| |
| |
| |
Prof. Dr. Corneel Heymans
Nobelprijs 1938 Zoutelaan 142, Knokke
U woont hier prachtig.
Dat is een kompliment! Maar ik neem het graag aan want wij vinden het hier inderdaad prettig wonen. Tien jaar geleden vonden mijn vrouw en ik het huis in Gent te groot en wij beslisten hier aan zee wat kleiner te komen wonen, met genoeg ruimte om de kleinkinderen logies te verschaffen als ze overkwamen. We konden toen niet voorzien dat het er 18 zouden worden...
Alle respekt voor de stamvader! Hoeveel kinderen hebt u zelf?
Vier. Twee jongens en twee meisjes.
U werd verleden jaar op 28 maart zeventig jaar en meteen professor-emeritus. Betekent dat dat u hier op rust bent?
Dat is een mooie formule. Ik ben nog steeds even aktief, het spreekwoord indachtig dat rust roest! Ik doceer niet meer maar ik ben nog altijd werkzaam in het laboratorium te Gent, met dit grote voordeel dat ik geen administratief
| |
| |
werk meer heb en in ons tijdperk van papier betekent dat wat! Trouwens, als ge emeritus wordt, krijgt ge pas veel te doen. Men verzoekt u alle mogelijke dingen te doen met de gedachte, dat een emeritus daar tijd voor heeft. Het resultaat is dat ge meer werk hebt dan vroeger.
Met uw vitalisme...
Ja, ja. Een sigaret?
O nee, ik durf niet. Longkanker.
O ja, men praat daar veel over. Ik heb eens aan een kollega gevraagd hoe het feitelijk zat. Op 100.000 rokers had een zeker percentage longkanker maar op 100.000 niet-rokers had een even groot aantal ook kanker op andere plaatsen dan de longen. Konklusie: er is nog geen zekerheid en ik rook dus nog. Ik inhaleer evenwel niet. Overtuigd?
Ik dank u in elk geval voor het doktersadvies. Misschien geeft u mij meteen ook een raad voor mijn verkoudheid? De wetenschap is nu zo ver gevorderd...
Dat ze er geen afdoend middel voor heeft, wilt ge voorzeker insinueren. Mijn vader zei altijd dat een verkoudheid die men niet verzorgt na acht dagen genezen is. Anders duurt ze vier weken.
Men kan horen dat u van Gent bent, ik zou bijna zeggen het Marseille van Vlaanderen. Waren uw ouders ook geboren Gentenaars?
O nee, mijn vader was een boerenjongen uit Brabant, van Gooik in het Pajottenland. Hij was de zoon van zeer bescheiden boertjes die in een klein lemen huisje woonden, ergens verloren in het land. Er waren drie zonen waarvan er een boer is gebleven. De onderwijzer merkte gelukkig op dat mijn vader bijzonder begaafd was en signaleerde dat aan de pastoor, die voor een studiebeurs zorgde. Zo kon mijn vader zijn humaniora doen aan het klein seminarie
| |
| |
van Hoogstraten en achteraf naar Leuven geneeskunde gaan studeren. Hier werd hij opgemerkt door professor Carnoy. Dank zij de reisbeurzen kon hij dan eerst naar Parijs gaan studeren en daarna nog vier jaar assistent zijn van prof. Raymond Dubois in Berlijn.
En achteraf werd hij in Gent aan de universiteit benoemd. Ik las ergens dat hij geen laboratorium vond toen hij zijn kolleges in de farmakodynamie moest beginnen. Dat was in 1892, het jaar van uw geboorte.
Prof. Van Ermenghem wilde in Gent een leerstoel in de farmakodynamie oprichten en bood mijn vader de plaats aan. Mijn vader stelde als voorwaarde dat hij een laboratorium kreeg en na veel zoeken werden hem twee kamers in het gebouw van de fakulteit der Wijsbegeerte en Letteren ter beschikking gesteld. Op een binnenpleintje kon hij dan zijn proefdieren, vooral honden, onderbrengen. Maar het geblaf der honden stoorde de gepeinzen der filozofen en filologen en mijn vader moest de plaats ruimen. Gelukkig kreeg de Gentse universiteit toen een groot bedrag uit de erfenis van prof. Rommelaar der Brusselse universiteit en hiermee kon in Gent een gebouw worden opgericht voor bakteriologie, farmakologie en fysiologie. Het werd in 1900 door Leopold II ingewijd en bestaat nu nog.
U zelf hebt dan in Gent humaniora gedaan.
Gedeeltelijk. We waren thuis met acht kinderen, waarvan drie jongens die hun studie begonnen aan het St.-Lievenskollege. Wie de grootste kwajongen was, weet ik niet maar wij werden alle drie naar de verbeteringsschool gestuurd en dat was in die tijd het Sint-Jozefskollege der jezuïeten in Turnhout. We zijn daar vier jaar intern geweest en hadden de strengste paters van heel het land.
Ik zie nog altijd de grote struise prefekt, pater Mertens, in de studiezaal standjes geven bij het uitdelen der rapporten
| |
| |
en dreigend zeggen: ‘Vous êtes le clou du cercueil de vos parents.’ Maar wij hebben in dat kollege leren studeren en werken.
Alles was er natuurlijk nog in het Frans.
Ja, hoewel het in die tijd het meest vlaamsgezinde kollege was van het land, ook al was dat bitter weinig. Als gunst werd ons toegestaan een paar uur per week Vlaams te spreken. Wie het daarbuiten deed en betrapt werd, kreeg het signum en hij kon dat maar kwijtraken als hij een kameraad op Vlaams spreken betrapte. Het was hatelijk verklikkerswerk maar uit reaktie werden er daar heelwat overtuigd vlaamsgezind, ik denk b.v. aan mijn vriend en kollega Frank Baur. De grote man in die tijd was voor ons natuurlijk Frans van Cauwelaert. Ik heb daar ook de fijne pater Fleerackers als leraar gehad, die natuurlijk vlaamsgezind was, maar die het niet mocht laten blijken omdat het staatsgevaarlijk was. Van mijn jaar waren daar ook de bekende vliegenier Edmond Thieffry, die in 1925 voor het eerst naar Belgisch-Kongo vloog en later verongelukte, en dan ook de andere luchtvaartpionier M. Coppens de Houthulst. Ge ziet, een ras van koppige kerels en slechte elementen!
Maar van het goede hout. En dan kwam de universiteit.
Na nog een korte overgangsperiode in het St.-Barbarakollege te Gent. Mijn vader wenste dat zo, als voorbereiding tot de universiteit. Ik heb dan eerst natuurwetenschappen gestudeerd en dan geneeskunde. Een van mijn merkwaardigste en goede professoren was Mac Leod, die in die tijd buiten zijn officiële leeropdracht een vrije leergang plantkunde gaf in het Nederlands.
Ik las in uw biografie dat u onder uw vele eretekens ook het vuurkruis en de herinneringsmedaille 1914-1918 bezit. U was dus soldaat in de eerste wereldoorlog?
| |
| |
Ja, in 1912 moest ik als oudste van het gezin, ingevolge de wet-de Broqueville, soldaat worden. Ik werd ingedeeld bij de Compagnie Universitaire en ondergebracht in de nieuwe en hypermoderne Leopoldkazerne te Gent. Dat moest de beste kazerne van de wereld zijn: ze bood ruimte aan 3000 soldaten maar in het hele gebouw was geen enkel toilet voorzien. Dat schiep problemen, vooral voor de mannen van de Compagnie Universitaire die op de hoogste verdieping, precies onder het dak, gelogeerd waren! Ik zou daar anekdotes over kunnen vertellen...
Niet voor alle oren bestemd, vrees ik. En dan kwam de oorlog.
Jawel, augustus 1914, piot 2de klas bij gebrek aan derde. Ik heb alles meegemaakt: van de charges met blote bajonet tot de stellingoorlog. Ik was erbij toen wij Aarschot opnieuw op de Duitsers hebben veroverd. Dat gebeurde zoals in de tijd van Napoleon, met muzikanten die in de aanval achteraan liepen en een strijdmars bliezen om ons heldhaftig te maken. Ik moet zeggen dat die muziek vlug werd weggelaten. Ik heb dan de slag van de IJzer meegemaakt, ben er ziek geworden en werd naar een kamp in Frankrijk overgebracht. Ik heb gevraagd om terug naar het front te mogen en werd naar Ieper gezonden. Ik heb dan de school voor officieren gevolgd en heb de oorlog beëindigd als luitenant van de artillerie.
Waarom niet in de gezondheidsdienst?
Dat lag niet in mijn aard!
En de frontbeweging?
Heb ik gekend maar niet van dichtbij. Dat hing af van de plaatsen waar men gelegerd was. Ik had er wel kontakt met prof. Frans Daels, die de studenten in de geneeskunde had opgespoord en ze samenbracht in het huis van kapelaan
| |
| |
Verschaeve om hun les te geven. Het laatste jaar van de oorlog was Rik Borginon mijn eerste telefonist. Die was student in de rechten in Leuven en ik probeerde hem te overtuigen naar de officierschool te gaan, maar Rik weigerde pertinent: ‘Ik wil soldaat blijven om bij de Vlaamse jongens te zijn,’ was zijn antwoord altijd.
Ik heb gelezen dat ook uw vrouw zich in de oorlog verdienstelijk heeft gemaakt.
Ja. Ik had haar leren kennen in het eerste jaar geneeskunde. Haar vader had een apoteek in Ieper, die hij moest verlaten en daarom was hij in 1915 naar Parijs gegaan, waar hij een apoteek had overgenomen. Mijn verlof kon ik daarmee in Parijs doorbrengen. Mijn verloofde deed daarbij dienst als verpleegster in een militair ziekenhuis aan het front.
Wanneer kwam u dan klaar met de studie?
In 1920. Mijn verloofde en ik namen dan deel aan de prijskamp voor de reisbeurzen, we slaagden allebei, konden trouwen en vertrokken op huwelijksreis naar Parijs, om verder te studeren.
Mevrouw is dus ook geneesheer, of laat ik beter zeggen arts?
Ze heeft de oogheelkunde als specialiteit. Tot voor 5 jaar heeft ze gepraktizeerd.
U hebt dan nog aan heel wat buitenlandse universiteiten gestudeerd?
Eerst aan het Collège de France bij professor Gley, die een vriend was van mijn vader. Dan bij Arthus in Lausanne, bij Hans Horst Meyer in Wenen en ten slotte bij Starling in Londen.
Ook naar Amerika bent u al vroeg gegaan.
| |
| |
Voor de eerste keer in 1927, als Advanced Fellow of the Belgian-American Educational Foundation. Toen het Committee for Relief to Belgium zijn aktiviteit staakte, werd het overblijvende geld onder de vier universiteiten verdeeld. Gent kreeg daarvan 20 miljoen goudfrank, een bedrag dat in het patrimonium der universiteit werd opgenomen en dat nu nog altijd beschikbaar is. Ook de Universitaire Stichting te Brussel werd met dat geld opgericht. Dit fonds heeft een sterke impuls gegeven aan het wetenschappelijk onderzoek bij ons. Later werd het nog krachtiger doorgedreven toen koning Albert zijn oproep deed voor de stichting van het Fonds voor wetenschappelijk onderzoek en daarbij een beroep deed op de steun van de industrie en de banken. Dank zij dit fonds kon ik een half jaar naar Amerika gaan werken bij de beroemde fysioloog prof. Wiggers. Dank zij hetzelfde fonds komen hier ook Amerikanen studeren.
Ondertussen was u al benoemd aan de universiteit in Gent.
Ik werkte reeds vanaf 1921 in het laboratorium van mijn vader en in 1922 werd ik tot docent benoemd op een wat eigenaardige manier. De leerstoel fysiologie kwam vrij te Gent en daar er geen geschikt kandidaat voorhanden was, vroeg de fakulteit aan mijn vader dat ik mij kandidaat zou stellen, ook al was ik maar 29 jaar. Ik werd als eerste kandidaat voorgedragen zowel door de fakulteit als door de universiteit en het kon. besluit voor mijn benoeming lag klaar. De regering struikelde toen over het gebroken geweer en er kwam een nieuwe minister van onderwijs, de liberaal Neujean, die een andere kandidaat benoemde. Mijn vader, die een gedecideerd man was, liet zich dat niet welgevallen en ging de minister zijn mening zeggen, te meer daar ik mij op verzoek kandidaat had gesteld. De minister verschool zich achter politieke redenen om zijn benoeming te verdedigen maar wenste vader toch voldoening te geven. Om mij te kunnen benoemen, moest er een vak zijn en mijn
| |
| |
vader heeft toen een van de vakken die hij doceerde afgestaan, tot zijn en mijn vreugde, want zo kon ik bij hem blijven werken.
En toen uw vader emeritus werd, hebt u hem opgevolgd.
Ja, dat was in 1930. Vader was eerst nog de eerste rektor geweest van de gedeeltelijk vernederlandste universiteit, de Nolfbarak zoals ze in de wandeling heet. De rektor in funktie had ontslag genomen uit protest tegen de gedeeltelijke vervlaamsing: hij behoorde tot de medische fakulteit en als oudste van de fakulteit moest vader hem opvolgen. Hij heeft dan die fameuze opening van het eerste akademiejaar voorgezeten, toen al die incidenten hebben plaatsgehad. Er waren maar enkele professoren aanwezig en tijdens de zitting werd uit sabotage de elektrische stroom afgesneden. Vader heeft toen al de kaarsen van de kandelabers, die als versiering in de zaal waren, laten aansteken en de zitting werd voortgezet. Op het einde is er dan dat groot schandaal geweest: toen de Brabançonne werd gespeeld, hebben de aanwezige studenten die met de Vlaamse Leeuw overschreeuwd. Daar is natuurlijk heel wat herrie van gekomen.
U hebt wel een grote verering voor uw vader.
Absoluut en onverdeeld. Ik heb boven op mijn bureau een mooi portret van hem, dat moet u toch eens zien. Gaat u mee?
Voilà, dit hier is mijn studeerkamer en hier hebt u het portret van mijn vader door Tony van Os.
Uw vader was ook de stichter van het J.F. Heymansinstituut in Gent.
Jawel, maar sedert een paar weken is de naam gewijzigd. Ter gelegenheid van de inaugurale les van een van mijn opvolgers, professor A. de Schaepdrijver, werd meegedeeld
| |
| |
dat de Raad van Beheer beslist had mijn naam toe te voegen aan het instituut zodat het nu het J.F. (Jan Frans) en C. (Corneel) Heymansinstituut heet. En het is wel Corneel, wat ik zelf nog niet lang weet. Ik heb altijd gedacht dat ik Corneille, Jean, François heette, wat ook altijd op alle officiële dokumenten heeft gestaan. Maar enkele weken geleden werd ik dringend op het politiekommissariaat gekonvoceerd waar ze ontdekt hadden dat al mijn papieren vals waren: in mijn geboorteakte staat duidelijk Cornelius, Johannes, Franciscus en mijn identiteitskaart moest onmiddellijk worden aangepast, evenals die van mijn vrouw, die toen pas vernam dat ze niet met Corneille maar met Cornelius was getrouwd. Corneel is trouwens een naam die veel voorkomt in het Pajottenland.
Ik heb de indruk dat u op die muur samengebracht hebt wat u dierbaar is. Ik herken tenminste Vesalius waar u een zwak voor hebt.
Dat zou ik niet kunnen verbergen. Het vrouwenportret ernaast is mijn moeder en die helm heb ik meegebracht uit de oorlog.
Dit is uw werkkamer.
De plaats waar ik schrijf. Dat kan ik hier best omdat het hier rustig is. In Gent in het laboratorium is het daarvoor te druk.
Mogen we nog even verder kijken? Die kurieuze tekening daar?
Is een karikatuur van al mijn medewerkers van het labo, tot en met de werkster. Het beeld daar is van Coole, ik kreeg het als geschenk van de studenten. Verder is er nog een portret van mijn moeder, door een Gents schilder. De foto van paus Pius XII herkent u wel en dan is er het portret van Gandhi door een Indisch kunstenaar. Er be- | |
| |
staan maar vijf exemplaren van en Gandhi zelf vond dat het zijn beste portret was. Hij heeft het in de plaat zelf getekend.
U werd in 1930 hoogleraar in de farmakodynamie. Kan u aan een leek uitleggen wat dat is?
Het is een onderdeel van de farmakologie: de kennis der geneesmiddelen of beter nog het experimenteel onderzoek van de geneesmiddelen. Het is dus het opsporen van de werkingswijze van een geneesmiddel, gewoonlijk eerst bij de dieren, en ook de terapeutische werking van het geneesmiddel, dus de genezende kracht die het bezit. Het is dus een onderzoek dat direkt bij de fysiologie aansluit.
U weet wel dat in de oudheid een geneesmiddel gebruikt werd op empirische grondslag, steunend dus op de ervaring, en ook wel op symbolische grondslag. De artsen, zowel in het oude Rome als in de middeleeuwen, dachten dat de natuur geneesmiddelen ter beschikking stelde in het plantenen dierenrijk en steunend op de ervaring, of soms om symbolische redenen, werden die dan gebruikt. De symbolische redenen waren natuurlijk minder ernstig: men dacht dat men het hart van een haas moest opeten om goed te kunnen lopen en dat poeders, waarin de horens van een hert waren verwerkt, de strijdlust aanwakkerden! Soms had men daarmee toch geluk. De Grieken b.v. hadden de geneeskundige kracht van het ijzer ontdekt, vertrekkend van een symbool. Het zwaard was het zinnebeeld van de kracht en de macht, dus zwakke mensen moesten van het zwaard kunnen eten. Om dat mogelijk te maken, werd het ijzer in het water gezet tot er roest op kwam. De roest werd opgelost in water en dit was een geneesmiddel tegen bloedarmoede. In de praktijk bleek de uitslag inderdaad gunstig te zijn.
Een ander voorbeeld nog is de digitalis of het vingerhoedskruid waarvan de blaren nog altijd gebruikt worden om
| |
| |
een geneesmiddel voor hartziekten te bereiden. In de Oudheid koos men het vingerhoedskruid echter als geneesmiddel voor het hart omdat de blaren het uitzicht hadden van het hart. De ouderen hadden ook reeds een slaapwekkend middel ontdekt, dat ze om onbekende redenen uit opium fabriceerden. Van al die geneesmiddelen behield men diegene die in de praktijk effektief bleken en de andere verdwenen. Men bestudeert de planten nu nog altijd systematisch maar nu steunt men op de scheikundige bouwstukken der stoffen. De scheikunde maakt ook nu nieuwe stoffen, die niet in de natuur voorkomen: ze laat zich leiden door de struktuur op grond van het verband tussen struktuur en werking. Daarbij gaat men het giftgehalte na en onderzoekt men een mogelijke schadelijke werking, die het geneesmiddel niet bruikbaar zou kunnen maken. Bij softenon b.v. heeft men deze nadelige werking niet kunnen opsporen. De farmakologie is een van de belangrijkste vakken van de geneeskunde en in de laatste jaren heeft ze veel nieuwe en nuttige geneesmiddelen voortgebracht.
Daar zijn zeker wel voorbeelden bij die we allen kennen.
Er zijn daar b.v. de arsenikale verbindingen tegen syfilis die ontdekt werden door Ehrlich, de stichter van de chemioterapie. Dit geneesmiddel werd bekomen met scheikundige stoffen die langs syntetische weg werden verkregen. Een van zijn opvolgers heeft de sulfamiden ontdekt met uitgesproken antibakteriële, dus kiemdodende werking. Dat is een echte omwenteling in de geneeskunde geweest. Sulfamiden zijn toxisch voor mikroben maar niet of zeer weinig voor mens en dier. Verder zijn daar ook nog de antibiotica, dus geneesmiddelen tegen een infektieziekte, uit de groep penicilline, die allemaal ontdekkingen zijn uit de farmakologische en bakteriologische sektor.
U vernoemde daareven softenon. Hoe verklaart, u de nadelige gevolgen die dit geneesmiddel heeft gehad?
| |
| |
Softenon, een slaapmiddel, werd grondig experimenteel onderzocht, maar de schadelijke werking van het produkt op de zwangere vrouw en het kind kon niet experimenteel opgespoord worden. Het klinisch onderzoek van softenon of thalidomide wees echter op de zeer schadelijke werking van het produkt, dat kongenitale misvormigen kan verwekken. Heden ten dage beschikt men gelukkig over proefondervindelijke metodes die toelaten deze schadelijke werking op te sporen.
Dit brengt ons onvermijdelijk bij de eutanasie, het doden van iemand die aan een ongeneeslijke kwaal lijdt.
De eutanasie moet van medisch standpunt uit onverbiddelijk worden afgewezen omdat de geneesheer nooit mag doden, alleen reeds op grond van de eed van Hippocrates, die voorschrijft dat zijn taak is te genezen. Indien men op dat stuk zou toegeven, zouden er tal van misbruiken ontstaan omdat niemand zou kunnen bepalen in welke gevallen het zou mogen of niet. Indien de eutanasie wettelijk toegelaten moest worden, dan gaan we eeuwen achteruit, terug naar Sparta waar men de mismaakte kinderen ook deed sterven. Trouwens, ik herinner er u aan dat alleen het naziregime de eutanasie heeft toegelaten en dat iedereen het erover eens was dat het een vergrijp was tegen de menselijkheid.
Wie zal er trouwens ooit met absolute zekerheid kunnen zeggen dat een mens zal sterven? Felix Timmermans heeft mij zelf verteld dat toen hij zwaar ziek lag, de dokter aan zijn bed kwam, hem onderzocht en menend dat Timmermans bewusteloos was, tot de verpleegster zei: ‘Morgen is hij dood.’ Timmermans hoorde de uitspraak en het was voor hem een schok: op het moment besliste hij dat hij niet wilde sterven en hij is er ook doorgekomen. Het is trouwens tijdens die ziekte dat hij het besluit heeft getroffen voortaan het leven te loven in al zijn vormen, wat
| |
| |
hij achteraf dan ook gedaan heeft. Maar dit is nu wel een ernstig gesprek geworden. Wat zou u zeggen van een whisky?
Is dat bedoeld als medikament?
Inderdaad. Ik kan het voor het hart aanbevelen!
Dat zullen een heleboel mensen graag horen zeggen.
Kom, dan kunt ge in het voorbijgaan ook even kijken naar een paar schilderijen. Ik heb hier op de overloop het beeld van een biddende vrouw dat Bert Servaes heeft gemaakt. U moet beslist eens kijken hoe hij uit een kei in de steen biddende handen heeft gemaakt.
Hier in de eetkamer heb ik nog een beeld van Bert Servaes: Moeder en kind.
U hebt wel een zwak voor hem.
Ja, hij is een eerlijk artiest, een selfmade man die ik bewonder. Ook voor Marcel Hoste heb ik het, u weet wel, Marcel Hoste, de mime. Kijk maar eens naar die Annunciatie daar.
Ik vind ze eenvoudig prachtig. Stelt u ons meteen ook de andere schilderijen even voor.
Een paar misschien. Van Valeer de Saedeleer hebt u daar een Gezicht op Latem. Daarnaast, dat Straatje, is van Claude Monet, de vader van het impressionisme. In de hoek ginder is een kanaalgezicht met Molen te Damme van Slabbinck.
En in de toonkast?
Allemaal reissouvenirs. Dat beeldje van Isis is wel mooi. Het dateert van 600 voor Kristus en stelt de god van de wijsheid en van de wetenschap voor. Ook die aapjes zijn leuk: niet horen, niet zien en zwijgen!
Een wijze raad! En daar uw portret.
| |
| |
Door Opsomer gemaakt in 1939, toen ik de Nobelprijs pas had gekregen. Hij bezit nog een tweede. Aan dat beeldje van Constantin Meunier zit nog een anekdote. Het is een uniek stuk. Toen mijn vader assistent was in Leuven, was hij zo een beetje repetitor voor de seminaristen. Na een examen kreeg hij op zekere dag deze Glasblazer cadeau en de schenker was niemand anders dan de latere kardinaal Mercier. Kom nu, anders raken we nooit aan de drank!
We zouden het nu nog moeten hebben over uw eigen specialiteit, die de aanloop geweest is voor de Nobelprijs. Als ik mijn aantekeningen nakijk, dan lees ik dat u vooral de fysiologie en de farmakologie van de termoregulatie, van de stofwisseling en van de ademhalings- en bloedsomloop-funkties bestudeerde. Dat zijn voor een leek veel geleerde woorden.
Dat zou inderdaad een zeer technische uiteenzetting worden. Laten we zeggen dat ik vooral de regeling van de ademhaling heb bestudeerd. Tot voor onze experimenten was algemeen aanvaard dat de prikkeling van de ademhaling, de verhoging van het ademhalingsvolume door een direkte werking van het koolzuur op het ademhalingscentrum tot stand werd gebracht. Men nam ook aan dat het tekort aan zuurstof het ademhalingscentrum op direkte wijze prikkelde en dus het ademhalingsvolume deed stijgen. Onze experimenten hebben bewezen dat koolzuur en zuurstof ook soms en eventueel voornamelijk het ademhalingscentrum prikkelen, niet op direkte wijze maar op indirekte wijze door de tussenkomst van zenuwuiteinden, die in sommige gebieden van de bloedvaten zijn gelegen. Men dacht dus indertijd dat het bloed het ademhalingscentrum beïnvloedde. Wij hebben vastgesteld dat dit niet direkt gebeurt maar ook wel via een omweg, die wij reflektorisch noemen. Is het een beetje duidelijk?
| |
| |
Heel gemakkelijk is het niet. U kreeg in 1938 de Nobelprijs voor geneeskunde en fysiologie. Wat was precies de reden: het gehele werk of iets speciaals?
Het gehele werk plus iets speciaals. De Nobelprijs wordt maar toegekend voor een ontdekking, die dan vanzelfsprekend in het kader ligt van de algemene aktiviteit. Natuurlijk zou de prijs zuiver voor een ontdekking kunnen worden toegekend maar dat gebeurt in de wetenschap niet. Het een vloeit voort uit het ander. Onze ontdekking is dan geweest: de chemoreceptoren, die in bepaalde gebieden van de bloedvaten zijn gelegen en die op indirekte wijze of reflektoire wijze de aktiviteiten van het ademhalingscentrum beïnvloeden en regelen. Deze nieuwe gegevens hebben heelwat wijziging gebracht in de fysiologie en patologie van de ademhaling.
U kreeg de Nobelprijs in 1938 maar hij werd pas toegekend in 1939.
In 1938 was er geen geweest maar het reglement laat toe de prijs evtl. het volgend jaar toe te kennen. Mijn kollega Domagk, die de sulfamiden heeft ontdekt en de opvolger was van Ehrlich, kreeg de prijs van 1939, of liever hij werd hem toegekend maar de Hitlerautoriteiten hebben hem verplicht de prijs te weigeren. Na de oorlog heeft hij hem dan toch ontvangen.
Het moet wel een hele sensatie zijn zo een prijs toegekend te krijgen. Had u zich daaraan verwacht?
Helemaal niet. Men moet trouwens op zulke dingen geen verwachtingen bouwen want dan komen ze helemaal niet. Ik was in het labo met experimenten bezig toen ik aan de telefoon werd geroepen. Een journalist van een krant uit Stockholm vraagt mij waar hij mij 's avonds bereiken kan. Ik vraag hem waarom maar hij geeft een uitvlucht als
| |
| |
antwoord. Ik zeg hem dat ik 's avonds thuis ben. 's Avonds komt er een nieuwe telefoon: dezelfde journalist. Hij vraagt mij: ‘Hebt u al iets uit Stockholm vernomen?’ - ‘Nee.’ - ‘Wel, dan heb ik het genoegen u mee te delen dat de Nobelprijs u werd toegekend.’ En op slag nam hij mij een kwartier lang over de telefoon een interview af. Dezelfde avond is dan het officiële telegram uit Stockholm gekomen.
Hoe kon die journalist het weten?
Heb ik later vernomen. Er gebeurt natuurlijk een selektie en bij de voorlaatste stemming blijven er twee of drie kandidaten over. De journalisten weten achter die namen te komen en van in de namiddag informeren ze dan bij de drie kandidaten waar zij ze 's avonds kunnen bereiken. Zo zijn ze er het eerst bij.
Wie stelt de kandidatuur voor de Nobelprijs?
Alle laureaten van de Nobelprijs stellen jaarlijks in hun vak een kandidaat voor, met omkleding van redenen en een curriculum vitae. Daarbij komt dat om de beurt een aantal leden van geneeskundige fakulteiten eveneens een kandidaat mogen voorstellen. Niemand mag zichzelf kandidaat stellen want dan wordt hij automatisch afgewezen, ook al werd hij door anderen voorgesteld. Alleen voor de Nobelprijs voor de vrede neemt het parlement van Zweden een beslissing. Voor de andere prijzen zijn het de jury's die uit Zweden bestaan. De selektie wordt altijd moeilijker omdat het wetenschappelijk onderzoek steeds meer in team gebeurt: denk aan Alexander Fleming die samen met twee anderen, Florey en Chain, de Nobelprijs kreeg voor de ontdekking van de penicilline. Ik moet toch zeggen dat de selektie zeer zorgvuldig wordt gedaan maar dat het natuurlijk onmogelijk is iedereen tevreden te stellen.
U bent de enige nederlandstalige Belg die de Nobelprijs kreeg.
| |
| |
De enige Vlaming, ja. Vóór mij heeft de Brusselse professor Jules Bordet in 1919 de Nobelprijs voor geneeskunde gekregen. Hij overleed verleden jaar. Hij was een zeer knap man, die buitengewoon werk heeft gepresteerd. En dan is er nu nog de Waalse pater Pire die de Nobelprijs voor de vrede kreeg. Vroeger, in 1911, is er natuurlijk ook nog Maeterlinck geweest, die de prijs kreeg voor de letterkunde.
En Stijn Streuvels, die hem al lang had moeten krijgen...
Voor de literatuur is de zaak nog moeilijker. Maar het zou eens goed zijn dat de kandidatuur van Streuvels met nog meer klem wordt gesteld.
Het moet een mooi moment geweest zijn als u de Nobelprijs ontving.
Welja, hoewel de uitreiking voor mij in bijzondere omstandigheden is gebeurd. Het was in 1939 al oorlog en daarom werden alle prijzen uitgereikt in het land van de bekroonde. Zo heb ik te Gent in de aula de prijs - het diploma, de medaille en de check - ontvangen van de ambassadeur van Zweden.
In 1945 werd ik dan uitgenodigd op de jaarlijkse vergadering te Stockholm op 10 december. Het was een grootse viering want tijdens de oorlog werden er geen prijzen toegekend. Ik heb daar dan een voordracht gehouden en achteraf een toespraak op het banket. Voor Zweden is dat de grote gebeurtenis van het jaar en iedereen probeert toegelaten te worden tot de grote zaal van het koncertgebouw, waar de koning van Zweden het diploma uitreikt. De volgende dag ontvangt de koning dan de kandidaten met hun vrouw op het paleis. Dat jaar kreeg Fleming de prijs voor de geneeskunde. Fleming was een Schot, een prettige kerel, maar erg verstrooid. De dag voor de uitreiking heeft er een algemene repetitie plaats, waar de kandidaten op het hart gedrukt wordt die trap te gebruiken
| |
| |
om op te gaan en die andere om weer in de zaal te komen. De Zweden staan daar erg op. Natuurlijk vergiste Fleming zich van trap en botste hij tegen zijn kollega's aan. Maar ik heb in verband met hem nog een betere anekdote. Ik zie hem 's avonds met een zeer mooie dekoratie en daar hij in België pas een hele reeks voordrachten had gehouden en dr. honoris causa was geworden van drie Belgische universiteiten, dacht ik dat het een Belgische dekoratie was. Ik zei het hem maar hij antwoordde dat het die van de Légion d'Honneur was. En toen voegde hij eraan toe dat hij geen Belgische dekoratie had gekregen. Zijn vrienden hadden hem voor een dekoratie voorgesteld maar het betrokken departement had geantwoord dat Belgische dekoraties maar konden verleend worden aan mensen die buitengewone diensten aan België bewezen hadden. De ontdekking van penicilline was geen dienst aan België!
O, sancta simplicitas!
Er gebeuren nog meer van die dingen. Op de Nobelprijs moet men in België belasting betalen. Dat wordt beschouwd als inkomen van één jaar! Daar is nu enige verbetering in gekomen: een prijs beneden de 100.000 frank is vrij van belasting. Toen ik de Nobelprijs kreeg, werd ik ook als Kommandeur in de Leopoldsorde onderscheiden en koning Leopold reikte mij zelf de dekoratie uit. Enkele weken later kreeg ik echter een formulier toegezonden van een minister waarop ik de verklaring moest ondertekenen, dat de dekoratie na mijn overlijden zou worden terugbezorgd. Maar kom, we gaan opnieuw daar in de zetels zitten. Het is gemakkelijker zitten en ge ergert er u niet gemakkelijk.
Ik had de indruk dat ik naar administratieve sprookjes luisterde!
We kunnen er niet aan denken al uw onderscheidingen op te noemen maar wellicht mogen er toch een paar vernoemd
| |
| |
worden. U werd doctor honoris causa van heel wat universiteiten?
Ja, noem die nu maar op. Utrecht was de eerste in elk geval. Dan Leuven, Parijs, Bordeaux, Algiers, Münster, Torino, Rio de Janeiro, Montevideo, Santiago de Chili, Lima, Bogota, Montpellier, Toulouse.
Dan bent u lid van een onnoemelijk aantal geleerde genootschappen in binnen- en buitenland.
Ik vrees dat dat ook een heel rijtje is. Ik ben lid van de Pauselijke Akademie van Wetenschappen, oud-voorzitter en lid van de Kon. Akademie voor geneeskunde van België, lid van de American Medical Association, van de Academy of Medicine of New York, Academy of Science van New York, van het Institut de France, Académie de Médicine de Paris, Akademie voor Geneeskunde van Rome, enz.
En dan werd u ook nog met een hele reeks prijzen onderscheiden. Een paar voorbeelden mogen we toch horen?
De Vijfjaarlijkse Prijs voor Geneeskunde van de Belgische Regering, Prijs Pius XI van de Pauselijke Akademie voor Wetenschappen, van de Académie de Médecine van Parijs, van de Academia della Science di Bologna en ik vrees dat er nog meer zijn.
Dat zijn maar enkele voorbeelden van lange lijsten, die bewijzen hoe uw werk overal in de wereld werd gewaardeerd en onderscheiden. Daarbij hebt u ook nog veel gepubliceerd. Vele van uw meer dan 800 publikaties verschenen in de ‘Archives internationales de pharmacodynamie et de thérapie’, die door uw vader samen met E. Gley werden gesticht.
In die reeks verschenen tot nu toe 140 boekdelen. Zij geven oorspronkelijke werken uit op het gebied van de farmako- | |
| |
dynamie van geleerden uit alle landen van de wereld en dus ook in alle talen, voornamelijk toch in het Engels. Er is een sterke verschuiving gebeurd van het Frans naar het Engels, in die mate zelfs dat er bijna geen publikaties in het Frans meer verschijnen. Indien een geleerde lezers wenst te hebben, moet hij in het Engels publiceren. Engels is de taal der wetenschappen geworden zoals ook vast te stellen is op wetenschappelijke kongressen waar zelfs de Russen Engels spreken.
De laatste twee delen in de reeks van de ‘Archives’ werden u opgedragen.
Ze heten Liber Memoriales en werden mij verleden jaar ter gelegenheid van mijn 70ste verjaardag aangeboden. Ze bevatten werk van 142 auteurs uit alle landen van de wereld, Rusland en Rood-China inbegrepen.
U bent al heel vroeg in Rusland geweest.
De eerste keer in 1932, op uitnodiging van de universiteit van Moskou, om een voordracht te houden en demonstraties te geven.
We zouden ook nog uw zendingen in het buitenland moeten vermelden, uw gastprofessoraten, uw voordrachten.
Veel zendingen gebeurden in opdracht van de Wereldgezondheidsorganizatie. Ik was daarvoor in Iran, Irak, Indië, Egypte en nu in februari moet ik naar Tunesië. Verder was ik natuurlijk ook in Rusland, China, Amerika. Ik vrees dat er niet veel landen zijn waar ik niet geweest ben. Ik ben eens twee maanden met Fleming in Indië geweest. We deelden hetzelfde appartement. Fleming was toen 70 jaar en dacht eraan te hertrouwen, maar gesloten als hij was, vertelde hij dat aan niemand, ook niet aan mij, maar ik kon het wel raden. Hij vroeg b.v. zeer in het algemeen wat ik ervan dacht als een weduwnaar van 70 jaar zou hertrouwen.
| |
| |
Een andere keer moest ik hem helpen bij het kopen van een sprei. De verkoper vroeg of het voor een eenpersoonsbed was, waarop Fleming spontaan reageerde met te zeggen: ‘Nee, nee voor twee personen!’ Op zekere dag vraagt hij mij of ik hem wil helpen bij het kopen van een trouwring met diamanten. Hij moest die voor iemand kopen. Ik was daar ook geen deskundige in en riep de hulp in van een Indische kollega. Na enkele dagen krijgen wij een invitatie van de dochter van de maharadja van Nepal, die schrijft dat het haar een eer zou zijn de twee Nobelprijzen op een cocktail te mogen ontvangen. Ik overtuig de schuchtere Fleming op die invitatie in te gaan. Tijdens de cocktail verzocht de Indische kollega Fleming diskreet even met de prinses naar een andere plaats te gaan. Na de receptie zegt Fleming mij dat er iets verschrikkelijks gebeurd was. De prinses had hem voor een tafel vol juwelen met diamanten en briljanten gebracht en had hem uitgenodigd zijn keuze te doen. Fleming was zo uit zijn lood geslagen dat hij begon te stotteren. De prinses heeft dan voor hem zelf gekozen en heeft dan de diamanten speciaal in een ring laten zetten. Toen lady Fleming hier twee jaar geleden op de Grandes Conférences Catholiques naar de voordrachten van Maurois en mijzelf kwam luisteren, heb ik haar gevraagd hoe ze haar trouwring met diamanten gevonden had. Ze was verrast dat ik wist hoe haar trouwring eruit had gezien maar zij wist niet eens hoe Fleming aan de ring gekomen was! Dat was typisch voor Fleming: hij was te schuchter om zich prijs te geven. Ik bezit van hem nog twee brieven die hij mij van op zijn huwelijksreis zond. We waren goede vrienden.
We zijn nog lang niet klaar met uw levensbeeld en er zijn nog belangrijke punten die wij niet mogen voorbijgaan. Er is vooreerst nog uw aktiviteit tijdens de bezettingstijd.
Misschien zouden we die beter voorbijgaan want mijn
| |
| |
herinneringen daaraan zijn niet bijzonder prettig.
De geschiedenis heeft haar rechten!
Goed, ik zal dan proberen er een gematigd en bondig verslag van te geven. Ik was in juni 1940 in Frankrijk om het onderwijs van de geneeskunde voor de Belgische studenten daar te organizeren, wat trouwens ondoenbaar was. Toen de wapenstilstand kwam, maakte ik mij klaar om met mijn familie naar Amerika te reizen, waar mij een leerstoel was aangeboden. Ik krijg echter een brief van de sekretaris van de koning met het verzoek onmiddellijk terug naar Brussel te gaan. Te Brussel word ik door de sekretaris-generaal aangesteld als voorzitter van een kommissie om de repatriëring van de Belgische vluchtelingen in Frankrijk te organizeren. In die kommissie zat o.m. ook Gerard Romsée. Wij reizen terug naar Frankrijk en worden door de leden van de Belgische regering te Vichy zeer hartelijk en dankbaar ontvangen en gefeliciteerd om onze aktiviteit. Toen de repatriëring was afgelopen, werd mij gevraagd voorzitter te worden van de medische afdeling van Winterhulp. Ik heb dan gedaan wat mijn geweten mij ingaf en ben op dat voorstel ingegaan. Winterhulp-België bestond uit een samenbundeling van de werkzaamheden van het Rode Kruis van België, het Vlaams Kruis, het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn en het Nationaal Werk voor Oudstrijders en Oorlogsinvaliden.
De voorzitter van Winterhulp-België was mijn broer Paul, oud-minister, de ondervoorzitter waren de voorzitters van het Rode Kruis en het Vlaams Kruis, de leden van het Centraal Komitee waren vertegenwoordigers van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn en het Nationaal Werk voor Oudstrijders en Oorlogsinvaliden.
Winterhulp-België werkte innig samen met de Belgische regering te Londen. Een aantal vooraanstaande Belgische prominenten, onder meer Zijne Eminentie de Kardinaal
| |
| |
en de Bisschoppen, waren lid van het Beschermkomitee.
De hulpaktie van Winterhulp-België stond onder toezicht en bescherming van het Internationale Rode Kruis te Genève.
Tegen de naam ‘Winterhulp’ werd in 1940 niets ingebracht. In Zwitserland bestond overigens ook reeds een ‘Winterhilfe - Secours d'Hiver’.
De hulpmiddelen waarover Winterhulp-België kon beschikken, kwamen gedeeltelijk uit het land, dank zij de brede financiële steun van de bevolking, en uit Zwitserland, dank zij de zendingen van het Internationale Rode Kruis, en ook uit Portugal, dank zij de zendingen van het Belgisch Hulpkomitee, te Lissabon gevestigd. De aankopen in het buitenland werden door de Belgische regering te Londen betaald. Winterhulp-België was dus een zuiver Belgisch werk, zonder de minste tussenkomst van de bezetter.
De werking van Winterhulp-België was zeer doelmatig. Dank zij haar hulp aan de bevolking, voornamelijk aan de zieken, de zwangeren, de kinderen en de minderbedeelden, werden de schadelijke gevolgen van de oorlog en de bezetting voor de gezondheid tot een minimum beperkt. Een voorbeeld zal volstaan: gedurende de vier oorlogsjaren was de gemiddelde kindersterfte in België lager dan vóór de oorlog en voornamelijk veel lager dan gedurende het eerste jaar na de oorlog, toen de hulpakties van Winterhulp, op bevel van de Belgische regering die uit Londen was teruggekeerd, werden stopgezet.
Winterhulp-België heeft ook het leven van een groot aantal joodse kinderen gered.
Een zeer groot aantal kinderlevens werden dus, dank zij de akties van Winterhulp-België, gedurende de oorlog gered. Ook de gezondheidstoestand van de bevolking werd in grote mate beschermd.
Maar na de oorlog heb ik heel wat last gehad: het on- | |
| |
schatbaar werk van Winterhulp werd verdacht gemaakt en ik werd zelfs met een blaam getroffen omdat ik in 1941 naar Berlijn geweest was. Pas nadat ik een brief kon voorleggen van de Amerikaanse gezondheidsofficier met wie ik te Berlijn had onderhandeld om geneeskundige hulp voor België te verkrijgen, werd de blaam weer opgeheven. Verder heeft het dankbare vaderland geen blijken gegeven van waardering, tenzij dan dat de verdachtmaking nog altijd aanwezig is in de geest van sommige bewindvoerders. Na de tentoonstelling van 1958 stelde de pauselijke nuntius voor mijn broer, die kommissaris was geweest van het pauselijk paviljoen en die ook algemeen voorzitter geweest is van Winterhulp, baron te benoemen. Ik zou dan als Nobelprijs dezelfde titel krijgen. Een kristelijk lid van de regering heeft zich daar toen heftig tegen verzet. Voilà, ge hebt het antwoord uitgelokt!
Maar ik heb er geen spijt over. Het is goed dat men weet hoe dankbaar het vaderland kan zijn. Mogen we toch, nu de waarheid haar recht kreeg, naar een milder onderwerp overstappen? U bent een groot bewonderaar van Andreas Vesalius en volgend jaar zal het een Vesaliusjaar zijn, want dan is het 450 jaar geleden dat hij werd geboren en 400 jaar geleden dat hij stierf. Waarom hebt u voor Vesalius zo een verering?
Omdat Vesalius een van de grootste genieën is van de geneeskundige wetenschap, de schepper van de moderne anatomie. Hij had, zoals ge weet, een zeer interessant leven, een leven van zoeken en onrust. Hij was de zoon van een apoteker van Brussel en als jongeman ging hij al op de Galgenberg lijken weghalen om dissektie te doen. Hij is dan naar Leuven gaan studeren waar hij zich ook met groot gevaar de nodige lijken wist aan te schaffen. Toen hij 20 jaar oud was, bezorgde hij zijn eerste werk: de vertaling van het boek van Rhises, een Arabisch arts. Want Vesalius
| |
| |
was niet alleen een groot medicus, hij was daarbij een man van kultuur, die verscheidene talen beheerste: hij kende niet alleen Nederlands maar ook Latijn, Hebreeuws, Arabisch en het werk van Galenos gaf hij zelfs in het Grieks uit.
In Leuven gaf Vesalius als 22-jarige al anatomische les maar daar hij een extremist was op elk gebied, was hij voor Leuven staatsgevaarlijk. Hij ging dan verder studeren te Parijs onder Sylvius en verhuisde vandaar naar Padua, die de meest vooruitstrevende universiteit van de renaissance was. Toen hij dan 29 jaar oud was, heeft hij als professor in de anatomie te Padua zijn beroemd werk over de anatomie van de mens gepubliceerd, een prachtwerk dat volledig gegrond was op eigen vaststellingen: De humani corporis fabrica libri septem. In de uitgave kwamen platen voor van Steven van Calcar, waarop alle organen als bij de levende mens in zijn natuurlijke houdingen waren weergegeven. Men heeft deze houtsneden in 1933 per toeval ontdekt te München en men heeft er dan gelukkig een beperkt aantal exemplaren van afgedrukt, want de autentieke houtsneden zijn later vernietigd geworden in het bombardement van München. Vesalius liet al deze tekeningen maken op grond van eigen sekties en die waarnemingen waren zo precies, dat er 400 jaar na hem nog weinig was aan toe te voegen. Hij is speciaal naar Venetië gegaan om het maken van de houtsneden te kontroleren en daarna is hij met zijn manuskript en de houtsneden naar Basel gereisd en is daar gebleven tot zijn boek voltooid was.
Zijn werk werd natuurlijk fel aangevallen en afgebroken: hij had het dogma van Galenos doen uiteenvallen en dat was in die tijd gevaarlijk, want men legde toen nog een nauw verband tussen de anatomie en de wijsbegeerte. Wie van het hart iets vertelde, kwam in botsing met de teologen en de filozofen. Volgens Galenos was het hart b.v. de zetel van de ziel, waar het hart niets te maken heeft met
| |
| |
liefde of haat. Vesalius, die voorzichtig moest zijn, kon soms met veel humor de stellingen van zijn tegenstander ondermijnen. Bij Galenos b.v. stond dat in het sceptum, de wand die het hart verdeelt, gaatjes waren; hij had die nodig om de bloedsomloop te kunnen verklaren. Vesalius stelde vast dat er in die wand geen gaatjes waren en nu moet ge eens horen hoe geestig hij deze stelling afbreekt: ‘Is het geen wonder dat God die gaatjes zo klein gemaakt heeft dat het menselijk oog ze niet kan zien?’
Vesalius was niet alleen een hervormer, hij was ook een uitstekend pedagoog. Hij onderwees wat hij vond en las niet ex cathedra voor uit boeken. Om te doceren, liet hij een skelet maken dat nu nog altijd bewaard wordt in het Instituut van Anatomie te Basel, een instituut dat trouwens het Vesalianum heet. De traditie zegt dat keizer Karel hem verplicht heeft zijn stellingen voor de universiteit van Salamanca te verdedigen. In elk geval is hij de lijfarts geworden van keizer Karel en later van Filips II. Het kan zijn dat hij dit deed omdat hij ontmoedigd was of om zich veilig te stellen voor de Inquisitie. Het is ook mogelijk dat hij begreep dat hij het maximum had bereikt en niet beter meer kon. De traditie zegt ook dat Filips II hem verplicht heeft een bedevaart te ondernemen naar Palestina, omdat hij een lichaam zou gedissekteerd hebben van iemand die nog niet volledig dood was. Op de terugreis leed hij schipbreuk en de traditie heeft dan weer twee versies. Zijn lijk zou afgezet zijn op het eiland Zante maar dat lijkt onwaarschijnlijk. Volgens andere bronnen werd hij ziek op het eiland afgezet, zou daar genezen zijn en zou er nog jaren geleefd hebben als arts. Wat er ook van zij, hij was een van de grootste genieën van de geneeskunde en we mogen fier zijn dat hij een Vlaming was.
Men kan horen dat u Vesalius hoog aanslaat. Uit de volheid van het hart sprak de mond.
| |
| |
Ik heb het niet alleen voor hem. Ook voor Jan Palfijn, de ontdekker van de forceps of verlostang, heb ik een grote bewondering. Hij is een Vlaams geleerde die veel te weinig bekend is en geëerd wordt. Ik heb ooit in de universiteits-biblioteek van Uppsala een boekje gezien van Boerhaave met deze eigenhandig geschreven opdracht van Boerhaave: ‘Aan de beroemde chirurg en anatoom te Gent, Jan Palfijn’.
Ik zou u zeer graag in dit nieuwe levensverhaal volgen, maar dan raken we met de tijd helemaal overhoop. Zijn er al plannen voor het Vesaliusjaar?
Er is een gemengde kommissie, samengesteld uit leden van de vier Akademies, waarvan men mij voorzitter heeft willen maken. Er zal een groot internationaal symposium over de moderne anatomie worden ingericht, ook een tentoonstelling, wellicht wordt er een Vesaliusfilm gemaakt en wellicht ook zal het enig Nederlands exemplaar van een verkorte uitgave van Vesalius' werk, de Epitome, in facsimile opnieuw worden uitgegeven. Het is een uniek dokument dat te Gent in de biblioteek van de universiteit berust. Het mooiste exemplaar van de Fabrica, dat door Vesalius eigenhandig was opgedragen aan keizer Karel, is helaas te Leuven in de brand van de biblioteek in 1914 verloren gegaan.
U hebt veel belangstelling voor oude boeken.
Dat behoort tot mijn hobby's: oude boeken over geneeskunde.
En verder nog?
Schilderijen, zoals ge al wel hebt gemerkt, van moderne meesters, want de oude kan een laboratoriumrat niet betalen, daar zou ik patiënten voor moeten hebben! Verder ook Perzische tapijten en de jacht. Vooral toch al wat verband houdt met geneeskunde. Zo bezit ik een recept van Clemenceau dat kurieus is. Clemenceau was, zoals ge weet,
| |
| |
geneesheer en tijdens de oorlog, in 1916, gaf hij in de apoteek van mijn schoonvader een recept af tegen diarree. Het leuke is dat hij zich als minister van oorlog een Duitse specialiteit voorschreef! Ook brieven van Pasteur bezit ik.
Nog een laatste vraag. Hoe ziet u de stand van het zuiver wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen?
Wat de voorwaarden betreft, moet ik dit zeggen: men vertelt altijd dat de Vlamingen niet genoeg toelagen krijgen en als men op de statistieken steunt, is dat ook zo. De franstaligen krijgen meer. De Vlamingen doen echter veel te weinig aanvragen, de franstaligen veel meer. Als men de oorzaken van deze situatie bestudeert, dan stelt men vast dat de Vlamingen overwegend uit een lager sociaal milieu komen en zij zo vlug mogelijk een diploma willen verwerven om geld te verdienen. Dat is zeer nadelig voor het wetenschappelijk onderzoek. Daarom moet de mogelijkheid worden geschapen aan begaafde studenten, na het behalen van hun diploma, een wedde te geven die hen in staat stelt verder aan wetenschappelijk onderzoek te doen. En het voorstel is aanvaard. Wij hopen dat op deze manier de vele uitstekende Vlaamse elementen niet meer voor de wetenschap verloren zullen gaan.
U hebt in uw leven heel wat wetenschapsmensen gevormd.
Ik schat mijn binnen- en buitenlandse medewerkers op 175, waarvan er een 50-tal een leerstoel bezetten. Dit is het duidelijkste antwoord dat men kan geven aan hen die beweerden dat de vervlaamsing van de Gentse universiteit een katastrofe zou zijn, un crime contre l'esprit. De Gentse universiteit heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt en verruimt steeds nog meer. Ze kan ook nog meer. Naar mijn gevoelen heeft ze nog te weinig invloed op de gemeenschap, maar dat zal ik nog wel verbeteren. Er zijn nog veel te veel geografische Vlamingen die bij ons benoemd worden
| |
| |
en de oorzaak hiervan is de benoemingspolitiek die altijd in handen van de franstaligen is geweest. Op Huysmans na is er nooit een echt Vlaams minister van onderwijs geweest. Maar ook dat zal wel eens veranderen en dan zal de nederlandstalige Gentse universiteit nog duidelijker bewijzen dat een Vlaamse universiteit geen misdaad is tegen de geest maar een weldaad voor volk en wetenschap.
Uitzending: 22 januari 1963.
Professor C. Heymans overleed te Knokke op 18 juli 1968.
|
|