Ik kwam als eerste uit het eksamen maar werd niet benoemd omdat ik er als een snotneus uitzag!
Maar het werd dan oorlog en in 1915 kwam in dezelfde school een plaats van leraar Frans vrij. Om alle moeilijk- | |
| |
heden te vermijden, kreeg ik ze aangeboden. Zo moest ik als germanist en als flamingant Franse moedertaal onderwijzen aan Walen! Op die manier is Frans voor mij zowat een tweede moedertaal geworden. Ik heb aan die tijd nog prettige herinneringen, ook aan mijn leerlingen: een der briljantste is de dichter Maurice Carème geweest, die mij nu nog altijd al zijn bundels toezendt met een vriendelijke opdracht. Ik heb daar ook dr. Theo de Ronde leren kennen, met wie ik later zou samenwerken. Hij was leraar aan het gemeentelijk kollege en woonde evenals ik in de Delportestraat.
Erg lang bent u daar toch niet geweest?
Drie jaar, nog een jaar na de oorlog. Het was dat laatste jaar vrij ongezellig in Tienen wegens de hetze van de Fransgezinden. Het was zo erg dat ik samen met de liberaal dr. Blyau en de kristelijk-demokraat Rock een Vlaamse kring stichtte, die we ‘Hoger Leven’ noemden. Dat werd het centrum van het Vlaams intellektueel leven te Tienen. Ernest Claes is er ooit nog komen spreken en vertelt er nu nog altijd over. Maar een Vlaamsgezind leraar, die Frans gaf en daarenboven sekretaris was van een Vlaamse kring genoot natuurlijk niet de sympatie van iedereen en ook niet van de direkteur, die franskiljon was. Toen Destrée minister van Onderwijs werd, vroeg hij mij naar het departement te komen. Hij had mijn broer gekend in Henegouwen en daar ze op het departement Vlamingen nodig hadden, had hij aan mij gedacht.
Mevrouw:
De koffie staat klaar in de woonkamer. Wensen de heren hem nu te gebruiken?
Dat lijkt mij een welkome afwisseling.
| |
| |
Dit is dus de zonkamer in de winter. U hebt hier een prachtig gezicht!
En het blijft prettig ernaar te kijken. Dat is ginder de streek van Linkebeek. Van op de tweede verdieping ziet men zelfs Beersel.
U had net verteld dat minister Destrée u naar het departement had ontboden. Hier begint dan in uw leven het dubbele spoor: het onderwijs en het politieke leven en die twee kruisen elkaar nogal eens. Toch eerst een vaststelling: u maakte carrière in het normaalonderwijs.
Eerst leraar, dan inspekteur en ten laatste direkteur van het bestuur van het normaalonderwijs. Daarnaast heb ik ook twintig jaar Nederlandse letterkunde en vergelijkende literatuur gegeven aan de Arbeidershogeschool, waar Rik de Man aanvankelijk direkteur was.
U hebt enkele bekende schoolboeken bezorgd o.m. ‘De gouden poort’. Waren die een uitvloeisel van uw eigen onderwijs?
Nog meer het uitvloeisel van mijn levenslange permanente interesse voor de Nederlandse literatuur. De Vlaamse bloemlezingen die toen bestonden, waren niet veel. De beste was nog Brants en Van Hauwaert maar ook die bevredigde me niet. Wij noemden dat de pompiers! Het was vooral de artistieke kant die onbevredigend was want pedagogische kwaliteiten had dat boek wel. Daar ik enorm veel gelezen had, meende ik daarin verbetering te kunnen brengen. Zo kwamen er de verschillende delen van De gouden poort, oorspronkelijk drie, nu zes.
Die reeks heeft sukses gehad.
Ik heb er niet over te klagen. Ze is nu aan de 15de of 16de
| |
| |
druk. Ik heb ze altijd aangepast en bijgewerkt maar daar ik nu al te lang niet meer in het onderwijs ben, heb ik aan een paar knappe mensen van het onderwijs gevraagd ze bij te werken.
Er is ook uw literatuurgeschiedenis.
Wel, daar zijn twee boeken. Eerst De gouden poort met literatuuroverzicht, dat ook kultuurgeschiedenis bevat, en dan de Beknopte geschiedenis der letterkunde. Beide heb ik met dr. De Ronde uitgegeven en het idee ervoor is ontstaan op de trein toen we samen in de jury van de Landjuwelen zaten.
Ten laatste is er dan nog als schoolboek ‘Onze literatuur in beeld’.
Ten laatste ja, want als schoolboeken heb ik nooit anders dan literatuurgeschiedenis en bloemlezingen bezorgd. Die Literatuur in beeld was toen, in 1932, ook iets nieuws bij ons. Men krijgt daar in één deel een illustratief overzicht van onze letterkunde. In Noord-Nederland bestond wel De Vooys en Poelhekke maar hun boek was dan ook overwegend Noordnederlands opgevat. Het boek zou nu moeten hermaakt worden maar er is geen denken meer aan. Al het materiaal dat louter uit fotokopie bestond, is verloren. Het is nu vrij moeilijk nog een eksemplaar te vinden, ook al werd het indertijd op 10.000 eksemplaren gedrukt.
Een krant, die u graag in haar kolommen vernoemt, heeft het ook al dikwijls gehad over de uitgaven van deze boeken tijdens de oorlog.
Ik kan daar rustig op antwoorden. De literatuurgeschiedenis werd heel de oorlog door ongewijzigd herdrukt en zonder
| |
| |
toelating. Dezelfde uitgave raakte maar niet uitverkocht! Het laatste jaar van de oorlog werd het boek evenwel toch ‘verboten’. De bloemlezing werd inderdaad om- en bijgewerkt, vooral dan om het spel te verbergen. Onder het gedicht van Werumeus Buning b.v. De ballade van de boer stond eerst als uitgever Holkema-Warendorf-Querido. Daar deze Joodse naam te opvallend was stond er in een volgende editie onder hetzelfde gedicht: Holkema-Warendorf. Toen bleek dat ook Warendorf niet kon blijven, wou ik Holkema zo alleen maar niet laten staan en heb er eenvoudig ondergeschreven: uit het tijdschrift De Gids, ook al heeft het gedicht daar nooit in gestaan. Het is ook zo dat sommige stukken, ook van Joodse auteurs, vrijwillig vervangen werden door andere maar in elk geval stonden er in de bloemlezing op het einde van de oorlog evenveel Joden als in het begin. De Verbeteringsraad van het Middelbaar Onderwijs heeft dat alles onderzocht en goedgekeurd en me zelfs gefeliciteerd!
We zouden nu uw aktiviteit in de verschillende ministeries moeten bespreken en dat is heel wat...
Ik zou de rekening eens opnieuw moeten maken. Toen ik teoretisch met pensioen ging, heb ik eens nagekeken met hoeveel ministers ik intiem heb samengewerkt. Ik was kabinetschef bij een achttal ministers, natuurlijk allemaal socialisten. Verder heb ik in verschillende hoedanigheid samengewerkt met 36 ministers, overwegend socialisten, veel liberalen en ook een paar katolieken, o.m. zeer goed met de heer Harmel. Hoewel wij een andere overtuiging zijn toegedaan, meen ik u te mogen zeggen dat wij allebei een goede herinnering hebben aan onze samenwerking en ik voeg er nog bij dat ik beter met hem kon werken dan met een liberaal!
| |
| |
Er valt natuurlijk niet aan te denken aan al deze ministeries aandacht te schenken maar wellicht is het mogelijkt er de meest markante van naar voren te halen.
Laten we het proberen. Toen Destrée minister-af was, bleef ik praktisch toch en om dezelfde reden: er waren geen Vlamingen en men had er toch enkele nodig. Zo vroeg de liberale minister prof. Hubert mij lid te zijn van zijn kabinet en zo heb ik ook de Nolfperiode meegemaakt, u weet wel de eerste gedeeltelijke vernederlandsing van de universiteit te Gent in 1923. Dat was wel een beetje eigenaardig voor iemand als ik, die in vele stoeten mee had opgestapt met Vermeylen, Hegenscheidt, Albert de Swarte en anderen om te betogen voor de volledige vervlaamsing van Gent. Ik heb evenwel nooit enige invloed gehad op het projekt van Nolf, daar was ik nog te jong voor! Nolf zelf was anders een charmante meneer maar aan de zuinige kant, als een echte liberaal. Telkens als ik met een dossier bij hem aankwam, was altijd zijn eerste vraag: wat kost dat? Op die manier heb ik onder drie liberale ministers gewerkt maar ik moet er toch bijvoegen dat mijn Franse en liberale ‘afwijkingen’ altijd zeer eerlijk zijn geweest!
De eerste grote periode voor u was met minister Huysmans.
In 1925 is Kamiel gekomen als eerste Vlaamse socialist: ik ben ‘de man van Kamiel’ geworden en heb bij hem veel geleerd. Toen ik als zijn kabinetssekretaris werd aangesteld, beklaagde iedereen mij en zei dat ik nogal een leven ging hebben! Welnu, het is een zeer hartelijke samenwerking geworden. Wij hebben hard gewerkt maar we hebben ook veel plezier gehad.
Als er b.v. een Vlaamse interpellatie was over de toepassing van de taalwetten in het Brussels gemeentelijk onder- | |
| |
wijs, hielp ik, die de toestand zeer goed kende, het antwoord klaarmaken. U kunt begrijpen met wat een plezier ik dat deed. Zo is er ook eens een plezierige parlementaire vraag geweest over een dekoratie die aan Streuvels was toegekend na de eerste wereldoorlog. U weet dat Streuvels toen een oorlogsdagboek had gepubliceerd dat nogal ophef had gemaakt.
Kamiel en ik hebben het antwoord samen opgesteld. Ik heb de herinneringen aan deze tijd opgetekend en onder de schuilnaam Karel J. Timmermans gepubliceerd in een boekje dat aan Kamiel Huysmans is gewijd. U moet toch eens luisteren naar de amusante zetten die in die antwoorden waren verwerkt:
‘De heren Buyl, Amelot en Buysse vragen mij:
1o Of ik een artikel goedkeur dat door de heer August van Cauwelaert geschreven werd over een boek van Stijn Streuvels.
Antwoord: Ik heb geen opdracht om een oordeel over bedoeld artikel uit te spreken.
2o Of ik weet dat bedoeld werk door een Antwerps burger streng beoordeeld werd.
Antwoord: Voor de Antwerpse burgers voel ik mij gevleid over de waarde die de achtbare leden aan het oordeel van een mijner medeburgers hechten.
3o Of ik weet dat bedoelde Antwerpse burger het vaderschap van sommige artikels uit de “Vlaamsche Post”, aan Stijn Streuvels toeschrijft.
Antwoord: Een beschuldiging is nog geen bewijs.
4o Of ik niet van mening ben dat Stijn Streuvels geen nieuwe litteraire titels meer verworven heeft, sedert hem het kruis van de Leopoldsorde verleend werd.
Antwoord: Ik dank de achtbare leden dat zij zich wel willen dokumenteren. Ziehier een bondige lijst der werken
| |
| |
die Stijn Streuvels sedert 1909 liet verschijnen. (Volgt dan een lijst van een twintigtal boeken.)
Legt men in een der schalen van de waag het strenge oordeel van een in letterkundige kringen onbekend Antwerps burger, die voor deze gelegenheid door de achtbare leden er bijgehaald wordt, en in een andere schaal dit vruchtbaar en krachtig en schoon werk, dan lijkt het mij moeilijk te aarzelen.
Ik voeg er bij dat “In Oorlogstijd” vol staat met geselende beoordelingen van de overweldiger. Geen enkele onder zijn aanvallers zou dit boek met zijn naam hebben durven ondertekenen op het ogenblik van zijn verschijning.
Streuvels had België niet verlaten.’
En... Streuvels bleef voortaan rustig in het bezit van zijn dubbel en dik verdiende officiersrozet.
Wat bewijst dat de parlementaire vragen en antwoorden niet allemaal even saai zijn!
Kamiel was ook geen minister zoals de anderen. Ik kom er trouwens ronduit voor uit dat ik mijn politieke vorming aan hem heb te danken. En ik mag ook zeggen dat wij ernstig werk hebben verricht. Om te beginnen de eerste benoemingen aan de Vlaamse universiteit te Gent: Blancquaert, Baur, Burssens, De Vleeschouwer, De Keyser, waarvoor wij onmiddellijk een interpellatie kregen. Dan ook zeer belangrijke onderwijshervormingen.
In 1926 hebben wij eerst het lager middelbaar onderwijs voor twee derde vernederlandst en het jaar daarna de atenea, zo maar, zonder enige wet. Hoe hij dat heeft gedurfd, weet ik niet, ik ben gelukkig geen jurist. Verder hebben wij allerlei scholen opgericht en tientallen humanioraklassen bijgemaakt om over de nodige Vlaamse scholen te beschikken. Ik deed het met des te meer ijver omdat ik zelf slachtoffer was geweest van de verfransing,
| |
| |
die van mij trouwens een overtuigd flamingant had gemaakt.
U was dan inspekteur voor het normaalonderwijs: dat was zowel voor het vrij als het officieel onderwijs.
En of. Daar zou ik ook een boekje over kunnen schrijven. Ik herinner me dat ik eens in de jury zetelde voor het eksamen in een katolieke middelbare normaalschool - ik zal de zusters niet noemen - en dat daar alles in het Frans toeging, waar het tweetalig moest zijn. Ik sprak uitsluitend Nederlands en de brave moeder-overste wist niet waar ze het had. Na het Nederlands gedeelte kwamen de Franse vakken aan de beurt en toen bleek ineens dat ik ook het Frans met enige handigheid hanteerde, wat dezelfde moeder weer in de war bracht. Ik was een veeleisend inspekteur, dat weet ik, maar ik geloof toch dat it soms graag werd gezien en niet in het minst bij vlaamsgezinde nonnen, die mij vaak hebben bedankt, zelfs met boeken hebben bedacht en ook beloofd voor mij te zullen bidden...
Als het niet wat oneerbiedig leek, zou ik zeggen: men weet nooit hoe een blinde koe een aardbei vindt... Maar ondertussen liep ook uw politieke carrière verder.
Waar zijn we nu? Ha, 1936! Toen ik van een inspektiereis thuiskwam, ging ik, wat normaal was, naar het Volkshuis om te vernemen of de nieuwe regering was samengesteld. Ik ontmoet daar Rik de Man, die pas minister van Financiën was geworden en die mij vroeg zijn kabinetschef te worden. Ik kan mij het gesprek nog woordelijk herinneren. Mijn antwoord:
- Ik ken niets van financiën.
- Ik ook niet.
- Ik kan zelfs geen belastingbrief invullen.
| |
| |
- Ik ook niet. We zullen ons wel uit de slag trekken.
We hebben dat gedaan maar het is een zeer moeilijke tijd geweest. Natuurlijk was De Man thuis in de ekonomie maar voor mij was het erger. Ik heb me dan met goede technici omringd en na zes maanden was ik ingereden maar in die periode heb ik toch niet kunnen schrijven! Die tijd is echter voor mij de grote leerschool geweest van de administratie. Financiën beheerst alles, daar komen alle begrotingen binnen en daar raakt men op de hoogte van heel de Belgische administratie. Ik heb daar drie jaar hard gewerkt en ontzaglijk veel geleerd maar ik zou het toch niet meer opnieuw willen beginnen!
Hoe denkt u na over De Man?
Hij is voor mij nummer twee op de politieke lijst, onmiddellijk na Kamiel. Hij was een groot man, een formidabele kerel, die een klaar en scherp inzicht had in de materie en daar ik van ekonomie niets afwist, heb ik goed naar hem geluisterd. Wat er later ook moge gebeurd zijn, ik blijf hem beschouwen als een van de grote politieke teoretici van ons land. Hij was ook iemand die durfde en karakter had. Is er wel ooit een minister van Financiën geweest die tegen zijn eerste minister durfde zeggen, zoals De Man dat met Van Zeeland heeft gedaan: ‘Ik dek u niet meer’, met het gevolg dat de regering- Van Zeeland toen is gesprongen? U herinnert zich wellicht nog dat incident Van Zeeland en de Nationale Bank, waarbij ook Sap een belangrijke rol heeft gespeeld. Trouwens, als De Man iets wilde, dan deed hij het ook. Toen op een zeker ogenblik de financiële toestand omsloeg en het verkeerd liep, had De Man er genoeg van en wilde hij aftreden maar de partij verbood het hem. Hij kreeg dan ineens een vergiftiging door mossels te eten en was verplicht wegens ziekte af te treden...
| |
| |
Zijn er ook departementen waar u niet bent geweest?
Toch wel. Landbouw b.v.! Maar dan ben ik toch ook weer kabinetschef geweest van Balthasar, toen die minister van Openbare Werken was. Op het laatste wordt die funktie trouwens louter techniek. Ik ben daar maar negen maanden geweest maar heb toch de tijd gehad om een hele boel sancties te treffen tegen mensen die de staat aan de lopende band bedrogen. Interessanter is evenwel de korte periode dat ik kabinetschef was van Blancquaert als minister van Onderwijs in de zoveelste regering-Pierlot. Het was de tijd van de Martens-verkiezingen en de regering Pierlot kreeg het vertrouwensvotum niet. Hier moet ook de geschiedenis gesitueerd worden van de kultuurraden, waarvan de moeilijkheden begonnen met de weigering van de Waalse Kultuurraad om te zetelen. Het is toen dat de plannen werden opgemaakt voor de splitsing van het departement.
In 1937 had onder De Man het eerste Vlaams Socialistisch Kongres plaats en ik was daar verslaggever voor de kulturele autonomie. De toenmalige regering zou deze kulturele autonomie hebben verwezenlijkt als ze aan was gebleven. De liberale minister Duesberg in de volgende regering heeft het dan niet gedaan maar in 1940 kregen we een nieuwe kans, toen Soudan minister van Onderwijs en ik opnieuw kabinetschef werd. Toen heb ik inderdaad in een officiële tekst de eerste splitsing van het departement tot aan de funktie van direkteur-generaal kunnen uitwerken. De stemming over de begroting van Openbaar Onderwijs had plaats in april 1940 en het projekt werd goedgekeurd. Alle bureaus werden gesplitst en naast elke direkteurgeneraal kwam een adjunkt, precies zoals het op het socialistisch kongres was voorgesteld. Juist op dat ogenblik brak de oorlog uit met al de gevolgen van dien.
| |
| |
Die waren voor u?
Met de regering mee naar Frankrijk waar ik op verzoek van minister Janson de ‘foerier’ werd van de regering. Ik sloeg mijn hoofdkwartier op in het Hôtel de France te Poitiers en daar heb ik gezorgd voor de inkwartiering van heel het regeringspersoneel en ook aan duizenden andere mensen heb ik logies bezorgd. Ook organizeerde ik het onderwijs voor de Belgische kinderen want er waren op dat ogenblik 2.000.000 Belgen in Frankrijk. Toen alles klaar was, kwam de ineenstorting. Daar ik vloeiend Duits spreek, gelastte Pierlot mij de weg naar Brussel open te maken voor de ambtenaren van de departementen, wat enige last meebracht daar wij van de vrije Franse zone over bezet Frankrijk terug moesten. Ik kwam hier te Brussel op 11 juli aan en vernam onmiddellijk dat de Duitsers mij niet wilden.
Welke reden gaven ze daarvoor op?
Ik was als aktief ambtenaar te zeer bij de regeringszaken betrokken geweest. Daarbij legden zij mij ook ten laste de eerste en enige radioreportage die ik in mijn leven heb gedaan en dat was het verslag van de neerlegging van een regeringskrans aan het monument van Albert I aan de Seine te Parijs, evenals de Nederlandse tekst van de rede die Pierlot tegen de koning had uitgesproken. Ik kreeg verbod nog deel te nemen aan het publieke leven en werd op wachtgeld geplaatst, met een wedde die natuurlijk in dalende lijn ging. De Duitsers dachten dat ze mij zo streng hadden gestraft dat ze mij verder gerust lieten.
Wat een zware vergissing van hen is geweest.
Ik vrees het ook. Met Clerdent en Boon heb ik zeer aktief de gebeurtenissen in het N.I.R. gevolgd en er rapporten over
| |
| |
naar Londen gestuurd. Van de regering daar kregen wij dan bericht dat wij drieën verantvoordelijk werden gesteld voor alles wat de radio betrof. Wij hebben ons dan ook bezig gehouden met de organizatie van de geheime zenders in oorlogstijd: dat was de bekende verzetsgroep Samoyede. Clerdent was bovendien de man van het geheime leger. Dat is een zware organizatie geweest en wij hebben in die tijd met miljoenen moeten goochelen. Maar bij de bevrijding hebben Boon en ik als eersten onmiddellijk voor de mikrofoon kunnen spreken in een klaargemaakte zender te Vorst en ze hebben ons in Londen gehoord. We hebben dezelfde dag ook het Flageyplein gezuiverd.
U hebt tijdens de oorlog nooit last gehad?
Ik heb honderden keren buitenshuis gelogeerd maar de drie laatste maanden ben ik moeten onderduiken in Waals-Brabant. Ik had namelijk ook nog een politieke aktiviteit. Ik maakte deel uit van een groep die om de veertien dagen samenkwam, telkens in een ander huis, om de toestand te bespreken, te horen wat er in het land gebeurde, alle soorten inlichtingen in te winnen, politieke prominenten te raadplegen en over dit alles verslag op te zenden naar Londen. Daar waren o.m. bij: Struye, Basijn, Grégoire, Ganshof Van der Meersch, Renkin en een paar anderen. Twee leden hiervan, Grégoire en Ganshof, zijn in 1943 naar Londen gegaan om daar volledig rapport uit te brengen over de mentaliteit in het bezette land. Al deze aktiviteiten brachten natuurlijk enige spanning in huis want ook hier werd af en toe vergaderd. Op zekere dag zien wij Duitsers hier aan het huis bellen en wij dachten: nu is het zover. Ik tracht me hier in huis te verbergen terwijl mijn zoon de Duitsers te woord gaat staan. Het waren Duitsers die hier in de buurt gehuisvest waren en die 's avonds een feest hadden. Ze kwamen eenvoudig vragen
| |
| |
of ze wat bloemen mochten hebben die in de tuin overvloedig stonden. Mijn zoon heeft hun gezegd: pluk al wat ge wilt en ze zijn met hopen floksen weggegaan. Ik heb dus aan de Duitsers bloemen gegeven wat mijn dossier voor de Libre Belgique weer verzwaart!
Inderdaad bedenkelijk! Na de oorlog bent u dan eerst waarnemend en achteraf definitief sekretaris-generaal geworden van het ministerie van Openbaar Onderwijs. Hoe ziet u nu de toestand en de waarde van het onderwijs in België?
U stelt me daar een vraag die ons op politiek terrein brengt. Ik heb al gedaan wat ik kon voor de uitbreiding van het openbaar onderwijs in al zijn geledingen.
Na de oorlog moest alles opnieuw worden opgebouwd en terzelfder tijd nam het middelbaar onderwijs een grote uitbreiding: ik heb o.m. meegewerkt aan de oprichting van een paar honderd scholen. Voor het technisch onderwijs hadden wij een grote achterstand tegenover het katoliek onderwijs. Er heerste wanorde en het aantal scholen was absoluut onvoldoende. Het was b.v. abnormaal dat er te Hasselt, in het mijngebied, geen Vlaamse officiële mijnbouwschool bestond, die er intussen gekomen is. Er was ook het probleem van de Vlaamse scholen te Brussel en in de omgeving. Deze aktie kan verschillend beoordeeld worden maar één ding is zeker: het gelaat van het Vlaamse land is erdoor veranderd, te meer daar het vrij onderwijs, geprikkeld als het werd door de konkurrentie, eveneens een grote inspanning heeft gedaan.
Dat brengt ons bij het schoolpakt.
Eerst nog iets ervoor. Veel mensen zullen zich nog herin- | |
| |
neren wat de schoolkwestie heeft betekend, de wet Collard als reaktie tegen wat onder minister Harmel was gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat ik onrechtstreeks een van de mensen ben geweest, die de grootste diensten heeft bewezen aan het vrij onderwijs door op kwaliteit aan te dringen en door een wettelijk verband te leggen tussen diploma en salaris: voor gelijk diploma, gelijke wedde.
In de tweede plaats meen ik dat het voor het land een zegen is geweest dat er na de strubbelingen in beide richtingen een schoolpakt is gekomen, dat niet perfekt is, dat zijn zwakke zijden heeft (dat wij als minder goed beschouwen dan het pakt Van Cauwelaert-Huysmans veertig jaar geleden te Antwerpen dat ik altijd verdedigd heb), maar dat dan toch een verstandig kompromis betekent tussen twee machten die even respektabel zijn. Het heeft zeker gebreken die nog moeten worden aangepast maar de basis is er. Het is toch vanzelfsprekend dat de sekretaris-generaal ‘zijn’ onderwijs verdedigt. Ik heb dat gedaan volgens mijn ambt en natuurlijk ook volgens mijn hart maar ik heb nooit anders dan kwaliteit gevraagd.
In de strijd zelf waren de standpunten natuurlijk erg verscherpt en was de atmosfeer verzuurd. Wij hebben helaas de tijd niet om uit die tijd enkele pittoreske bijzonderheden op te halen, b.v. dingen die zich bij de oprichting van sommige scholen hebben voorgedaan. Ik herinner b.v. alleen aan de betoging te Lanaken waar in de stoet een pop Collard voorstelde, met mij als papegaai op zijn schouder. Het was een tijd van gespannen verhoudingen en wekenlang moest mijn huis hier worden bewaakt door de gendarmes. Die hebben trouwens op zekere dag een Hongaarse graaf hier uit de buurt bij de lurven gepakt, die bezig was mijn huisgevel te versieren met plakbrieven. Het zijn nu allemaal dingen waar men met een filozofische glimlach aan terugdenkt.
| |
| |
Een andere delikate vraag zou gaan over de brand in het ministerie toen u sekretaris-generaal was. Als u daar tenminste wilt op antwoorden.
Een van de pijnlijkste momenten in mijn vrij bewogen loopbaan is inderdaad geweest de brand in een gebouw van Openbaar Onderwijs in de Leuvense straat. Ik heb mij altijd voorgenomen daar ooit eens over te schrijven want die zaak is nooit helemaal opgehelderd. In elk geval heeft men bij deze gelegenheid voor 't eerst in onze geschiedenis de administratieve baas, de sekretaris-generaal, verantwoordelijk gesteld voor een brand die in een van zijn gebouwen is ontstaan, in een kelder die hij nooit had bezocht en in een kollektie films die hem was opgedrongen. Dit was een nieuwe jurisprudentie die sindsdien ook wordt toegepast voor de mijndirekteurs. Ik zou daar veel meer over kunnen zeggen. ook in verband met Openbare Werken, dat daar een rol bij speelt vermits dit departement verantwoordelijk is voor alle gebouwen van de staat; ook zou ik kunnen spreken over de massa kompromitterende oorlogsdokumenten die daar verloren zijn gegaan. U kent me genoeg om te weten dat ik me niet heb laten doen: mijn kontakten met het gerecht zijn niet van de zachtste geweest. Ik heb alle mogelijke en onmogelijke gerechtelijke instanties doorlopen om recht te bekomen, ik heb alle middelen gebruikt om klaarheid te scheppen, maar ik ben er niet in geslaagd.
Iedereen zal graag erkennen dat deze dramatische gebeurtenissen u zwaar moeten hebben gewogen zoals men zeker ook respekt heeft gehad voor de hardnekkigheid waarmee u zich hebt verdedigd.
Mogen we hier even verpozen en kijken naar een paar kunstwerken. Dat grote houten beeld valt natuurlijk op van als men hier binnenkomt.
| |
| |
Dat is van Ernest Wijnants. Ook het beeld daar op het aanrecht is van hem. Tijdens de oorlog woonde hij zo gevaarlijk in Mechelen dat hij in Brussel een toevlucht zocht. Hij heeft toen heel zijn atelier naar hier verhuisd en deze kamers stonden opgepropt met beelden. Toen hij wegging, konden we van een van deze beelden niet scheiden en hebben we het aangekocht.
En de schilderijen?
Wat ons op dit ogenblik het liefst is, hangt hier. In deze hoek Permeke, ginder een ongewone Saverys, een zeer fijne Ensor daar en ginder een Jacob Smits en een Opsomer.
Een mooi bezit! Nu weer een ander hoofdstuk in uw leven. U hebt altijd een aktieve rol gespeeld bij de radio en nu ook bij de televisie. U bent van sinds de oprichting, dat is in 1930, lid van de Raad van Beheer van het N.I.R., later was u voorzitter van het dagelijks bestuur en nu nog bent u voorzitter van de Raad van Beheer van de B.R.T. Vanwaar komt die interesse?
Ik ben inderdaad zowat de grootvader in dit huis, de enige nog die van in het begin de geboorte en groei van de radio in ons land heeft meegemaakt.
Ik ken dus de mensen en toestanden vrij goed en dat is misschien de reden waarom ik tot voorzitter van de Raad werd gekozen, ook al behoor ik tot een minderheidsgroep. U weet dat sinds de jongste wet de kulturele autonomie in de B.R.T. is doorgedreven. Nu is het geen politiek minister meer die voorzitter is maar een door de Raad verkozen lid. Vanwaar mijn interesse hiervoor komt? Kontakt met de dagelijkse problemen en met de snelle evolutie van de technische middelen houdt intellektueel jong.
| |
| |
We zouden aan dit onderwerp een hele bespreking moeten kunnen wijden, zoveel is er over te vertellen. Ik beschouw radio en televisie als twee van de nog altijd niet genoeg gebruikte middelen voor de volksopleiding.
Wat is precies de rol van de Raad van Beheer?
Wij houden ons weinig of niet bezig met de dagelijkse leiding, die in handen is van de direktie. Wat onze taak dan is? De algemene programmalijn, de kritiek op uitzendingen, de gebouwen, de inrichting van de diensten, de begrotingen en benoemingen, de betrekkingen met het buitenland. Op dit ogenblik loop ik rond met een plan dat wellicht interessant is voor de luisteraars. In de eerste plaats natuurlijk co-produktie met Nederland. Maar er is meer. Wij laboreren nu aan de oprichting van een Radiogemeenschap van alle Nederlandstalige volksgemeenschappen in de wereld. Dat betekent dus een dagelijkse of wekelijkse samenwerking met Nederland, Zuid-Afrika en West-Indië en uitzendingen voor en over deze landen.
Ook in de Internationale Radio-organizatie bent u aktief. Ook van dit organisme was u een tijd lang trouwens voorzitter. Waarmee houdt dit organisme zich bezig?
Dat is de algemene Europese groepering voor alle radioinstituten, of ze van de regering afhangen of privé-maatschappijen zijn. De gemeenschappelijke belangen van deze instituten zijn vrij groot en worden steeds maar groter: denk aan de Eurovisie, de auteursrechten, de reproduktierechten op de grammofoonplaten en de talloze technische problemen. Op dit ogenblik is ons vasteland al te klein geworden en zijn er proeven aan de gang voor televisie-uitwisseling met Amerika. U weet voorzeker dat Brussel het centrum is van de Eurovisie en dat dit centrum
| |
| |
gevestigd is in de koepel van het Justitiepaleis. Wij nemen ons voor in het nieuwe gebouw dat op de Nationale Schietbaan te Schaarbeek moet komen een hoge toren te bouwen, waar deze internationale diensten zullen worden gehuisvest.
Ik moet nu weer een ander facet van uw veelvuldige aktiviteit aansnijden: de kulturele betrekkingen. U bent Belgisch gedelegeerde bij de Kulturele Kommissie van de Raad van Europa te Straatsburg en ook van die van het Pakt van de Zeven. Welk belang en welke voordelen heeft België en speciaal Vlaanderen hierbij?
Deze twee kommissies hebben afzonderlijk bestaan tot voor drie jaar maar zijn nu versmolten. Alles is nu Raad van Europa geworden en de zetel is Straatsburg. De ministers van Onderwijs van alle landen vergaderen daar soms met het goede gevolg dat al wat kulturele aktie is, nu samengebundeld werd in deze Council for Cultural Cooperation, de C.C.C. Dit organisme werkt dan toch ook weer nauw samen met de Fondation européenne de la Culture van Prins Bernhard. Sinds het begin van dit jaar ben ik ook tot voorzitter van deze C.C.C. verkozen. Ik was niet gemengd geweest in al de ruzie der voorbereiding omdat ik er twee jaar niet was geweest en zo bleek ik de ideale voorzitter.
Feitelijk is dat wel een zware opdracht want ik ben ook nog lid van de uitvoerende raad van de Unesco en de twee samen is wel wat zwaar. Ik zal me daarom dit jaar te Parijs moeten laten vervangen want voor een keer dat België een presidentschap heeft te Straatsburg, mag men die kans niet laten voorbijgaan, zo heeft Brussel althans geoordeeld.
En waarmee houdt de C.C.C. zich dan bezig?
| |
| |
Met alles wat met kultuur heeft te maken in de ruimste zin. Dus niet meer alleen met jeugdbeweging en exposities maar b.v. ook met de harmonizering van alle onderwijsproblemen, van de kleuterschool tot de universiteit. Het is een eerste poging om heel het onderwijs in Europa te unificeren. De C.C.C. beschikt over een uitgebreid sekretariaat van 60 man en drie grote komitees: een voor hoger onderwijs, een voor middelbaar en technisch onderwijs en een voor naschoolse werken, dus de jeugdbeweging, de film, de jeugdherbergen.
Het belang hiervan?
Belangrijk is dat de hoogste ambtenaars van alle landen die komitees vormen, dus de mensen die praktisch de politiek in hun land koncipiëren en uitvoeren onder het gezag van hun ministers. Er zijn daar zoveel nieuwigheden en er rijzen daar zoveel problemen dat het niet mogelijk is hier verder over uit te weiden. Alleen wil ik nog zeggen dat tot de best geslaagde ondernemingen van de C.C.C. de grote Europese tentoonstellingen behoren. Dit is een Belgisch initiatief geweest dat de bedoeling had de Europese eenheid te bewijzen door de grote kunststromingen in alle landen, door de eeuwen heen.
De eerste tentoonstelling had plaats te Brussel en had het Humanisme als tema. Sindsdien hebben wij Duitsland gehad met de Barok, Engeland met de Romantiek, Holland met het Maniërisme, Italië met het Klassicisme en Spanje met de Romaanse stijl. Dit jaar is het Wenen en volgend jaar komt Athene aan de beurt. Sinds München wordt er aan elke tentoonstelling een album gewijd in vijf talen, dat een zeer groot sukses is geworden. Les sources du 20e siècle is het tweede en dat over het Humanisme ver- | |
| |
schijnt dit jaar nog. Het zijn vrij dure boeken maar als dokumenten zijn ze enig.
En het belang van de Vlaamse gemeenschap in dit alles?
Ons taalgebied heeft daar rechtstreeks belang bij. Een van de vele initiatieven van de C.C.C. is vertalingen bezorgen uit de literaturen van de minder verspreide talen, waartoe het Nederlands behoort. Zo zal dit jaar in Londen van Herman Teirlinck Het zelfportret verschijnen. Het zou trouwens al lang zijn gebeurd als de vertaler zijn woord had gehouden. Ook zal er van Vestdijk een boek in het Frans verschijnen: De koperen tuin. Wij proberen trouwens hetzelf de in de Unesco. Het staat vast dat er in het Frans een boek zal verschijnen met acht Nederlandse en acht Vlaamse novellen. Engeland en Frankrijk zijn twee moeilijke landen om de Vlaamse letterkunde te introduceren maar het komt toch.
Bij al wat met kultuur iets heeft te maken, bent u betrokken. U bent voorzitter van een hele reeks kulturele kommissies: Groot-Brittannië, Nederland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Tsjechoslovakije, Egypte en wellicht vergeet ik er. Welke positieve resultaten leveren deze organizaties op?
Van vele van deze kommissies ben ik voorzitter geweest. Ik kan dat niet meer doen sinds ik in 1956 als lid werd verkozen van de uitvoerende raad van de Unesco, en in 1960 te New Delhi werd herkozen, opnieuw voor vier jaar. Dit is een zeer zware job die mij verplicht drie à vier maanden per jaar te Parijs te verblijven. Zo heb ik alles opgezegd behalve Nederland en Italië dan. Ook naar Rusland en Turkije ben ik onlangs geweest als voorzitter van de kulturele kommissie. Ik verzorg bovendien de koör- | |
| |
dinatie van al deze kommissies. De voorzitters komen elk jaar enkele keren samen onder mijn hoede en daar worden de kulturele akkoorden dan besproken en onderzocht.
En de voordelen?
Wel, neem b.v. de oostelijke landen. Als er niets meer gaat, als alles verkeerd loopt, dan blijft er nog de gemeenschappelijke kultuur over. Wij worden op de hoogte gehouden van de stand van de exacte wetenschappen in Rusland b.v. en wij kunnen via deze kommissie ook menselijke kontakten leggen. Onlangs vernamen wij dat er in Polen geen enkel eksemplaar meer voorhanden was van een burgerlijk wetboek uit het Westen. Wij hebben ervoor gezorgd dat alle universiteiten er een kregen. Zo horen zij iets over ons en zij hebben er ook belangstelling voor en waardering. Maar ook met andere landen leveren deze relaties positieve resultaten op. Met Italië gebeurt er gedurig aan een ruil van studenten en tentoonstellingen. Als gevolg van reizen die academici in Italië konden doen, verschenen er al meer dan 20 dissertaties over Italië en het omgekeerde gebeurde over ons land in Italië. Er is ook uitwisseling van toneel en Italiaanse regisseurs krijgen steun om onze mensen te komen leren. Er is ook het probleem van de gelijkwaardigheid der diploma's dat voor Nederland, Frankrijk en Italië grondig werd behandeld en tot in de details werd uitgewerkt. Het zijn vooral de kinderen van diplomaten die van zulke gunstige regeling genieten maar toch ook anderen. Tussen België en Nederland is deze regeling nog niet volledig in orde maar ze is op goede weg. Een groot lichtpunt is het akkord van Rome tussen de zes dat in de gelijkschakeling voorziet van alle diploma's voor 1967, zodat dan alle advokaten, dokters, leraars, dus iedereen behalve de ambtenaren, in alle landen zullen mogen praktizeren. Het is een ongelooflijk
| |
| |
moeilijk probleem waar veel bij komt kijken maar het komt wel in orde.
De kulturele samenwerking tussen Noord- en Zuid-Nederland heeft u altijd nauw aan het hart gelegen. Hoe ziet u nu de toestand?
Ik heb inderdaad heel mijn leven geijverd voor deze toenadering. Ik was zelfs reeds aanwezig bij de ondertekening van het eerste beperkt akkoord in 1927 tussen België en Nederland. De atmosfeer is evenwel nooit zo gunstig geweest als na de laatste oorlog en nu staan we weer voor een nieuwe uitbreiding: men spreekt nu niet meer van toenadering maar iedereen gebruikt nu de term ‘kulturele integratie’. Mijn standpunt is altijd geweest dat wij te klein zijn om mee te tellen in het Europa dat in de maak is. Maar wanneer de zes miljoen Vlamingen samenwerken met de elf miljoen Nederlanders, dan vormen wij een kultuurgemeenschap die een derde is van Frankrijk, van Duitsland of van Engeland en dat betekent al iets. Dat gaat dus veel verder dan de suksesrijke vakantiekursussen die meer dan 2000 Belgen naar Holland hebben gebracht en een goede duizend Nederlanders naar België. Bovendien willen wij komen tot het gezamenlijk behartigen van onze gemeenschappelijke belangen in het buitenland. Wij stellen o.m. de oprichting voor van een Nederlands-Vlaamse hoge raad - alweer een akademie! - die permanent de belangen zal behartigen: onze scholen, docenten, tentoonstellingen, wetenschapsbeleid, vertalingen, filmproduktie, muziek enz. Wij wensen dat dit alles regelmatig wordt onderzocht en dat onze diplomatie daar eindelijk tot iets zou dienen. Dit zal mogelijk worden nu wij in alle ambassades in 't buitenland de kompetente man zullen krijgen die zich met dergelijke dingen zal bezighouden en er zich voor zal inspannen. Dank zij Fayat (die ook een goeie is!),
| |
| |
zullen er 50 Vlaamse diplomaten meer komen. Ook de opening van de week van het Nederlandse boek stond dit jaar in het teken van de integratie en zelfs de Nederlandse boekhandelaars hebben toegezegd voortaan de Vlaamse boeken op gelijke voet met de Nederlandse in hun etalages een plaats te geven. Dit is trouwens al gebeurd en het Vlaamse boek is nu al ingeburgerd in Nederland. Dit is weer een belangrijke stap. Dit is een verruiming van de Vlaamse Beweging, die ik sinds mijn jeugd heb nagestreefd. Op literair gebied blijkt deze samenwerking het duidelijkst en is zij ook het gemakkelijkst. Onmiddellijk na de bevrijding zijn Toussaint van Boelaere als voorzitter van de Penklub en ik de eerste kontakten gaan leggen met de schrijvers in Nederland. We zijn daar met een vracht bananen naar toe gegaan, een vrucht die ze daar bijna niet meer kenden. Het is een memorabele reis geweest: Van Vriesland kwam pas uit de grond gekropen en de gekwetste Van Duinkerken stelde ons Bertus Aafjes voor. Dit kontakt is o.m. de oorsprong geweest van de eerste Conferentie der Nederlandse Letteren, die sindsdien elk jaar samenkomt en in november van dit jaar voor de derde keer de prijs der Nederlandse Letteren zal toekennen. U herinnert zich wel dat eerst Teirlinck en twee jaar later Adriaan Roland Holst werd bekroond.
Deze samenwerking heeft zich ook op andere gebieden gunstig ontwikkeld. De kommissie van het kultureel akkoord die in mei van dit jaar vergaderde, heeft aan de beide regeringen een reeks maatregelen voorgesteld die de integratie naar binnen moet bevorderen, o.m. door uitwisseling van leraars, die een tijdlang les zullen geven in het andere land.
U was ook van 1945 tot 1951 voorzitter van de Kommissie
| |
| |
voor het Nationaal Toneel. Wat is de opdracht van deze kommissie?
In die periode was het belangrijkste dat het Nationaal Toneel in zijn nieuwe vorm werd opgericht. De toenmalige minister heeft het initiatief van Huysmans goedgekeurd tot oprichting van het Frans-Belgisch Théâatre National. Van Vlaamse kant hebben wij een andere oplossing voorgesteld: er werd aan de stad Antwerpen mandaat verleend waarbij werd bepaald dat de K.N.S. zou optreden als Nationaaal Toneel in Vlaanderen. Later werd deze beslissing in twee afzonderlijke Koninklijke Besluiten vastgelegd, wat alweer een uiting was van kulturele autonomie. Nu is goeverneur Declerck aan de leiding van deze Kommissie, maar Herman Teirlinck blijft natuurlijk de spil.
U moet de ideale voorzitter zijn, want u bent het alweer van de Interministeriële Commissie voor Wetenschappelijk Onderzoek.
Geweest! In mijn tijd heeft die kommissie haar aktiviteit zeer bescheiden aangevat, maar ze levert nu voortreffelijk werk. In een land waar zelfs de universiteiten niet makkelijk samenwerken, heb ik als sekretaris-generaal het initiatief genomen om mensen uit dezelfde disciplines en die ten minste tot drie universiteiten behoorden, samen aan de oplossing van zelfgekozen problemen te laten werken. Die samenwerking is natuurlijk zeer belangrijk voor de specializatie. Leuven en Brussel zijn daar schoorvoetend mee begonnen maar nu zijn de vier universiteiten gewoon samen te werken en met goed gevolg.
Ik moet er van afzien al de organizaties op te noemen waar u voorzitter van bent of was.
| |
| |
Bij één voorzitterschap zou ik toch nog even willen stilstaan - en dan wel een binnenlands - omdat ik geloof dat het u na aan het hart lag en ligt: dat van de Vlaamse Club te Brussel.
Wel, dat is juist. Ik ben er nu evenwel erevoorzitter van, maar als voorzitter heb ik inderdaad veel genoegen beleefd aan de aktiviteit van deze Vlaamse Club voor Kunsten en Wetenschappen. Zij werd, zoals u weet, opgericht door Vermeylen en heeft een moeilijke tijd gehad want het is wellicht moeilijker vlaamsgezind te zijn te Brussel dan elders. Wij wilden echter absoluut te Brussel zelf een centrum hebben voor het Vlaamse sociale leven: wij hebben dat in allerlei lokalen gevestigd tot we dan definitief in de Van Praetstraat zijn gekomen en gebleven. Wijlen mijn vriend Clottens is daar de grote bezieler van geweest. Het belangrijke is dat wij nu in het hart van Brussel een tehuis hebben waar alle Vlaamse verenigingen van welke gezindte of gezindheid ook, het Vermeylenfonds zo goed als de Volksunie, kunnen vergaderen.
Er blijft nu nog een laatste en belangrijke funktie te noemen: u bent Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister belast met de Internationale Culturele Betrekkingen. Men heeft adem nodig om deze titel uit te spreken! Wat brengt deze funktie mee?
Veel werk! Ik ging het departement verlaten toen deze funktie in 't leven werd geroepen om door een persoonlijke unie de samenwerking te verzekeren tussen het departement van Openbaar Onderwijs en dat van Buitenlandse Zaken: ik hang dus rechtstreeks af van Spaak en van Larock. In alle landen zijn er altijd geschillen tussen deze twee ministeries omdat heel wat problemen de
| |
| |
twee departementen aangaan: gewoonlijk is er dan één departement dat het haalt!
Wij hebben het nu zo opgelost dat één man deze gemengde zaken behartigt en aan beide ministers rapport uitbrengt. Dat deze funktie zin heeft en belangrijk is, is nog gebleken bij het Kongo-probleem waarmee ik o.m. in de Unesco veel last heb gehad. In dit geval had Buitenlandse Zaken meer te zeggen dan Onderwijs maar het was dan het gemakkelijkst en het meest efficiënt dat één man het kon doen. Ik heb daar trouwens een paar suksesjes kunnen halen, die me veel voldoening hebben gegeven. Ik stel er in dit verband ook prijs op te zeggen dat wanneer ik op een buitenlandse tribune sta, de binnenlandse verhoudingen voor mij geen rol meer spelen. Ik verdedig dan alle schakeringen en ook de Vlaamse en Waalse problemen stel ik dan op dezelfde voet.
Toen het er in de Unesco op aankwam het beschavingswerk van België in Kongo te verdedigen, heb ik het werk van de missionarissen in Kongo uitdrukkelijk geprezen en er de aandacht op gevestigd dat een groot aantal van hen ginder hun arbeid voortzet, niettegenstaande de vele moeilijkheden. De Unesco is trouwens een milieu waar ik zelf aan ‘apostolaat’ kan doen, al was het maar om ontelbare keren uit te leggen en te bewijzen dat Vlamingen en Nederlanders dezelfde taal spreken!
Wij zijn nu eindelijk zover gekomen dat we de letterkundige aan het woord mogen horen. U bent vrij laat tot de literatuur gekomen.
Ja en nee. Ik heb in mijn jongere jaren romannetjes geschreven en zelfs ooit voor een manuskript een premie van 1000 fr. van de provincie Brabant gekregen, dat moet in 1922 zijn geweest. Ik had echter zoveel skrupules dat ik datzelfde werk pas in 1940 heb uitgegeven!
| |
| |
Uw eerste officieel werk was ‘Jacob Kats, agitator’. Het verscheen in 1930, toen u dus 38 jaar was. Wat voor een soort werk is het en wie was Jacob Kats?
Het is een ‘biografie romancée’. Kats was toneelschrijver en demokraat, en daarbij de overgrootvader van mijn vrouw. Mijn schoonmoeder was dus een Kats. Ik ontdekte op zeker ogenblik dat hij de eerste socialist in België was maar toen ik bij de familie op informatie uitging, moest ik helaas vernemen dat men twee jaar tevoren de koffer met zijn papieren had verbrand en dat niemand nog iets van zijn revolutionaire periode afwist. Het heeft mij dan veel opzoekingen gekost om zijn leven te rekonstrueren. Ik ontdekte daarbij dat hij ook een van onze eerste flaminganten was, wat mij helemaal niet stoorde. Mijn boek is nu grotendeels verouderd want sindsdien zijn er zoveel nieuwe dingen aan het licht gekomen.
Nu het over boeken gaat, kunnen we misschien beter in mijn werkkamer verder praten.
Kijk, dat is Jacob Kats.
Het is eigenaardig dat hij Jacob heet, evenals vader Cats. Wanneer heeft uw Kats geleefd?
Van 1804 tot 1882. Hij was de uitgever van het eerste Vlaamse arbeidersblad Den Volksvriend en ook van een hele reeks volksblaadjes. Hij was de zoon van een officier van Willem I. Hij werkte eerst in een weverij te Lier, werd dan onder Willem I onderwijzer te Brussel, werd echter in 1831 ontslagen en moest tot het weversbedrijf terugkeren. Hij schreef zes fel demokratische, antiklerikale stukken voor een arbeidersvereniging, richtte in België de eerste politieke meetings in en stichtte in Brussel het Toneel der
| |
| |
Volksbeschaving, voor welke amateursgroep hij diverse stukken schreef, vertaalde en regisseerde.
Kats was de voorloper van de sociale richting in de Vlaamse Beweging, die pas op het einde van de 19de eeuw in Lodewijk de Raet haar woordvoerder vond. Ik heb hem veel later teruggevonden als lid van een geheim genootschap ‘De volgelingen van Babeuf en Buonarroti’, die bewonderaars waren van Robespierre. Door hem heb ik in 1960 mijn enig Frans boek geschreven: Buonarroti et ses sociétés secrètes, dat in internationale kringen nogal interesse heeft gewekt. Die genootschappen hielden zeker verband met de vrijmetselarij. Onlangs heeft men nog een zegel met zijn afbeelding uitgegeven en naast hem stond een pastoor: als korrektief kon hij dat gebruiken!
Met een onderzoek naar de oorsprongen van de arbeidersbeweging bij ons ben ik min of meer afgedwaald van literaire bekommernissen maar toch houdt het er telkens verband mee omdat al deze mensen schrijvers waren. Ik heb over het vroege socialisme in België een hoofdstuk geschreven in het grote werk Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging en behandel daar de periode 1830-1848.
Het verheugt me trouwens dat professor Dhondt te Gent met zijn studenten sinds jaren eindelijk een systematische studie opzet over dat onbekende hoofdstuk uit onze geschiedenis: de sociale beweging in het algemeen. Naast hem zijn ook mensen als de kristelijke dr. Scholl met zijn Geschiedenis van de arbeidersbeweging dezelfde weg opgegaan.
Hiermee zijn we toch weer van de zuivere literatuur afgedwaald. In 1942 hebt u dan een echte historische roman laten verschijnen: ‘Heer van Lembeke, rijd aan’. Die behandelt de middeleeuwse klassenstrijd?
| |
| |
Dat is te veel gezegd. Ik zou eerder zeggen: de sociale gistingen in het middeleeuwse Brabant en de weerklank van de Guldensporenslag in Brabant en speciaal in Brussel.
Het is een roman die zich in mijn geboortestreek afspeelt. Ik werd aangetrokken door de vaststelling dat wij allerlei dokumenten bezitten over die sociale beweging van vóór 1303 en van nà 1306 wat mij deed beseffen dat de grote heren alles hadden vernietigd wat uit de eigenlijke revolutionaire periode stamde. Ik heb dan het historisch kader zo zuiver mogelijk opgeroepen maar voor de inhoud zelf heeft de fantazie van de romanschrijver vrij spel gekregen. Er komt nu een nieuwe uitgave bij Heideland.
Direkt na de oorlog verscheen dan uw roman ‘Donderkoppen’ die o.m. Greshoff met de hoogste lof prijst en die hij een monument in onze letterkunde noemt. Het is een familie- en tijdsroman die zich te Brussel afspeelt.
Ik heb die onder de oorlog geschreven maar omdat er niet veel goeds in stond over Hitler, heb ik het manuskript maar liever weggeborgen. Het is een roman die toestanden en problemen behandelt in onze eigen Vlaamse en Belgische wereld in de periode onmiddellijk vóór de Tweede Wereldoorlog, met de wolken, de donderkoppen die daarboven hangen. Er zitten daarin veel persoonlijke elementen vermengd met heel wat fantazie: zowel mijn persoonlijke ervaringen uit het studentenleven als die uit de tijd toen ik was betrokken in de financiële wereld van Van Zeeland en De Man. Het is echter geen tesisroman hoewel de levensopvatting heel voorzichtig wordt aangeduid in de richting dan van de niet-marxistische De Man en van Henriëtte Roland Holst. Het is een unanimistische roman met wel honderd personages en waarin stof steekt voor tien romans. Ik ken er trouwens de gebreken van: het
| |
| |
begin is te traag, de bouw is vrij moeilijk en in het geheel is hij te zwaar op de hand.
Greshoff looft precies het feit dat u geen enkele toegeving doet aan de lezer, die in zijn leesstof slechts ontspanning zoekt. En de herhaalde drukken bewijzen dan toch dat het boek wel goed werd ontvangen. Een ander genre is ‘Mijn vriend vertelt’.
Dat is een bundel verhalen die langs de weg zijn gegroeid: vele ervan dateren van voor de oorlog. Als ik een idee heb, laat ik het niet meer los: ik noteer details en laat het geheel geleidelijk groeien. Zo zijn dat werkstukken geworden, zonder onderling verband en elk met een eigen stijl. Op verzoek van August van Cauwelaert heb ik er nog een in Dietsche Warande gepubliceerd tijdens de oorlog. Daarna werd het tijdschrift geschorst! Bordewijk heeft aan dat boek ooit een groot artikel gewijd en zo een waardering doet ook mij plezier!
En zeker als zo een eminente stem ze uitspreekt. Weer wat anders is dan ‘Aan de waterkant’, een reisbeschrijving.
Die is het resultaat van mijn druk leven. Om ten minste een dag per week te ontsnappen aan alle mogelijke telefoontjes en plaatsjes-aanvragen, had ik na de oorlog een boot gekocht waarmee ik Vlaanderen wilde ontdekken van op het water. Ik had vroeger op die manier al eens anderhalve maand Holland bereisd, in de tijd toen de Hollandse gulden duur was, en dat was schitterend meegevallen. Ik heb trouwens altijd van het water gehouden. Met die boot ben ik dan alle mogelijke stromen en riviertjes opgevaren en heb ik op alle mogelijke plaatsen aangelegd. Ik had daarbij veel sukses: de weiden waarbij wij aanlegden, werden altijd platgelopen door nieuwsgierigen die deze
| |
| |
eigenaardige expeditie van dichtbij wilden zien. In Werchter b.v. was het 17 jaar geleden dat ze nog een boot hadden gezien en de sasmeester kon zijn ogen niet geloven!
Wat mij op deze tochten aantrok, was niet alleen het visuele maar ook de geschiedenis, het leven, de kastelen en de kerken, jawel, u weet wellicht niet dat ik een groot kerkganger ben! U kunt dat aan mijn kinderen vragen met wie ik alle grote en kleine kerken op mijn weg heb bezocht, niet altijd tot hun genoegen trouwens! Op die manier heb ik het eigen land zien leven door de eeuwen heen, wat ook een vorm van nationalisme is, al ben ik geen nationalist. Ik heb dat vijf jaar lang gedaan en ik heb nog spijt dat ik die boot van de hand heb moeten doen. De neerslag van deze vele tochten ligt dan in dit boek dat een beetje in de zin is van Werumeus Bunings' Ik zie, ik zie wat gij niet ziet, hoewel het geen navolging is.
Ik heb een beetje de indruk dat uw politieke overtuiging ook een grote rol speelt bij uw literair werk of dan toch in een deel ervan: ik denk aan ‘Jacob Kats, agitator’, aan ‘Heer Van Lembeke, rijd aan’, ook aan ‘Donderkoppen’. Is dat juist?
Het literair werk als het eerlijk is - en wat ook zijn waarde kan zijn - is de weerspiegeling van een persoonlijkheid. Ik ben geëngageerd, een goed soldaat maar een vrij man. Waarom zou ik aspekten van mijn mens-zijn onder stoelen of banken steken? Het is toch evident dat, wanneer men zich eerlijk uit, er levensbeschouwelijke en eventueel ook politieke elementen op de voorgrond treden. Maar ik heb nooit tendensliteratuur geschreven of een socialistisch boek. Indien dergelijke elementen in mijn imaginair werk voorhanden zijn, dan is het ten hoogste in drie of vier novellistische dingen.
| |
| |
Heb ik het mis wanneer ik zeg dat u een voorliefde hebt voor Couperus? U hebt ettelijke keren over hem geschreven.
Dat is zo. Er zijn twee mensen die ik hoger schat dan de meeste Vlamingen het doen: bij ons de zeer ongelijke Cyriel Buysse, voor dat deel van zijn werk waar hij op zijn best is. Voor Nederland is het dan inderdaad Couperus, die voor mij de grootste romanschrijver is, groter dan Van Schendel en oneindig levendiger en interessanter dan dat wonder boven wonder, die vervelende weetal die Vestdijk heet. Daarmee wil ik niet zeggen dat Buysse in onze letterkunde het hoogste is: ik hou meer, veel meer van Walschap en Streuvels en schat Teirlinck veel hoger. Voor mij staan die op het peil van Couperus.
Bij deze namen zijn twee Van-Nu-en-Straksers. Uw eerste essay handelde over dat tijdschrift: ‘Op ruime Banen. De opbloei van onze nieuwe letteren en het Vlaamse tijdschrift “Van Nu en Straks” 1893-1901’.
Het schrijven van dit boekje hangt rechtstreeks vast aan het feit dat ik oud-student ben van Vermeylen, toen ik in Brussel Germaanse studeerde. Feitelijk had ik het bedoeld als dissertatie maar Vermeylen wist het niet. Toen ik het hem bracht, was hij ten zeerste verrast en ik hoor hem nog zeggen: ‘Hoe komt ge potverdorie aan al die inside informations?’ Ook De Bom reageerde in die zin: ‘Jongen, hoe hebt ge het allemaal bij mekaar gekregen?’
Hoe ligt uw waardering nu voor ‘Van Nu en Straks’?
Historisch zijn zij het grote nieuwe geluid geweest, de baanbrekers met al hun gebreken en tekortkomingen. De grootste literaire werken zijn evenwel van de nakomers: Streuvels, Van de Woestijne, Teirlinck.
U hebt ook een monografie gewijd aan Kamiel Huysmans.
| |
| |
O, meer dan één. In 1928 Het werk van C. Huysmans. Dat was een studie over de verwezenlijkingen van Huysmans als minister. Ik kon dat des te gemakkelijker schrijven omdat ik aan dat werk intiem had deelgenomen. Dat is een bestseller geweest. Er werden 80.000 eksemplaren van gedrukt en het is nu onvindbaar. Het verscheen ook in het Frans. En marge van dit boek schreef ik dan die verzameling herinneringen en anekdoten, waarvan ik al heb gesproken. Dan is er nog een dat ik op verzoek van Antwerpen heb geschreven: Camille Huysmans tachtig jaar. Het is een boek dat vol deugnieterijen zit. Het behandelt Kamiel van zijn 17de tot zijn 20ste jaar en ik heb voor die gelegenheid al zijn pekelzonden opgediept. Ik heb veel last gehad om alles te vinden, maar nu staan er zelfs zijn jeugdverzen in!
Mag ik zeggen: Uilenspiegel tegen Reinaert? U bent ook nog medeoprichter en redaktielid van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’. Welk is de specifieke taak van dit tijdschrift volgens u?
Het is een verzameltijdschrift dat bedoelt zoveel mogelijk ook uiteenlopende krachten bij mekaar te brengen en te houden. Ik beschouw het natuurlijk als het beste wat bij ons verschijnt, ook qua prezentatie. Het mirakel van zijn langdurig bestaan is te danken aan de persoonlijkheid van de alles en allen verzoenende, voor alles openstaande Teirlinck, misschien ook aan het bestaan van de Ark van het Vrije Woord, die wij als symbool van onze aktie beschouwen en waarmee wij elk jaar een jonge schrijver bekronen.
U schrijft geregeld in dat tijdschrift maar uw belangrijkste geschrift daarin is zonder twijfel uw essay ‘Bergop’ geweest.
| |
| |
Dat ondertussen ook als boek verschenen is. Bergop is natuurlijk een symbolische titel, die duidt op de opgang van de klasse die uitgesloten was sinds het begin van de industrializatie van het land. Ik was reeds lang getroffen door het feit dat er geen geschiedenis van de arbeidersbeweging bestond, van Vlaams standpunt uit. We moesten ons altijd tevreden stellen met vertalingen. Door eigen studie ben ik nu tot de overtuiging gekomen dat het Belgische socialisme in Vlaanderen is ontstaan. Brussel en Gent waren trouwens twintig jaar voor Wallonië geïndutrializeerd. Het Vlaamse aandeel in de opbouw van het socialisme is dan ook veel belangrijker dan de Walen vermoeden. Misschien heb ik daarom wel een beetje te veel de nadruk gelegd op de toenmaals totaal onbekende vroege periode. Er staan in dat boek ook een hele boel ikonografische dokumenten die ik in de loop der jaren had vergaard en die misschien nog interessanter zijn dan de tekst. De Walen hebben opgekeken toen het verscheen, maar het werd toch niet vertaald: het Vlaamse zit hen te dwars. Er staat ook een hoofdstuk in over Vlaamse literatuur en Vlaamse Beweging dat in brede kring nogal belangstelling heeft gewekt. Ik heb er in dat boek - en ook in een aparte brochure - op gewezen dat het aandeel van de vrijzinnigen in de Vlaamse Beweging veel groter is dan doorgaans wordt erkend. De steunpilaren hiervan zijn Kats, Moyson, Cesar de Paepe, Mac Leod, De Raet, Vermeylen en Huysmans. Er is altijd een tegenstrijdigheid geweest in deze beweging: aan de ene kant de vrije gedachte bij een verfranste burgerij en daartegenover het Vlaamsgebleven volk dat honger leed. Het is een tema dat Mussche literair heeft behandeld, waar ik dokumentatie heb gegeven. Na 1860 is de verfransing toegenomen in vrijzinnige kringen. Door het algemeen stemrecht en door het feit dat de boerenstand en kristelijke arbeiders
| |
| |
zich hebben laten gelden, is de weegschaal naar de goede kant overgeslagen.
Ik heb met dat boek onlangs een prettige ervaring opgedaan in Rusland. Ik zocht te Moskou in het grote instituut dat zich met de studie van Marx bezighoudt en alles over deze schrijver bezit, naar een Belgische brochure van 1848 Catéchisme du Prolétaire die hier onvindbaar is. Ik moest ook proberen te achterhalen wie een zekere John Marx was. Al pratend met de specialist van die periode vernam ik dat zij ook alle oudere studies bezaten die in België over Marx waren verschenen. Ik maakte de opmerking dat Ze niet bij waren en dat er sinsdien heel wat was verschenen. Toen zei de geleerde specialist, zonder dat hij wist wie ik was, dat ze nu een nieuw boek gebruikten, dat Bergop heette, waarin ze heel wat inlichtingen hadden gevonden. Ik moet zeggen dat ik zeer verrast was maar dat het mij toch ook plezier deed!
Een Vlaams essay dat in het buitenland wordt gelezen is zeker nog ver van een gewoon verschijnsel. In het eerste nummer van de vijftiende jaargang nog steeds van het N.V.T. hebt u een belangrijke studie gewijd aan het aktuele onderwerp: ‘Kulturele autonomie’. Kunt u ons daarvan in enkele woorden de syntese geven?
Ik heb over dit onderwerp voor 't eerst gesproken op het Vlaams Socialistisch Kongres in Antwerpen in 1937 maar tevoren, in april 1929, had ik er reeds over geschreven in L'Avenir social, het tijdschrift van de partij waarvan Kamiel de leiding had. Daar heb ik reeds de splitsing van het departement van onderwijs bepleit en de verwezenlijking van de kulturele autonomie. Victor Leemans zegt trouwens dat het probleem daar voor 't eerst werd gesteld. De bedoeling was een politieke tegenhanger te hebben voor wat de Frontpartij met federalisme en federaal statuut
| |
| |
vooropstelde en dit andere programma te doen aanvaarden door een grote politieke partij. Ik heb u reeds verteld dat dit ontwerp zo goed als verwezenlijkt was op 10 mei 1940; er zijn trouwens teksten om dat te bewijzen.
Nu is dit vraagstuk brandende aktualiteit geworden en een punt waarop alle Vlamingen het eens kunnen zijn, zelfs de federalisten die het als een eerste aanloop kunnen beschouwen.
Dit gemeenschappelijk Vlaams programma betekent voor ons een opengaan, een openbloeien en niet een weg terug naar een parochiaal provincialisme. In het Europa van vandaag kunnen wij alleen standhouden door onszelf te zijn, door ons te doen gelden en door het Nederlands element in Europa als een eenheid voor te stellen.
Ik geloof toch dat er in uw kringen enig voorbehoud wordt gemaakt tegen de volledige verwezenlijking van deze kulturele autonomie.
In onze vrijzinnige kringen ziet men erg op tegen de ‘minorizering’ die een dadelijk doordrijven van de kulturele autonomie zou kunnen meebrengen. Wij noteren zorgvuldig en met vreugde de geruststelling die door vooraanstaande katolieken op dat stuk wordt gegeven; maar het komt er nu op aan de verdraagzaamheid wat ik noem, te institutionalizeren. Dat is zeker niet gemakkelijk en de formules moeten nader worden onderzocht. Twee oplossingen liggen voor de hand: fifty-fifty vertegenwoordigers in alle lichamen, jury's, hoge raden waar ook de katolieken vandaag soms te klagen hebben. Een andere mogelijkheid is voor bepaalde zaken een 2/3 meerderheid te eisen, wat misschien ook voor de Walen, die eveneens een ‘minorizatie’ vrezen, een oplossing kan brengen.
Wij doen hier ten slotte niet aan politiek en voor de Walen denk ik aan andere waarborgen dan de zogenaamde
| |
| |
geografische senaat, die een aanfluiting zou zijn van het demokratisch beginsel van het algemeen stemrecht.
Een van de voorbeelden die ik persoonlijk als pijnlijk aanvoel, is het geschil in de schoot van de Koninklijke Vlaamse Academie waar nog steeds de sacrosancte verhouding 17/13 gehandhaafd blijft en waar op dit ogenblik b.v. geen enkele hoogleraar van Gent, in aktieve dienst, meer aanwezig is.
U wordt door sommigen beschouwd als een heftig voorstander van het antiklerikalisme.
Uw oprechtheid en uw kordaatheid verheugen mij! Ik wil hier geen pleitrede pro domo houden: mijn militante gezindheid heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken en ik erken graag dat, als het er op aankomt, ik geen blad voor de mond neem. Dat ligt nu eenmaal in de aard van het beestje. Maar ik meen toch altijd met eerlijke wapens te hebben gestreden in open veld. Tevens heb ik aldoor geprobeerd ruim en begrijpend te zijn. Daarvan kunnen wellicht ettelijke van mijn katolieke vrienden getuigen.
Nu wens ik er toch bij te voegen dat ik het antiklerikalisme haat maar dat ik nog meer haat de engere vormen van klerikalisme, waartegen het antiklerikalisme, zoals zijn naam zegt, slechts een reaktie is. Verlos ons van het klerikalisme - in zijn slechte vorm - en dan heeft het antiklerikalisme geen zin meer. Laten we de zaken liever opbouwend beschouwen, vooral in de wereld van vandaag waar de woorden links en rechts hun traditionele betekenis aan het verliezen zijn. Waar de antiklerikaal, die ik zou zijn, zich dikwijls nader voelt staan bij katolieken of kristelijk-demokraten dan bij sommige vrijzinnigen, moet het mogelijk zijn deze tegenstelling uit de wereld te werken. Naar een formule waar ik een uitgesproken voorliefde
| |
| |
voor heb, zou ik zeggen: wij moeten deze tegenstelling sublimeren nu wij voor zoveel grotere problemen staan in eigen land, in Europa en de wereld. Trouwens, als ik mij niet vergis, is het klerikalisme ook bij vele katolieken geheel uit de tijd en zelfs aftands. En dat niet alleen bij leken. Om in harmonie te kunnen leven, komt het op principiële verdraagzaamheid aan en op wederzijds respekt.
Nog een laatste, misschien ook wat ondeugende vraag: u hebt veel goede vrienden maar u hebt ook veel verwoede tegenstanders.
Ik verheug mij in beiden. Vijanden hebben is trouwens heilzaam: zij mogen u niet beletten uw weg te gaan, maar het vooruitzicht van hun waakzaamheid brengt u ertoe soms twee keer na te denken eer ge een daad stelt. ‘Bezint eer ge begint’ is altijd een wijze raad geweest.
Laten we een puur teoretisch voorbeeld aanhalen: een bepaalde krant valt u vanaf het begin van uw carrière wekelijks, soms dagelijks aan. Deze permanente kontrole dwingt u elke zaak steeds tot in de nuances uit te werken en te kontroleren, zodat de zaak zelf ermee gediend is. Voor het overige is het de beste politiek die aanvallen te ignoreren en vooral nooit rechtstreeks te beantwoorden, want een gewiekst journalist heeft toch altijd het laatste woord. De troost geeft Cats, vader Cats deze keer: ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel!’ Wie iets doet, staat bloot aan veel kritiek en de aanvallen bewijzen dat hetgeen ik heb gedaan, toch een zekere betekenis heeft. Maar ik zou toch niet graag op zo een negatieve noot eindigen. Als ik zelf een soort konklusie mag maken, zou ik zeggen: ik heb altijd het aksent gelegd op de verbinding van idee en aktie, als u wilt van droom en daad. Er zit dus, geloof ik, wel een zekere lijn, een zekere kontinuïteit in wat ik hier en daar
| |
| |
tot stand heb kunnen brengen, ondanks de uiterlijke verscheidenheid van ambtsterrein of centra van belangstelling. Onder meer meen ik dat, waar ook het toeval mij wellicht heeft geplaatst, ik de zaak van onze mensen, van ons Vlaamse volk, om het ietwat romantisch te zeggen, trouw ben gebleven. Misschien geeft me dat enig recht op een milde waardering.
Uitzending: 19 mei 1962.
Julien Kuypers overleed op 16 november 1967.
|
|