| |
| |
| |
Oscar Jespers
Kroonprinslaan 149, Brussel
Ik geloof, meneer Jespers, dat deze blok marmer ons direkt en duidelijk brengt bij het materiaal dat u als beeldhouwer graag bewerkt. Als ik aan uw werk denk, voel ik mij geneigd te zeggen: in het begin was de steen.
Wel, het is in elk geval waar dat ik mijn beelden steeds met voorliefde in steen en ook in hout heb gekapt. Er is zelfs een tijd geweest dat ik niets anders deed. Boetseren ben ik pas later gaan doen, in de jaren dertig, 37-38, en zonder dan nog de ‘taille directe’ te verzaken of te verwaarlozen. Ik blijf geloven dat de ‘taille directe’ een van de echtste uitdrukkingsmiddelen is van de beeldhouwer.
Ze lijkt mij ook een van de eerlijkste uiteenzettingen van de kunstenaar met zijn materiaal en ook de moeilijkste omdat ze geen genade kent. De keuze van het materiaal is natuurlijk van groot belang.
| |
| |
O ja. Door zijn aard en struktuur dringt elk materiaal zijn eigen vorm op aan de vorm van het beeld, dat de kunstenaar koncipieert. Elk materiaal legt ons immers wetten op, die dienen geëerbiedigd te worden, zoniet doet men het onrecht aan. Een stenen beeld moet steen, een metalen, metaal zijn. Klei, steen, metaal zijn drie verschillende materialen, die niet anders dan drie geheel verschillende vormen van beeld tot stand kunnen brengen.
Het minst, laat me zeggen moeilijke, is toch wel klei?
Ja, omdat klei een materiaal is dat bijna alles mogelijk maakt. Een kleibeeld is een kern die door het verder aanbrengen van klei een beeld wordt. Men kan er zoveel bijvoegen als men wil. Steen is het tegengestelde daarvan. Van het stuk steen wordt steeds weggenomen tot het einde. Het is het steenblok dat door het afhouwen van steen beeld wordt. Het is dus het blok dat altijd verkleint. Metaalvormen zijn geplooide, uitgerokken of gestuikte stukken metaal samengevoegd door soldering of rivering tot beeld. Een kleibeeld kan bronsskulptuur worden, een stenen beeld van essentie blijft steen. En een houtblok maakt het mogelijk, door zijn struktuur, een beeld te ontwerpen dat in marmer of steen niet uitvoerbaar zou zijn. Naar gelang van de persoonlijkheid van elke beeldhouwer, heeft een bepaald materiaal zijn voorkeur. De natuurlijke vorm van elk materiaal kan soms aanleiding geven tot de vorm van het beeld.
Kunt u dat misschien op dit blok illustreren?
Ik had er lang aan gedacht uit dit blok iets te halen. Het moet een Moeder en kind worden. Mijn bedoeling is niet er een beeld van te maken dat rust uitstraalt maar wel angst voor de vreemde en onzekere wereld waarin wij leven.
| |
| |
Hier hebt u dan de maquette. De oneffenheid van het blok hier links heeft de vorm van het beeld bepaald. Om de groei van zo een blok tot beeld te zien, zou u twee of drie maanden lang om de tien dagen een stukje film moeten kunnen maken!
Daar valt nog iets voor te zeggen! Maar mag ik eer we verder praten hier in het atelier even rondkijken? Dat beeld hier naast mij...
Is de kuise Suzanna, die verschrikt opkijkt naar de ouderlingen. Het staat in hardsteen te Antwerpen en in marmer te Gent.
Wat bedoelt u met hardsteen?
De mensen noemen dat gewoonlijk blauwe steen.
Uit welke periode dateert dat beeld daar?
1948. Het heet Vrouw in de zon. U hebt het misschien al gezien omdat het in Middelheim staat opgesteld. Ik heb er zo drie gemaakt: dit is het middelmatige, het kleine staat daar op het schap en het grote ginder bij de spiegel. Ik heb getracht erin uit te drukken wat een weldaad de zon voor de mens is.
Dat is toch geen steen?
Nee, gips. In tegenstelling met mijn vroegere beelden, die veel meer gesloten waren, heb ik hier naar meer lenigheid en een bredere golving gezocht. Aan de hand van dit beeld zou ik kunnen bewijzen hoe belangrijk het licht is voor een beeld.
In het beeld komen licht- en toonvlakken voor. Hoe groter de inwendige drang van de vormen van het beeld naar buiten is, hoe sterker deze licht- en toonvlakken zich
| |
| |
zullen aftekenen, tot de verbrokkeling toe. Tussen de vormen en de licht- en toonwaarden dient een eenheid te worden gevonden.
Iemand die deze opvatting duidelijk heeft geformuleerd, is de Franse filozoof Alain in zijn boek Entretiens avec le sculpteur. Alain heeft o.m. ook benadrukt dat het beeld ‘rond’ moet worden gedacht.
Wat bedoelt u daar precies mee?
Het beeld is vooreerst een samenstelling van vormen. De idee ‘vorm’ van het beeld, zegt Alain, staat het dichtst bij wat de pottenbakker uitvoert, namelijk ‘vormen draaien’. Een voorwerp draaien wekt dadelijk de gedachte op van een rond-gedachte vorm, dat wil zeggen van een driedimensionale vorm zonder bepaalde voor-, zij- of achterkant, een vorm zonder frontaliteit, een vorm waarrond wij ons kunnen bewegen, opgesteld in de ruimte. Dat geldt ook voor het beeld, met dit verschil dat de gedraaide vorm ontelbare gelijkaardige profielen heeft en dat van het beeld elk profiel verscheiden is. Goede rond-gedachte beelden zijn heel wat zeldzamer dan degene die uitmunten door scherp afgetekende frontaliteit. Nochtans staat dit beginsel aan de basis van heel de beeldhouwkunst.
Dat is iets waar ik voortaan meer naar zal kijken. Wat is dat reliëf daarboven?
Het grote gepolychromeerde hoog-reliëf dat ik gemaakt heb voor het modelstation van de tentoonstelling van Brussel in 1935. Wat u hier ziet, is maar een model op een vierde van de schaal. Het eigenlijke reliëf is 12 m bij 4. Het is in gepolychromeerd hout en weegt ongeveer 9.000 kg. Ik kreeg als opdracht een reis doorheen België van Aarlen naar Oostende uit te beelden. Nu ziet men dat soort werk
| |
| |
veel maar in die tijd vroeg men of dat wel beeldhouwwerk was.
En waar staat dat nu?
Het ministerie van Ekonomische Zaken heeft het aan de Nationale Maatschppij der Belgische Spoorwegen geschonken, die het in 1947 in Milaan heeft geëxposeerd. Als het terugkwam, hebben ze het veilig geborgen en verborgen in de kelders van het Centraal Station in Brussel...
En heeft niemand eraan gedacht dat een plaats te geven in een van de vele nieuwe stations van Brussel?
Daar is een ogenblik sprake van geweest, maar het is daarbij gebleven. Nu ja.
Kijk eens naar dit beeld hier: het is een Harpspeelster in gips. U zult ze straks boven in marmer zien. Ik heb daar een elan naar boven willen inleggen, ik heb een harp altijd een goddelijk of hemels instrument gevonden. U ziet dat het beeld bijna in de lucht hangt. Ik wil het nog doorwerken, wellicht om de benen beter te doen uitkomen.
Zou men dit beeld realistisch mogen noemen? Ik aarzel een beetje om uw kunst te typeren, er schijnen me realistische en abstrakte elementen in aanwezig te zijn.
Realistisch? Wat verstaat u onder realistisch? Een kopie? Dat maakt een kunstenaar niet. Een beeld is altijd een syntese. Het heeft wel een hoofd, armen en benen, maar een beeldhouwwerk is de syntese van 20 verschillende vormen, die tot eenheid komen. Een beeld is altijd meer dan de natuur, anders bestaat er geen beeld.
Maar men vindt er soms toch de natuur in weer.
Jawel, maar dan is ze ten minste toch geïnterpreteerd of veredeld.
| |
| |
Ik heb al een paar keer gelonkt naar dat kleine beeldje daar: een Kristus.
Ja, Kristus met Sinte-Lutgardis. Het is een ontwerp voor de kleine kerk van Zuun. Het moet drie meter hoog worden en buiten de kerk komen in verglaasde kleur op witte gevel. Ik heb er hier nog een maquette van.
En dat daar is een trapeziste?
Ja. Het is iets dat me geweldig boeit. Ik heb daar drie stadia van gemaakt: driemaal hetzelfde beeld op dezelfde grootte. Eén ervan is vernield, hier hebt u dan het derde en in de hal hiernaast zult u dadelijk het tweede zien. Het is precies een beeld dat ge van overal kunt bekijken. De vorm van het beeld is van belang maar ook de ruimte. Bij dit hier heb ik meer aandacht besteed aan het bovendeel, bij het andere meer aan het onderdeel. De rug is mooier: het is als een blok dat oprijst. Het is gips, gereed om in brons te worden gegoten. Willen we naar het ander eens gaan kijken?
Graag. Hoe noemt u dat beeld daar?
Klein meisje, zonder meer.
Ik wou dat ik dat thuis had! Daar is dan nog een ‘Vrouw in de zon’. En daarnaast?
Een blok steen van 1200 kg waaruit ik hoop twee ekwilibristen te houwen.
Die kop komt me bekend voor. Charles Bernard! Hij is het helemaal en karakteristiek. En die andere is weer een Kristus.
Een Kristuskop zoals ik me voorstel dat Hij de wereld
| |
| |
zou bekijken als Hij nu terugkwam. Ik denk dat Hij zijn lippen zou dichtknijpen omdat de wereld zo vreemd is geworden.
U schijnt het niet te hebben voor de wereld zoals zij is?
Ik vraag me wel eens af waar het naartoe gaat en wat ons en onze kinderen nog te wachten staat.
Kom we gaan in de hal eens kijken.
Wat een mooie verzameling! Daar is de derde trapezeakrobate.
U ziet hoe deze beter is opgebouwd met het onderdeel dat het belangrijkste is. De rug is ook veel mooier. Het geheel heeft een meer opwaartse beweging.
Het geeft inderdaad de indruk sterker aan de aarde te worden onttrokken.
Die tekening is van u?
Ja, ze is van 1917.
Hoe oud was u toen? 30 jaar? Tekent u veel?
Ja. Ik beeldhouw nooit naar de natuur maar ik teken veel naar de natuur. Ik laat u straks nog wel een paar tekeningen zien.
En dat sierlijke beeld daar?
Noem ik Entrée dans le monde, de eerste keer dat een meisje officieel uitgaat. Het reliëf ernaast heb ik De drie gratiën genoemd.
De drie Romeinse godinnen van de bevalligheid. Ze doen hun naam geen oneer aan! We kunnen niet bij alle beelden blijven stilstaan, maar misschien wilt u er nog een paar voorstellen?
| |
| |
Dat is een kop in hardsteen, geschuurd en gepolijst. En hier heb ik een typische Noordhollandse kop van willen maken, zo karakteristiek mogelijk. Het beeld achter dat van De danseres heet De leunende vrouw. Daarmee hebben we hier het belangrijkste gezien. Als u mee naar boven wilt komen, kan ik u daar een borrel aanbieden, ten minste als u er van houdt?
Ik heb altijd een zwak gehad voor het goede!
Zullen we ook hier nog even binnenlopen?
Maar dat is hier nog een klein museum.
Dat is de tussenverdieping waar ik ook mijn biblioteek heb ondergebracht.
Leest u veel?
Zoveel als ik kan. Maar de literatuur bijhouden gaat helemaal niet. Mijn voorliefde gaat naar kunstboeken en zelfs die kan ik allemaal niet volgen, laat staan kopen. Maar ik heb hier toch wel een paar dingen die u zullen interesseren. Dat dokument hier bijvoorbeeld...
Een handschrift van Van Ostaijen! Dat is inderdaad een kostbaar bezit.
Men heeft mij ook al gevraagd om het af te staan. Maar dat kan ik niet.
U hebt Van Ostaijen goed gekend.
Hij was een huisvriend. Ik heb hem leren kennen in Ruimte van Eugène de Bock. Paul had toen al in Vlaamse Arbeid van Muls gepubliceerd. In 1918 schreef hij over mij een artikel dat aktueel blijft. Hij had een zeer klare kijk.
Hij heeft nogal een bewogen leven gehad, Van Ostaijen.
| |
| |
Bewogen? Misschien. Maar ik geloof toch dat ook daar nogal sterk wordt overdreven. Ik las onlangs in een tijdschrift een artikel waarin gezegd wordt dat Feesten van angst en pijn typisch was voor iemand die aan cocaïne verslaafd was. Ik heb daar nooit iets van gemerkt. Ik las ook dat Paul met sigaretten leurde aan verdachte cafés. Ook daar heb ik nooit iets van geweten. Hij leidde wel een kurieus leven. Hij kwam vaak hier aan huis, las gedichten en bekeek wat ik gemaakt had. Dan was hij weer weg. We namen het allebei zeer ernstig op.
U hebt de uitgave van een van zijn bundels bezorgd.
Ja. Toen hij na de oorlog zonder enige reden naar Berlijn uitweek, heb ik met hem een drukke korrespondentie gevoerd, die ik helaas niet meer heb. Ik heb dan ook voor de uitgave van zijn boek gezorgd en Bezette stad geïllustreerd. Hier hebt u het. Toen hij uit Berlijn terugkwam, is hij zich een hele tijd bij mij komen verstoppen, hoewel daar absoluut geen reden voor was. Achteraf heeft hij trouw zijn soldatenplicht gedaan.
U bent met hem bevriend gebleven tot aan zijn dood?
Ja, natuurlijk. Toen hij te Anthée ziek lag, heb ik hem bezocht. De laatste week vroeg hij me hem te komen halen want hij kon het ginder niet meer uithouden. De dokter verbood echter alle transport. Kort daarna is hij gestorven. Zijn laatste brief was aan mij gericht. Ik heb zijn begrafenis niet kunnen bijwonen maar mijn broer Floris is er naartoe geweest en had van hieruit een kruiske meegenomen om op het graf te zetten. Ik herinner me nog goed dat hij me zei toen hij terugkwam: ‘Paul staat bijna recht.’ Het kerkhof bevond zich namelijk op een helling. Later hebben we hem dan overgebracht naar Antwerpen. Er
| |
| |
werd dan een komitee gevormd met Jozef Muls, Gaston Burssens, René Victor, Eugène de Bock, mijn broer Floris en ik, en dat heeft ervoor gezorgd dat Paul een grafmonument kreeg. Ik heb het gemaakt, het was de eerste steen die ik in dit huis gekapt heb: 3000 kg. Hier staat de maquette ervan. U hebt het monument zelf misschien wel gezien in de expositie 50 jaar moderne kunst?
Hoe was het mogelijk dit grafmonument op de Wereldtentoonstelling hier in Brussel te exposeren?
Wel, het inrichtend komitee vroeg me ofwel mijn Sint-Antonius uit het Museum of Modern Art van New York te exposeren of de Engel van het graf van Paul van Ostaijen. Daar ze al zoveel uit Amerika hadden laten overkomen, hadden ze nog liefst de Engel. Ze hebben dan het grafmonument zolang te Antwerpen weggenomen om het op de expositie te plaatsen.
U was op die expositie de enige levende Vlaamse beeldhouwer.
Dat schijnt zo geweest te zijn.
Wel een hele onderscheiding! Maar u sprak daar over uw ‘Sint-Antonius’. Dat is een vroeger beeld?
Van 1953. Het was een vrij kreatief werk dat ik op de expositie van 1938 in het Paleis voor Schone Kunsten heb geëxposeerd. De konservator van het Museum voor Moderne Kunst van New York merkte het daar op en kocht het onmiddellijk. Ik heb er alleen nog een foto van. Kijk, hier is ze.
Men zou niet zeggen dat het 25 jaar oud is, zo modern doet het aan.
Ik heb daar nog een heilige zien staan?
| |
| |
Een Franciscus. Kristus en Franciscus zijn twee figuren die me sterk boeien en die ik bewonder.
Het zijn dan ook sterke figuren! Mag ik de beelden hier ook eens bekijken?
Ga uw gang. Daar is De harpspeelster in marmer die wij in het atelier hebben zien staan. Aan de andere kant hebt u een kele reeks koppen.
De eerste ken ik. Ik heb er een afbeelding van gezien in de monografie die over u verscheen in de reeks van de Belgiscne kunst: uw zoon Paul.
Ja, in hardsteen en daterend van 1942. Dat is daar een kop in ebbehout. De kinderkop ernaast is wel interessant, het is mijn oudste beeld: het is van 1912 en is het kopje van het docktertje van schilder Baseleer.
En die zeer mooie kop?
Is de dochter van schilder Leon Spillaert. Het beeld ernaast is van 1918 en heet Violetteknopen. Het volgende een Mijnwerkersvrouw, zoals ge ze vaak in de mijnstreek ziet staan: uitkijkend naar man en kind. Het staat ook in Middelheim. Het beeld ernaast kent u wel, de man die het voorstelt dan ten minste.
Tijtgat, levend en echt en uitgelegd. Heeft hij daarvoor geposeerd?
Nee. Als ik iemand ken als Edgard Tijtgat, dan hoeft dat niet.
U hebt heel wat koppen gemaakt.
Nogal ja. Ik heb ook die van Henry van de Velde gemaakt,
| |
| |
die in Ter Kameren staat en nu zal ik die van Teirlinck maken.
Uit welk materiaal zal dat zijn?
Brons of steen. In de keuze van het materiaal moet men de kunstenaar altijd volledig vrij laten. Kom, we gaan nu naar de zitkamer.
Dat laatste schilderij daar op de trap was wel van Permeke?
Ja, als u van schilderijen houdt, moet u hier nog maar eens rondkijken.
Graag, als ik zo nieuwsgierig mag zijn. Helpt u mij een beetje?
Dat is een tekening van Rik Wouters. De akwarel boven de vitrine is een Tijtgat: Grandeur et décadence d'une reine. In die vitrine is er misschien nog iets dat de moeite waard is: een medaille gemaakt voor de doop van een boot. Dat kleine beeld van H. Arp kent u misschien wel: alle kunstenaars die op de tentoonstelling 50 jaar moderne kunst waren uitgenodigd, hebben dat gekregen.
En daar is weer een Permeke.
Een tekening van een boer. De vlucht naar Egypte ernaast heb ik voor mijn verjaardag gekregen van Tijtgat.
Tijtgat is hier goed vertegenwoordigd.
Hit was een van mijn beste vrienden. Kijk, daar hebt u er nog een van hem: Jozef door zijn broeders verkocht.
Echt in de trant van de primitieven.
Ook in de opvatting is het zo, met die twee handelingen die worden voorgesteld; in de hoek boven, de eerste scène: bij
| |
| |
de put. Op het voorplan, de tweede scène: de verkoop.
En die doeken ginder?
Zijn van mijn broer Floris Jespers.
In de hoek daar is nog een kop van uw zoon.
Ja, van toen hij 5 of 6 jaar oud was. Ginder heb ik dan nog een paar dingen maar het is dan toch het laatste dat we bekijken.
Naast de deur is weer een Tijtgat: Laatste dagen in het paradijs. De Baadster ernaast is een tekening van Frits van den Berghe en dan eindelijk dat groot doek daar is...
...een prachtige Permeke.
Ja en een zeldzaam doek van Permeke. Een schilderij dat hij meer bewust heeft opgevat, wat niet zo erg in zijn gewoonte lag. U ziet dat de lijnen van de boten ook in de horizon te vinden zijn. Maar nu gaan we er bij zitten.
Het is werkelijk een sterk en kostbaar doek. Apropos, u hebt voorzeker ook in het voorlaatste nummer van ‘Arts’ die alarmkreet gelezen van de kunstverkopers te Parijs naar aanleiding van een kunstveiling die hun is ontsnapt en die, geloof ik, te Londen heeft plaatsgehad. Op die veiling hebben de kunstwerken zulke hoge prijzen gehaald dat men te Parijs vreest dat de artiesten in de toekomst liever hun werken elders zullen exposeren en te koop stellen. Wat denken de kunstenaars daarvan?
Wat anderen ervan denken, weet ik niet maar ik vind het een zeer goede zaak. Op die veiling te Londen haalden zeven doeken van Cézanne 53 miljoen. Dat zouden die doeken in Parijs nooit zijn gegaan. Tot nu toe heeft Parijs altijd een kunstenaar gekonsakreerd en omdat Parijs alleen
| |
| |
was, viel dat dikwijls in het nadeel van de kunstenaar uit. Er is ooit in Parijs een expositie geweest van Permeke, die maar weinig de aandacht heeft getrokken. Zulke dingen zullen nu niet meer voorkomen omdat er konkurrentie is en dat is een zeer goeie zaak. Nu zullen Londen, New York, Amsterdam ook grote centra worden op dat gebied, wat belangrijk is, niet alleen om het materiële voordeel voor de kunstenaar zelf, maar ook om de bekendheid die daarmee aan zijn werk wordt gegeven.
Zodat de konkurrentie onder de kunststeden ook de kunstenaar kan dienen! Sinds wanneer woont u in dit huis?
Ik heb dat een goede dertig jaar geleden gebouwd.
Geen geboren Brusselaar?
Nee, ik ben in Borgerhout geboren in 1887 maar in 1927 ben ik naar Brussel komen wonen.
En hebt u zich als Antwerpenaar makkelijk kunnen aanpassen?
Wel, dat is een kurieus geval. Feitelijk heb ik weinig of geen kontakt met Brussel. De vrienden die ik heb, zijn allen provincialen die, als ik, hier zijn komen wonen. Mijn beste vriend was Tijtgat.
Sprak die eigenlijk wel Nederlands?
Toch wel, zijn Brugs dialekt maar in feite sprak hij geen enkele taal fatsoenlijk. Hij werd eens bij vrienden uitgenodigd, die Engelsen op bezoek kregen en omdat Tijtgat lang in Engeland was geweest, zou hij het gesprek gaande houden. Tijtgat spande zich de hele avond in om Engels te spreken en toen de Engelsen weggingen, zeiden ze tot de gastheer: ‘Waarom heeft meneer Tijtgat toch de hele avond alleen maar Frans gesproken?’
| |
| |
Ik verwachtte dat het Westvlaams zou zijn geweest!
Ik heb u eigenlijk nog niets gevraagd over uw vormingsjaren.
Wel, dat is gauw verteld. Mijn vader was beeldhouwer en van hem kreeg ik de eerste vorming. Dan heb ik de Akademie en het Hoger Instituut gevolgd te Antwerpen. Als ik student af was, wilde ik zelfstandig zijn en dat was een heel probleem. De mannen van de dag waren Lambeau, Vinçotte e.a. We voelden dat wij in dat spoor niet konden lopen, we beseften dat wij in ander materiaal moesten werken en vooral dat wij een andere vorm moesten vinden. Wij wilden niet zozeer ruiten breken als wel teruggaan naar de bron, naakt zonder vooroordeel. Wij pakten de steen aan en dat gaf andere resultaten dan de onexpressieve dingen in klei van die mensen. Voor ons was de buitenkant van het leven niet alles. Het resultaat was: expressionistische beelden in steen. Wij hebben vóór 45 jaar dingen gemaakt die ze nu ook maken maar waarvan ze denken dat ze nieuw zijn. Kijkt u maar eens naar deze foto's. Wij ontdekten dat men een beeld moet opbouwen, dat het een totaliteit was en dat we niet mochten naäpen. U ziet dat wij in die tijd ook non-figuratief waren. Het werd dan ook vaak een spel om een beeld te bouwen en dat bleef dikwijls vrij koud. We ontdekten dan weer dat ook dat niet alles was, dat er nog een grotere generositeit moest bestaan tussen de omwereld en de kunstenaar. Er zijn in mijn leven geen grote schokken geweest, het is allemaal geleidelijk gegroeid en normaal geëvolueerd. Er is maar één gebeurtenis die mij sterk heeft aangegrepen en veel menselijker heeft gemaakt: dat is de dood van mijn vijfjarig dochtertje, dat ik binnen twee uur heb verloren.
Dat moet inderdaad het diepste leed zijn. Hoe heeft de buitenwereld dan uw werk ontvangen?
| |
| |
Ik heb daarover niet te klagen. In 1925 hield ik een tentoonstelling in Kunst van Heden en Henry van de Velde zag daar mijn werk. Hij kwam op mij toe en zei: ‘Gij zijt mijn man, gij moet het atelier van beeldhouwkunst leiden in Ter Kameren.’ Ik heb dat 25 jaar gedaan en ik heb er enkele leerlingen kunnen vormen die intussen hun weg hebben gemaakt.
Ook Hollandse leerlingen heb ik gevormd te Maastricht in de Van Eyck Akademie.
U hebt ook veel architektonische werken gemaakt voor grote gebouwen.
Ja, en het is werk dat mij interesseert en passioneert, ook al is de samenwerking architekt-beeldhouwer een heel probleem. Maar als voorbeeld kan ik mijn samenwerking noemen met architekt Stijnen van Antwerpen. Hij gaf mij het tema voor een beeldengroep voor de luifel van het Kursaal in Oostende en liet mij volledig vrij. Het geheel moest van alle zijden duidelijk zichtbaar zijn. Ik heb dan 4 beelden gemaakt met openingen: lucht, water, wind, atmosfeer. Dat was een heel technisch probleem: de eerste de beste storm mocht ze niet breken! Ik heb daarom drie rijzende figuren gemaakt en een horizontale. Dat was plastisch verdedigbaar en technisch verantwoord. Architekt Stijnen was tevreden en ik was hem zeer erkentelijk voor de grote vrijheid.
Ook voor het nieuwe gebouw van de postchekdienst hebt u een werk gemaakt.
Ja, twee hoog-reliëfs in hardsteen, 4 bij 4 m. En dan dit hier voor de Spaarkas. Maar daar is mijn vrijheid niet totaal geweest.
En Orval?
| |
| |
Vier abten, 6 m hoog, geheel vrij, en een Kristus die ik niet helemaal voor mijn rekening neem... Ik heb ook nog een groot verguld bronzen beeld staan, een Negerin, in het Museum van Tervuren. Dat was dan weer in volle vrijheid.
En zullen we er nu maar een punt achter zetten?
Uitzending: 12 december 1958.
|
|