| |
| |
| |
Mevrouw A.G.G. Manteau
‘Het Bergveld’ Bergenbroek 8, Gooik
Wie eens door het Pajottenland gaat, wordt er verliefd op het landschap dat daar buiten de wereld van het atoomtijdperk in poëtische vereenzaming ligt. Het is voor de mens een oase van rust waar hij zichzelf kan zijn, op nauwelijks 25 km. van Brussel...
In dit Brabants land van belofte is Gooik een parel, maar een parel vinden is niet altijd makkelijk. Het helpt al als je O.-L.-Vrouw-Lombeek kent, waar je altijd even de kerk inloopt om naar het bekende eiken Mariaretabel te kijken.
Recht tegenover de oude afspanning De kroon bevindt zich dan een smalle weg, die je naar Gooik brengt via een wirwar van landwegen, die alle smal en ook in goede staat zijn.
Dit Brabantse heuvellandschap is zo mooi dat je uit puur genot een ommetje maakt om te gaan kijken naar
| |
| |
de kapel van het H. Kruis op het gehucht Woestijn, een plek die dichter Hubert van Herreweghen en zijn vriend Herman Verdin lief is. Verder kun je nog gaan kijken naar de gotische Sint-Nikolaaskerk, naar de brouwerij Oude kam uit de 18de eeuw, naar de oude mooie watermolen op de Molenbeek en als je dan even wilt uitblazen, vind je lafenis in de verloren gelegen herberg De haas, waar volgens de goede traditie koele faro en geuze worden geschonken en waar zondags het bakspel nog druk wordt beoefend.
Dit is een ongerept en aartsvaderlijk land, waar het goed is te leven.
*
Ik zal wel niet de eerste zijn om u te zeggen dat u hier verrukkelijk woont!
Nee, maar ik hoor het toch nog altijd graag zeggen. Ik woon hier natuurlijk helemaal verloren maar dat is er ook om gedaan. Aanvankelijk hadden mijn man en ik dit bedoeld als weekeindhuisje.
U woont hier dus nog niet lang?
Een paar jaren. Feitelijk stond er hier beneden, daar waar nu de vijvers zijn, een oude hoeve, die echter zo vochtig en bouwvallig was dat we ze hebben moeten afbreken. Met het puin hebben we dan een weg aangelegd naar de hoogte en dan hebben we dit huis gebouwd.
Heeft het een naam?
In het kadaster stonden hoeve en terrein opgeschreven als Het Bergveld; die naam hebben we dus aangehouden. Veel van die oude boerderijen hier hebben zo een naam:
| |
| |
Lindenveld, Populierenveld, ook Wijngaardveld.
U voelt zich hier wel thuis.
Alsof ik een kind was van het Pajottenland. Ik ken er vele boeren en praat graag met ze. Ik geloof op sommige momenten zelfs dat mijn Nederlands een Pajottenlandse toets begint te krijgen! Het boerenleven zelf interesseert me en als er een koe moet kalven in de hoeve beneden, ben ik er wel eens bij. Nog niet om te helpen natuurlijk, maar wie weet! Ik heb hier verder mijn populieren en sparren, de rotstuin en de bloemen, de moestuin. Ik woon hier inderdaad zeer graag.
Mevrouw, u bent een mysterie, en een boeiend mysterie.
Wat dan betekent dat er ook mysteries zijn die niet boeien?
Ik vrees dat u dat als uitgeefster veel beter zal weten dan ik!
Ik verklap geen kompromitterende geheimen. Wat is uw mysterie?
U werd geboren - ik zal natuurlijk niet verklappen dat het in 1911 was, al mag ik wel zeggen dat het op een 24ste januari was! - u werd geboren in Dinant en u zit hier met mij vlot en sierlijk Nederlands te praten en het kost u niet de minste inspanning!
Daar u van mysteries schijnt te houden, zal ik het nog wat mysterieuzer maken. Ik werd inderdaad in Dinant geboren; mijn vader was een autentieke Fransman. Mijn moeder was uit de streek tussen Doornik en Rijsel, en dus eveneens Franssprekend. Ze kende wel een paar Vlaamse woorden, die ze soms gebruikte. Als we naar bed moesten, zei ze: ‘Allez aslop!’ Ik heb heel mijn jeugd in Dinant door- | |
| |
gebracht en heb er op het ateneum zoveel Nederlands geleerd als de andere Franssprekende kinderen. Dat was natuurlijk niet veel en echt schools Nederlands. Ik weet nog goed dat ik tijdens mijn eerste reis in Nederland een wisselkantoor binnenstapte en zei: ‘Ik zou graag geld veranderen’, omdat ik geleerd had dat veranderen ‘changer’ betekende. Wisselen kende ik toen nog niet. Ondertussen heb ik dat dan wel geleerd.
Dan moeten we toch eens uitmaken hoe dat is gegaan.
Dat is een heel verhaaltje. Mijn vader had in Noord-Frankrijk een opleiding gekregen als technicus in textiel. Toen enkele kapitaalkrachtige Brusselaars in Dinant een textielfabriek wensten op te richten om de textielnijverheid van Verviers konkurrentie aan te doen, werd mijn vader aangesteld als technisch tekenaar en later als direkteur van de weverij. Zo komt het dat ik en ook mijn oudere zuster, die nu nog in Dinant woont, daar werden geboren, eigenlijk per toeval dus. Tot ik zeventien jaar was, ben ik niet uit Dinant weg geweest. Ik heb er het ateneum doorlopen en daar mijn toekomstige man als leraar Duits en Engels gehad. Dinant is een eigenaardig stadje omdat het een toeristisch stadje is: je ziet er altijd mensen die in vakantiestemming zijn en dat is eerder slecht dan goed, denk ik. Nu moet ik zeggen dat wij ons in dat stadje altijd als Fransen hebben gevoeld. Vader haalde trouwens vakmensen uit Noord-Frankrijk, zodat er zich aldra een kleine Franse kolonie vormde.
Wie had de grootste invloed op u, uw vader of uw moeder?
Mijn vader zonder enige twijfel. Hij was een man met een brede kultuur, die veel las, ook veel tekende en een zwak had voor fotografie.
| |
| |
Toen u zeventien was, bent u dan uit Dinant weggegaan.
Dat wil zeggen dat ik dan naar de Brusselse universiteit ben gegaan om scheikunde te studeren, natuurlijk ook nog in het Frans. De eerste kandidatuur heb ik met goed gevolg gedaan maar toen ik in de tweede was, werd ik zo ziek dat men mij met een ziekenwagen naar Dinant terug moest brengen. Mijn vader, wiens oogappel ik was, wilde niet dat ik nog verder zou studeren, maar toen ik genezen was, wilde ik in elk geval terug naar Brussel, wat ik tegen de wil van mijn vader heb gedaan. Ik moest er toen wel aan denken mijn brood te verdienen maar ik speelde het toch ook nog klaar kunstgeschiedenis te studeren en het zelfs tot het eerste licentiaat te brengen. De lessen werden ook door een Nederlander gevolgd die zich als uitgever te Brussel had gevestigd. Dat was A.A.M. Stols en hij stelde me voor bij hem te komen werken. Ik heb dat aanbod aanvaard, maar kreeg toen zoveel werk en vooral zo'n belangstelling voor dat werk, dat ik mijn studie het laatste jaar heb afgebroken.
Alexander Stols was de zoon van de Maastrichtse drukker. Uit liefhebberij begon hij in Maastricht Franse teksten van Louise Labé en anderen uit te geven in zeer beperkte luxe-oplagen, vijftig eksemplaren of zo. Dat soort uitgaven kende sukses tot in Frankrijk en dat werk boeide hem zo dat hij de studie in de rechten opgaf. Hij besloot zich geheel en al te wijden aan het uitgeven van het luxeboek en met dat doel kwam hij zich in Brussel vestigen. Hij heeft trouwens op dat stuk mooie dingen gebracht: de allereerste komplete editie van de werken van Arthur Rimbaud, verschillende boeken van André Gide, Paul Valéry, Rilke, Keats, Poe en anderen.
Stols begon toen ook jonge Vlamingen en Nederlanders in Brussel uit te geven: bij hem verscheen De jazzspeler
| |
| |
van Maurice Roelants, Latemse brieven van Karel van de Woestijne en van hem ook de afzonderlijke delen van de trilogie De modderen man, Het bergmeer en God aan zee, die ik later in één bundel herdrukte onder de titel Wiekslag om de kim. Verder gaf hij werk uit van Jan van Nijlen, van Herreman, Vriamont en anderen.
Om bij al dat werk betrokken te zijn, moest u toch Nederlands kennen. Hoe hebt u het dan geleerd?
Lezen is natuurlijk makkelijker dan spreken. Ik woonde toen bij de familie Greshoff op kamers en hoorde dus veel Nederlands spreken. Er was in Brussel een grote Nederlandse kolonie en door Stols en Jan Greshoff leerde ik vele Nederlandse letterkundigen kennen, die in Brussel korter of langer woonden: Marsman, Greshoff, du Perron, ter Braak, Vestdijk, Bloem, Arthur van Schendel, Slauerhoff, Adriaan Roland Holst - hoe dikwijls heb ik ze daar niet ontmoet!
Met hen sprak u dan Nederlands?
Nee, daarvoor spraken ze zelf te graag Frans! Ook met Stols sprak ik altijd Frans. Maar onder elkaar spraken ze altijd Nederlands en zo raakte ik met het Nederlands vertrouwd. Op zekere dag ontdekte ik dat ik het ook kon. Ik denk dat ik op dat stuk een zeker absorptievermogen heb: onder de invloed van de kring waarin ik verkeerde, sprak ik toen beter Nederlands dan nu want ik konstateer dat ik nu spreekgewoonten overneem uit het Pajottenland!
Een aangenomen kind van het Pajottenland zou zich dat wel mogen permitteren maar uw Nederlands is om jaloers op te zijn. Als wij, Vlamingen, het allemaal zo vlot konden, dan was er een probleem minder in dit land. Maar u hebt dus vele grote tenoren van de Nederlandse litera- | |
| |
tuur van nabij gekend. Kunt u ze kort karakterizeren? Marsman b.v.?
Voor de dichtkunst van Marsman had ik grote bewondering. De kennismaking met de dichter zelf was echter een teleurstelling: hij zag eruit als een boer. Ter Braak was de intelligentie zelf, ook in zijn verschijning. Hij was literair-criticus in hart en nieren en toen al fel geëngageerd, veel meer dan de anderen.
Greshoff?
Greshoff was de gangmaker van het gezelschap, de spil. Hij trok de mensen naar zijn huis en nog meer naar de Taverne du Passage, bij het Théâtre des Galeries, u weet wel, achter de Kredietbank. Hij was een uitgesproken persoonlijkheid, die een sterk gevoel had voor vriendschap en ook veel voor zijn vrienden deed. Hij kon haten en liefhebben met dezelfde hevigheid. Op literair gebied heeft hij niet het niveau van een Adriaan Roland Holst, zijn poëzie is eerder praatpoëzie, journalistiek in versvorm. Maar hij was een man die iets uit de mensen kon halen en die zijn er nodig in de literatuur.
Du Perron?
Dat was de grote avonturier. Hij was een onmogelijk man, die met iedereen ruzie maakte. Hij had een fantastisch geheugen: als hij over een boek sprak, kon hij het citeren tot in details zodat een gesprek met hem je een minderwaardigheidscomplex bezorgde. Hij kwam uit Indië en leidde een eigenaardig leven in het kasteel van Gistoux, waar zijn moeder als een echte Indische dame er een hele hofhouding op nahield.
Vestdijk?
| |
| |
Die kwam later, in de tijd van de ruzie met Forum. Hij was van een andere generatie. Hij was arts zoals u weet, en hij had veel manuskripten klaar toen hij Greshoff leerde kennen. Hij was de ontdekking van Forum. - Ja, wie waren er nog meer? Arthur van Schendel was een zeer innemende en lieve man. Hij heeft maar een poosje in Brussel gewoond met zijn vrouw, zoon en dochter. Slauerhoff, die scheepsarts was, zagen we slechts tussen twee reizen in. Hij was een poëtische maar zeer vluchtige verschijning.
Er is dan nog Adriaan Roland Holst?
Dat was de dichter, de grote bard, ook de lady-killer, die veel sukses had bij de dames. Hij was zeer zacht van karakter, bijna iemand die niet van deze eeuw was. Als ik nu lees dat hij meedoet aan ‘Poëzie in Carré’ dan denk ik dat hij daar als een postuur moet staan op het podium. Dat is iets wat zijn aard niet is.
*
Het centrale gedeelte en ook het hart van deze moderne landelijke woning is een ruime woonkamer.
Door al de ramen kijkt men uit op de natuur, op de rozen, op de trilpopulieren, op het goed onderhouden gazon en op het water van de vijvers.
Als je het landschap kent, dan weet je dat in de verte links het dorp Kester ligt, waarvan je de radartoren kunt zien en rechts het dorp Oetingen waarvan je de kerktoren moet raden.
Binnen is een gezellige zithoek met makkelijke luie stoelen waarin heel wat bekende literatoren hebben gezeten en hun mening hebben verdedigd: van Herman Teirlinck
| |
| |
tot Jos Vandeloo, van Karel Jonckheere en Johan Daisne tot Jef Geeraerts en nog anderen.
Tegen de schouw tekent zich een getormenteerde Kristus af, die door een Luxemburgse monnik uit hout werd gesneden en links boven staat een milder beeld, dat aan Sint-Jan doet denken en uit Noorwegen werd meegebracht. In de open haard wordt natuurlijk hout gestookt van het eigen erf.
In een erker hangt een mooi schilderij van Gust de Smet en aan de andere kant staat een harmonium waaruit het zoontje van Karel Jonckheere ontroerende klanken haalt.
Uit de vroege periode van Felix de Boeck hangt hier het grote schilderij De stier en daarnaast, boven een moderne kast, een tekening van Rik Wouters: Na het bad.
*
U hebt in 1932 de Algemene Importboekhandel A. Manteau opgericht. Waarom?
Ja, in april 1932 om precies te zijn en dat is dus dit jaar 35 jaar geleden.
Hoe dat gekomen is? In 1929 kwam de grote krach in Wallstreet met als gevolg een geweldige ekonomische krisis. Alles wat luxe was, ging ineens niet meer en iedereen die luxe-uitgaven bezat, trachtte die te verkopen. Ik heb ze per kilo zien verhandelen in de Galerie Giroux, waar ook doeken van Vlaamse expressionisten als Frits van den Berghe en Gust de Smet voor 500 frank van de hand gingen. Het was een krankzinnige geschiedenis, de ineenstorting na de euforie van de jaren 20. Ook Stols deed slechte zaken en zijn familie en hij achtten het nodig dat hij naar Maastricht terugkeerde om op de drukkerij te werken. Hij had hier nochtans al heel wat gepresteerd: naast zijn Franse luxe-uitgaven had hij werk van Vlamin- | |
| |
gen en o.m. ook nog het poëzietijdschrift Helikon uitgegeven.
Toen ik vernam dat hij terug moest, heb ik hem gezegd: als u het goedvindt, wil ik hier verder blijven werken om uw boeken te verkopen. Ik was net 21 jaar en mocht een girorekening hebben. We kwamen tot een akkoord en ik begon met de Algemene Importboekhandel Manteau op nummer 13 van de Warmoesberg waar Stols zijn kantoor had. Na drie maanden kwamen al andere Nederlandse uitgevers me vragen of ik dat werk ook voor hen wilde doen, o.m. Leopold, die wij nu nog altijd vertegenwoordigen. Zo ging de zaak vooruit.
Men zegt altijd de uitgeverij Manteau en men spreekt van mevrouw Manteau, maar in feite bent u ook mevrouw Closset, de echtgenote van wijlen professor Closset van de Luikse universiteit.
Toen ik de zaak begon, was ik nog niet getrouwd en het was dus normaal dat ik mijn meisjesnaam aan de zaak gaf. Het is trouwens door de zaak dat ik mijn man opnieuw heb ontmoet. Hij was toen leraar in Hoei en ontving er prospektussen van mijn boekhandel. Hij heeft dan ‘la petite Manteau’, die hij in Dinant als leerlinge had gehad, opgezocht om inlichtingen in te winnen over boeken, want ook hij had uiteraard grote belangstelling voor de Nederlandse letterkunde. We zijn getrouwd in 1936. Hij overleed nu drie jaar geleden op 15 december 1964.
Uw man was toch een autentieke Waal.
Uit Herstal. Hij had Germaanse filologie gestudeerd in Luik en vrij vroeg had hij veel belangstelling voor de Nederlandse letterkunde, waarover hij ettelijke boeken heeft geschreven, zowel in het Frans als in het Nederlands.
| |
| |
Hij heeft ook een reeks Nederlandse leerboeken gemaakt voor Franssprekenden waarvan Nederland in een notedop nog altijd veel wordt gebruikt. Ook in het Tijdschrift voor levende talen heeft hij veel gedaan om het Nederlandse proza en de Nederlandse poëzie bekend te maken. Verder heeft hij ook Nederlands proza in het Frans vertaald, o.m. van Vestdijk. In het Nederlands heeft hij dan ook nog studies geschreven over dichters en schrijvers als Raymond Herreman en Maurice Roelants.
Mijn man hield zich veel bezig met de metodiek en zijn boek Introduction à la méthodologie des langues vivantes werd vertaald in het Duits, het Nederlands, het Serbo-Kroatisch en het Spaans. Het wordt nu nog altijd uitstekend verkocht in Duitsland.
De grote verdienste van mijn man is geweest, als ik dat mag zeggen, dat hij een generatie van leerkrachten uit de Luikse universiteit naar de Waalse scholen heeft gezonden, die beter en vooral moderner gevormd waren voor hun taak. Het was opvallend hoe de kennis van de moderne Nederlandse auteurs in het Walenland verbeterde toen die jonge leraars daar een tijdje lesgaven. Onder elkaar hebben we natuurlijk altijd Frans gesproken!
Uw man was ook de stichter van het werk ‘De Belgische jeugd in het buitenland’.
Dat heeft hij opgericht toen hij nog leraar was in Hoei. Mijn man was een idealist, die iets wou doen opdat de volkeren en vooral de jongeren elkaar zouden leren kennen. Daarom heeft hij het werk gesticht dat de kontakten van de Belgische jeugd met het buitenland zou vergemakkelijken. Hij heeft dat lang alleen gedaan en er veel tijd en krachten aan besteed, en er zelfs heel wat financiële offers voor gebracht. Maar hij heeft heel wat Walen de weg doen vinden naar Nederland en Vlaanderen en ook naar
| |
| |
andere landen. Zijn werk werd later overgenomen door de Universitaire Stichting in de Egmontstraat, die het nu nog voortzet.
Het is dan bij die importboekhandel niet gebleven want u bent zelf uitgeefster geworden in 1938.
De importboekhandel bleef maar de uitgeverij kwam er bij en dat kwam als het ware vanzelf. Als je relaties hebt met boekverkopers komen er vanzelf plannen. De eerste twee boeken verschenen in het najaar van 1938 en ze vertoonden al de tendens die nu nog altijd geldt: de klassieken van de Nederlandse letterkunde uitgeven èn de jongeren. Het ene werk was Wrakken van Emmanuel de Bom, een Van-Nu-en-Strakser, het andere Kernamout, de eerste gedichtenbundel van Johan Daisne!
De uitgaven vielen mee maar de konjunktuur was minder goed want de tweede wereldoorlog naderde.
U hebt dan toch nog het literair tijdschrift ‘Werk’ opgericht in 1939.
Ook dat stond in het teken van wat ik nu nog nastreef: Nederland en Vlaanderen bijeen te brengen. Werk stond onder de redaktie van Johan Daisne en Jan Schepens voor Vlaanderen en onder die van Adriaan van der Veen en Edward Hoornik voor Nederland. Ik heb er onlangs nog over gesproken met jonge literatoren, die denken dat er vóór hun tijd nooit iets is gebeurd en dat het leven begint met hun eigen werk.
In Werk hebben vele belangrijke schrijvers van nu, ook die uit Nederland, gedebuteerd: Anna Blaman, Jan de Hartog, Gerrit Achterberg, Gerard de Brabander, Jaak van Hattum, Vasalis en ik zou gemakkelijk nog vijftig andere namen kunnen noemen. Men weet dat nu niet meer maar
| |
| |
het is zo geweest. Er verschenen twaalf nummers, die een prachtige kollektie vormen. We hebben het niet kunnen volhouden omdat de tijd er niet naar was: in 1939 dachten de mensen niet meer aan literatuur en de redaktieleden werden gemobilizeerd. Maar het was toen al mijn bedoeling in Vlaanderen Hollandse schrijvers te brengen net zoals de Hollandse uitgevers de Vlaamse schrijvers kwamen wegkapen. En dat is nog zo!
In 1939 bezorgde u toch nog de uitgave van de letterkundige almanak ‘In aanbouw’.
Die was al in 1938 in voorbereiding en de meeste medewerkers hadden al in Werk gepubliceerd: Achterberg, Franquinet, Adriaan van der Veen, Mok, L. Th. Lehman, Marcel Coole, Bert Decorte, Anna Blaman, Erik van der Steen, Albe, Maarten Vrolyk, Louis de Bourbon, Karel Jonckheere, A. Marja, Han Hoekstra, Theo Oegema van der Wal, Johan Daisne, Liesbeth van Tillo, Bertus Aafjes, Jan Vercammen e.a.
Kwam dan de oorlog. Wat kon u dan nog publiceren?
Van Johan Daisne De trap van steen en wolken en van Louis Paul Boon De voorstad groeit. Verder ook gedichten van Bert Decorte en Herwig Hensen. Wat later dan De falende God van Piet van Aken en Don Juan en de laatste nimf van Hubert Lampo, dat ik weer pas in druk heb gegeven, de achtste druk en dat zijn weer 10.000 eksemplaren.
Tijdens de oorlog zijn we ook begonnen met de voorbereiding voor de uitgave van het Verzameld werk van Karel van de Woestijne. We stonden toen voor een berg van technische moeilijkheden: geen papier, geen stroom, geen linnen enz. De keuze van de letter werd bepaald door
| |
| |
het lettertype dat nog beschikbaar was, want langzamerhand raakten alle matrijzen versleten. Maar als men zo moet werken, dat men met restantjes wonderen moet doen, dan leert men de technische kant van het vak kennen. En daarbij kwam nog de moeilijkheid van kommunikatie met prof. Minderaa die in Nederland was en die voor de tekstuitgave zorgde. Ik heb hem veel expresbrieven moeten sturen. Maar we hebben het klaargespeeld en in drie jaar tijds acht delen bezorgd, duizend pagina's elk!
Was het een goede zaak?
Het is allereerst een ‘fleuron’ voor een uitgever om zo iets tot stand te brengen, vooral omdat het in hoofdzaak poëzie was. Karel van de Woestijne was wel een naam maar zijn poëzie, enigszins gesloten, zelfs Byzantijns, was niet voor het grote publiek bestemd. Wel, de afzet is groot geweest en nu nog is er veel vraag naar deze verzamelde werken, vooral dan van buitenlandse biblioteken. Het is een werk dat in zijn geheel niet meer te herdrukken valt: wel de Verzamelde gedichten, die zijn nog altijd beschikbaar maar niet het proza.
Scheppend proza heeft Van de Woestijne niet zoveel en er is dan nog veel dat essayistisch is of pure journalistiek. Wat hij over de schilderkunst schreef b.v. is door de tijd achterhaald. Natuurlijk is er wel De boer die sterft b.v. maar dat is dan ook in zeer diverse uitgaven beschikbaar.
Er wordt wel eens gezegd dat de belangstelling voor Karel van de Woestijne zou verminderen of verminderd zijn.
Ik zou het omgekeerde willen beweren, want mij verwondert het nog altijd dat er voor de poëzie van Karel van de Woestijne zoveel belangstelling bestaat. Na de verzamelde werken heb ik de verzamelde poëzie uitgegeven en dat is
| |
| |
wat we noemen een fondsboek. Daar gaan niet elke dag duizend eksemplaren van weg maar er blijft een geregelde vraag en niet alleen van het onderwijs. Ik heb er zopas 3000 herdrukt en ik weet dat dit geen risico is: over vier jaar zijn ze uitverkocht. Van de Woestijne is een van onze klassieken, voor wie elke nieuwe generatie interesse heeft. Ik geloof minder in August Vermeylen, op De wandelende Jood na dan.
En Herman Teirlinck?
In bepaalde werken. De twee boeken waarop ik het meest trots ben dat ik ze heb uitgegeven zijn Zelfportret van Teirlinck en De Man die zijn haar kort liet knippen van Johan Daisne. Twee van zulke boeken rechtvaardigen een hele uitgeverscarrière, dunkt me. En ik spreek dan nog alleen maar van de oudere generatie. Ik zal nooit het ogenblik vergeten dat ik het manuskript van De ontaarde slapers van Ward Ruyslinck ontving. Al bij de eerste zin had je de sensatie: een schrijver! Zo dikwijls heb je dat genoegen niet. Bij de allerjongste prozaschrijvers heb je dat met Jef Geeraerts om de vaart waarmee hij iets vertellen kan, vooral in de bundel verhalen De troglodieten. Het titelverhaal vertelt het verloop van een grotonderzoek door amateur-speleologen die, in het besef te zijn afgesloten van de rest van de wereld, geleidelijk aan verworden tot primitieve holbewoners, troglodieten dus. Het is biezonder cru maar er zijn er niet veel die het zouden kunnen schrijven, zeker niet in Nederland.
*
Ook in het gedeelte eetkamer van deze ruime woon- en zitkamer hangen schilderijen. Van Constant Lambrechts uit Kortrijk zijn er twee doeken: het ene met een boer, het
| |
| |
andere met koeien en daar tussenin hangt een lito van Matisse.
In de hal, die alleen door glas van de eetkamer is gescheiden, eveneens twee doeken, abstrakten van de Hongaarse schilder Lancelot Ney.
*
Na de oorlog gaf u weer een eigen weekblad uit dat ‘Zondagspost’ heette maar dat het niet lang heeft volgehouden.
Ik vond het leuk dat te doen, niet omdat ik meende een boodschap te moeten brengen maar omdat de problemen van het vak me altijd geboeid hebben. Het maken van een weekblad was een nieuwe moeilijkheid en ik kan niet leven zonder moeilijkheden. 's Ochtends als op de zaak de post wordt verdeeld, gaat er een deel naar mijn sekretaris, een deel naar de produktie, een deel naar de redaktie en een groot deel naar de administratie: voor mij blijven er maar twee of drie brieven over en dat zijn de brieven met problemen. Leiding geven is wel eerst en vooral zorgen dat ‘de dingen gebeuren’ maar ook dat de onvermijdelijke problemen een oplossing vinden. Dat wordt een soort opium, want als je geen problemen meer hebt, dan zoek je er!
Hoelang heeft de ‘Zondagspost’ bestaan?
Anderhalf jaar. Ik verdiende er zo ontzettend veel geld aan dat ik ermee stopte! In ernst, het blijkt moeilijk te zijn in Vlaanderen een leesblad in stand te houden. Er is geen publiek voor en aan de andere kant zijn er ook niet de geschikte medewerkers, die de stof op vlotte, kernachtige en syntetische manier kunnen voorstellen. Zondagspost heeft toch, meen ik, de toenmalige jonge generatie van
| |
| |
Vlaamse schrijvers als Daisne, Piet van Aken en Lampo o.m. helpen lanceren.
U hebt zelf een boek op uw aktief en wel ‘Images du Liban’ en dan nog wel met een voorwoord van Paul van Zeeland en een inleiding van Michel Chicha.
U hebt daarmee dan ook mijn volledige werken vermeld! Hoe is dat gegaan? Ik had enkele platenboeken over België uitgegeven: Kent u België - in verschillende talen -, Ontdek België en België in een notedop. Op zekere dag krijg ik een telefoontje van de ambassade van Libanon die van haar regering de opdracht had gekregen mij te vragen een boek over Libanon te maken. Ze hadden ons boek over België in handen gekregen en daar de Unesco haar vergadering in Beiroet zou houden, wenste de regering dat er een soortgelijk platenboek over Libanon zou verschijnen. Dat moest allemaal op echt Oosterse manier gebeuren: de opdracht kwam einde september en het boek moest klaar zijn voor einde december. Er was geen tekst, er waren geen foto's, maar ze gaven mij een vliegtuigbiljet Brussel-Beiroet en een reservatie in een hotel. In vliegende vaart heb ik dan met een fotograaf het land afgereisd.
Toen ik ermee klaar was, heb ik het vliegtuig naar Egypte genomen want nu ik er zo dicht bij was, wenste ik de piramiden te zien. Op de terugreis Kaïro-Parijs zat in het vliegtuig Paul van Zeeland, die veel konnekties had met die landen. Hij heeft me voorgesteld een voorwoord te schrijven. Michel Chicha, die de inleiding schreef, was een Libanees bankier, die in het land een vooraanstaande plaats bekleedde. Dat boek is dus een puur toeval geweest, mijn leven is trouwens een aaneenschakeling van toevalligheden maar dat zal wel zo bij ieder mens zijn. Men hoeft verder niets te vrezen: ik pleeg geen tweede boek, zelfs niet mijn memoires!
| |
| |
Die zouden anders wel interessant zijn, denk ik!
Ik had nochtans niet gehengeld!
Dat had ik er ook niet in gezien. Maar als u ooit uw memoires schrijft, zoeken wij wel een uitgever! - U hebt in ons land ook heel wat Nederlandse vertalingen uitgebracht.
Ik vind het een belangrijk deel van mijn aktiviteit. Ik heb b.v. Curzio Malaparte uit het Italiaans doen vertalen en hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat ik daarmee goed werk heb gedaan. De reputatie van Malaparte stijgt in alle landen en zijn werk wordt overal herdrukt. In Parijs is er pas weer een bundel verschenen met nieuw werk. Ik heb Malaparte goed gekend: hij was een zeer boeiend man en de manier waarop hij iets kon vertellen, was merkwaardig: van een niemendalletje kon hij een kernachtig drama maken. Ik heb bijna alle boeken van Françoise Sagan in het Nederlands op de markt gebracht en die hebben vooral in Nederland zeer veel sukses gehad. Die boeken van Françoise Sagan hebben ons zelfs geholpen in Nederland voet aan wal te krijgen! Wij hebben Vlaamse auteurs kunnen plaatsen, omdat wij zoveel boeken van Sagan hadden gebracht en de uitgeverij daarmee bij de boekhandelaren een reputatie had verworven. Vertrouwen wekken is een belangrijk punt voor een firma.
Waaruit men leert dat zelfs Françoise Sagan de Vlaamse belangen kan dienen! Waren er nog meer belangrijke vertalingen?
Cocteau hebben wij ook gebracht, Maurois, Queffelec, ook alweer vooral voor de Nederlandse markt. Dan hebben we Oubliez Palerme gekocht, de laatste Goncourt, die eindelijk weer een boeiende Goncourt is. We verwachten ook
| |
| |
veel van Albertine Sarrazin, een jonge Franse schrijfster en verder ook van Françoise Mallet-Joris van wie wij een vertaling in de maak hebben. Voor Nederland is dat een zeer belangrijk aspekt van onze aktiviteit.
*
Haar zakenleven leidt mevrouw Manteau in Brussel en wel in de Nerviërslaan 63, waar de uitgeverij is gevestigd in een solied herenhuis, vlak bij het Jubelpark. Deze wijk ontstond door de verkaveling rondom de wereldtentoonstelling van 1880, toen het vijftigjarig bestaan van België werd gevierd. Dit Jubelpark heet dan ook vulgo ‘de Cinquantenaire’. Wie officieel bij de uitgeverij op bezoek gaat, wordt ontvangen in de spreekkamer waar de bezoeker onmiddellijk wordt gekonfronteerd met de wereld van het boek.
Achteraan op deze benedenverdieping bevindt zich de expeditieruimte waar de magazijnmeester Leon Neijs er sinds 35 jaar voor zorgt dat de boeken hun weg vinden naar de geïnteresseerde lezers.
Op de eerste verdieping vooraan bevindt zich de Franse afdeling van de uitgeverij en achteraan is het kantoor van het sekretariaat en de produktie.
Tegenover zijn vaste plaats heeft de direktiesekretaris Jeroen Brouwers deze wijsheid uit Zelfportret van Teirlinck opgehangen: ‘Liever geschuwd om mijn waarheid dan geacht om mijn schijn.’
Tegen de muur hangen twee mooie houtsneden, een illustratie bij Kaas van Willem Elsschot en een andere bij Villa des Roses door Henri van Straeten, een der vijf groten.
Van Louis Paul Boon zijn de twee tekeningen die Het spiegelbeeld en Zelfportret heten. Ze dateren uit de tijd dat hij nog huisschilder was en Lowie tekende.
| |
| |
Het kantoor van mevrouw Manteau bevindt zich op de tweede verdieping: het is de vroegere werkkamer van haar man toen ze nog in dit huis woonden.
De boekenkasten met de vele oudere boeken scheppen een sfeer van vertrouwelijkheid maar daarnaast staat een rek met moderne waarvan elke omslag een appellerende en zelfs agressieve affiche schijnt te zijn.
In deze werkkamer, waaraan het moderne bureau een streng en nuchter cachet geeft, hangt een litografie van Pierre Soulage, die sterk grafisch is, omdat ze in het kantoor van een uitgeverij in grafische stijl moet blijven.
Op dezelfde verdieping achteraan bevindt zich dan een kantoor waar jonge dames de administratie bijhouden.
In een klein vertrek bevinden zich de ponskaarten, die helpen om op de meest efficiënte manier rekeningen op te stellen; ze maken het ook mogelijk te weten hoeveel eksemplaren van een boek elke dag werden verkocht.
*
Les Editions Lumière is de Franse afdeling van uw uitgeverij. Waarom bent u ermee begonnen?
Omdat het me lag. Lumière bestond in Antwerpen sinds 1925 en stond onder leiding van Roger Avermaete, die heel veel goede dingen heeft uitgegeven, veelal op het gebied van de grafiek, maar toch ook ander werk, als dat van Barbusse b.v.
Toen op zeker ogenblik de aandelen werden te koop gesteld, heb ik ze gekocht. Ik geef nu onder de naam Les Editions Lumière schoolboeken uit voor het Walenland maar ik heb er ook nog bellettrie in uitgegeven, nl. in 1945 toen we net als in 1920 een tijdperk van luxe en euforie hebben gekend. Ik heb toen in het Frans twaalf luxeboeken uitgegeven o.m. van Marcel Arland, Julien
| |
| |
Green, François Mauriac e.a. Maar in België is het heel moeilijk Franse bellettrie uit te geven. Trouwens, het is een algemeen Frans verschijnsel: wat niet in Parijs is verschenen, telt niet mee. Dat geldt trouwens ook voor heel Frankrijk en houdt verband met de grote centralizatie van dat land. Je vindt in Frankrijk buiten Parijs geen grote uitgeverijen, niet in Bordeaux, niet in Lyon of niet in Grenoble. Dat is een typisch Franse toestand waar ook Frans-Zwitserland onder lijdt. In Vlaanderen heb je uitgeverijen zowel in Antwerpen als in Hasselt, in Tielt of in Brugge. Ook in Nederland. In Italië heb je er in Rome en Milaan, in Duitsland zowel in Bonn, als Hamburg of Frankfurt. Alleen in Frankrijk is het slechts Parijs. Ik vind dat het een verarming is voor een land en het is ook een van de redenen waarom de Franse provincie kultureel zo ten achteren is. We zullen afwachten welke resultaten de pogingen tot kulturele decentralizatie van André Malraux opleveren.
Een uitgeverij is altijd een centrum van aktiviteit, van uitstraling en kultuur.
Er is bij ons toch het voorbeeld van Marabout in Verviers.
L'exception confirme la règle. Toch is het vooral een grote drukkerij, die ook veel voor Franse uitgevers drukt en ook met hen samenwerkt. Daarbij hebben ze zich op de Franse markt kunnen affirmeren zodat velen in Frankrijk denken dat het een Franse uitgeverij is.
Hoe staat het dan met de uitstraling van het Vlaamse boek in Nederland?
Daar heb ik niet over te klagen, die wordt met de jaren beter. Meer dan de helft van een oplage wordt nu in
| |
| |
Nederland verkocht. Het ideaal zou natuurlijk 2/3 zijn aangezien Nederland twee keer meer inwoners telt dan Vlaanderen. Maar in elk geval rust er zo geen odium meer op het Vlaamse boek, als het maar goed gepresenteerd is. Daarom kunnen we bij ons nooit streng genoeg zijn op typografisch gebied, want de Nederlandse boekhandelaars kennen hun vak. Een boek moet gebouwd worden als een huis en het mag niet overgelaten worden aan de willekeur van de drukker. U kent wel de bedenkelijke neiging die in België bestaat: men geeft enkele duizenden frank voor een bouwplan aan een architekt omdat het moet, maar verder wenst men dan zelf te metselen of tegen een lage prijs een gelegenheidsmetselaar aan te werven. Zo ging het ook vaak met het boek.
Men moet ook rekening houden met de evolutie van de smaak en van de gewoonten. Vroeger ging men in de boekhandel om over een boek te praten en de boekhandelaar kon u alle gewenste inlichtingen verschaffen. Het boek kon er dan ook rustig uitzien. Nu verschijnt er zoveel dat de boekhandelaar, die bovendien met tekort aan personeel zit, het niet meer kan bijhouden. Het boek moet nu voor zichzelf spreken en daarom werkt de omslag vaak als een vuistslag, als een opvallende uitnodiging. Het komt trouwens zover dat men boeken in automaten verkoopt: een geldstuk in de gleuf en u krijgt het boek dat u verlangt. Een uitgever moet daar allemaal rekening mee houden.
Wat u daar hebt gezegd over de doorbraak van het Vlaamse boek in Nederland, klinkt vrij positief maar ik meen dat u op de dagen van ‘De Vlaamse Gids’ in Oostduinkerke een minder optimistische klank hebt laten horen.
Eerder een pessimistische zelfs, dat is juist. In ministeriële kringen bij ons heeft men de neiging om met voldoening te
| |
| |
kijken naar de kulturele ontwikkeling in dit land. Als ik dat nu zeg, beperk ik me natuurlijk tot het boekenvak. Volgens de statistieken van de Unesco is die kulturele ontwikkeling niet zo rooskleurig als men zou denken. België is het enige land waar de boekenproduktie daalt. De statistieken in België zijn helaas slecht bijgehouden en ze verschijnen ook altijd veel later dan in de andere landen. In 1964 verschenen er in België 3995 boeken, in 1965: 3815, wat 180 titels minder is.
Voor dezelfde periode werden er in Nederland 10.000 nieuwe titels uitgebracht. Er zijn een twaalftal landen waar de produktie boven de 10.000 titels ligt: Rusland aan de top omdat ze daar zoveel talen hebben, dan Amerika, Engeland, Frankrijk, Japan, West-Duitsland, Spanje; en ook Nederland is daarbij. Men kan natuurlijk aanvoeren dat de Belgische markt wordt overvoerd met import uit Frankrijk en Nederland, maar Zwitserland bevindt zich in dezelfde situatie: Duitsland en Frankrijk en Italië zijn er leveranciers maar toch brengt Zwitserland, waarvan de bevolking maar de helft is van de onze (dus 4 à 5 miljoen inwoners) over de 5000 nieuwe titels per jaar en het aantal stijgt voortdurend. Denemarken, dat ook maar half zoveel inwoners telt als ons land, heeft meer titels dan wij. Dat is ook het geval met Oostenrijk waar de Duitse import toch zeer belangrijk is. En in alle landen is de produktie stijgend; alleen in België daalt ze.
Waaraan meent u dat dit te wijten is?
Onder meer aan de politiek van de regering. De regering geeft subsidies aan onze auteurs, ook aan onze auteurs die in Nederland publiceren. Dat is een niet te versmaden steun aan de buitenlandse uitgeverijen, want hetzelfde geldt ook voor de Franse uitgeverijen. Daartegenover staat dat de Nederlandse auteurs die wij uitgeven geen steun
| |
| |
krijgen van de Nederlandse regering en ook geen van de Belgische. Het ekskuus is dan dat de verhoudingen in Nederland anders liggen. De Nederlandse uitgevers hebben dus voordelen die de Belgische uitgevers niet hebben. Indien we ze hadden, dan zouden we op de Nederlandse markt even sterk staan. De toestand is zó erg dat ik nu in onderhandeling ben om een naamloze vennootschap op te richten in Nederland, waar ik nu al een kantoor heb. Indien deze N.V. er komt, zal ik even sterk staan als mijn Nederlandse kollega's maar België zal eraan verliezen: het werk zal ginder uitgevoerd worden en mijn boeken zullen deviezen opbrengen voor Nederland. Daar de Vlaamse schrijvers dezelfde subsidies krijgen, of ze nu in Nederland of in Vlaanderen publiceren, zijn er die verkiezen hun boeken in Nederland uit te geven. Het gebeurt ook vaak dat wij jonge auteurs ontdekken maar dat Nederland ze ons afpakt zo gauw het blijkt dat ze goed zijn. Dat heeft natuurlijk nadelige gevolgen voor ons. Wij hebben tijdens de oorlog jonge auteurs gelanceerd en voor hen risico's gedragen en na de oorlog komt een Nederlandse uitgeverij hun veel geld aanbieden om bij hen te publiceren. Ik begrijp dat die jongens dat hebben aanvaard maar de kern van de zaak is verkeerd.
Hebt u een remedie voor deze kwaal?
Er is er meer dan een. De biblioteken zouden beter moeten worden gesteund. Er zou beter toezicht moeten zijn op de aankoop van boeken voor de biblioteken van de scholen. Senator Van In heeft met reden de stelling verdedigd dat voor de prijsboeken een bepaald percentage moet worden besteed aan werk uitgegeven door Vlaamse uitgevers, maar dat zou geen vrome wens mogen blijven maar werkelijkheid moeten zijn. Er zou ook moeten worden gezorgd voor een gezonde organizatie van het boekhandelswezen in Vlaan- | |
| |
deren: op het boek drukt een zware omzetbelasting die in Nederland niet bestaat en die in tegenstelling is met de principes van de Unesco. De uitgevers hebben die last nu op zich genomen, wat weer een offer was voor hen maar wat dan ook weer meebrengt dat de prijs van het boek gestegen is.
Ook over de politiek van de aankoopkommissie van boeken valt wel wat te zeggen: daar hebben bepaalde opiniemakers wel wat te veel te zeggen, daar speelt de vriendjespolitiek en de kliekjesgeest een te grote rol. Er is dan ook de onverschilligheid van sommige leden, die nooit een vergadering bijwonen. Als ze voor de zaak geen interesse hebben, zouden ze geen lid moeten blijven van die kommissie.
Het zou interessant zijn dat er een ernstig ekonomisch onderzoek zou worden gedaan inzake de toestand van het boek in België, juist wegens dat onrustwekkend verschijnsel. De staat zou zo'n onderzoek moeten subsidiëren want de vakorganizatie kan dat niet betalen. In Nederland maakt men veel werk van prognose, van vakonderzoek, van speurwerk inzake lektuur, enz. Dat kan daar allemaal gebeuren omdat de boekindustrie er sterk staat en belangrijk is. Bij ons bestaat dat niet al hebben wij ook een dienst voor statistiek, maar men vraagt zich wel eens af met welke metodes daar wordt gewerkt. Als ik in Franse tijdschriften statistieken lees, dan vind ik daar altijd recente gegevens over Engeland en Duitsland maar dan moet ik ook telkens konstateren dat België uitblinkt door zijn afwezigheid. In onze tijd waar we moeten weten hoe de markt evolueert, is zo'n onderzoek dringend nodig maar het is slechts nuttig als de cijfers vlug komen.
*
| |
| |
In deze woning is er natuurlijk een studeerkamer met daarvoor nog een klein vertrek, dat als biblioteek dient maar nog moet worden afgewerkt.
Hier hangen drie mooie rijmprenten: een met het gedicht De stervende van Adriaan Roland Holst, een ander met het Sonnet van de burgerdeugd door du Perron en dan geïllustreerd door Felix Timmermans de tekst van het kerstlied Maria die soude naar Bethlehem gaan.
In de studeerkamer zelf geven de boeken de toon aan maar er is ook een houtsnede van Masereel en alweer een rijmprent met het gedicht 'k Ben hier geweest door Karel van de Woestijne, waarvoor Jef Cantré een houtsnede heeft gemaakt.
Tussen de boeken in staat een uil, die de gastvrouw ten geschenke kreeg van een boer. Er staat ook een foto van de hond Amdis, een Groenendaler, die een maand na de dood van zijn baas stierf.
Boven de deur dan nog als dekoratief element een echte tweeloop en verder ook een oude degen.
Door de ramen kijkt men uit op de groene weide en op het blarenspel van de trilpopulieren.
*
Leest de Vlaming veel?
Er wordt steeds meer gelezen. Van de oplagen die we nu kennen, hadden we tien jaar geleden niet durven dromen. Ik moet hier alweer steunen op het onderzoek dat in het buitenland wetenschappelijk werd gedaan door vakmensen en daaruit blijkt dat, als het zo voortgaat, er in 1975 wel 2,2 maal zoveel zal worden gelezen als nu. Dat betekent dus dat de perspektieven gunstig liggen. Alleen moet men er dan weer aan denken dat deze belangstelling voor de lektuur zal moeten worden bevredigd door de aankoop
| |
| |
van buitenlandse boeken omdat de Belgische uitgeverij dan niet meer of bijna niet meer zal bestaan. Er zullen dan nog eens zoveel deviezen naar het buitenland gaan.
Hoe verklaart u deze groter wordende belangstelling voor het lezen van boeken?
Die is te danken aan de televisie, aan de ontwikkeling van het onderwijs, aan de kranten en de tijdschriften. Het hangt ook samen met ‘la civilisation des loisirs’, een van de kernproblemen van deze tijd. Daar de mens over meer vrije tijd zal beschikken, zal hij ook meer lezen. In het buitenland werken de grote uitgeverijen nu al aan plannen om tegen die tijd in de behoeften te kunnen voorzien. Ik spreek hier wel van lektuurvoorziening en niet van schoolboeken, die natuurlijk ook een grote evolutie zullen kennen.
Naar welke soort gaat de voorkeur van het publiek?
Dat is zeer gevarieerd. In mijn uitgeverij gaat de grootste belangstelling van het publiek naar het werk van Vlaamse auteurs en dan naar het literair verantwoorde werk. Het minder serieuze werk wordt meer gezocht in Franse, Engelse of Duitse vertalingen, in detective-stories of de dikke oorlogspillen. Er wordt ook veel gelezen om zich op kultureel gebied te ontwikkelen. Er is altijd een afzetgebied voor degelijke essays en studies. De televisie doet op dat stuk heel veel goeds, ik ben trouwens nooit bang geweest voor de konkurrentie van de televisie, integendeel. Hoe meer deuren er worden opengemaakt, hoe beter. Ik zie dat hier bij de boeren: vroeger hadden die geen boeken in huis, tenzij dan een versleten katechismus en het beduimelde kookboek van de Vlaamse Boerinnenbond, waarmee ik van dat kookboek geen kwaad heb gezegd: ik vind het uitstekend en gebruik het ook! Maar nu vindt men in vele
| |
| |
boerengezinnen een kastje met boeken. Het Davidsfonds heeft daar de weg gebaand. Natuurlijk moet dat nog beter worden; de publiciteit van de grammofoonplatenfirma's kan ons op dat stuk inspireren. We leven nu eenmaal in een tijd dat we overschreeuwd worden. Aangezien dat soort publiciteit sukses kent, zouden wij niet bang moeten zijn dezelfde metode te gebruiken, we moeten met onze tijd meegaan. Ik hoorde vanmorgen nog toevallig hoe men over radio Luxemburg alle soorten slogans de eter injoeg: eet meer eieren, drink meer melk, eet meer vis. Waarom ook eens niet: lees een boek? Men bespreekt een boek vaak veel te akademisch - al is dat natuurlijk ook nuttig. Maar ik geloof dat het heel veel effekt zou hebben als men na een dynamische en entoesiaste bespreking van een boek er aan zou toevoegen: dat boek ligt bij uw boekhandelaar voor u klaar, loop er even binnen.
Er wordt wel eens gezegd dat u als uitgeefster een eigen stal hebt, als dat niet te oneerbiedig zou klinken.
Men denkt er dan wel bij: met renpaarden, luxepaarden en trekpaarden. De schrijvers die bij mij uitgeven, zijn inderdaad verschillend van aard: er zijn daar de traditionelen naast de experimentelen, boeiende vlotte vertellers naast de vertegenwoordigers van de nieuwste strekkingen. Ik noem geen namen.
Welke boeken deden het het best?
Daar kan ik u een matematisch juist antwoord op geven en daar de dienst van de belastingen het ook weet, heb ik geen enkele reden om het niet te zeggen. Van 13 Marnixpockets verkochten wij in 1966 honderd eksemplaren of meer per dag. Dat was zo voor vier boeken van Ward Ruyslinck: Wierook en tranen, De ontaarde slapers, De
| |
| |
oeroude vijver, De madonna met de buil. Wierook en tranen was dan al de zesde druk. Hetzelfde geldt voor Het gevaar en De muur van Jos Vandeloo. De zevende druk van Hélène Defraye van Hubert Lampo haalde eveneens de honderd per dag en ook zijn Don Juan en de laatste nimf. Deden het even goed: de zevende druk van De man die zijn haar kort liet knippen van Johan Daisne en dan zijn nieuw boek toen Het geluk. Ook Karel Jonckheere deed het goed met De ringen van de boom en Jef Geeraerts met Het verhaal van Matsombo. Tenslotte hebben we dan nog Maurice Roelants van wie we de achtste druk van Komen en gaan brachten en ook hiervan werden honderd eksemplaren of meer per dag verkocht.
Er wordt ook wel eens gezegd dat u een linkse uitgeefster bent.
Er wordt zoveel gezegd! Hoe krijg je een stempel? Ik weet het zelf niet. Ik gaf toch Maurice Roelants uit. En wat is links en rechts? Ik geloof dat mijn auteurs geen onderscheid meer maken tussen links en rechts. Het zich engageren zoals dat gebeurde ten tijde van de opkomst van het fascisme, is voorbij. Ik heb dat duidelijk gemerkt toen de bloemlezing Pijn en puin vergeten met verzen van dichters uit die tijd verscheen. De reaktie was: Hitler? Connais pas.
Ik geloof dat de interesse van de jongste generatie in hoofdzaak gaat naar de vormproblemen. De vorm overheerst! De invloed van de nouveau roman is groot: de manier waarop je een verhaal brengt, is nu het probleem.
Vindt u dat goed?
Ik weet niet of ik het moet betreuren of niet, want ik heb me altijd een beetje ‘au dessus de la mêlée’ gevoeld. Ik vraag me toch af of ze aan diepte en inhoud winnen
| |
| |
door zoveel aandacht te besteden aan de vormproblemen. De redenen waarom Bok en andere tijdschriften herrie hebben geschopt, waren deze problemen van de vorm. Zij ergerden zich aan de schrijftrant van Maurice Roelants, van Herman Teirlinck, van Lampo en ik kan dat ook begrijpen: het is een algemeen verschijnsel. Ik herlas onlangs een boek van Truman Capote dat Clara Lennart twintig jaar geleden knap in het Nederlands heeft vertaald. Dat boek doet het nog altijd bijzonder goed in Amerika maar in Nederland niet meer. Om het aktueel te maken, zou het opnieuw moeten worden vertaald, omdat de taal evolueert.
U zou dus ook rechtse auteurs uitgeven als ze u een manuskript aanboden?
Onmiddellijk, als het goed werk is. Ik zou zelfs zeggen dat ik niets liever vraag dan van sommige zogezegde rechtse schrijvers werk uit te geven. Volgens mij kan goede literatuur alleen maar een protest zijn en er zijn bij de rechtsen ook protestmensen!
U hebt natuurlijk nog plannen?
Heel wat. Allereerst alles voortzetten en daarbij zeggen, wat een sportman altijd zegt: volgende keer beter! Er zijn de Marnixpockets en de grote Marnixpockets, de Maerlantpockets en de Ad Multos-boeken die moeten worden aangevuld. Mijn plannen tot 1968 zijn al voor een groot deel uitgewerkt. Ik denk ook het verzameld werk uit te geven van een Vlaams auteur, die ik nog niet zal noemen.
Ik wil van de uitgeverij een centrum van kultureel leven maken, een gelegenheid voor auteurs om kontakten te leggen zodat men niet in zijn ivoren toren opgesloten blijft. Bij deze kontakten wil ik ook de Nederlandse auteurs
| |
| |
betrekken, want Nederland behoort toch tot ons kultuurpatrimonium. Die kontakten en uitwisselingen moeten absoluut verbeterd worden en die kunnen trouwens de taaltoestand in dit land helpen saneren. Er is op dat gebied trouwens een zeer gunstige evolutie aan de gang want het Nederlands bij ons is nu al veel beter dan tien jaar geleden. Dat maakt onze taak trouwens niet makkelijker! Vroeger kon je veel manuskripten na een paar bladzijden te hebben gelezen al afwijzen omdat de taal te onbeholpen was. Dat behoort nu tot de uitzonderingen.
Leest u al wat u uitgeeft zelf?
Het uiteindelijke ja of nee hangt van mij af. Ik heb nooit een boek uitgegeven dat ik niet had gelezen. Je hebt natuurlijk je medewerkers, je ‘readers’, maar die kies je toch ook. Je kunt advies en raad vragen maar uiteindelijk vind ik dat je je verantwoordelijkheid moet durven nemen.
Wat maakt u gelukkig in uw vak?
Het slagen in wat je onderneemt. Als ik een nieuw auteur lanceer, ben ik even gespannen op het onthaal als hij. Ik bedoel daarmee niet het onthaal van de pers want ik weet dat ik dat met een korreltje zout moet nemen. Gewoonlijk weet ik het na tien dagen uit persoonlijke reakties. Ik heb wel vertrouwen in sommige journalisten, in Kees Fens zeker. Verder zijn er ook enkele opiniemakers die ik waardeer: ik wacht op de Nieuwe Rotterdamse Courant, op Het Vaderland, De Gelderlander, De Friese Koerier, ja, want die jongens van Friesland met hun onbuigzaam karakter weten het u te zeggen, die zitten niet in het literaire keukentje van de Randstad Holland of België. Als het dan meevalt, is mijn dag goed want uitgeven is ook een boodschap brengen, als ik dat woord
| |
| |
mag gebruiken. Het is een boodschap door de keuze van de auteurs, van het werk, van de richting. ‘Diriger c'est choisir’ heeft Mendès-France eens gezegd en ik geloof dat het een waarheid is. Kiezen is een daad en wijst op een richting. Als het resultaat dan gunstig is, heb je ook de voldoening te ervaren dat de zin van je boodschap goed was.
Er zijn ook in het boekenvak historische vergissingen te citeren. Gallimard heeft Proust geweigerd, Querido heeft het Dagboek van Anne Frank niet aanvaard, Nygh heeft Ik, Jan Cremer afgewezen en er zijn er zeker nog meer. Ik zal er ook al wel begaan hebben. Als het gebeurt, vind ik het beter dat ikzelf het boek geweigerd heb want ik vind dat je ook voor je vergissingen moet instaan.
Wat is uw lievelingsprobleem op dit ogenblik?
Een nieuwe reeks die in de maak is. Het is andermaal een poging om Noordnederlandse en Vlaamse auteurs in één reeks uit te geven. De titel ervan is De vijfde meridiaan en deze meridiaan loopt van Groningen tot Gooik en laat dus Brussel links liggen!
Uitzending: 28 juli 1967.
|
|