Ten huize van... 5
(1969)–Joos Florquin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Floris Jespers
| |
[pagina 194]
| |
een probleem geweest. Toen ik voor de eerste keer uit Kongo terugkwam, had ik 40 kisten schilderijen bij. Ik ben naar onze burgemeester gegaan en heb hem gezegd: ‘Als ik geen plaats krijg om die schilderijen te bergen, moet ik ze in de zee werpen.’ Ik het dan een kazerne gekregen. Ook daar heb ik muurschilderingen gemaakt. Dan werd die kazerne afgebroken en ik moest weer verhuizen Ik heb dan een zolder kunnen bemachtigen aan het Klein-Tunnelplein, boven de Entrepots du Congo. Daar ben ik gerust, daar heb ik ruimte, daar kan ik werken... als het niet te koud is. Want het is daar dan weer zo groot dat ik het niet kan verwarmen.
Het probleem ruimte speelt bij u wel een grote rol?
Ik maak graag grote doeken. Daar kan ik mij pas volledig laten gaan.
Dan zouden we wel in dat groot atelier moeten gaan zien. Maar misschien mag ik toch even hier rondkijken? Ik zie hier heel wat dat aan Kongo doet denken.
Kongo is voor mij een openbaring geweest. Ge zult dat straks wel zien. Hier is het daarvoor ook te klein. Zullen we ginder eens gaan kijken?
En hier in dit kleine vertrek trekt u zich dan terug om te schilderen?
De kou jaagt me naar hier. Sinds ik in Kongo ben geweest, ben ik daar veel gevoeliger voor. Want anders schilder ik overal: hier en in de grote ruimte ginder. Ik rijd daar rond met mijn karretje waarop de potten met verf staan. Ik kan nooit een doek ineens afwerken, ik werk altijd door aan het doek dat mij inspireert, waarvoor ik de nodige vormen vind. Zo heb ik altijd 20 à 25 schilderijen die in wording zijn. | |
[pagina 195]
| |
Dat mag men kreatief vermogen noemen. En u bent 70!
Dus in de fleur van het leven! En ik heb plannen genoeg om nog 70 jaar te werken. Als ik ze krijg!
U bent een geboren schilder?
Dat moet wel zijn. Ik heb hier in Antwerpen het Hoger Instituut gedaan maar terzelfder tijd heb ik ook muziek gestudeerd: cello. Hier hebt ge een foto uit die tijd. Om te kunnen schilderen heb ik dan 15 jaar lang muziek gespeeld in teaters, music-halls, cinema's en andere gelegenheden.
Bezeten door het heilig vuur!
Ge zijt wel met het heilig vuur als ge er niet van kunt leven! In die tijd was ik non-figuratief, dat was rond 1919. Wacht, ik moet daar nog een paar doeken van hebben: hier een paar stillevens, daar De man met de pijp.
Feitelijk bent u toch begonnen als impressionist?
Daar was niet aan te ontkomen in die tijd. Maar ik heb vrij vlug tegen het impressionisme gereageerd. Ik onderging de Latijnse invloed van Frankrijk en dat leidde naar het kubisme; aan de andere kant was er dan de Germaanse invloed van Duitsland en dat bracht me in het expressionisme. Ik vind het voor ons land een weldaad dat wij tussen twee zulke grote stromingen zijn geplaatst: dat verrijkt ons aan twee kanten. De kritiek heeft daar nooit goed weg mee geweten en mij dat kwalijk genomen. Ze zei: ‘Het ene jaar schildert hij zo, het andere jaar weer anders.’ Maar dat was omdat die opvatting mij op dat ogenblik de beste leek.
Wat trok u in kubisme en expressionisme aan?
In het kubisme: het verlorengegaan konstruktief element. | |
[pagina 196]
| |
Ik heb bij de kubisten ontdekt dat een schilderij moet worden gebouwd. Het expressionisme leerde me dat licht en lucht rondom een voorwerp niet genoeg waren; het voorwerp zelf heeft essentiële waarden: vorm, lengte, breedte, diepte. Aan de naturalistische vorm van het voorwerp moest dus expressie, uitdrukking worden gegeven.
Hebt u uit die tijd nog werk?
Nee. Wel foto's.
U hebt Paul van Ostaijen goed gekend. Heeft hij u beïnvloed?
Ja en nee. Paul en ik waren voor mekaar lantaarn. Als ik met hem door de stad wandelde, vertelde ik hem over de stad, hoe ik ze zag. Door mijn pikturale visie op de dingen zag hij de stad anders en die indrukken verwerkte hij in Bezette Stad, die voor mij dan weer nieuwe perspektieven opent. Er was daar een gedurige wisselwerking.
Hoe hebt u Van Ostaijen leren kennen?
Dat weet ik zelf niet. Ik kende hem al van toen hij nog een korte broek droeg. Er wordt over onze vriendschap veel verteld dat niet waar is. Zo is er een criticus die zegt dat Van Ostaijen mij Van Gogh heeft leren kennen, waar het juist andersom is gebeurd. Toen ik nog op het Instituut was, gingen Joostens en ik in de biblioteek snuffelen, ik om boeken over Van Gogh te vinden, Joostens om Gauguin te ontdekken. En dan maakten wij ruzie. Ik schilderde veel onder de invloed van Van Gogh nog vóór ik Van Ostaijen kende.
U hebt zeker heel wat gedichten van Van Ostaijen weten ontstaan? | |
[pagina 197]
| |
Dat ook was wisselvallig. Maar het ontstaan van één herinner ik me bijzonder goed. Van Ostaijen maakte in die tijd vrije gedichten, die bijna onbegrijpelijk waren. Het kwam mij voor als bla-bla! Op zekere morgen was Van Ostaijen bij ons en ik kwam binnen met mijn zoontje Marc op mijn arm. Zoals elke morgen zei het kind ‘dada’ aan alle schilderijen in de kamer: dag vissertje vis enz. Van Ostaijen weende van ontroering toen hij het hoorde. Hoe puur en schoon, zei hij. Dat is zijn bekend gedichtje geworden: Marc groet 's morgens de dingen. Zoals een kind piano leert spelen in de bekende metode van Schmoll, is hij dan verzen gaan schrijven.
U hebt hem tot in zijn laatste dagen gekend.
Bijna toch. Toen hij zo ziek was, heb ik nog geprobeerd hem naar Zwitserland te sturen en om daarvoor het nodige geld bijeen te brengen, schilderde ik een ventje met alpenhoedje dat ik echter niet verkocht kreeg. Toen hij dan gestorven was, ben ik naar Miavoye-Anthée gereisd en heb daar op zijn graf een kruis gezet, zonder naam. Er stond alleen op in 't Nederlands: ‘Hier rust de dichter van Het eerste boek van Schmoll.’
Van Ostaijen was niet uw enige literaire vriend. Er is ook Gaston Burssens, die trouwens over u een bekend gedicht heeft geschreven. Zullen we er even aan denken? We kennen toch beiden de tekst! ‘De avond is zo stil als 't wezen kan
Nog stiller dan bij 't luiden van de vespers
Een wandeling door het land met Jespers
Is stiller dan ik zeggen kan
De zee is niet zeer ver
Iets verder dan de verste horizonnen
| |
[pagina 198]
| |
Als wij haar ruisen voelen her en der
Is 't wonder van haar stilte al begonnen.
De velden liggen lauw in dit geruis
De mestlucht met de mist heeft ons omhangen
We horen vele vogelzangen
We zien één enkele vledermuis.
De wilgen zijn nog stiller dan ze krom zijn
Verdoezeld in de stilte en bijna zwart
De boeren zitten stiller dan ze stom zijn
En onze geest staat stil en wij zijn zonder hart
De weiden liggen niet ze hangen
Ze hangen aan de mist en 't is de mist die ligt
Wij hebben ei zo na niet één verlangen
Wij horen een gedicht
De koeien o de koeien
Toen Onze Lieve Heer de koe geschapen heeft
Wist hij wel dat haar loeien
Een klacht zou zijn die om de stilte beeft
De maan want ja het maantje bidt zijn vespers
Stil als een wit konijn
En ik en Jespers
Wij luisteren naar de maneschijn.’
We zullen hiermee het terrein van de literatuur maar weer verlaten. Hoe evolueerde u zelf verder?
Wel, de invloed van Van Gogh verzwakte onder de invloed van Rik Wouters, die op dat ogenblik de markt beheerste. Ge moest in die trant schilderen om erkend te worden. Ge zult zeggen: hoe hebt ge dat kunnen doen? | |
[pagina 199]
| |
Wat doet ge niet als ge jong zijt en onervaren en uw weg nog moet maken? Maar die invloed van onze Brusselse Cézanne heeft niet lang geduurd. Cézanne zelf is me dan gaan interesseren. Die was eerst ook kubist maar ik zag hoe hij naar evenwicht en konstruktie zocht en toch minder cerebraal was. Ik ben dan gevlucht in mijn konstruktief werk en naar Vlaanderen uitgeweken. Zonder een man van de Leie te zijn ben ik een expressionist geworden, met meer kubistische dan expressionistische eigenschappen. De dominante was konstruktie. Dat is de periode dat ik te Knokke woonde. Dat is ongeveer in 1928 begonnen, na de dood van Van Ostaijen.
Maar u bent daarin niet vastgelopen, want dan zou u Floris Jespers niet zijn.
De levensomstandigheden hebben daar ook meegespeeld. De Duitsers verplichtten mij Knokke te verlaten. Ik was nogal onder de indruk van die oorlog en ging met vrouw en kinderen in een boerengemeente in het Walenland wonen. En er is dan iets biezonders gebeurd. Ik heb toen gedacht dat het gedaan was met alle evolutie. Ik heb me los willen maken van de oorlog en ben nog alleen gaan kijken naar bomen, beesten, al wat leven was in zijn elementaire vorm. Daaruit werd een nieuw impressionisme geboren, een figuratief landschap. De kritiek was alweer onthutst en zei: Hoe is zo iets mogelijk?
Dateren uit die tijd ook niet uw achterglasschilderingen met harlekijns en zo?
Nee, dat is nog uit de tijd van Knokke. Wel ja, dat is ook karakteristiek en daar ook heeft de kritiek mij niet altijd kunnen volgen. Op die achterglasschilderingen staat inderdaad bijna altijd een harlekijn en | |
[pagina 200]
| |
elke uitbeelding is bijna altijd mijn eigen portret. Hier hebt ge een paar voorbeelden. Ik vond de mensen zo slecht dat ik het de moeite niet vond ze te schilderen. Ik kon geen mensen meer zien maar ik kon schilderen. Wat doet iemand die plastisch is aangelegd en die kubisme en expressionisme doorheeft? Hij schildert klowns om af te reageren!
Het was dus na deze tijd dat de impressionistische periode in 't Walenland is gekomen?
Ja, en ze heeft geduurd tot na de oorlog. Toen had ik alle belangstelling voor Vlaanderen verloren. Ik vond het hier klein, benepen, ik kon niet ademen en wilde weg. Ik ben dan naar Kongo kunnen gaan waar mijn zoon dokter was. Ik heb dat land met steeds groter wordend entoesiasme leren kennen. Het is een land dat speciaal gemaakt is voor een kubistische, konstruktivistische expressionist! Daar is geen goedkope poëzie meer. Wij in Vlaanderen leven benepen tussen Rijn en Schelde en houden het bij Wagner en zo. In Kongo bestaat dat romantisme niet en dat is voor mij een openbaring geweest. Die geweldige mystiek, die grootsheid en die voornaamheid van de mens, en een eerlijkheid die bij ons niet meer bestond. Die mensen zonder kultuur staan ver boven ons in zeden en gewoonten. En dan dat licht! Dat verblijf van achttien maanden heeft mij de joie de vivre weergegeven, en heeft mij, ook al was ik 60 jaar, weer jong gemaakt!
Als ik er u zo hoor over spreken, lijkt dat wel de ideale jeugdkuur te zijn! En toen is er een nieuwe periode begonnen?
Ja. Toen ik terugkwam, heb ik mijn huis in Knokke verkocht en gezegd: dat is een periode die voorbij is. | |
[pagina 201]
| |
Ik heb dan, dank zij onze burgemeester, een expositie gehad in onze feestzaal hier te Antwerpen. Die was vrij origineel opgevat met negermuziek als geluidsfond en ook met negers die dansten. Dat bracht werkelijk sfeer! Diezelfde expositie is dan naar Amsterdam gegaan waar ze 15 dagen moest duren in het Tropenmuseum. Men heeft ze moeten verlengen en ze liep van mei tot oktober!
Dat is een bewijs van erkenning en waardering die boven elke kritiek staat. Kongo is dan uw grote liefde gebleven.
Ik ben dan een tweede keer naar Kongo gegaan met een reeks opdrachten die ik in Kongo zelf moest uitvoeren, o.m. in het stadhuis van Leo en het gerechtshof te Luluaburg. Ik heb daar veel steun en hulp gekregen van de hogere administratie.
Dan hebt u waarschijnlijk ook inspiratie opgedaan voor uw groot werk op de Expositie in Brussel.
Nee, daarvoor ben ik nog een derde keer naar Kongo gegaan met een opgegeven tema: de negermensen die de invloed van de blanken ondergaan; feitelijk dus wat de zwarten hebben ontvangen. Ik heb 15 schetsen gemaakt en de kommissie heeft daaruit die gekozen die het luxueuze Kongo voorstelde. Ik heb dat dan nog veranderd omdat ik meende dat ook het sociaal aspekt er een plaats moest krijgen. Er is veel gedaan voor de zwarten maar het zijn die van de stad of nabij de stad die er het meest van profiteren. Voor één neger die iets krijgt, staan er vijf in de rimboe die wachten om hun beurt te krijgen.
U bent met heel veel stromingen meegegaan, u hebt praktisch elke techniek toegepast en in uw kunst elk mogelijk onderwerp behandeld. Wat is het kostbaarste dat u daarvan is overgebleven? | |
[pagina 202]
| |
De overtuiging dat kunst optimistisch moet zijn en dat ze zich steeds moet vernieuwen om in leven te blijven. Zo zal de kunst van morgen anders zijn dan die van vandaag en ik geloof al in de kunst van morgen.
Wel, hiermee hebben wij een overzicht gekregen van uw leven. Zouden wij nu eens door uw atelier mogen wandelen en zien aan welke doeken u nu werkt?
Dat kan allemaal gebeuren. Ik zal voorgaan want anders zoudt ge verloren kunnen lopen.
Heel die ruime zolder is kennelijk in kamers verdeeld.
Ja, ik had wanden nodig om schilderijen op te hangen. Ik heb dan kisten en schutsels gekocht waarin de goederen op de boten worden vervoerd en daarmee muren gemaakt.
Hangt het werk volgens periode?
Nee. Alles door elkaar. Ik zal misschien nog ooit zaaltjes proberen te maken alhoewel het toch van minder belang is: als een schilderij schoon is, heeft de periode minder belang. Kijk hier nu: Vrouw in stoel. Dat is uit de kubistische-expressionistische periode. Ge ziet, er is zelfs een surrealistische neiging in. Het volgende dan is weer uit de periode van Cézanne: Straatzicht. Kubistisch, zoals ge ziet. Dat Stilleven daar dateert uit de tijd van Van Ostaijen. Duidelijk expressionistisch is die Dode haan van 1948. In de hoek is daar weer een impressionistisch tableau. Daarboven naast de olifant is een zeegezicht uit de tijd van Knokke.
Dat is dus allemaal ouder werk. En die platen daar naast de ramen? | |
[pagina 203]
| |
Proeven van beeldhouwwerk. Ge zult er dadelijk nog meer van zien. Kom maar eerst mee naar het volgend kompartiment.
Hier is Kongo!
Dit is de Brousse gezien uit een vliegtuig. Dat daar kunt ge Negerin op stro noemen. Deze Negermeisjes zijn van de tweede reis.
En wat is dat daar voor een mysterieus schilderij?
Raad maar eens zelf!
Het heeft, dunkt me, iets met een tak te maken. Een ontluikende knop of bloesem?
Wel, het heeft iets met een blaadje te maken. Het lijkt non-figuratief en toch is het expressionistisch! Het is een ezeltje dat van het eerste groen eet. Het is van 1950. Ik meen dat moderne kunst in de eerste plaats gevoelig moet zijn en dat ieder die observatiegeest heeft, er bij moet kunnen.
Ik ben nu zo ver maar u bewijst daarmee dat men ook een beetje moet worden ingewijd! - En dat beeld hier?
Dat is een Negerkoning op troon. Hij houdt een hand op de knie en de andere omhoog. Daarmee moet hij de massa in bedwang houden.
Maar hij heeft geen hoofd!
Dat is ook niet nodig. Hij moet meer handelen dan denken. De indruk van waardigheid wordt door zijn zittende houding gesuggereerd.
Hij doet inderdaad statig aan. Hoe kwam u op het idee? | |
[pagina 204]
| |
O heel toevallig. Ik zag een hoop ijzerdraad liggen in een bric à brac. Ik zag de vorm en had ineens het beeld. Ik zou kunnen zeggen als Picasso: ‘Je ne suis pas un peintre, je suis un inventeur.’
De twee begrippen dekken elkaar misschien wel een beetje. En dat mooi tableau?
Negerinnen, ook weer van de tweede reis. Zullen we verder gaan naar de volgende afdeling?
Nog altijd Kongo.
Ja. Dit is een beeld in wording. Twee vrouwen. De ene stampt maniok, de andere is een draagster. Die moet nog een mand krijgen. Daar achteraan is weer een landschap in Kongo.
U hebt in Kongo inderdaad veel geschilderd.
Ik zal nooit al de schilderijen kunnen maken die it erover zou kunnen maken. Dat is een Groep negerinnen die naar de markt gaan. Kijk eens naar die vrouw. Het idee ervan kreeg ik toen ik een verbrande tak zag in de rimboe. Het tableau met Koeien is dan weer van 1928.
Twee werelden en wat een afstand!
Dat beeld is een Zittende negervrouw. Het beeld daar tegen de muur werd aangekocht voor Middelheim. Het is in cement maar moet in brons worden gegoten.
En daar zie ik weer nieuwe ruimte. Het is hier een echte doolhof.
Dat zijn daar beelden en doeken in wording. Daarnaast staan schilderijen opgestapeld. Het beeld van de Draagster is van de tweede reis. Het | |
[pagina 205]
| |
doek daar met de Negerinnen heb ik na mijn terugkeer uit Kongo gemaakt. Vergelijk dat eens met dat andere ginder, Moeder met kind, uit de eerste periode.
Me dunkt dat het laatste veel sterker is. In het andere lopen de vormen meer verloren zou ik zeggen.
En kijk nu nog eens even naar dit hier. Dat is een schilderij op tapijt. Weer een nieuw experiment. Kurieuze matière, he?
Wandtapijten zijn inderdaad ook een specialiteit van u. Ik weet in een grote bank hier in Antwerpen een paar prachtige tapijten van u hangen. Wat stellen ze ook weer voor?
Het geloof en de hoop. Ik heb ook wandtapijten hangen in Parijs en New York.
Er zijn musea die niet bezitten wat u hier hebt, denk ik! Maar u had beloofd even te laten zien hoe u schildert. Kan dat nog?
Zeker, we zullen dat ginder doen. Kom maar mee. Tiens, daar staat nog een interessant schilderij uit de jaren 1940. Het heet De boodschap.
Dat is wel een sterk persoonlijke interpretatie van de annnunciatie. Ik vind het zeer mooi. En dat grote doek daar?
Ben ik nu nog mee bezig. Voilà, ik neb hier alles klaargezet. Mag ik beginnenGa naar eind1?
Uitzending: 30 april 1959.
Floris Jespers overleed op 16 april 1965. |
|