| |
| |
| |
Yvonne de Man en Gust de Muynck
Kerkstraat 9, Hoeilaart
Meneer De Muynck, u publiceerde in 1944, het jaar van de bevrijding, een boek over Churchill. Hoe was dat mogelijk?
Omdat ik het tijdens de oorlog geschreven had! Men had de radiomensen in 1940 allen ergens een job bezorgd waar ze al dan niet te werken hadden voor de gedeeltelijke wedde die het ministerie van Verkeerswezen bleef uitbetalen. Ik kreeg zo een baantje bij het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn en op het hokje dat mij in het gebouw als kantoortje diende, heb ik dat boek over Churchill geschreven.
Waarom over Churchill? Puur uit anglofilie?
Het had ook over Hitler kunnen zijn en ik heb zelfs lang geaarzeld. In laatste instantie is Raymond Herreman verantwoordelijk voor mijn keuze. Ik had Churchill al lang
| |
| |
voor de oorlog gevolgd en ik vond hem een interessante figuur, niet in het minst omdat hij een van de weinige konservatieven was die opriep tegen Hitler. En in de jaren dat ik over hem schreef, was hij voor heel de wereld het symbool van de vrijheid.
De hele Churchill is dan wel niet in het boek?
Het behandelt zijn leven en aktiviteiten tot 1942. Ik schetste daarbij ook een beeld van het milieu en de omstandigheden waarin de aktiviteit van Churchill zich afspeelde, zodat het toch feitelijk ook een overzicht werd van de belangrijkste gebeurtenissen van die jaren. Ik liet ook, waar het kon, Churchill zelf aan het woord en probeerde o.m. door citaten te laten uitschijnen, wat een groot redenaar Churchill was.
Dat was een eerste deel. En het tweede?
Is lang in handschrift klaar maar het is niet tot een uitgave gekomen. Ik heb me later met andere zaken beziggehouden.
Hoe werd het boek ontvangen?
Uitstekend, vooral omdat het op het psychologisch moment verscheen! Het is nu uitverkocht, ook in Franse vertaling, die Denis Marion er toen van maakte.
Hebt u met het schrijven van deze biografie nooit last gehad onder de oorlog?
Niet direkt. Ik heb er wel eens risico's mee gelopen. Ik zeulde het manuskript mee waar ik ook ging. Op zekere dag wil ik de tram opstappen om naar de stad te gaan. De tram is zo overvol dat ik beslis op een volgende te wachten. De tram, die ik liet voorbijgaan, werd wat verder door de Duitsers tegengehouden en elke passagier grondig onderzocht.
| |
| |
Er wordt gezegd dat u ook een bewonderaar bent van Shaw.
Uw enquête gebeurde grondig. Shaw en Rik de Man zijn de twee auteurs waarvan ik het meest hou.
Shaw had even voor 1919 een boekje geschreven, waarin hij voor het verdrag van Versailles zekere wenken gaf: Peace Conference Hints. Zijn aanduidingen zaten vol gezond verstand maar natuurlijk heeft men naar hem niet geluisterd. Ik heb dat boekje vertaald maar heb er geen uitgever voor gevonden. Ik heb met hem over die vertaling gekorrespondeerd en hem achterna ook bezocht. Dat is ten zeerste meegevallen.
Wat waardeerde u zo in hem?
Zijn geestigheid, zijn politiek doorzicht, zijn onortodoxe manier van optreden. Als die man zich met de politiek had willen inlaten, was hij zeker minister geworden, maar hij had een te vrije geest om politiek gedisciplineerd te kunnen zijn! Ik bewonder natuurlijk ook zijn toneelstukken en niet in het minst het meesterlijke Engels dat hij schreef.
Hij had ook zijn lichtere kant: hij liet zich dolgraag fotograferen en het speet hem, dat er toen nog geen kleurenfoto's bestonden, omdat hij graag zijn rosse baard op een foto had gehad.
En dan zijn epigrammen, waarin hij in vijf woorden alles zegt, als b.v.:
‘Doe niet aan anderen, wat u zoudt willen dat ze u doen. Hun smaak zou wel eens de uwe niet kunnen zijn.’
‘U zult nooit weten wat genoeg is, tenzij u weet wat meer dan genoeg is.’
‘De meest bezorgde man in de gevangenis is de cipier.’
| |
| |
*
Hoeilaart aan de IJse is het land van de druiventeelt in kassen, die de plaats de naam ‘glazen dorp’ hebben bezorgd. Op het gebied van Hoeilaart ligt ook een deel van het Zoniënwoud met o.m. de oude kapel van Onze-Lieve-Vrouw-Welriekende, een gebied dat Herman Teirlinck in de literatuur een plaats gaf.
Ook Groenendaal behoort tot de gemeente Hoeilaart: de priorswoning van de abdij waar Jan van Ruusbroec eens leefde, is nu een restaurant maar de vijvers zijn er nog altijd zoals vroeger vol poëtische ingetogenheid.
De Kerkstraat in het centrum van Hoeilaart is zo nauw, dat je er geen wagen kunt parkeren.
Om bij de bewoners van nummer negen op bezoek te gaan, moet je de deur in de schutsmuur resoluut openen om via een binnentuintje naar de echte voordeur te gaan. Loop maar door: de hond is sympatiek en dus niet gevaarlijk.
Voor het keukenvenster staat een tafeltje, waar mezen en roodborstjes geregeld te gast zijn. In de kleine voorhal zit de hond van Fo, de hond van Boeddha, die het huis bewaakt.
In de tweede hal spreekt het rek van huiselijkheid en de Friese spreuk op een bord van optimisme: ‘Elke wolk heeft een lichtende rand.’
*
‘Vrouw, wie zijt Gij?
Ik ben een slavin
Wat is een slaaf?
Een slaaf is een wezen dat voor anderen moet werken en lijden.
Zijn de mannen en vrouwen vrije wezens in België? De mannen, ja, zij maken de wetten. De vrouwen, neen, zij ondergaan de wetten.’
| |
| |
Mevrouw De Man, u bent een uitgesproken feministe, een strijdende vrouw.
Dat heeft iets weg van een aanval. Wat heb ik misdaan?
U publiceerde indertijd ‘De Catechismus van de Vrouw’, een opstandig boekje met vuurrode omslag, waaruit net enkele antwoorden en vragen werden geciteerd.
Om te beginnen ben ik hiervoor niet alleen verantwoordelijk. Ik schreef het met Hélène Denis, nu mevrouw Bohy, de echtgenote van de minister en met Berthe Labille. We noemden het een ‘katechismus’ omdat de inhoud uit vragen en antwoorden bestond.
U komt in dat boekje fel op voor de rechten van de vrouw. Waarom schreef u het?
Ik hield me in de socialistische beweging vooral bezig met de vrouw en de jeugd en dit boekje was bedoeld om inderdaad voor de vrouw gelijke rechten op te eisen. Als ik het nu zou schrijven, zou ik het op een andere manier proberen te doen, maar er staan toch nog altijd waarheden in, ook al is er veel veranderd.
De emancipatie van de vrouw is nu toch een feit!
Maar veel vrouwen maken er nog geen gebruik van. Er is ook nog heelwat dat wettelijk moet bevestigd worden. Verder zijn er nog altijd dingen die de man mag doen en de vrouw niet. Dat is geen gelijkheid. Vooral wat de echtscheiding betreft, is er nog wat te doen.
Mevrouw De Man, u bent niet alleen een bekende schrijfster, u bent ook de kleindochter van Jan van Beers en de zuster van Hendrik de Man.
De laatste twee dingen kan ik niet loochenen!
| |
| |
U hebt uw grootvader Jan van Beers niet meer gekend.
Nee, zo oud ben ik nu ook weer niet! Jan van Beers stierf in 1888 en ik werd pas geboren in 1894, op 3 december om precies te zijn. Mijn broer Rik, die 8 jaar ouder was dan ik, heeft hem nog gekend.
U hebt wel veel over hem horen spreken.
In de familiekring werd veel gesproken over ‘grote vava’, zoals hij werd genoemd. Vooral de dochters Van Beers, mijn moeder en haar zusters dus, hadden het vaak over hem en citeerden hem dan als voorbeeld: Vader deed dit, vader meende dat. Als kind heb ik hem dan ook altijd aangevoeld als een echte aanwezigheid. Daarbij kwam dat ik op school zijn spraakleer gebruikte en dat ik zijn verzen van buiten moest leren, o.m. Van 't merelnestje:
‘Grootmoeder zat in 't zonneken,
Dat al zijn glansen door 't venster goot,
Met Pauwken en klein Janneken,
Geklaferd op haren schoot.’
Toen ik wat ouder was en de verzen op mijn eentje las, vond ik dat er toch wat veel tranen in vloeiden.
Later dan weer heb ik de beste verzen leren waarderen, want hoe hij ook uit de mode is geraakt, hij is toch een echt dichter geweest.
Geeft u daar een voorbeeld van?
Ik denk aan het gedicht dat Licht heet en dat hij schreef na een periode van blindheid. Verder aan Aan mijne jongens, dat zijn Vlaams testament is, en aan Confiteor, dat je zijn wijsgerig testament kunt noemen. Ook in De oorlog staan treffende, soms zelfs profetische dingen. Zo voorzag hij dat uit het grootste kwaad, het goede zou ontstaan. Als ik dat lees, denk ik altijd aan de atoombom. De mid- | |
| |
delen om te vernietigen zijn zo groot geworden, dat niemand ze nog durft gebruiken. Uit het hoogste kwaad is dus iets goeds gekomen. Luister maar eens:
‘Wat baat het, dat de geest u straalt
Om 't hoofd, o Mens, met hemelluister,
Als gij, beneden 't dier gedaald,
Zijn glansen dooft in helleduister?
Wat baat de stem, in uw gemoed
Luid-roepend: “elk bemin zijn broeder
Gelijk zich zelf!” als gij, verwoeder
Dan duivlen, dorst naar broederbloed?
Helaas! helaas! komt aan de ellende
Dier zelfvernieling nooit een ende?
Leeft Caïns zaad dan eeuwig voort
In 't mensdom? - woont daar, in dien doven
En blinden hemel, ginder boven,
Geen God, die ons gejammer hoort?...
Hoor gij dan, Geest des Kwaads, de klachten
Des Mensen! - stort hem vuur der Hel
In 't brein; ontdek hem wonderkrachten,
Waarmee hij ganse legermachten
In énen slag ter neder vell'!
Zo komt aan 't eindeloos broederslachten
Misschien een einde; - zo ontstaat
Het goed licht uit het hoogste kwaad.’
Wat in elk geval een belangrijke verdienste is geweest, is de strijd die hij gevoerd heeft voor de Vlaamse zaak. In die tijd was dat zeker te waarderen. Zo heeft hij als gemeenteraadslid van Antwerpen veel bereikt voor de vervlaamsing van het onderwijs.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Drie. Rik, Bob en ik. Bob was een evengoed matematicus als musicus. Ook bij is nu al overleden.
| |
| |
Wat voor een jongen was Rik, de oudste?
Een heel grote plaagstok voor zijn jonger zusje: er was tussen ons meer dan acht jaar verschil. Maar hij had een heel goed hart en als hij me niet plaagde, voelde ik me verongelijkt en ongelukkig. We hielden veel van mekaar en zo is het altijd gebleven. Daarbij was hij een plezante broer, die altijd maar met nieuwe initiatieven uitpakte, uitstekende spelen organizeerde, een echt haantje-de-voorste, met een zeer scherp gevoel voor humor.
Die reputatie had hij later wel niet?
Nee, zijn leerlingen en medewerkers waren eerder bang voor hem. Maar zij die hem beter kenden, wisten hoe goedhartig hij was. Zijn moeder en zijn tantes noemden hem ‘spekhart’, juist terwille van zijn goedhartigheid.
Tot welk milieu behoorde uw familie eigenlijk?
Vader was direkteur bij de Red Star Line. Hij was een overtuigd liberaal, die wanhopig was omdat hij drie socialisten had voortgebracht!
Hoe werd u socialiste?
Gedeeltelijk door het voorbeeld van Rik. Hij werd socialist uit meelij voor de miserie van de arbeiders van toen. Zijn eerste socialistische daad was, te eisen dat moeder de tram zou betalen van Dikke Marie, onze werkster. Ze woonde ver en elke dag kwam ze 's morgens te voet naar ons huis, werkte twaalf uur en ging weer te voet terug. De eis van Rik was iets ongewoons. Daar werd over gepraat want men beschouwde het als een gevaarlijk precedent!
Rik de Man heeft een bewogen leven gehad. Bent u tot het laatst met hem in betrekking gebleven?
| |
| |
Natuurlijk. Ik heb hem niet altijd in alles gelijk gegeven maar ik heb altijd mijn genegenheid voor hem bewaard. Ik heb altijd goed zijn motieven begrepen. De mensen die gedacht hebben dat hij iets of iemand zou kunnen verraden, bewezen daardoor dat ze hem helemaal niet kenden.
Ervaart u dat hij nog waardering vindt?
Onder de jongere socialisten zijn er die hem herontdekken en dan ook leren waarderen. Er komen hier geregeld jongeren inlichtingen vragen over hem. Ze onderzoeken nu wat er kan gedaan worden om zijn gedachten te verspreiden. Er bestaan o.m. plannen om zijn werk opnieuw uit te geven.
Welke vorming kreeg u feitelijk?
De school in het Frans, want de Vlaamse scholen werden beschouwd als armemensenscholen en daar mocht een kind van de burgerij niet naar toe. Het gevolg is, dat ik nu nog altijd beter kan rekenen in het Frans dan in het Nederlands. Ik voelde me al heel vroeg aangetrokken tot artistieke bedrijvigheden als schilderen en musiceren en wenste naar de akademie te gaan, maar dat liep zo maar niet van een leien dakje. De familie was van oordeel dat de akademie geen milieu was voor deftige juffrouwen. Een tante van me heeft daar dan met juffrouw Belpaire over gesproken en deze heeft dan kursussen georganizeerd in artistieke vorming: anatomie, tekenen, schilderen, beeldhouwen.
Toen deze kursussen begonnen, waren we met twee leerlingen. Later heb ik aan de Katolieke Hogeschool voor Vrouwen nog kunstgeschiedenis en wijsbegeerte gevolgd. Onder de oorlog ben ik dan toch naar de echte akademie gegaan en heb er o.a. Juliaan de Vriendt als leraar gehad. Ook zang en piano heb ik gestudeerd. Later ben ik vaak
| |
| |
opgetreden voor kulturele groeperingen, de jeugdbeweging, en zo meer. Ook voor de radio heb ik gezongen... Dat gaat nu helaas niet meer: in de laatste oorlog heb ik mijn stem verloren.
Als ik het goed begrepen heb, waren ze thuis niet alleen gesteld op de etiquette maar ook streng.
Vader kende geen godsdienst maar gaf ons een opvoeding, gebaseerd op strenge principes: hij leerde ons altijd de waarheid te zeggen, eerlijk te zijn en streng tegenover onszelf. Om ons moedig te maken, legde hij ons op niet te schreien als we pijn hadden. Winter en zomer moesten we ons met ijskoud water wassen en door alle weer moesten we er te voet op uit. We hebben die Spartaanse opvoeding op dat ogenblik niet gewaardeerd maar later zijn we er dankbaar voor geweest. In feite was zijn hardheid wel een soort reaktie tegen de sentimentaliteit van de Van Beersen.
De invloed van moeder liet zich eerder gelden in de gevoelswereld, waar vader voor tucht en zelfbeheersing zorgde, wat trouwens wel eens een botsing voor gevolg had tussen Rik en hem. Vader heeft ons in elk geval zowel een fysiek als een moreel weerstandsvermogen meegegeven.
Ik liet me vertellen dat u niet zo lang geleden nog hebt leren paardrijden. Is dat een uitvloeisel van die opvoeding?
Vader reed inderdaad te paard, ging geregeld naar de rijschool en nam deel aan allerlei jumpings. Ik had, toen ik jong was, ook graag gereden maar het was een dure sport in die tijd en één in de familie was genoeg.
Rik heeft later paardgereden. Toen ik 63 was, heb ik het dan eindelijk toch geleerd, in het zweet mijns aanschijns mag ik wel zeggen! Ik was aan zee en had heel de maand augustus altijd met verlangen naar de rijpaarden gekeken.
| |
| |
Toen het in september wat minder druk was, ben ik op de paardenhouder toegegaan en heb hem gezegd: ‘Laat me eens een ritje doen.’ De man lichtte zijn petje eens op, krabde achter zijn oor en zei: ‘Ge ziet er toch nog niet helemaal versleten uit. Ge moogt het proberen, maar ik rijd naast u en houd uw paard vast.’ Ik zei: ‘Geen sprake van! Echt rijden en alleen!’ Het is gebeurd en ik had de smaak beet.
Weer in Brussel ben ik naar de eerste de beste rijschool gegaan in de buurt en heb er harde noten gekraakt. Soms dacht ik dat mijn laatste uur geslagen was! Maar ik heb volgehouden. Vijf jaar heb ik winter en zomer aan zee en in het Zoniënwoud gereden. Ik moest ook veel inhalen! Ik ben er nog dol op maar het mag helaas niet meer.
*
Het is in zijn eigen werkkamer dat de gastheer elke week zijn internationaal overzicht schrijft.
Het grote portret tegen de schouw stelt de kleindochter voor, zoals Jo de Bruyn ze schilderde acht jaar geleden.
De tekening met boten is van Jo de Meester en de pastels zijn van Yvonne de Man: het meer van Lugano en Théoul aan de Middellandse Zee. Herinneringen aan Libanon zijn deze dolk en een kameelzweep, eveneens met dolk.
In de boekenkast is elk rek gewijd aan een onderwerp waar de gastheer een voorliefde voor heeft: de reeks George Bernard Shaw, de reeks Churchill en de reeks Hendrik de Man. In een kast apart zitten alle mogelijke dokumenten over Hitler, de bouwstenen van een toekomstig boek.
Op de slaapkamer van mevrouw hangen twee potloodtekeningen van Jan van Beers junior, die Yvonne de Man als tienjarig kind voorstellen.
Op de overloop hangt dan weer werk van Yvonne de Man: deze pastel stelt een kapelletje aan het meer van Lugano voor en dit is een gezicht op het meer van Murten,
| |
| |
waar Rik de Man zijn laatste jaren doorbracht.
*
Het eerste werk dat u publiceerde, meneer De Muynck, heette ‘De Verenigde Staten van Amerika’.
Dat was feitelijk maar een brochure die door ‘De Wilde Roos’, de uitgeverij van de socialistische partij, werd uitgegeven in 1928. Ze bevatte de neerslag van mijn eerste reis naar de States.
Wat waren uw bevindingen?
Dat Amerika kapitalistisch buitengewoon ontwikkeld was maar dat het geen sociale wetgeving bezat.
Feitelijk heerste er de wet van de jungle, dat wil zeggen dat de sterkste zegevierde. Ze waren daar toen zo antisocialistisch als ze nu antikommunistisch zijn en voor een socialist was de atmosfeer daar toen niet houdbaar.
U bent sindsdien nog bij herhaling in Amerika geweest. Is er iets veranderd?
Er is veel veranderd maar er blijft nog altijd iets van het oude. De levensstandaard is verhoogd en de vakbeweging is veel sterker geworden. Men heeft nu ook meer begrip voor sociale hervormingen maar dat mag dan in geen geval socialisme genoemd worden. Dat heet dan ‘progressive democracy’ of zo iets. Socialisme betekent voor hen vooral afschaffing van eigendom en grenzeloze tussenkomst van de staat. De pers verspreidt er voortdurend die opvattingen en daarom zijn ze zo ingeankerd.
Werd u socialist of kreeg u de overtuiging van huize uit mee?
Ik werd het, maar gauw. Vader, die liberaal was, oefende maar liefst drie stielen uit om aan de kost te komen: schoenlapper, haarkapper en herbergier. We woonden op de
| |
| |
Dam, een der meest proletarische stadswijken van Antwerpen. Toen ik tien jaar was, moest ik vader al helpen om de klanten in te zepen. In die tijd lieten de dokwerkers zich één keer per week scheren, en dat gebeurde op de zondag, vóór ze begonnen te werken. En daar ze om zes uur moesten beginnen, stond ik op zondagmorgen vóór vijf uur al in te zepen. En om dan volledig te zeggen wie mijn ouders waren, wil ik er bijvoegen dat mijn moeder meid was.
U hebt toch niet alleen die herinneringen aan uw jeugd?
Er zijn er natuurlijk ook andere. Plezier maakten we als 't kermis was. Er waren op de Dam twee kermissen per jaar en een ervan heette de ezelskermis. Er was bij die gelegenheid een snelheidswedstrijd tussen bereden viervoetige ezels, de Bredastraat af tot aan de nu gedempte vaart. Om die ezels tot snelheid aan te zetten, werden de meest drakonische middelen gebruikt: ze kregen twee, drie dagen geen eten, men bond blikken aan hun staart en wat weet ik al.
Het was toch niet de enige sport, als ik die aktiviteit zo mag noemen?
Nee, we zijn in die tijd ook met voetballen begonnen, een sport die toen nog in haar kinderschoenen stond. Ik was op die verlaten wijk zeker de enige die wedstrijden volgde. We begonnen met wat men toen straatklubs noemde. Ik speelde eerst mee in de straatklub van Merksem, omdat ik daar toen vrijde. Toen ze in Borgerhout dan Tubantia stichtten, werd ik gevraagd als midvoor, wat ik aanvaardde maar wat die van Merksem niet aanvaardden. Toen dan op zekere dag een beslissende match werd gespeeld tussen de twee klubs en ik voor Tubantia het winnend doelpunt maakte, heeft het er na de match gestoven. De verliezers probeerden mij en mijn medespelers die me
| |
| |
beschermden, af te troeven en wij lieten ons ook niet onbetuigd!
Vormende sport, zou ik zeggen. U studeerde aan de Vrije Universiteit te Brussel en u haalde daar het diploma van licentiaat in de ekonomische wetenschappen, maar pas in 1932. U was toen al 35 jaar.
Ik heb daarvóór nog heel wat anders moeten doen. Toen ik met de middelbare school klaar was, was het oorlog. Ik heb dan nog wat talenkursussen Engels, Duits en Spaans gevolgd en ging dan eksamen afleggen om stadhuisbediende te worden, maar ik vloog met klikken en klakken aan de deur omdat ik aktivist was. Het was de roerige tijd van Jacob, Raf Verhulst, Craeybeckx, Borms enz... Ik kreeg dan toch een betrekking bij het Nationaal Komitee voor Hulp en Voeding. Na de oorlog moest ik mijn militaire dienst doen. Bij de keuring vroegen ze mij bij welk wapen ik wilde dienen. Ik antwoordde: ‘Zo vlug mogelijk ervan af zijn!’ Het gevolg was dat ze mij bij de kavalerie, het Tweede Gidsen, staken, waar de langste legerdienst werd gedaan: twee jaar! Maar ik heb er mijn liefde voor paarden opgedaan.
Die u deelt met uw vrouw.
Na het leger ben ik dan bediende geworden in een drukkerij maar vloog ook daar buiten, omdat ik weigerde meer dan acht uur te werken. Toen heb ik te Antwerpen op een vergadering waar Koos Vorrink van de Nederlandse N.S.D.P. sprak, Rik de Man ontmoet en dat is een belangrijk en groot moment geweest in mijn leven. Rik de Man zocht een monitor voor de Vlaamse zittijd van de Arbeidershogeschool en vroeg mij of ik daar les wou geven: staathuishoudkunde en arbeidersbeweging. Ik heb dat aanvaard. Dat was in 1922 en ik zat daarmee definitief in de
| |
| |
socialistische beweging.
Wat was het doel van die Arbeidershogeschool?
Dat was een school voor arbeiders uit de vier takken: vakbonden, politieke beweging, koöperatieven en ziekenfondsen. Het waren mensen tussen de 25 en de 40 jaar, die al ervaring hadden van het leven, maar nooit scholing hadden gehad. Het was de bedoeling hen daar die teoretische scholing te bezorgen.
Gaf dat resultaten?
De meningen lopen daarover uiteen maar er zijn toch veel militanten van de partij uit die school gekomen, o.m. Louis Major, Oosterwijck, Jules de Coninck, Bert van Kerkhoven. Rik de Man had die school opgericht. Het was een van zijn stellingen, dat zij die al praktische ervaring hadden opgedaan, er alle voordeel bij hadden ook technisch en ideologisch geschoold te worden. De leerlingen werden door de beweging aangeduid: ze kregen gewoon hun loon en verbleven in het internaat in Ukkel.
U werd monitor aan deze Arbeidershogeschool in 1922 maar u studeerde ekonomische wetenschappen aan de Vrije Universiteit in Brussel en behaalde uw titel in 1932. Hoe ging dat samen?
Omdat ik met die studie maar later begonnen ben! Ik ben eerst nog een hele tijd in het buitenland geweest. Eerst ben ik enkele maanden gaan studeren aan de Volkshochschule in Jena in Thüringen, dan ben ik naar Engeland gegaan waar ik aan het Ruskin Labor College in Oxford syndikalisme en arbeidersopvoeding gestudeerd heb en nadien ben ik naar Amerika gegaan, waar ik enkele maanden aan het Brookwood Labor College de lessen gevolgd heb. Terzelfder tijd gaf ik daar ook les aan immigranten.
| |
| |
Het is na dit verblijf dat ik die brochure over Amerika heb geschreven. Toen ik dan weer hier was, ben ik adjunktsekretaris geworden van de Havenarbeidersbond te Antwerpen en terzelfder tijd ben ik dan aan de universiteit in Brussel gaan studeren.
Waarom Brussel? Ekonomische wetenschappen kon toch ook in Antwerpen.
Toen kon dat nog niet op dat niveau. Antwerpen was toen meer pragmatisch, waar Brussel veel ruimer en algemener was.
Nog voor u afgestudeerd was, kwam u bij de radio. U was de eerste direkteur van de radio.
Ik was inderdaad de eerste direkteur van de Vlaamse gesproken uitzendingen van het N.I.R. Mijn Franse kollega was Théo Fleischman.
Dat was dus nog vóór de tijd van Jan Boon?
Boon is veel later gekomen. Toen ik er kwam, bestonden al wel - wat we nu zouden noemen - de zuilen, de radioverenigingen op politieke grondslag opgericht, die uitzendingen verzorgden. Dat was o.m. de Sarof voor de socialisten en de K.V.R.O. voor de katolieken. Later kwamen dan nog Librado voor de liberalen en Vlanara voor de Vlaamse nationalisten. Ik kreeg de leiding van al wat het gesproken woord betrof: de nieuwsberichten in de eerste plaats, de lezingen, de hoorspelen, de reportages. Ik herinner me nog goed de eerste match Holland-België, die wij hebben verslagen. Er was in mijn ploeg geen enkele redakteur die voetbal speelde en ikzelf had sinds acht jaar geen voetbal meer gezien. Uit pure lef en ijdelheid heb ik dan zelf de reportage gedaan, ook al kende ik de naam van geen enkele speler. Tot overmaat van ramp zat ik,
| |
| |
terwijl ik de reportage deed, tussen de twee grote leiders van de voetbalbond, die er natuurlijk alles van wisten. Ik heb vanzelfsprekend water en bloed gezweet. Bij de tweede match zat ik gezelliger: boven op het dak, in de goot van de tribune!
De nieuwsberichten waren dan wel wat gemakkelijker.
Dat denkt u! We hebben toen met veel tegenstand te kampen gehad vanwege de gedrukte pers, vooral vanwege Het Laatste Nieuws en Hoste, de toenmalige direkteur, die in dit gesproken nieuws een konkurrent zagen.
Feitelijk hebt u dus heel de uitbouw van de radio meegemaakt?
Niet zonder gemengde gevoelens! Er is daar heel wat gebeurd, onder meer door de speling van de politiek, dat me nu precies geen plezier heeft gedaan. Het is nooit prettig u gedepasseerd te zien om redenen, die met de beroepsbekwaamheid niets te maken hebben. Enfin, we zullen dat potje nu maar gedekt laten. Na de oorlog ben ik dan adjunkt-direkteur-generaal geworden van de B.N.R.O. Ik heb toen, samen met vijf andere journalisten, een uitnodiging van de Amerikaanse regering aanvaard om een rondreis te maken in Amerika. Dat was in 1945, nog voor het einde van de oorlog. Ik ben er voor het N.I.R. als korrespondent gebleven en ik heb daar dan anderhalf jaar lang elke dag een Nederlandse en een Franse korrespondentie naar Brussel doorgeseind.
Dat was dus hetzelfde wat Marnix Gijsen zolang gedaan heeft?
Marnix Gijsen was toen kommissaris-generaal en heeft achteraf die job van mij overgenomen. Eer ik de States verliet, heb ik dan nog twee maanden vakantie zonder
| |
| |
wedde gevraagd. Ik heb me een tweedehandswagen gekocht en heb de States van Oost naar West en terug doorkruist, met als pleisterplaatsen vooral de natuurreservaten. Toen ik dan weer in het land was, werd ik permanent afgevaardigde van de minister van Verkeerswezen in de raad van beheer. De eerste keer was dat Achiel van Acker, de tweede keer, van 1954 tot 1958, was het Anseele. Bij de nieuwe wisseling van minister vond ik het op de radio niet zo prettig om er te blijven en ik heb dan de plaats aanvaard van direkteur-generaal van de sociale zaken van de Europese Ekonomische Gemeenschap, hier te Brussel. Daar ben ik dan gebleven tot ik op 5 december 1962 op pensioen gesteld werd.
Wat nog niet betekende dat u met rust ging. Maar eerst een andere vraag: is de E.E.G. een nuttige instelling?
Uw vraag schijnt een zekere twijfel te verraden! Het doel van de E.E.G. is de ekonomische samenwerking te bevorderen en de levensstandaard te verhogen door de afschaffing van tolmuren en door de aanbeveling van een vooruitstrevende politiek op sociaal gebied. De levensstandaard in de zes landen is, nuchter beschouwd, hoger geworden, maar wellicht zou dat ook zo geweest zijn zonder de E.E.G. Als argument kan de eveneens hogere levensstandaard gelden van Zwitserland, Oostenrijk, Zweden, Engeland, landen die niet tot de E.E.G. behoren.
Mag ik zeggen dat ook uw antwoord een twijfel verraadt... U speelde ook nog een belangrijke rol in het I.V.V.V., het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen.
Ik was daar alweer adjunkt-sekretaris-generaal van 1948 tot 1950. Dat was ook hier in Brussel. Die organizatie streeft de koördinatie na van de wereldvakbeweging. Die funktie bracht me weer twee keer in Amerika, voor kon- | |
| |
gressen dan. Verder heb ik in de meeste landen van Europa lezingen gehouden en vergaderingen bijgewoond.
Toen u zogenaamd op rust ging, bent u naar Libanon gegaan.
Maar niet met vakantie. Dat was in opdracht van het I.B.A. Ik moest in Libanon een organisme gaan oprichten voor de arbeidersopvoeding. Er bestonden daar vijf of zes syndikale bewegingen, die nooit geleerd hadden samen te werken: bedienden, metaalbewerkers, dan nog eens gesplitst in Arabische en kristelijke verenigingen. Ik heb een komitee gevormd met afgevaardigden van de verschillende bewegingen en daaruit is een permanent komitee gegroeid, dat ziek uitsluitend met de arbeidersopvoeding bezighoudt.
Wat is I.B.A.?
Internationaal Bureau van de Arbeid of in het Frans B.I.T. Het is een organisme dat na de eerste wereldoorlog werd opgericht. Zijn raad van beheer bestaat uit afgevaardigden van de regeringen, van de werkgevers en van de werknemers. De zetel is te Genève. Het is teoretisch een onderdeel van de Verenigde Naties, hoewel het vroeger al bestond. De adjunkt-direkteur-generaal was op dat ogenblik een Belg: Jef Rens, die ook bij ons een rol gespeeld heeft in de syndikale beweging. Het doel is de sociale wetgeving in de wereld te bevorderen. Zo stelde b.v. het I.B.A. na 1918 konventies op, waarin o.m. de achturen-werkdag werd vastgelegd. Die konventies moeten echter door de lidstaten bekrachtigd worden - wat zeer wisselvallig is. De onderontwikkelde landen kunnen een beroep doen op het I.B.A., dat dan experts en technici stuurt, zoals het met mij gebeurde.
U bent vast medewerker aan het Gents socialistisch dagblad ‘Vooruit’. U schrijft daar over vraagstukken van inter- | |
| |
nationale politiek. Is daar bij de arbeiders belangstelling voor?
Dat is moeilijk na te gaan omdat onze kranten op dat stuk weinig reaktie krijgen van hun lezers. Dat geldt voor zover ik weet ook voor andere kranten. In Nederland gebeurt dat veel meer. Maar daar er nooit protest geweest is tegen mijn artikels, interpreteer ik dat eerder gunstig! Ik verzorg in die krant ook besprekingen van boeken over ekonomie, internationale politiek, sociologie.
*
De zitkamer in dit huis is een en al gezelligheid. Boven de gemakkelijke kanapee hangt een portret van Jan van Beers, geschilderd door zijn zoon, Jan van Beers junior. Jan van Beers senior heeft er voor geposeerd als penningkundige.
Marie-Theresia van Beers borduurde in fijne kruisjessteek dit tekendoek vol allerhande figuren. Het dateert uit 1826. Nog een dokument is dit portret van Ida, de oudste dochter van Jan van Beers, getekend door Wappers. Op de achterkant is een felicitatiebrief voor vaders verjaardag geplakt.
Weer van Jan van Beers junior is de reproduktie van het bekend portret van Peter Benoit. De schilder maakte het op zijn atelier in Parijs en het is wel een van zijn beste werken. Van hem is ook nog deze tekening van zijn zuster, de moeder van Yvonne de Man.
Ten slotte hangt er hier ook een ets van Rubens, die de kuise Suzanna voorstelt en die mevrouw De Man van een bewonderaar ten geschenke kreeg.
Door het raam dan kan men kijken naar de tuin, naar de beweging op de weg naar Groenendaal en vooral naar de bomen van het park.
*
Meneer en mevrouw De Muynck, u bent beiden medestichters van de Socialistische Arbeidersjeugdbeweging in België. Wat was het doel?
| |
| |
Gust de Muynck:
Wij waren niet alleen! Bij deze stichters waren ook Christ de Bruyker van Gent, Joris en Jetje Oosterwijck. Het doel was een etische inhoud te geven aan de socialistische jeugdbeweging en bij de jongeren eveneens eerbied te wekken voor wat reeds gepresteerd was. Ook de liefde tot de natuur aanleren. Die beweging mocht volgens ons niet militant politiek zijn: jonge mensen van 15 jaar moeten wel de teorie van het socialisme leren kennen maar ze moeten nog niet aktief in de politiek staan. Het was er ons om te doen aan de jeugd een nieuwe levensstijl te geven, hen socialistische volksliederen te laten zingen, volksdansen aan te leren. Zelfs in hun kledij kwam die geest tot uiting.
Dat waren de Rode Valken dan?
Gust de Muynck:
De Rode Valken zijn er later uit voortgekomen. Dat is een beweging voor jongeren tussen 12 en 15 jaar, die we uit Oostenrijk hebben overgenomen waar de Rode Valken ontstonden. Met onze eigen jeugdbeweging zijn we gelijktijdig begonnen in Antwerpen en in Gent, later is ze overgeslagen naar Wallonië, maar daar bleef toch vooral de politieke Jonge-Wachtbeweging sterk.
Is die beweging vruchtbaar geweest?
Gust de Muynck:
Het is nooit een massabeweging geweest, wel een bewuste elitevorming. De invloed ervan is nu nog te merken in de socialistische turnbeweging. In onze jeugdbeweging werd geijverd tegen het roken en het drinken, we leerden de jongeren sparen om te reizen en zo was het b.v. mogelijk
| |
| |
met een hele groep naar het Jugendtreffen in Wenen te gaan en naar Amsterdam.
Mevrouw, u hebt u veel voor deze arbeidersopvoeding in de socialistische beweging ingespannen. Sinds wanneer eigenlijk?
Yvonne de Man:
Ik ben ermee begonnen tijdens de oorlog 14-18. Ik heb dan mee koncerten ingericht voor de werklozen en er ook gezongen en gemusiceerd met broer Bob. Ik heb me vooral de kulturele kant van de arbeidersbeweging aangetrokken, op een klein slippertje in de provincieraad na, waar ik enige tijd heb gezeteld.
De arbeider is er sindsdien op vooruitgegaan, materieel zeker. Ook geestelijk?
Yvonne de Man:
Dat is een moeilijke vraag. De arbeider is niet geworden wat wij verwacht hebben. Er is een nieuwe burgerij ontstaan. Wij hebben ons dat helemaal anders voorgesteld en ik denk dat er nog veel geslachten zullen voorbijgaan eer deze nieuwe bourgeoisie de essentie van de kultuur zal opnemen. In onze vizioenen zagen wij de arbeider, die het niet alleen materieel beter stelde maar die ook geestelijk groeide. Dat laatste is niet altijd het geval geweest. We hebben daarom geen spijt van wat wij gedaan hebben. Het moest gedaan worden, alleen is de geestelijke evolutie iets achtergebleven. Rik heeft dat altijd voorspeld. Gelukkig zijn er toch resultaten: er is bij de arbeiders een elite die leest, die reist, die naar de schouwburg gaat, die koncerten bijwoont. De mogelijkheden zijn er immers, maar velen maken er geen gebruik van. De grote massa zoekt nog te
| |
| |
zeer verdoving in plaats van ontspanning. En de meer geestelijk ontwikkelden zwijgen veelal.
Dat lijkt me toch een te pessimistische afrekening.
Yvonne de Man:
Ik ben niet pessimistisch. Alleen was de verwachting mooier. De kulturele vooruitgang is niet zo snel gebeurd. Maar de tekenen zijn er wel.
De naam van Hendrik de Man is al enkele keren in het gesprek gevallen. Mag ik u vragen wat hij voor u betekent na al wat er voorgevallen is?
Gust de Muynck:
Ik was het niet eens met zijn optreden tijdens de oorlog maar volgens mij heeft hij niet verraden, wel heeft hij een politieke vergissing begaan. Daartegenover staat dat hij zeer vroeg heeft ingezien dat er met de Duitsers niets te beginnen was en hij heeft zich dan ook zonder aarzelen teruggetrokken.
Wat betekent Hendrik de Man voor u?
Gust de Muynck:
Ik beschouw hem nog altijd als mijn geestelijke vader. Ik vergeet niet dat hij eens de redder geweest is van de toenmalige Belgische Werklieden Partij. Ik blijf ervan overtuigd dat hij, zoals vroeger in alle westerse landen werd gezegd, de grootste denker is die het socialisme sedert Marx heeft voortgebracht. Zijn werken, die in twintig talen werden vertaald, hebben de wedergeboorte van het teoretisch socialisme ingeluid en ze hebben de weg uitgestippeld om de geestelijke armoede, het slop waarin het vastelandse socialisme was blijven steken, eens en voorgoed achter zich te laten.
| |
| |
Uw trouw aan Hendrik de Man dwingt eerbied af en uw verering is ontroerend. Maar wordt u daar niet beïnvloed door de familiale banden? Hij was uw schoonbroer.
Gust de Muynck:
U bedoelt natuurlijk dat men ook in mijn kringen weinig of niet over hem spreekt. Er is inderdaad nog veel hartstocht rondom zijn naam maar ook daarin komt verandering. De nieuwe generatie heeft het drama van De Man en de partij niet gekend en zij begint zich af te vragen of die ene vergissing, die zij al met eigen ogen ziet, of deze vergissing voldoende is om de belangrijke rol van deze man in onze partij dood te zwijgen en hem de waarde te ontzeggen die hij bezit.
Hebt u met hem na de oorlog nog kontakt gehad?
Gust de Muynck:
We hebben hem nog vaak in Zwitserland bezocht. Hij woonde daar te Greng, dichtbij het Murtenmeer op een klein goedkoop flatje. De ballingschap had hem wel bitter gemaakt.
Yvonne de Man:
Ik zou niet zeggen bitter. Hij was wel diep ontgoocheld maar hij was erin gaan berusten. Hij had zeker geen haat overgehouden, daarvoor was hij te begrijpend.
Gust de Muynck:
Wat hem veel geholpen heeft, is zijn gelukkig huwelijk geweest. Dat heeft de laatste jaren van zijn leven zeker sterk gemilderd.
Yvonne de Man:
| |
| |
Zijn Zwitserse vrouw was zeker veel bitterder tegenover de Belgen dan hij.
Hoe is het ongeluk dan eigenlijk gebeurd?
Gust de Muynck:
Dicht bij zijn huis was er een onbewaakte overweg. De mensen daar kenden de vaste uren van de weinige treintjes, ook Rik. Kort voor de overweg maakt het spoor een bocht, de weg vóór de overweg klimt omdat het spoor hoger ligt en een haag belet het zicht op de bocht. Op die fatale 20ste juni 1953 had de trein vertraging. Juist als het fiatje van Rik het hellinkje opschoot, kwam hij aangereden. Niemand heeft iets gezien. Het fiatje werd vermorzeld, de inzittenden eruit geslingerd. Rik was op slag dood. Zijn vrouw heeft hem enkele uren overleefd.
*
Aan dit kleine schrijftafeltje voert de gastvrouw haar korrespondentie sinds ze hier woont.
Voor haar staat de foto van Hendrik de Man en zijn vrouw, vlak erbij de foto van haar nu vierenveertigjarige zoon toen hij een baby was.
Boven de schrijftafel weer een schilderij van Jan van Beers junior: het portret van een Parijs meisje.
Een hele muur wordt hier ingenomen door de sponde van een oud Duits boerenbed, waarop het huwelijk symbolisch is uitgebeeld. Boven dit meubel, dat nu als boekenkast dienst doet, staat een boot, die een visser van Heist heeft gemaakt. Verder zijn er uitheemse snuisterijen: een oude Arabische koffiekan, een mooi en oud Kongolees beeldje. Verder ligt er nog in een autentieke Russische en houten kip een autentieke denappel van een ceder van de Libanon.
De eetkamer in dit huis is ook de luisterkamer. Terwijl mevrouw naar de televisie kijkt in de zitkamer, zit de heer
| |
| |
des huizes hier vaak te luisteren naar de werken van Mozart, waarvan hij het volledig oeuvre op plaat bezit.
In het buffet staat echt Chinees porselein: als men deze teekopjes gebruikt, blijft het dekseltje erop om de drank warm te houden.
Dit stilleven is het eerste olieverfschilderij van Yvonne de Man en dit andere noemt ze Chinoiseries. Het portret van de geschiedkundige Hendrik Mertens, de overgrootvader van Yvonne de Man, spreekt weer van familietraditie. Een rariteit zijn deze twee rarekiekprenten met de letters omgekeerd: de ene is een gezicht op Sevilla, de andere op Stockholm. In de boekenkast hier staan o.m. al de werken van Marnix Gijsen. Zijn foto staat er voor met de opdracht: ‘Joachim aan Suzanne’.
*
Mevrouw De Man, met Jan van Beers als grootvader zat het schrijven u wel in 't bloed.
Ik heb inderdaad al vroeg geschreven maar dan zeer onregelmatig: in de blaadjes van de jeugdbeweging, in de tijdschriften van de Centrale voor Arbeidersopvoeding, in de Volksgazet, in Vooruit, maar het was nooit iets van lange adem. Mijn broer Rik moedigde me trouwens meer aan tot schilderen en musiceren. Hij hield heel veel van muziek en hij had er spijt van dat hij geen instrument kon bespelen. Moeder, Bob en ik moesten vaak voor hem musiceren.
Wat was dan uw eerste werk van langere adem?
De stukken getiteld Frankie. Ze verschenen in drie afleveringen van het tijdschrift Groot-Nederland. Het waren kronieken over mijn zoontje, dat toen vier jaar was. Cyriel Buysse en Emmanuel de Bom hadden die in handen gekregen en zij hebben ze aan de redaktie van het tijdschrift doorgegeven.
| |
| |
Uw eerste echt boek was dan ‘Ons dagelijks brood’.
Ja. Ik werkte mee aan het literaire weekblad dat mevrouw Manteau na de oorlog uitgaf en op zekere dag vraagt mevrouw Manteau me een kookboek te schrijven. Ik zag daar wel iets in en begon te zoeken naar oude recepten in de schriften die ik nog bezat van tantes en van moeder. Wanneer in onze familie een meisje trouwde, kreeg ze een geschreven kookboek mee waarin de recepten in zeer typische stijl stonden uitgeschreven: ‘Koop voor een stuiver hesp...’ enz. Ik werd bij dit onderzoek getroffen door de evolutie in de zorg van de vrouw voor het dagelijks voedsel. Want niettegenstaande alle emancipatie is dat nog altijd de grote taak van de vrouw: eten op tafel brengen. Ik heb dan getracht een overzicht te geven van deze zorg: hoe het probleem was vijftig jaar geleden, hoe het evolueerde, hoe de wijze van koken en eten veranderde. Het zijn kronieken waarin eerst de eetgewoonten in mijn deftig en ongerieflijk ouderhuis voorkomen: de plechtige familiediners, de vele dienstboden, de kaffeeklatsch, enz. In die tijd bekommerde ik mij niet veel om eten of koken maar twee wereldoorlogen en het huwelijk deden mij het grote belang van de zorg om het dagelijks brood wel inzien!
Tijdens de tweede wereldoorlog woonden wij hier in de omgeving en kreeg ik te doen met al de problemen die op het platteland gesteld worden voor een vrouw uit de stad. Dat valt niet altijd mee! Ik heb er dan ook nog mijn ervaring in Amerika na de oorlog bij betrokken en verteld hoe men in Amerika eet en hoe de vrouw het daar opvat. Zo kreeg het boek de ondertitel: ‘De wederwaardigheden van een huisvrouw van Antwerpen tot Manhattan’. Het gaat dus over zeer diverse dingen: de feestelijke zware maaltijden, met wijn en wild, van vroeger, het vegetarisme, de kookproblemen bij het kamperen, de ultramoderne
| |
| |
kookwijze in de Amerikaanse kitchenette.
U bent wel internationaal ingesteld.
Ik voel me inderdaad een wereldburger en heb mijn kaart van wereldburgerschap altijd op zak.
Maar uw voorkeur om te wonen gaat toch naar het platteland, aangezien u hier woont.
Ik kan overal leven maar het liefst is me toch het platteland. Ik had eigenlijk met een boer moeten trouwen want dieren verzorgen vind ik een zalige bezigheid. Ook hou ik van de tuin, de bloemen, de dieren, van al wat natuur is en in alle seizoenen. In de stad mis ik altijd dat kontakt met de natuur. Daar komt nu nog hij dat de fysieke behoefte van rust en stilte ook door de leeftijd wordt beïnvloed.
Het boek dat u in opspraak heeft gebracht, is ‘Een vrouw met name Suzanna’, een antwoord op het boek van Marnix Gijsen, ‘Joachim van Babylon’. Was het de feministe in u die u dat deed schrijven?
Dat lijkt wel een strikvraag te zijn maar ik zal er niet inlopen! Ik hou trouwens niet zoveel van dat woord feministe, ik hou eigenlijk van geen enkel etiket. Ik heb het alleen altijd voor de zwakke en verdrukte opgenomen.
Toen ik de roman van Marnix Gijsen las, was ik verontwaardigd door de wijze waarop zijn Joachim van Babylon Suzanna had veronachtzaamd. Hij had er ook maar geen ogenblik rekening mee gehouden dat zij misschien meer leed onder haar kinderloosheid dan hijzelf. Ik heb daarover met Marnix Gijsen heftig gediskussieerd: ik had Joachim van Babylon als manuskript gelezen toen wij in Amerika waren. Tot slot van de diskussie heb ik plagend aan Marnix Gijsen gezegd: ‘Ik zal Suzanna eens laten antwoor- | |
| |
den’, zonder te denken dat ik ooit zo vermetel zou zijn!
Het boek verscheen veel later, wel tien jaar na dat van Marnix Gijsen.
Ik heb er ook lang aan gewerkt. Er waren reakties op Joachim van Babylon die vlugger kwamen, o.m. die van Esther de Raadt. Ik dacht dan weer: Zou ik nu ook nog antwoorden? Ik heb het boek dan maar voor eigen genoegen verder uitgewerkt.
Wat was uw sterkste bezwaar tegen Marnix Gijsen?
Dat hij heel het probleem eenzijdig mannelijk zag. Bij de geschiedenis van het echtpaar Joachim-Suzanna blijft er een partner helemaal in het duister: Joachim vraagt zich nooit af wat zijn vrouw denkt en voelt.
Dat is natuurlijk het recht van Marnix Gijsen maar het heeft mij gepikeerd. Ik heb dan het aksent gelegd op het kinderloos blijven. Het kon toch ook de schuld van Joachim zijn. Ik denk trouwens dat iedere vrouw die Joachim leest, zich moet afrvagen: hoe staat Suzanna daartegenover?
Inzake de interpretatie van de huwelijksmislukking staan Marnix Gijsen en u diametraal tegenover elkaar. In uw boek offert de vrouw zich op voor de man. Is dat een stelling?
De mens moet zich kunnen geven voor een ander. Wie moreel het sterkst is, moet de andere steunen en helpen. In het huwelijk kan zowel de man als de vrouw de sterkste zijn. Als men het zo opvat, verdwijnt de tegenstelling man-vrouw.
In het eerste gedeelte van uw boek geeft u een geslaagde voorstelling van de kosmopolitische stad die Babylon was
| |
| |
in de bijbelse tijden. Heeft het u geen moeite gekost u in de wereld van de bijbel in te werken?
Ik heb natuurlijk heelwat werken moeten lezen. Ik ben gaan snuffelen in de Bibliothèque Nationale te Parijs en ik heb daar een zeer interessante dokumentatie gevonden. Ook in de bijbel zelf heb ik veel geleerd. Ik had in mijn jeugd nooit een bijbel mogen bezitten, omdat mijn vader alleen geloofde in wetenschap. Zoals tot alle dingen die verboden zijn, heb ik me altijd tot de bijbel aangetrokken gevoeld. Bij de voorstudie voor Suzanna heb ik mijn hartje kunnen ophalen.
Achteraf is gebleken dat ik mij met de bijbel enige vrijheid heb veroorloofd, vooral wat de profeten Jeremias en Daniël betreft.
Hermanowski heeft het boek in het Duits vertaald en de Duitse kerkelijke censuur heeft op mijn onortodoxe interpretatie gewezen. Het gevolg was dat er geen tweede druk is verschenen, want het boek was op de markt gebracht door de Bonner Buchgemeinde, die vooral een kristelijk publiek heeft. Een troost dan weer: Suzanna gaat in pocketuitgave verschijnen.
De niet te vermijden vraag: hoe reageerde Marnix Gijsen op uw boek?
Hij ook heeft het als manuskript gelezen en hij toonde begrip voor mijn standpunt. Hij kon mijn Joachim aanvaarden.
Een ruzie is het dan niet geweest?
Helemaal niet. Alleen een diskussie, die trouwens niet op letterkundig terrein lag.
Het boek kreeg een gunstige pers, want zowel Hubert Lampo in het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ als Albert
| |
| |
Westerlinck in ‘Dietsche Warande en Belfort’ hebben het uitdrukkelijk geloofd.
Ik kreeg ook veel persoonlijke reakties, vooral brieven van vrouwen die het konflikt hadden aangevoeld zoals ik. Zij ook hadden het gevoel dat Suzanna onrecht was aangedaan. Een ander positief gevolg, dat geen rechtstreeks verband houdt met de literaire waarde van de roman, was dat vele vrouwen zich geholpen hadden gevoeld door de sterkte van Suzanna. Ik weet wel dat deze menselijke reakties geen literaire waardering insluiten, maar ik stel ze toch zeer op prijs. Ik noem hier graag een voorbeeld.
Janine de Rop, die toen een moeilijke tijd doormaakte, heeft me na het verschijnen van Suzanna geschreven en als gevolg van ons kontakt is ze ook beginnen schrijven. Dat is een menselijke waarde, die voor mij meetelt.
Als men u heeft leren kennen, verwacht men dat van u, als ik dat mag zeggen.
Na Babylon kwam Italië. U schreef een boek over Pompeï onder de leuke titel: ‘Dag Faun!’
De inspiratie kreeg ik van het beeld van de dansende Faun van Pompeï, dat ik als kind vaak in de werkkamer van een van mijn ooms had zien staan. Ik vond dat een olijk figuurtje, dat lachte en danste. Toen ben ik me gaan afvragen: Pompeï, wat is dat? Ik heb er veel over gelezen en gesproken en voelde me steeds meer aangetrokken. Ik ben er dan naar toe gegaan en dat is voor mij zo een sterke belevenis geweest, dat ik de behoefte gevoeld heb erover te schrijven. Ik heb met dat boek toekomstige bezoekers willen voorbereiden op het kontakt met Pompeï, want als je als gewoon toerist, zonder voorbereiding, een dergelijke plaats bezoekt, kom je er zo weinig in de sfeer. Je kunt daar rondlopen en alleen stenen zien, maar je kunt er ook
| |
| |
alles zien leven, zien wat er zich heeft afgespeeld en dat is heel wat. Het is dus een soort reiskroniek en tevens een gids, waarvoor ik trouwens pentekeningen had gemaakt die niet verschenen zijn.
Hebt u nooit gedichten geschreven?
Alleen karamelleverzen voor een verjaardag of zo, in de slechtste Van Beersstijl. Met mijn broer Rik korrespondeerde ik wel eens in verzen en geregeld zonden we mekaar limericks, over alles en nog wat.
U hebt er daar zeker van bewaard! Krijgen we een exclusiviteit?
Het zou wel tegenvallen: we houden er een eigen taal op na in de familie, afkomstig van grootvader Van Beers, die voor oningewijden schier onbegrijpelijk is.
En het volgende boek?
Ligt bij ‘Diogenes’ al lang klaar en zou nu in de lente het licht zien.
Mogen we het tema kennen?
De titel ligt nog niet vast. Het is deze keer de geschiedenis van een man, die het konflikt moet uitvechten of hij schilder dan wel musicus is. Het is een probleem dat ikzelf gekend heb. Ik heb me altijd versnipperd, heb nooit iets ten volle uitgewerkt, omdat er in het leven zoveel plezierige dingen te doen zijn! De man in dit boek heet Raphaël - dat zou wel de titel kunnen worden. De vader van Raphaël wil dat hij schilder wordt, omdat het hem zelf ontzegd werd. De tante daarentegen die hem opvoedt, wil dat hij musicus wordt, omdat zij zangeres is. Raphaël is een zwak karakter.
Tegenover hem staat een sterke figuur, waarvoor mijn
| |
| |
broer Rik me heeft geïnspireerd: de man die veel weet en die er vastbesloten op losgaat. Tegenover elkaar dus de man van de daad en de twijfelaar, de dromer. Er komen nog andere konflikten van de moderne wereld bij te pas.
Ik denk dat het een hedendaagse roman is... In ieder geval, het is geen triestig boek.
Hoe staat uw man tegenover uw werk?
Gust de Muynck:
Ik moedig het werk van mijn vrouw aan!
Yvonne de Man:
Dat is dan zuiver platonisch! Ik krijg van mijn man geen opbouwende kritiek. Hij leest geen boek van mij zolang het niet af is.
En leest u zijn geschriften?
Yvonne de Man:
Ik lees ze. Zijn artikels over internationale politiek vind ik zeer interessant. Nog meer bewonder ik de gemakkelijkheid waarmee hij ze neerpent.
U houdt allebei veel van sport. Hebt u dezelfde voorkeur?
Gust de Muynck:
Op voetbal na. Vroeger was het de skisport, die we trouwens in 1932 met de V.T.B. in Vlaanderen hebben gelanceerd. Ook voor het alpinisme hebben we belangstelling gewekt. Indertijd waren we ook bij de ijsberen en in die tijd hadden we nooit een verkoudheid! Nu moeten we het wat rustiger doen: alleen nog wandelen en zwemmen.
Nog altijd?
| |
| |
Yvonne de Man:
Nog altijd!
U bent sinds 3 december ook nog maar 70 jaar!
Uitzending: 3 maart 1965.
|
|