| |
| |
| |
Prof. dr. Fernand Collin
‘Bellenhof’, Bredase Baan 710, Brasschaat Mechelse Steenweg 196, Antwerpen
Ik zal maar man en paard noemen: ik bewonder en ik benijd u! Doet u dit vaak?
Van Pasen tot september, als 't kan elke dag.
U wordt dit jaar 67. Wanneer wordt men oud?
Ik heb er geen idee van. Ik voel wel zo vagelijk iets maar ik tracht het steeds uit te stellen. Het belangrijkste is dat ge u niet laat gaan. Ik zie dat rondom mij: al wie niet reageert, gaat de berg af. Een mens moet zich inspannen om jong te blijven, hij moet zijn knoken soepel houden. Paardesport is daarvoor ideaal, het meest nog voor een oud man. Het hart van het paard doet het werk en het lichaam van de ruiter blijft soepel!
Lijkt geen slechte formule voor de eeuwige jeugd. Maar het kan het paard niet alleen zijn. Wat werkt er nog aan mee? Een vaste leefregel?
Die heb ik in elk geval. Ik sta zomer en winter op om half- | |
| |
zeven, of beter om 6 u. 25. Mijn wekker staat vast op dat uur. En 's avonds ga ik ook vroeg slapen: ik luister nog naar de radioberichten van tien uur, maar dan ben ik al op mijn slaapkamer en zelfs al in pyjama!
En de voeding?
Weinig eten. 's Morgens vruchten en een broodje, 's middags een normale maaltijd, dat is alles. 's Avonds eet ik niet... Ik drink ten hoogste een kop thee.
Dat is een Spartaanse levenswijze!
Maar nee! Toen ik jong was, heb ik ook veel gegeten maar als men ouder wordt, heeft men minder nodig. Als het mij soms gebeurt dat ik 's avonds ergens moet dineren en er niet buiten kan, dan voel ik mij de volgende dag steeds minder fit en dan is de enige remedie een dag vasten. Dat wil nu ook weer niet zeggen dat ik een goed diner niet waardeer, maar 's middags en met mate.
En drinken?
Bordeaux zeer graag. Daar heb ik een uitgesproken voorkeur voor.
*
‘Bellenhof’, het landhuis van professor Collin, bevindt zich in een uitgestrekt domein dat 25 ha. groot is. Het werd in 1940 door de Belgische soldaten bij vergissing verwoest en na de oorlog in de vroegere Franse stijl weer opgebouwd. Zowel in de voor- als achtergevel kan men zien dat de eigenaar een man van de klok is. Onder de windwijzer hangt een klok, die elektrisch met de wijzerplaten in de gevels is verbonden en het uur slaat. Ze werd geplaatst door de Lierse klokkenmaker Zimmer.
Als men officieel op bezoek gaat, is de ingang aan de
| |
| |
oostkant. Tussen deze gevel en de Bredase weg ligt een romantische vijver, waar eenden op laveren of duikstukjes uithalen. Op het eilandje kunnen de kinderen Robinson Crusoë spelen en bij de gevelde boom is het mild te mijmeren en in het water te kijken.
In het park zelf is er een weelde van bomen: berken, beuken, dennen, kastanjes en eiken staan in dit seizoen met hun mooiste kleur. Verder zijn er weiden waar de paarden grazen en ook de rasschapen, waarvan de eigenaar een mooie stal heeft.
Ook hier kan men weer aan sport doen op de tennisvelden of meer dan pootje baden in het openluchtbad. Ook boomgaarden zijn er, evenals een ruime moestuin en serres waar de bloemen voor de vele perken worden gekweekt. De hovenier die op het domein zelf woont, heeft er heel het jaar door zijn handen vol, evenals de chauffeur die hier eveneens zijn huis heeft.
Verder zijn er nog loodsen om het hout te drogen, de stallen waar de boever voor de paarden zorgt en aan de ingang zelf de woning van de conciërge, die winter en zomer over het huis waakt. De zorg voor de woning binnen heeft de huisbewaarster.
*
U staat bekend als een sportminnaar. U bent voorzitter van Antwerp FC en van de Entente Anversoise. Hoe bent u ertoe gekomen dat te worden? Is dat platonische belangstelling?
Ik heb heel mijn leven interesse gehad voor de sport. Van de Antwerp was ik al lid in 1925. Daarvoor had ik me bij het leger al met de sport beziggehouden, in 1922-23, toen ik mijn militaire dienst deed. Na mijn opleiding werd ik gedetacheerd bij de Staf van de Tweede Divisie.
| |
| |
Kommandant Chomé was daar belast met de sport, maar hij studeerde toen voor majoor en vroeg mij hem te vervangen. Ik heb toen als piot de Tweede Divisie sportief bestuurd!
Toen ik dan aan de universiteit te Leuven tot docent benoemd werd, vroeg de rektor mij ook de leiding te nemen van de sport aan de universiteit. Ik heb dat met genoegen gedaan en meer dan eens de ploegen samengesteld voor de interuniversitaire ontmoetingen of voor een studenten-Holland-België. Ik heb dat gedaan tot 1937. Toen werd de sport aan onze universiteiten op een ruimere basis georganiseerd en werd de staat bereid gevonden toelagen te verlenen. Het was dan nodig dat iemand zich volledig aan die taak kon wijden en ik heb dan ontlasting gevraagd. Te Leuven is prof. De Nayer dan mijn opvolger geworden.
Dat deed ons de Antwerp vergeten.
Van de Antwerp ben ik al 30 jaar voorzitter. Mijn vader was een van de stichtende leden en zo ben ik er mee opgegroeid.
Waarom heeft die klub een Engelse naam?
In feite was de klub reeds gesticht in 1880 door Engelsen die in Antwerpen verbleven. Het zijn, zoals ge weet, de Engelsen die de voetbalsport hier hebben binnengebracht. En daardoor hebt ge Antwerp Football Club.
En de Entente Anversoise?
Die werd gesticht met als doel het fanatisme van de drie Antwerpse klubs wat te milderen. Dat schiep de mogelijkheid sportieve ontmoetingen te organiseren en verder ook geregeld kontakt te bewaren. Deze vereniging heeft veel gedaan voor de jaarlijkse ontmoeting Rotterdam-Antwerpen, maar het professionalisme heeft dat kapot gekregen. We denken er nu toch weer aan het opnieuw te proberen.
| |
| |
Hoe waren de prestaties van de Antwerp dit seizoen?
Gemiddeld. We staan nu op de zesde plaats maar we zijn al vier keer eerst geweest. En in elk geval zijn we de enige klub die nooit naar de lagere afdeling moest!
Hoe zijn de vooruitzichten?
We zijn aan het verjongen, maar dat vraagt tijd. We hebben 3.000 spelende leden die we nu opleiden. Ik beschouw de sport als een noodzakelijk komplement van de opvoeding en in heel die onderneming is voor mij essentieel dat de jongeren gelegenheid krijgen om aan sport te doen in goede hygiënische en sociale omstandigheden. Als deze elementen in de sportieve opleiding zouden wegvallen, dan zou ook mijn belangstelling voorbij zijn. De sterren in de sport beschouw ik als geofferden, als spijtige slachtoffers. Hun inspanningen zijn soms overdreven en kunnen zelfs de gezondheid schaden. Mij interesseert vooral de schare en die moet in de eerste plaats geholpen worden.
Het professionalisme schijnt nochtans in alle sporttakken veld te winnen.
Als wij aan uitgesproken professionalisme moesten doen, dan hebben we nog dertig spelers nodig en dan zou de taak van opvoeding wegvallen. In dat geval zou het een job worden van organisators van vermakelijkheden, die het aksent leggen op het aankopen van spelers, maar niet mijn taak. Natuurlijk trachten wij ook goede elementen bij ons te krijgen en met dat doel prospekteren wij, maar die jongeren krijgen dan toch nog de sport als komplement van de opvoeding.
*
Als men dit landhuis binnentreedt, komt men via een
| |
| |
vestibule in een ruime hal, waar men doorheen ramen een prachtig uitzicht heeft op de Franse tuin.
In elk seizoen staan er in dit ouderwets karretje bloemen en tegen de schouw, boven de klok, hangt een portret van de gastheer, dat Jan van Puyenbroeck heeft geschilderd. In de kamer naast dit vertrek staan de bridgetafels opgesteld. Tegen de muren staan boekenkasten met vooral een rijkelijke verzameling kunstboeken maar ook werken van Gezelle en een luxueuze uitgave van de werken van Stijn Streuvels.
Naast de onvermijdelijke klok, portretten van de kleinkinderen en boven de boekenkast een oud stadsplan van Antwerpen. Een originele attraktie is hier de bar, die ingericht is als de bar op een schip. Het was een idee van vader Collin, voor wie een kleinzoon de tekeningen schilderde, die in de echte patrijspoorten staan.
*
U bent een geboren Antwerpenaar.
Volbloed en zuiver sinjoor, dat zijn zij die geboren zijn tussen de Schelde en de leien. Ik werd geboren op de Paardenmarkt.
U kwam uit een handelaarsfamilie?
Ja. Mijn vader was eigenlijk de zoon van een pachter van Vertrijk, een dorp tussen Leuven en Tienen. Als jongste zoon van de familie moest mijn grootvader de ouderlijke hoeve verlaten en hij vestigde zich te Nodebais in Waals-Brabant. Hij stierf toen mijn vader vijf jaar oud was en grootmoeder bleef achter met zes kinderen en de zorg voor de hoeve. Achteraf is heel de familie weer naar het Vlaamse land gekomen maar toen mijn vader als veertienjarige knaap in Antwerpen aankwam, kende hij geen gebenedijd woord Nederlands. Hij kwam daar in de zaak bij een
| |
| |
oom, die een groothandel in kruidenierswaren had en trouwde er met een Antwerpse wees. Later heeft hij dan een groothandel en detailwinkel overgenomen.
Hij is ook de stichter van wat ik moet noemen een bekende fabriek voor pudding.
Ja, en dat is nog wel vrij toevallig gebeurd. Door oneerlijkheid van anderen had hij tegenslag in de zaken en hij zocht naar een middel om er weer bovenop te geraken. Op raad van een Duits makelaar, die hem graag meel wou verkopen, is hij met de fabrikage van dat puddingpoeder begonnen. Dat was nog niet zo gemakkelijk want de kwaliteit moest gelijk zijn aan de Engelse produkten die op de markt waren. Vader en moeder hebben dan ook vele nachten proeven gedaan en geprobeerd tot het lukte en nu nog verdedigt hun produkt zich op de markt vrij goed.
Uw vader is nog niet zo lang geleden overleden.
Vijf jaar geleden. Ik had een grote bewondering voor hem: hij was het toonbeeld van de eerlijkheid. Zijn absolute opvatting van het leven was, dat ge zelfs in de moeilijkste omstandigheden van het leven niets oneerlijks moogt doen. Ik heb hem dat eens publiek gezegd in een toespraak ter gelegenheid van zijn 75 jaar en ik zag dat het hem recht naar het hart ging. Heel zijn leven is hij eenvoudig gebleven: hij was een schoon mens.
En moeder?
Moeder was een energieke, kranige vrouw, begaafd met een sterk organizatorisch talent. Ze was niet altijd gemakkelijk maar ze wist wat ze wilde. Zo is het aan haar te danken dat we dit domein bezitten. Haar grote zorg onder de eerste oorlog was dat de kinderen genoeg zouden te eten hebben en daarom wilde ze aardappelen planten en zocht daarvoor grond. Toen zag ze een advertentie voor dit domein
| |
| |
hier en ik moest er onmiddellijk naar toe. Ik protesteerde nog omdat ik het wat boven onze stand vond, maar er was geen doen aan. Toen ik het gezien had, was ik trouwens erg entoesiast. Ge ziet hoe toevalligheden als pudding en aardappelen in het leven kunnen meespelen!
U mag in elk geval uw moeder loven! Waarom heet het landgoed ‘Bellenhof’?
Dat is een hele geschiedenis. Oorspronkelijk was het ‘Beelenhof’. Het was hier vroeger allemaal heide - trouwens de parochie heet nog Maria ter Heide - en nog voor de Franse revolutie, rond 1750, gaf de hertog Salm-Salm van Hoogstraten een gebied van 2.450 ha. heide te leen aan baron Beelen Bertholf, op voorwaarde dat hij de heide zou laten ontginnen. Deze baron, die gehuwd was met een Spaanse Grande, liet zich hier een huis bouwen en een park aanleggen en het geheel heette ‘Beelenhof’. Achteraf leende hij dan weer verder aan andere edelen, steeds op voorwaarde dat de heide ontgonnen zou worden. Baron Beelen zelf werd in 1778 door het Oostenrijkse hof benoemd tot ambassadeur in Philadelphia. Hij is nooit teruggekomen maar had gelukkig voor hij vertrok een volmacht hier gelaten om zijn goederen te beheren. Het domein is dan nog in verschillende handen geweest - vóór ons was het het eigendom van de tante van graaf de Baillet la Tour, de goeverneur van Antwerpen. In 1908 werden dan 91 ha. verkaveld en konden we er later 9 ha. van kopen. Achteraf heeft vader dan nog het domein gedeeltelijk in zijn oorspronkelijke vorm kunnen samenstellen.
En ‘Beelenhof’ was ‘Bellenhof’ geworden.
Om twee redenen. De naam van de baron kwam de mensen na een tijd vreemd voor en op het dak stonden twee klokken, twee bellen. Dus hebben de mensen er ‘Bellenhof’ van gemaakt.
| |
| |
Het heeft dus niets te maken met uw grote voorliefde voor klokken!
Dat weet ge ook al! Nee, maar het gaat goed samen! Ik hou inderdaad van klokken, oude en moderne, maar ze moeten juist lopen. En het sein van de radio is de wet!
Maar een zonnewijzer hebt u niet!
Nog niet. Die zou te juist gaan!
*
Zijn normale middagmaaltijd gebruikt de gastheer in deze ruime en sobere eetkamer. De oude haard werd door vader Collin uit het geteisterde huis te Antwerpen naar hier gebracht. Deze antieke Hollandse kast daarentegen stond al in het vorige landhuis maar was in 1940 naar Antwerpen overgebracht.
Hier hangen ook een paar oude schilderijen. Een recente aanwinst van de gastheer is deze oude Hollandse klok, die de preciesheid van haar eigenaar nog niet heeft aangenomen.
*
Mogen we het nu hebben over de studie? De humaniora om te beginnen.
Deed ik hier te Antwerpen aan het Sint-Jan-Berchmans-kollege. Ik was er mee klaar toen ik 16 jaar was. Daar ik gemakkelijker studeerde dan mijn broers, zou ik voor advokaat studeren en mijn broers zouden in de zaken gaan. De ironie van het lot heeft gewild dat ik later voor een groot deel door het zakenleven zou worden in beslag genomen, zelfs in de eigen fabriek van mijn vader.
Dan is de universiteit gekomen.
| |
| |
Veel later. Ik was in 1914 klaar met de humaniora maar toen kwam de oorlog en werd de universiteit gesloten. Ik zelf was zo vlaamsgezind dat ik graag naar Gent was gaan studeren maar dat wilden mijn ouders niet. Ik heb dan vier jaar thuis alleen gewerkt en een onnoemelijk aantal boeken bestudeerd, zowel de hele Mommsen als Curtius, en ook een toneelstuk in het autentieke Latijn van Plautus. Het eerste jaar heb ik zeer veel piano gespeeld. Ik speelde zelf concerto's met begeleiding van orkest - in familieverband wel - maar daar waren soms 80 mensen.
Doet u dat nog? Pianospelen, bedoel ik.
Ik heb het gedaan tot 1944. Ik was toen bezig de eerste van Beethoven opnieuw in de vingers te steken. Toen viel er een vliegende bom dicht bij ons huis in Antwerpen en de piano zat vol scherven. Daarna kwam er steeds meer werk en het is er dan niet meer van gekomen. Tijdens de oorlog ging dat natuurlijk zeer goed: er waren lange avonden om te oefenen en om het pianospel te beheersen, moet je veel oefenen. Ik heb er in elk geval veel genoegen aan gehad, zowel aan Saint-Saëns als aan Mendelssohn en nog vele anderen.
Wanneer bent u dan naar de universiteit gegaan?
In 1919. Ik was zo goed voorbereid dat ik binnen het jaar drie graden kon halen.
U nam er zelfs de tomistische wijsbegeerte bij. Waarom?
Dat was de richting die ik eigenlijk uit wou: doctor worden in de filozofie, want ik was kontemplatief aangelegd. Het is trouwens een eigenaardigheid in mijn leven dat al wat ik goed gedaan heb, per toeval gebeurde, en dat al wat ik me voornam te doen, mislukte. Toen het er op aankwam een dissertatie te maken, wilde prof. Harmegnies me doen werken op het tema ‘principes des nationalités’, met de
| |
| |
bedoeling mij te laten bewijzen dat er een Belgische ziel bestond. Toen ik daarmee bezig was, ondervond ik gauw dat daar niets kon van terechtkomen en toen ik dat duidelijk zei, kon ik gaan.
Ik ging dan naar professor Prosper Poullet en bij hem zou ik een tesis maken over de voogdij in het internationaal privaatrecht. Maar Poullet stond aktief in de politiek en speciaal zelfs in de Vlaamse en zo had hij geen tijd om zich met mij bezig te houden. Professor Van Dievoet, die dat zag, stelde mij dan voor om een studie te maken over het strafrecht. Ik voelde er niet veel voor maar ik heb het dan toch maar gedaan. Ik ben naar Italië gegaan en heb daar een jaar lang gewerkt op het ministerie van Justitie, met het gevolg dat mijn tesis als titel heeft: Enrico Ferri et l'Avant-projet du code pénal italien de 1921.
Dat was ook het begin van een reeks onderscheidingen. In 1923 was u laureaat in de wedstrijd voor studiebeurzen, in 1924 laureaat in de interuniversitaire wedstrijd en het volgende jaar behaalde u nog een speciaal doctoraat in de strafrechterlijke wetenschappen.
Voor die laatste titel ben ik zelfs een unicum in België want in 1929 werden alle speciale doctoraten afgeschaft en vervangen door het aggregaat.
Hoe was het klimaat in die tijd in Leuven?
Prachtig. Ik stond volop in de beweging en heb aan alles goed meegedaan. Voorzitter van het Verbond was Berten Pil en ik was ondervoorzitter. Ik heb dat roemrijke Grootnederlands Kongres meegemaakt dat in Leuven niet mocht doorgaan en waarvan de vergadering dan plaats had op de zolder van de Boerenbond buiten de stad. Het waren de dagen dat samenscholingen van meer dan vijf personen verboden waren en dat wij dan in twee rijen achter elkaar door de Bondgenotenlaan wandelden. We hadden dan ook
| |
| |
last met de Walen, die ons met de Belgische vlag in de hand aanvielen. Wij moesten ons wel verdedigen maar achteraf sprak men dan van een patriottisch schandaal omdat we de Belgische vlag niet hadden gerespekteerd. Het was een schone tijd. Ook van ‘Amicitia’ was ik lid.
Wie waren uw generatiegenoten?
Mijn beste vriend was Appelmans, de latere professor heelkunde. Verder waren er nog Jan Valvekens, Leo Scheere, Delwaide. Een studiegenoot was ook Duvieusart.
Na Leuven hebt u dan een hele reeks studiereizen gemaakt: Parijs, Londen, Rome, Wenen, Amerika. Wat hebt u speciaal gedaan op deze studiereizen?
In de gevangenis gezeten, in honderden gevangenissen, van de meest progressieve tot de meest regressieve! Die belangstelling hield verband met mijn studie van het strafrecht. Ik had dat eerst in Parijs bestudeerd en dan in Londen. In Engeland bestaat er feitelijk geen universiteit voor advokaten. Het strafrecht wordt daar gedoceerd in The Inns of Court, de herbergen van de rechtbank. Ik volgde daar de lessen van professor Odgers, de grote meester in het vak, de common law, en dat onderwijs was puur traditioneel en praktisch opgevat: de misdrijven waren in alfabetische orde geschikt en als kommentaar kwam daarbij te pas: wat is een misdrijf, wat is een goed verweer, enz.
Maar in Engeland waren toch ook hervormingen aan gang, o.m. in de Borstal Institutions, inrichtingen voor jonge recidivisten. Dat maakte mijn interesse wakker. Ik wist dat er in Amerika op dat stuk zeer progressieve proefnemingen werden gedaan en dank zij een Advanced Fellowship kon ik er naar toe. Ik heb daar tussen januari en augustus 1926 zeventig gevangenissen bezocht en daar heel wat geleerd. De gevangenis is een kleine wereld waar de kleine en de grote kanten van de mens meer op de voorgrond treden dan
| |
| |
in de grote wereld. De gevangenis is in de volle zin van het woord een mikrokosmos. Om mensen te leren kennen, is er niets zo goed als met gevangenen omgaan en als er iets mij geholpen heeft de mensen later te begrijpen, dan is het de tijd die ik doorgebracht heb in de gevangenissen. Ik voeg er zelfs bij dat die tijd niet verloren is geweest voor de bank! Ik vertel trouwens in dit verband altijd graag een anekdote. U weet dat de Amerikanen graag informeren van waar ge komt, wat uw background is en zo. Ik antwoord dan altijd: het gebeurt wel eens dat men begint met bankier te worden en in de gevangenis eindigt. Bij mij is het juist omgekeerd: ik zat eerst in gevangenissen en werd dan bankier. De tweede weg is mijns inziens beter!
*
Na het diner gebruikt de gastheer gewoonlijk de koffie in dit salon, waar het gezellig zitten is op een gemakkelijke bank. Als enig schilderij hangt er tegen de muur een portret van mevrouw Collin toen ze achttien was. Mevrouw Collin leerde pas na haar huwelijk Nederlands en sindsdien stond zij erop altijd Nederlands te spreken, ook in aanwezigheid van franssprekenden. Op deze foto zien we ze met haar man op een ontvangst bij paus Johannes en deze foto werd genomen een jaar voor haar overlijden in 1960.
In deze toonkast bewaart de gastheer een gulden spoor, die hij van een vriend uit Kortrijk kreeg. Van een andere vriend kreeg hij deze zandloper ten geschenke, wellicht om zijn vele klokken te kontroleren!
*
In 1923 hebt u zich als advokaat gevestigd in Antwerpen. Viel dat mee?
Toch wel, al heb ik bijna nooit strafzaken gehad, die mijn
| |
| |
specialiteit waren. Ook een paar assisenzaken heb ik gepleit, zelfs in Brussel, maar meestal was ik door een andere advokaat gevraagd. Ik ben aan de balie verbonden gebleven tot in 1930 en dat het wel meeviel, bewijst het feit dat ik twee stagiairs had en een medewerker en wel Emiel van Cauwelaert, die eerst zijn stage bij mij had gedaan en later mijn kantoor heeft overgenomen.
Ondertussen was u ook al benoemd aan de universiteit van Leuven.
Dat was in 1925. Mgr. Ladeuze vroeg me toen docent te worden in strafrecht. Ik wou dat aanvankelijk weigeren omdat ik juist een reisbeurs had gekregen om naar Amerika te gaan en ik daar in elk geval naar toe wilde. Monseigneur Ladeuze drong aan en het werd dan zo geregeld dat ik eerst een semester kollege zou geven en dan mocht gaan.
U doceerde niet alleen strafrecht.
Ook strafrechtpleging en penitentiaire wetenschap.
Maar ik zag in het programma dat u alleen zeerecht doceert.
Dat is het gevolg van een intern reglement. Ik was full-time professor strafrecht maar gaf maar vier uur dertig per week waar het er zes moeten zijn. Ik had dan de keuze aan te vullen met internationaal privaatrecht of zeerecht. Ik heb dit laatste gekozen en heb me er extra op moeten toeleggen. Maar u weet dat de beste manier om een vak te leren is: het vak te doceren. Ik werk mij nu nog altijd bij en het komt mij ook nog te pas want het zeerecht speelt een belangrijke rol in het bankbedrijf.
U bent weldra 40 jaar aan de Leuvense universiteit verbonden, Wat is een van uw mooie herinneringen?
Ze zijn niet te vertellen, maar één wil ik toch aanhalen.
| |
| |
Ik was dekaan van de fakulteit van 1945-1948 en toen werd het doctoraat honoris causa toegekend aan koningin Wilhelmina. Samen met monseigneur Van Waeyenbergh ben ik het diploma en de epitoga gaan overhandigen op het paleis van de Dam en ik heb er ook de promotierede uitgesproken. Welnu, dat was iets: het was het eerste eredoctoraat dat koningin Wilhelmina kreeg en dat kreeg zij, de calviniste, van een katolieke universiteit.
Oecumene avant la lettre! Er zijn in Leuven enkele belangrijke problemen op dit ogenblik. Allereerst de spreiding.
Ik ben zeer voor de spreiding en heb ze altijd verdedigd om het onderwijs dichter bij het volk te brengen. Ik zie het dus puur als een sociaal probleem maar ik zou de spreiding uitdrukkelijk beperken tot de kandidaturen, juist zoals in Amerika de ‘colleges’ bestaan. Uit deze kandidaturen zou men dan de specialisten moeten kweken, die achteraf naar de traditionele grote centra gaan. Het voordeel zou zijn dat vele jonge mensen na twee jaar zouden inzien, dat ze geen wetenschappelijke roeping hebben. Met het getuigschrift dat ze daar zouden krijgen, zouden ze dan een plaats kunnen bezetten die aan hun kapaciteit is aangepast. Men mag niet vergeten dat men voor bepaalde plaatsen steeds hogere eisen zal stellen en dat waar men nu een diploma van de humaniora eist, men later een diploma van de kandidatuur zal verlangen. Het zal op de duur onmogelijk blijken alles te koncentreren.
En Antwerpen?
Ik wens er hoger onderwijs in de zin die ik zojuist bepaalde.
En wat met de franssprekenden in Leuven? Moeten ze weg?
Naar mijn overtuiging: nee. Ik vind het niet redelijk dat men de grote traditie zou doen verdwijnen. Ik meen trouwens dat de zaak praktisch goed op te lossen is: de ge- | |
| |
bouwen b.v. kunnen uitzwermen en het wordt dan goed mogelijk ieder het zijne te geven.
*
In zijn landhuis heeft onze gastheer een werkkamer op de eerste verdieping, waar een majestueuze trap naar toe leidt. Op de ruime overloop is er een klok en hangt er ook een schilderij van J. van Goubergen, die een graflegging voorstelt. Hier bevindt zich ook de huiskapel, die volledig is ingericht en geregeld gebruikt wordt. Toen vader Collin oud was, kreeg hij de toelating om hier de mis te laten celebreren en de huidige gastheer heeft dit privilege overgeerfd.
Aan het einde van de gang is dan het zomerbureau want de echte werkkamer van onze gastheer bevindt zich in de winterwoning op de Mechelse steenweg.
Professor Collin woont hier op de tweede verdieping. Als men de studeerkamer binnentreedt, kijkt men op een groot raam in kleurglas, dat bezet is met mooie details uit autentieke kerkramen. Aan een muur hangt een mooie lyrische geloofsbelijdenis van Robert van Passen, die begint met deze zin: ‘Ik groet u, mijn Vlaanderen, waar het zo zoet is te leven voor dichters en dromers.’ En al even zinrijk is de laatste zin: ‘Alstublief, ziet uw landeken geren, mensen van mijn land.’
In het salon staat nog altijd de grote vleugelpiano waar professor Collin vroeger veel op speelde. Hierop staat een foto van koning Leopold en prinses Liliane met de opdracht: ‘Aan de heer Fernand Collin als blijk van onze waardering en genegenheid.’
Bij de bridgetafel hangt een bloemstuk van Floris Jespers en in een nis boven een buffet een prachtig portret van de moeder van Lodewijk de Vocht door schilder Van Puyenbroeck. Deze tegel herinnert aan de 40ste voetbalwedstrijd tussen Antwerpen en Rotterdam in 1949 en voor de bezoe- | |
| |
ker de deur uitgaat, kan hij deze nuchtere wijsheid lezen: ‘Bezoek is altijd aangenaam, zoniet bij 't komen, dan toch bij 't gaan.’
Dit is dan de studeer- en werkkamer op ‘Bellenhof’. Aan de muren herinneren humorvolle prenten van Daumier aan het oorspronkelijk beroep van de heer des huizes. Karakteristiek voor hem is ook deze wijsheid van de Bonald: ‘Il y a des gens qui ne savent pas perdre leur temps tout seul: ils sont le fléau des gens occupés’ (Er zijn mensen die hun tijd niet alleen kunnen verliezen, ze zijn een plaag voor mensen die het druk hebben).
*
Professor, wij zijn nu eindelijk, aan uw belangrijkste levenswerk. In 1935 bent u in wat ik zal noemen het bankwezen gekomen als beheerder. Dat was in een vrij kritische periode: het was volop krisis en zowel rechtse als linkse bankinstellingen maakten zware dagen door.
Ik zal ook proberen te spreken van ‘de bank’ en het ‘bankwezen’, maar het zal niet gemakkelijk zijn. De bank waar we het dus over hebben, is inderdaad gesticht in 1933 tengevolge van moeilijkheden van verscheidene bankinstellingen - ik mag die wel noemen - die niet meer bestaan: Bank van Handel en Nijverheid te Kortrijk en de Algemene Bankvereniging. Een klein komitee, waarin Albert Eduard Janssen, Louis Franck en Paul van Zeeland zetelden, heeft dan beraadslaagd en Albert Eduard Janssen heeft feitelijk het schema opgesteld en de grondslagen gelegd. Er zou dus uit die banken, die in moeilijkheden waren, een nieuwe bank ontstaan, maar om het krediet van de Spaarkas te krijgen, die het mogelijk moest maken de verbintenissen te eerbiedigen, werd als voorwaarde gesteld dat alle beheerders zouden aftreden en dat een nieuwe Raad van Beheer zou
| |
| |
worden aangesteld. Dat gebeurde dan ook en voorzitter van de Raad van Beheer werd Paul Heymans. Minister Rubbens heeft dan zeer sterk aangedrongen opdat ik beheerder zou worden met het argument: ge moet het doen, het is een Vlaamse en een sociale plicht. Hij heeft het gehaald. In 1938, toen Heymans was afgetreden, wilde de Raad van Beheer mij dan voorzitter maken. Ik voelde er niet veel voor om twee redenen: ten eerste had ik niet zoveel vertrouwen in de zaak en in de tweede plaats had ik geen zin om mijn carrière als advokaat en professor op te geven.
U hebt op die manier inderdaad een zuiver wetenschappelijke carrière opgegeven. Als het te overdoen was?
Zou ik hetzelfde doen maar met veel meer entoesiasme nog.
Wat was het grote probleem toen u voorzitter van de bank werd?
Er waren er heel wat maar het dringendste was toch het herstellen van het vertrouwen, allereerst bij de ambtenaars van de bank zelf, want niemand kan overtuigen als hij zelf niet overtuigd is. In de tweede plaats moest het publiek overtuigd worden: het was duidelijk dat er plaats was voor een Vlaamse bank maar het publiek moest zeker zijn dat zijn geld er veilig was. De derde moeilijkheid was een plaats te vinden voor deze nieuwe bank in de Belgische ekonomie, een plaats die wel duidelijk onderscheiden zou zijn van de andere banken.
Het resultaat was dat wij een onafhankelijke bank zouden worden voor onafhankelijke ondernemingen, die wij zouden helpen door voorlichting en krediet. Onafhankelijkheid voor de bank betekende geen financiële participatie in industrie, maar eerlijkheidshalve moet ik eraan toevoegen dat wij een onafhankelijk organisme zijn geworden uit noodzakelijkheid, niet uit deugd. Onze portefeuille was inderdaad zeer mager. Hij bestond vooral uit aandelen in familiale zaken, die
| |
| |
we van de Algemene Bankvereniging hadden overgenomen en die er doorgaans niet schitterend voorstonden. Daar was maar één remedie: alles teruggeven aan de eigenaars.
Kunt u dat met een praktisch voorbeeld illustreren?
Er is b.v. de firma Janssens, die meubelstof maakt. In feite was die handelszaak in de handen van de bank. De firma leende steeds maar geld en voor dat krediet kreeg de bank aandelen. Voor de bank was dat niet interessant en vol risico. Nu zei de bank tegen de eigenaar: wilt ge uw aandelen terugkopen? Ge krijgt zeven jaar om ze te betalen. De industriëlen vroegen niet beter en zo hebben we volledig afgebroken met de traditie van de gemengde bank. Dat is het grote element geweest van ons sukses. In het verleden was het vaak voorgekomen dat een bank een interessant bedrijf inpalmde. Dit gebruik heeft bij vele klanten wantrouwen gewekt tegenover de bankier. Wij hebben dat wantrouwen kunnen wegwerken. Het is de goede weg geweest voor ons maar ik moet nog eens zeggen dat wij dat niet gedaan zouden hebben als we schitterende zaken in onze portefeuille hadden gehad. En ik moet er ook aan toevoegen dat sommige van die familiale ondernemingen achteraf te gronde zijn gegaan maar dat andere zich schitterend hebben opgewerkt.
U wilde ook van in den beginne een Vlaamse bank zijn.
Het was onze bedoeling volledig ten dienste te staan van de kliënteel en uitgaand van het principe ‘de klant is koning’, willen we onze kliënten ook bedienen in de taal die ze vragen. Een Vlaamse bank, wil ze Vlaams zijn, moet het van binnen zijn en bij ons is binnen alles in het Nederlands. Wij hebben onze kantoren beperkt tot het Vlaamse land om te voorkomen dat Waals personeel of een Waals direkteur in de direktie zouden komen. Natuurlijk zijn er altijd vergissingen mogelijk, vooral in Brussel, waar een
| |
| |
groot percent van onze kliënteel franssprekend is maar waar ook zeer vele Vlamingen Frans spreken en ons door hun eigen houding verkeerd doen reageren. Ik moet er ook duidelijk bij zeggen dat wij nooit een politieke bank hebben willen zijn en dat wij werkelijk een bank zijn voor alle Vlamingen.
Geen gemengde bank en een Vlaamse bank. Wat was er nog als vertrekpunt?
De gedachte van dienstbetoon onder alle vormen is ook een basis waarop wij van in het begin hebben gebouwd: dus hulp in allerlei omstandigheden en adviezen om b.v. geld te beleggen. Wij zijn daarmee begonnen om de kliënteel aan te trekken en zijn op dat stuk lang toonaangevend geweest. Nu vindt men in elke bank dergelijke service.
*
In de bank te Brussel ligt het kantoor van professor Collin op de eerste verdieping. Zowel de typische Duitse schouw als dit al even typisch beeldje met slee herinneren eraan dat hier vroeger de Deutsche Bank was gevestigd. Hier staat de klok in een muur die met kleurrijk mozaïek bezet is en de voorzitter kan op een andere klok op zijn bureau kontroleren of de tijd maat houdt. Als professor Collin achter zijn bureau zit, kijkt hij alweer naar een schilderij van Floris Jespers: landschap in de storm aan de kust.
*
Kunt u op een of andere manier de evolutie van de bank schetsen?
Hier zou ik droge cijfers moeten aanhalen. In 1938 kon de bank 1.200 miljoen kredieten ter beschikking stellen van het
| |
| |
zakenleven, thans 23 miljard. In 1938 beschikte de bank officieel over 213 miljoen eigen middelen, nu over meer dan 1.400 miljoen. Ik zal het eenvoudiger uitdrukken: in 1938 vertegenwoordigde onze bank 4 % van alle Belgische banken, nu 14 %. Alleen in het laatste jaar zijn onze deposito's gestegen met 6 miljard. In '38 telde de bank 1.000 personeelsleden, nu 4.600.
Wat is dan het grootste probleem voor een bank?
Niet het technische maar het menselijke. Technici kunt ge altijd vinden als ge ze betaalt en het komt er dan maar op aan, zonder voorkeur of vooringenomenheid, de rechte man op de rechte plaats te zetten. Maar deze mensen moeten met entoesiasme werken, de werkgever moet ze gelukkig maken want als ze gelukkig zijn, werken ze beter. Dat is nu eens de kristelijke plicht die samengaat met het eigenbelang, maar ik heb altijd ondervonden dat, als ge de kristelijke plichten naleeft, dat nooit slecht is, zelfs niet voor een bank!
De grote zorg is dus het personeel klaar te maken en te overtuigen dat de bank hun zaak is. Elk jaar vergader ik met een goede tien percent van het personeel, dat is dus altijd nog een 400 man, en ik leg hun dan de balans uit o.m. om hen te doen inzien welke rol ze in onze instelling spelen. Wij betalen ongeveer 600 miljoen uit aan salarissen en 70 à 80 miljoen aan sociale voordelen. Van de 139 miljoen winst die de bank maakt, krijgen de aandeelhouders ongeveer 70 miljoen. Wat is het besluit? Het personeel heeft meer belang in de goede gang van zaken dan de aandeelhouders. De personeelsleden weten dan ook dat als onze zaak prospereert, zij er beter aan toe zijn. Zo is het groot argument hier bij ons: als ge voor de bank werkt, werkt ge voor uzelf!
Welke zijn de belangrijkste realisaties van de bank in de 25 jaar dat u ze leidde?
| |
| |
Daar zijn vele technische aspekten aan. Laten we een paar voorbeelden nemen. Wij hebben het initiatief genomen in een aantal vormen van bankservice. We hebben b.v. de gemeenschappelijke beleggingsfondsen ingevoerd, d.w.z. dat het de kleine man mogelijk wordt gemaakt deel te hebben in fondsen die divers zijn samengesteld. Dat maakt het hem mogelijk zonder gevaar in de beurs te komen en hij kan delen in een kapitaalwinst die anders gereserveerd is voor de grote kapitaalbezitters. Wat is er dan nog? Het beheer van vermogens: wij geven wetenschappelijk en technisch verantwoorde raad aan mensen om hun vermogen te beleggen. Dan zijn er de persoonlijke leningen, die zeer snel gegeven worden aan mensen met vast inkomen, die in moeilijkheden geraakt zijn door een sterfgeval b.v. Dat is een service met zeer sterke sociale inslag waarmee wij begonnen zijn en die nu ook door anderen wordt geboden. Er zijn dan ook nog de financieringen om een auto of koelkast te kopen. Ik geloof te mogen zeggen dat onze bank aan de Vlaamse bevolking een belangrijk instrument heeft gegeven, dat in eigen taal al de voornaamste diensten presteert. En daarbij komt dat sedert het bestaan van onze bank, alle gelijkaardige instellingen naar buiten uit dan toch een Vlaamse vorm hebben aangenomen. Het feit dat ze ons nadoen, bewijst dat we het goed deden. Ik zeg er natuurlijk bij: toujours imité, jamais égalé!
U bent nu nog altijd volop aktief in deze grote onderneming?
Ik ben afgetreden als lid van het bestuurskomitee van de bank, maar ik ben voorzitter van de Raad van Beheer gebleven. Ik heb dan gevraagd te mogen doen wat ik graag doe.
Dat betekent dat u een specialiteit hebt.
En of! Ik ben een verwoed voorstander van het scheppen
| |
| |
van een Europese kapitaalmarkt, d.w.z. dat dezelfde operatie gelijktijdig kan plaatshebben op de verschillende markten van Europa, Londen inbegrepen. Daarvoor moeten wij kunnen beschikken over een gemeenschappelijk instrument en dat is een munt waarin de obligaties worden uitgedrukt. Ik heb reeds in 1958 voorgesteld daarvoor de rekeneenheid te gebruiken die destijds, van 1950 tot 58, door de Europese Betalingsunie werd gebruikt, maar die werd toen juist afgeschaft. Wij hebben dan geprobeerd dezelfde eenheid op kontraktuele basis te gebruiken zodat het mogelijk wordt zonder wisselrisico in dergelijke waarden te beleggen. Het is een nogal kompleks systeem en dat brengt mee dat ik als een pelgrim door Europa reis om aan de mensen diets te maken hoe ze moeten te werk gaan. Op dit ogenblik leiden wij een syndikaat waarbij 25 Europese banken zijn aangesloten.
Eerlijk gezegd: voor mij is dat een beetje Chinees. Kan u dat weer met een praktisch voorbeeld illustreren?
Zeven voorsteden van Kopenhagen moeten een lening aangaan voor werken in de gemeenten. Onder leiding van de regering wordt de vereniging Groot-Kopenhagen opgericht. Deze vereniging vraagt een lening van 10 tot 12 miljoen eenheden - in feite heeft deze eenheid de waarde van een dollar - aan het syndikaat van de 25 Europese banken waar ik voorzitter van ben. Wij hebben ons verbonden 10 miljoen eenheden vast op te nemen. Op het ogenblik dat wij het bedrag toekennen, is die lening ook virtueel geplaatst want elke bank van het syndikaat neemt er deel aan en weet hoeveel ze kan verzetten. Het grote voordeel is dat de obligaties in geheel Europa in dezelfde munt zijn uitgedrukt. Wij leggen dus de financiële basis van een Verenigd Europa. De grootste moeilijkheid was natuurlijk de definitie uitwerken van de eenheid en die bepaling bedraagt dan ook drie bladzijden gedrukte tekst. Het systeem moet wel goed zijn,
| |
| |
want Engelse banken hebben gevraagd om mee te doen en sindsdien past een andere Belgische bank hetzelfde systeem toe. Ik beschouw dit als de belangrijkste realisatie van mijn leven en hiermee kwam onze bank werkelijk op een internationaal niveau te staan.
Heeft een bank volgens u kulturele verplichtingen? Er zijn daar voorbeelden...
Ongetwijfeld, en de eerste is volgens mij de mogelijkheid te scheppen voor het personeel om aan kunst te doen. Dr. Servotte is daarvoor speciaal bij ons gekomen en hij doet het schitterend. Wij hebben bij ons personeel dichters, schrijvers, schilders, verzamelaars en wij organizeren tentoonstellingen om ze aan te moedigen. Zelfs met het naaldwerk van onze dames hebben wij al exposities gehad en daar waren mooie stukken bij. De kulturele ontwikkeling van onze eigen mensen lijkt me het belangrijkste.
Daarnaast ook het mecenaat, in beperkte mate dan, want ik meen dat dit niet het hoofddoel kan zijn van een bank. Om een voorbeeld te geven: wij lieten bij onze eigen kunstnijverheid, bij Gaspard de Wit te Mechelen om hem niet te noemen, tapijten maken naar kartons van Floris Jespers en die hangen in de bank te Antwerpen. In de eerste jaren van de oorlog hebben wij ook veel schilderijen gekocht om schilders voort te helpen en dergelijke dingen meer.
U bent voorzitter, beheerder of lid van een groot aantal maatschappijen, die we niet zullen opnoemen. Maar u bent nationaal lid van de Algemene Raad van het Rode Kruis van België sedert 1940. Dat Rode Kruis heeft bij vele Vlamingen nog altijd geen al te beste reputatie.
Met reden. Maar de dag dat de Vlamingen zelf wat meer waardigheid zullen opbrengen, zal dat gans veranderen. De Vlamingen zijn altijd bereid hun taal niet te spreken. Ik kan alleen zeggen dat ik op de Algemene Raad altijd
| |
| |
Nederlands spreek, dat enkele anderen het ook doen maar dat velen het niet doen. De mogelijkheid is er nochtans.
Wat is de moeilijkste onderneming geweest in uw leven?
Dat is niet zo gemakkelijk te zeggen. Maar de laatste oorlog b.v. is niet gemakkelijk geweest. Toen de regering in mei 1940 gevlucht was, werd er een komitee samengesteld bestaande uit Galopin, Max Leo Gerard en ik aan wie, naar het woord van een bekend politicus, het lot van België werd toevertrouwd. Al het geld was weg en wij hadden als opdracht te zorgen voor de ambtenaren die in het land achterbleven. Wij hebben getracht de grootste miserie weg te helpen door een arbeidspolitiek uit te werken, want het was niet mogelijk vier jaar lang niet te werken. Wij hebben getracht het land te blijven dienen niettegenstaande de drukking van de bezetter. Alex Galopin heeft dat met zijn leven betaald: hij werd het slachtoffer van een overval van zwarten. Onder zijn leiding heeft het komitee getracht te zorgen dat het land niet te veel zou lijden onder de afpersing van de bezetter zonder nochtans in enig opzicht zijn waardigheid te verliezen door toegevingen te doen, die later beschamend zouden kunnen zijn. Na de oorlog hebben al die inspanningen meegebracht dat ik bijna bij mijn oude liefde - de gevangenis - terechtkwam.
Was uw flamingantisme daar voor iets tussen?
Dan zou ik er me nog niet over beklagen want ik kom er rond voor uit dat het flamingantisme mij altijd gediend heeft, dat het mij steeds voordelig is geweest. En ik zeg dit met des te meer nadruk omdat men wel eens hoort dat flamingantisme een carrière tegenhoudt. Welnu, ik werd in een groot aantal organisaties opgenomen, niet omdat ik bankier of professor was, maar omdat ik Vlaming was. Dat was zo b.v. in 1939 toen ik in het komitee kwam van het werk van koningin Elisabeth voor de soldaten, dat was zo
| |
| |
voor het Rode Kruis in 1940, dat was zo voor het komitee-Galopin. In dat komitee kwam ik niet als grote bankier, want ik vertegenwoordigde een vrij kleine bank, maar wel als flamingant. Maar dit is mijn vaste leuze: ‘Matig in de principes, radikaal in de toepassing’. Als alle Vlamingen dat minimumprogramma al wilden of durfden toepassen, dan zou het uitzicht van ons land vlug veranderen.
Uitzending: 28 mei 1964.
|
|