| |
| |
| |
Dirk Baksteen
Lijnwaadmarkt 15, Antwerpen
‘Baksteen is een contemplatieve geest;... gaat hij niet dagen, rekaaneen, de landschappen zien, kent hij ze niet bij alle luchtverschuivingen, laat hij ze niet groeien in zich tot ze verwerkt, volrijp moeten geschilderd worden en zijn als een synthese van die aanbiddelijke streek, die wij de Kempen noemen? En alszo is hij niet een maker van mooie dingen, een kleurenschamatteur, iemand die verrast door virtuositeit zonder meer; hij is een dichter, hij is een schepper’ Lode Zielens in Het Toneel, 15 nov. 1924.
‘Dirk Baksteen en de Kempen - ge kunt ze niet scheiden - zijn één; het hart der Kempen en de ziel van de kunstenaar zijn één: één opgang, één schouwen naar omhoog, naar die onmeetbare en onpeilbare luchten die als een symbool in zijn werken domineren’ Jef Vervaecke in Ons Land in Woord en Beeld, 1926.
‘Bij Dirk Baksteen, “de schilder der Heilige Kempen” ver vluchtend landschap, lage, haast in de grond groeiende
| |
| |
huizen, magere bomen, en daarboven de heerlijke weidsheid van de Kempische hemel’ E.V.H. in Lenteweelde, 6 juni 1929.
‘Dirk Baksteen, graveur belge, dont le talent s'affirme chaque jour et que l'on peut classer parmi les meilleurs artistes de Belgique...’ Revue du vrai et du beau, 25 avril 1925.
‘Dirk Baksteen bereikt in zijn werk de sublieme verhevenheid van alle wezenlijke kunst door de technisch rake uitbeelding van de natuurschoonheid zoals het gevoelig oog van een diep emotief artiest deze ontwaart’ Dr. Louis Lebeer in Vandaag, 2 juni 1941.
‘Onder de verheerlijkers van de Kempische natuurschoonheid heeft Dirk Baksteen, de etser, sinds lang zijn vaste plaats!’ Jozef Simons in Nieuw Vlaanderen, 11 oktober 1941.
‘Voor wie luisteren kan hangt er een melodie in dit werk, zo gevoelig en zuiver als in de beste gedichten van Gezelle, waarmede het tevens dezelfde vroomheid en dezelfde liefderijke aandachtzaamheid gemeen heeft, want, in de schijnbare armoede van deze zielige stulpen, zingt de vreugde van een sterke vroomheid’ W. Doevenspeck in Ons Volk, 8 juni 1950.
‘ ...iedere hut, iedere schuur, iedere windmolen en iedere boom werd voor hem een levend en diepzinnig wezen, ieder voorwerp had een Kempische ziel zoals het licht, de lucht en het land. Die ziel in haar geheimzinnige onvatbaarheid toch weer te geven, is voor hem een levenswerk zonder verpozen geweest’ Korneel Goossens in Dirk Baksteen, 1956.
Als men de naam Dirk Baksteen uitspreekt, ziet men onmiddellijk de Kempen en als men hem wil opzoeken, verwacht
| |
| |
men ook hem ergens in deze landstreek thuis te vinden. Maar deze aangenomen Kempenaar woont in het hart van Antwerpen, vlak onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren, die hij trouwens van op het terras van zijn flat kan zien.
Hij woont zes hoog en van uit zijn gezellige woonkamer ziet hij boven de daken van de huizen en kerken de oneindige afwisseling van hemel en lucht: dit beeld kan hij niet missen en hij kijkt er liever naar dan naar de menselijke bezigheden beneden op de Melkmarkt.
In de kleine hal spreekt het werk van de kunstenaar de bezoeker onmiddellijk aan: een ets van 1927, die Gesprek heet en een andere van 1933 die Buurtje als titel kreeg. Daartussen een akwarel met een typische Maannacht.
Aan de andere muur hangt het getuigenis van de genegenheid en de artistieke waardering van Dirk Baksteen voor zijn broer Gerard, die deze Maria-Boodschap in hout sneed. Van Gerard Baksteen is eveneens deze houtsnede die 1302 heet en die sprekend is voor de overtuiging van de beide broers.
*
Als ik het land van Baksteen zeg, zal iedereen onmiddellijk denken aan de Kempen en velen denken ook zeker dat u er woont. Maar we zitten hier in het centrum van een grote stad.
Ik heb er 35 jaar gewoond. De moeilijke gebeurtenissen die ge kent, hebben er een eind aan gemaakt. Tot voor enkele maanden woonden we in Berchem maar het huis werd daar te groot voor mijn vrouw en mij alleen en daarom waren we blij deze flat te kunnen betrekken.
Beton in plaats van Baksteen!
Pas op. Baksteen betekent niet ‘uit klei of leem gebakken
| |
| |
steen’, zoals wel eens meer wordt uitgelegd. Baksteen gaat terug op de Duitse naam Bachstein, steen in een beek. En ik heb het liever zo, het is wat poëtischer!
U hebt de dichter in u gaaf gehouden tot op uw - mag ik zeggen - hoge leeftijd.
Ge moogt het zeggen, maar ik voel het zo niet aan. Ik ben altijd verrast als ik mijn leeftijd hoor zeggen en soms twijfel ik er zelf aan.
Op een jaar na is het moeilijk te zeggen want ik vond zowel 1887 als 1886.
Het is wel degelijk 1886, 29 maart als ge het precies wilt weten. In een duidelijk cijfer uitgedrukt is dat 77 jaar. De vergissing wordt wel eens meer gemaakt omdat mijn broer Gerard van 1887 is en het gebeurt wel meer dat onze levensdetails door mekaar gehaald worden.
Wat dan toch zeker vaststaat, is dat u een geboren Rotterdammer bent.
Dat hoort ge nog wel aan mijn taal. Ook al voel ik mij volledig Kempenaar en volbloed Vlaming en al werd ik Belg genaturaliseerd. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan!
U zou bijna uit een landelijk geslacht moeten stammen.
Dat is dan ook weer niet zo. Vader was een man van de stad. Hij was bontwerker. Moeder was wel de dochter van een hovenier maar ook die was niet van het platteland.
Was er in de familie dan een artistieke traditie?
Toch wel, en een die tot in de 17de eeuw teruggaat. Er bestond reeds in 1682 een Dieric Bachstein, die lid was van de Sint Lucas-Gilde te Arnhem en die dus zeker schilder was. Ook vader was een verdienstelijk zondagsschilder en
| |
| |
verder zijn er in de familie nog neven die schilderen of in de edelsmeedkunst bedrijvig zijn.
U deed alleen gewoon lager onderwijs.
Maar toch goed, want ik kreeg in het laatste jaar als beste leerling van de stad de medaille van koningin Wilhelmina. Ik was toen 13 jaar. Daar we een groot gezin hadden - er waren negen kinderen - moest ik gaan werken. Eerst werd ik gewoon huisschilder, dan dekoratieschilder. 's Avonds dan volgde ik de lessen van de akademie om het tekenen bij te werken. Toen ik 24 was, had ik genoeg geld gespaard om de lessen van de dagakademie te volgen.
U bent dus al vroeg beginnen tekenen?
Wanneer begint dat bij een mens? Zolang als ik me kan herinneren. In elk geval was ik er al druk mee bezig toen ik mijn legerdienst deed in Den Haag. Dat was in 1906-1907. Koninklijk Regiment der Grenadiers en Jagers!
Dat klinkt krijgshaftig! Wat hebt u op de akademie geleerd?
Het vak! Bij professor Van Maasdijk het zorgvuldig tekenen en naderhand het schilderen onder de leiding van professor Oldevelt. Een markante invloed heb ik daar niet ondergaan maar ik heb er positieve vakkennis opgedaan. Van een akademie kunt ge niet meer verwachten: de artistieke begaafdheid hebt ge krachtens uw geboorte. Ge hebt talent of ge hebt er geen.
Toen u dan 26 jaar was, bent u naar België gekomen. Waarom?
Dat is het gevolg geweest van een onnoemelijk aantal diskussies op de akademie over Vincent van Gogh: daardoor werden wij allen zo bezeten dat we naar Zuid-Frankrijk wilden gaan om in Arles te gaan schilderen.
| |
| |
*
Gerard Baksteen, de broer van Dirk, die in 1911 een reisbeurs had gekregen, verbleef toen al een jaar in Antwerpen. Een van zijn professoren, Huib Luns, de vader van de huidige Nederlandse minister, had hem bij Isidoor Opsomer aanbevolen en Opsomer gaf hem de raad zich onder de leiding te stellen van Juliaan de Vriendt, die toen bestuurder was van het Hoger Instituut. Gerard Baksteen leerde daar heel wat artiesten kennen o.m. de mannen van Kunst van Heden.
*
Gerard Baksteen, u hebt Jakob Smits leren kennen vóór uw broer Dirk.
Op de akademie hier in Antwerpen hadden er altijd maar weer fantastische diskussies plaats over de levenshouding van Jakob Smits. Ik zag hier voor 't eerst werk van hem en ik vond het zo interessant dat ik in het voorjaar naar de Kempen ging om daar wat rond te neuzen, in de hoop kennis te maken met de grote artiest. Dat lukte en ik werd als jonge man door Jakob Smits aangenaam ontvangen. Ik schreef naar Dirk over dit eendaags bezoek een entoesiaste brief, juist toen Dirk van plan was naar het Zuiden te vertrekken. Hij zou dan met mij eerst de Kempen eens aandoen. Het beviel ons daar zo goed dat we besloten er ons te vestigen en meteen in Mol een werkmanswoninkje huurden. Ik zou Dirk in kontakt brengen met Smits maar Dirk, die het werk van Smits niet kende, wilde daar niet van weten. Hij was koppig en wilde zijn eigen weg gaan. Op een wandeling kom ik op zekere dag Smits tegen en die zegt: ‘Waar is uw broer? Ik wil hem zien.’ Ik zeg: ‘Die is hier ergens in Achterbos aan 't schilderen.’ - ‘We gaan er naar toe,’ zei Smits, en we vonden Dirk inderdaad aan
| |
| |
't schilderen bij de wijk ‘Het Bruggetje’, in de weg waar Dirk later is gaan wonen. Smits nam Dirk mee naar zijn atelier en daar gebeurde dan de veropenbaring.
Na de zomer ben ik dan weer terug naar Antwerpen gegaan en Dirk bleef in Achterbos. De reis naar het Zuiden was vergeten. Gelukkig.
Ook op u heeft Smits dus invloed gehad?
Grote invloed, die direkt tot uiting kwam toen ik een vrij atelier had. Smits stond toen niet in aanzien in de akademische kringen en deze lieten me vallen omdat ik in zekere zin een leerling van Smits was.
Wat heeft u het sterkst in Smits getroffen?
Zijn monumentale grootheid, zijn diepe menselijkheid en zijn geweldige werkkracht.
*
Uit de zomer van deze kennismaking met Smits dateert dit Zelfportret van Gerard Baksteen en ook dit Kempisch stilleven: een boerenstoeltje, met hoed en klompen op de grond, die suggereren dat de man juist is weggegaan. Het is helemaal in de trant van Smits.
*
Dirk Baksteen, de grote ontmoeting in uw leven is Jakob Smits geweest. Een Rotterdammer die een andere Rotterdammer leert kennen in Achterbos.
Gods wegen zijn wonderbaar. Toen Smits mijn eerste werk zag, zei hij: ‘'t Is wel interessant. Vergeet nu al wat ge op de akademie hebt geleerd en begin te werken.’ Ge weet dat Smits alle akademies wilde afschaffen of verbranden.
| |
| |
Voor hem bestond alleen de hei. Toen zei ie ineens: ‘Kunt ge blijven zitten?’ Ik zei dat ik dat kon. ‘Wel,’ zei Smits dan, ‘blijf zitten. Vergooi uw tijd niet met overal wat te gaan rondfladderen maar leer de dingen doorgronden, tracht door te dringen in het wezen en de ziel van alles wat rondom u is: de mensen, de dieren, de natuur: landschap, bomen, schuren, huizen, het leven.’
Op zijn aandringen ben ik dan in de Kempen gebleven in mijn werkmanshuisje. Maar op een januarimorgen in 1913 werd ik gewekt door de knecht van Smits, die met een kar voor mijn woning stond. Op bevel van Smits moest hij mijn inboedel opladen en alles naar Achterbos brengen. Smits had in een grote boerenhoeve voor mij een ruime kamer gehuurd en ik moest daar mijn intrek nemen. Ik moest al mijn maaltijden bij hem gebruiken en hem verder assisteren op het atelier.
Wat trok u in Smits zo aan?
Zijn meesterschap, zijn manier van werken, zijn visie en zijn grote werklust. Want het was geen sinekuurtje bij hem te werken. Om zes uur 's morgens timmerde hij me uit mijn bed en dan moest ik de tuin in om me een emmer koud water over 't lijf te gieten. Smits was bezeten door de metode van Kneipp en paste ze ook toe. Hij was wel een origineel en soms eigenaardig man!
Was de artistieke visie van Smits en die van u dezelfde?
We sloten volkomen aan. Smits is mijn artistieke pleegvader geweest.
Hebt u elementen van Smits opgenomen in uw werk? Ik denk b.v. aan gelijkwaardige onderwerpen als de heide en de boerenhutten.
Ik vermoed van wel. Smits heeft me beïnvloed en in een richting gestuwd. Hij zei me: ‘Gij zijt geen portretschil- | |
| |
der als Smits en ook geen fantast. Gij zijt de man die het landschap van nu voor het nageslacht moet vastleggen.’ Op zijn aandringen ben ik me daarop gaan toeleggen en heb ik geprobeerd het Kempens landschap tot mijn eigen te maken. Smits steunde me trouwens. Om me zakgeld te bezorgen, verkocht hij tijdens mijn leertijd bij hem werk van me aan zijn relaties, aan de Broqueville en anderen. Zo een schilderij bracht toen 50 fr. op en werd twee jaar later voor 1.500 fr. verkocht...
Over Smits zouden we wel niet uitgepraat raken, vrees ik. Alleen nog deze vraag. Er gaan over Smits heel wat verhaaltjes, die u al meer dan eens in artikels en toespraken als fantazie hebt bestempeld...
Er zijn daar de gekste dingen bij. Charles Bernard zegt van Smits dat hij een jood was en Georges Marlier maakt het nog erger waar hij schrijft dat Smits, zoals Rembrandt, alstublieft uit joodse ouders was geboren. Zelfs het profetische in zijn werk komt door zijn joodse afkomst. Smits was zo min jood als Rembrandt. Hij was van echte Hollandse afkomst en geboren uit diep-gelovige katolieke ouders. Hij was Rotterdammer als ik en eigenaardig genoeg ben ik zelfs eens bij een gesprek met de vader van Smits tot de kurieuze ontdekking gekomen dat mijn grootvader en de oude heer Smits dikke vrienden geweest waren.
Ook over zijn manier van schilderen worden gekke dingen verteld. Zo zegt Jozef Muls dat Smits met troffeltjes schilderde en aldus de ruige bepleistering kreeg die karakteristiek is voor hem. Er was in heel het atelier geen troffel of mes voorhanden, tenzij dan een oud broodmes om de verf af te krabben. Want Smits schilderde altijd maar door. Op de oude verf van de vorige dag schilderde hij verder en werd het te veel dan werd het afgekrabd. Met een troffeltje of paletmes heeft hij er nooit aan gewerkt. Integendeel. Dage- | |
| |
lijks gebruikte hij 30 à 40 penselen, die door mij of door zijn knecht elke dag werden gewassen.
En dan dat fameus probleem van het licht. Paul Haesaerts beweert dat Smits, terwijl hij schilderde, onder het doek een licht deed branden om het licht in het licht te kreëren. Ook dat is larie. Smits was van mening dat ge met bruut licht, het gewoon licht, niets kunt doen. Daarom moest het gebroken worden en dat deed hij met voor het venster een reeks planken en doeken te plaatsen die het licht schuin binnenlieten. Was dat nog niet genoeg, dan kwam er een beddelaken bij te pas om nog meer af te schermen. Smits wilde niet dat het licht gekoncentreerd werd op een doek maar dat in heel het atelier hetzelfde licht aanwezig was, dat dan ook de hele dag kon blijven. ‘De hoogste kleur op een palet,’ zei hij, ‘is wit. Om dat in overeenstemming te brengen met het normaal licht, heb ik gefilterd licht nodig.’
*
Dirk Baksteen bleef bij Jakob Smits van 1912 tot 1920. Toen de oorlog uitbrak in 1914 borg Jakob Smits al zijn schildersgerief op en werd om de bevolking te helpen, voorzitter van het Voedingskomitee, een titel die hij trouwens op een kaartje liet drukken: délégué plénipotentiaire pour le ravitaillement de la Belgique! Dirk Baksteen werd als zijn sekondant hoofd van de afdeling ravitaillering.
In 1917 trouwde Dirk Baksteen tegen de zin van Smits en in 1920 vestigde hij zich zelfstandig. Hij werd lid van een Amerikaans genootschap van etsers, The Chicago Society of Etchers, en al gauw kocht het Museum of Fine Arts van hem een ets aan, De drie molens. Met het bedrag kon hij een kleine hoeve kopen, de bekende Mariahoeve, die hij later zou ombouwen. Zijn broer heeft er nog een tekening van gemaakt zoals ze was in haar oorspronkelijke staat.
| |
| |
In deze woning heeft hij meer dan 160 etsen gemaakt, een schoon deel van zijn werk.
Ook dankt hij veel aan Emiel Hullebroeck, die zijn eerste tentoonstelling in 1924 organiseerde. Ze had plaats in de Galerie Dechenne en werd geopend door niemand minder dan Jonkheer Van Vredenburgh, Nederlands gezant te Brussel. Baksteen had op een Hullebroeck-avond te Mol aan de bekende zanger uit waardering een ets gebracht en dat was het begin van een jarenlange vriendschap.
*
Hebt u als etser nog geen andere invloed ondergaan?
Als Nederlander onbewust zeker wel de invloed van de Haagse school. Maar mijn meester is toch Rembrandt, die trouwens Smits al had beïnvloed. Rembrandt imponeerde me als schilder natuurlijk en ik ging overal naar zijn werken kijken, zowel in het Rijksmuseum te Amsterdam als het Boymansmuseum te Rotterdam. Ik hou niet zoveel van De Nachtwacht als wel van het Joodse Bruidje, dat ik werkelijk fenomenaal vind. En dan ook De Staalmeesters. Maar als etser trok mij natuurlijk de etser Rembrandt geweldig aan. Ik was niet tevreden met de etsresultaten van Jakob Smits omdat etsen maar een deel was van zijn kunstenaarschap, een dat niet zo bijzonder typisch was. Maar Rembrandt werd dan de leermeester en inspirator. Ik reisde herhaaldelijk naar Brussel om de kollektie mooie drukken in het Prentenkabinet te gaan bekijken, ik bezocht ook vaak het heerlijke Rembrandthuis te Amsterdam, waar ik uren en uren gesleten heb. Ook een gevolgde korrespondentie met de grote Franse Rembrandtkenner André Charles Coppier heeft me veel bijgeleerd.
Wie waardeert u nog als etser nu?
Buiten Rembrandt? De Nederlander Marius Bauer be- | |
| |
schouw ik als een der grootste etsers. De moskee daar is van hem. En dan bij ons Jules de Bruycker in Gent. Henri van Straten schat ik meer als houtsnijder en vind hem dan beter dan Masereel.
*
Af en toe gebeurt het dat Dirk Baksteen een album samenstelt met etsen rondom een tema. Zijn eerste dateert van 1922: Album der Heilige Kempen. De titels hierin zijn: Het ingetogen land, De levende armoede. De oude buren, De wind, Kempisch binnenhuis, De molen, Twee appelaars. En De Heilige Kempen. Het is als de syntese van zijn kunst toen en later. Zijn tweede album, dat bedoeld was als een ode aan de Kempen, gaf hij uit toen hij 50 jaar werd en met de toestemming van koning Leopold droeg hij het op aan de nagedachtenis van koningin Astrid, die toen pas overleden was. Dr. Louis Lebeer schreef er een merkwaardige inleiding op waarin hij o.m. zegt: ‘Niets is in dit werk gericht op effekt. Louter effekt is van voorbijgaande, vlug uitgeputte aard. En Dirk Baksteen houdt van blijvende, konstante waarden; hij houdt van ongestoorde harmonie tussen geest en stof...’
In de 15 platen van dit album vinden we inderdaad prachtige voorbeelden van de kunde en de techniek van de kunstenaar. De eeuwige wachter is een typisch voorbeeld van een zuivere ets, terwijl deze Weerspiegeling karakteristiek is als zuivere droge naald. De oude baan is een vertrouwd weerkerend tema. April heet deze plaat met de oude notelaar. Ze geeft een mooi idee van wat door een mengeling van ets en droge naald bereikt kan worden. Typisch, zowel als titel en als beeld, zijn de Epische Kempen. Ook de Schuur is voor velen een goede bekende. Dit Kempisch fragment is naar de natuur gemaakt en deze wilgen zijn een symbool van De tijd. Dirk Baksteen ziet vaak Het dak
| |
| |
als een wollen deken gelegd over het geheel. Van dit dorp zei koning Leopold dat het deed denken aan een Japanse tekening. Natuurlijk liggen de oude Kempen, de Campina Antiqua, de kunstenaar na aan het hart. Waar men nu de boerin ziet, stond eerst een kar maar die verborg het fond. Daar de kunstenaar vond dat er een verbinding nodig was tussen de twee hoeven en de schuur, haalde hij er eens een mens bij!
Deze ets heet Het kapelletje. Het is ongewoon dat zo een schuur twee poorten heeft, maar ze zijn het resultaat van de ruzie tussen twee broers. De gerekte pereboom en de gedrongen appelboom zijn typisch voor de bodemarmoede der Kempen. Dirk Baksteen houdt van ontbladerde takken omdat het takkengespeel hem iets te vertellen heeft, meer dan de mens, die men niet zo vaak op een ets weervindt. Deze oude schuur is een echte Veteraan en De hoeve van Staes is het Kempens woonhuis dat het langst behouden werd. Nu is het ook verdwenen.
*
Uw etsen met schilderachtige Kempense motieven zijn zeer populair. Wat trekt u in dat Kempens landschap zo aan?
De gewijde stilte van de streek, de rust, de godgewijde stilte van de Heilige Kempen, waarmee ik niet bedoel dat de mensen heilig zijn maar de stilte!
Bestaan de Kempen zoals u die voorstelt werkelijk?
Ik heb ze niet uitgevonden! Het is het landschap zoals het vroeger bestond en zoals het in mijn herinnering is blijven leven. In de herinnering wordt het dan wellicht nog mooier dan het was. Fragmentarisch gesproken bestaat er hier en daar toch nog iets. De industrialisatie en de sociale vooruitgang hebben het schilderachtige bijna helemaal doen
| |
| |
verdwijnen. Het Atoomcentrum en ook andere fabrieken in Mol hebben het aanzien van de streek helemaal gewijzigd en toen de mens over meer geld ging beschikken, is hij gaan bouwen zoals hij het zag doen in de stad, niet steeds in zijn voordeel.
Men heeft soms de indruk dat uw aandacht meer gaat naar de hoeven en de strooien daken dan naar de mens.
Daar kan iets van waar zijn! Het kan me ook niet veel schelen. In de Kempen zoals ik die gekend heb, vind ik de oude meesters weer: Pieter Breugel in de eerste plaats en ook Dirk Vellert en Marcus Geeraerts. Het verwonderlijkste is dat het type van woning, dat de bouworde van hoeven en schuren sinds 1500 is bewaard gebleven tot op onze dagen, tenminste tot voor twintig, dertig jaar. Ook in de prenten van Breugel is de mens niet alleen klein, maar afhankelijk en onderworpen. Vaak ziet men bij hem alleen de rug van de figuren, die tot stoffering dienen, en zij verwijderen zich steeds van ons. Ook Breugel zocht in het kontakt met de natuur nieuwe inspiratie. Waar hij het landschap tekende, is hij zakelijk en waar. Zijn tekeningen zijn mogelijk volgens de natuur. Ze zijn geloofwaardig en overtuigend. Kan ik op een betere peter een beroep doen? Ik voel me trouwens een geestelijk kind van Breugel. Ik heb over hem zelfs een studie geschreven waarin ik probeer te bewijzen dat hij wel degelijk van Noordbrabantse afkomst is, en wel uit het dorp Breugel.
De boerenhuizen die u tekent, noemt u altijd veteranen. Waarom?
Dat zijn de schuren van de Kempen, omdat die het langst standgehouden hebben. Toen de boeren meer welstand kregen, begonnen ze hun woonhuizen te verbouwen. De schuren bleven nog het langst staan zoals ze eeuwen gestaan hadden, reeds in de tijd van Breugel en nog vroeger.
| |
| |
*
Om zijn uiteenzetting kracht bij te zetten, verwijst Baksteen naar de reeks kleine landschappen bij Breugel. Dat de mens inderdaad klein is, ziet men op deze pentekening Nederlands dorp. Op deze andere pentekeningen ziet men dat de bouwtrant van de boerenhuizen inderdaad verwant is met die van Baksteen, zoals in deze Boerenhuizen bij het water en dit Landelijk herenhuis.
*
Vindt u toch niet dat de horizon van de Kempen iets te beperkt is voor een kunstenaar?
Dat weet ik niet maar ik geloof het niet. Ik zie in hetzelfde tema geen enkele begrenzing omdat een landschap elk uur anders is, omdat het licht gedurig verandert en omdat al de dagen van elk ander seizoen er een ander uitzicht aan geven. Het is mogelijk op 100 m. vierkant een groot kunstenaar te zijn. ‘Celui qui ne peut pas peindre sur 4 lieux est un maladroit.’ Dat geldt toch ook voor de letterkunde. Zie Streuvels, Van Hemeldonck, Conscience, Tolstoï, Ramuz. Ge moet in dit verband eens een fragment lezen van de Nederlandse graficus Aart van Dobbenburg uit het Dagboek van Marthy:
‘Kortgeleden ontmoette ik een oud-leraar. Waar werk je op het ogenblik aan? informeerde hij belangstellend. Met een afwezige blik keek ik langs hem heen, en antwoordde: Aan een portret van Marthy. Zo, zei hij ietwat gerekt. En wat heb je daarvóór gemaakt? Ach, het zit eigenlijk zo, deelde ik hem mede, ik teken mijn moeder, daarna mijn vrouw, dan Marthy en de handen van Christus. Hij keek mij goedmoedig aan en vroeg: wat doe je nog meer? Als dat gereed is, legde ik hem uit, teken ik mijn moeder, daarna mijn vrouw, dan Marthy, en dan de handen van Christus.
| |
| |
En doe je nog iets anders? hield hij bezorgd aan. Neen, antwoordde ik, starend in de mist van mijn bestaan, niets anders. Ik begin altijd weer opnieuw. Eerst teken ik mijn moeder, daarna mijn vrouw, dan Marthy en dan weer de handen van Christus. Toen pakte hij welgemeend mijn arm en zei: Tja, ik zei onlangs tegen mijn vrouw, wat jammer dat Aart, die toch wel iets in zich heeft, zijn terrein zo beperkt houdt. Ik gaf hem een hand en vervolgde mijn weg.’
U argumenteert handig. Maar is er daar geen tegenspraak bij u zelf? Op uw laatste expositie in Brussel waren er ook zeegezichten te zien en bloesemende bomen en groene weiden in alle tonaliteiten. Is dat geen ontrouw aan de Kempen?
Helemaal niet. Ik blijf de Kempen uitbeelden. Maar drie jaar geleden moest ik na een operatie voor herstel naar Knokke en daar heb ik de zee ontdekt - ook weer zonder de mensen! En die bloesemende bomen zijn er tien jaar geleden bijgekomen. Ze zouden kunnen getuigen voor mijn optimisme, mijn levensvreugde, mijn poëtische visie en zelfs voor mijn jeugd.
U hebt op alles pertinente antwoorden. Spreekt uw werk de mensen aan buiten de Kempen en buiten Vlaanderen?
Het antwoord kan alleen een droge opsomming zijn. Er is werk van mij in musea en in partikuliere verzamelingen in Amerika, Argentinië Indonesië, Rusland, Zweden, Noorwegen, Zwitserland, Duitsland, enz.
Konstateert u een verschil of evolutie in de smaak van de Vlamingen voor uw eigen werk?
Ik heb geen gebrek aan belangstelling en ik zou zelfs zeggen dat de waardering stijgend is. Ik geloof dat ik een van de weinige kunstenaars ben die zonder financiële toelage en
| |
| |
zonder leraarsambt mijn brood heb kunnen verdienen en daarbij zes kinderen heb grootgebracht. Ik ben er niet rijk bij geworden, maar dat heeft geen belang.
Er is wel een paar keer sprake geweest van een leraarsbetrekking maar ik heb altijd bot gevangen. Jules de Bruycker had mij aangeduid als zijn opvolger van de etsklasse in het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen maar Opsomer, die een invloed van Jakob Smits vreesde en die minder gewenst vond, wilde daar niet op ingaan. Voor de direktie van de Akademie te Mechelen had de jury, waarin o.m. Jozef Muls, August Cornette en August Vermeylen zetelden, mij als eerste kandidaat aangeduid maar het stadsbestuur heeft dat advies terzijde gelegd omdat de direkteur in Mechelen een Mechelaar moest zijn. Zo werd het Ernest Wijnants. Ik heb er toch nooit spijt van gehad.
*
Deze Zomer heeft Dirk Baksteen in 1940 gemaakt. Dit Kempisch dorp is van 1941 en De wolk een droge naald van 1944. Tijdens die periode heeft hij maar negen etsen getekend. Op verzoek van het gemeentebestuur van Mol heeft hij zich andermaal met de ravitaillering beziggehouden. Kontakten met Duitse kunstenaars die hij van voor de oorlog kende, en een zekere argeloosheid inzake politiek, bezorgden hem na de bevrijding moeilijkheden. Ook in zijn tijd van afzondering heeft hij weinig gewerkt.
Een groot deel van zijn werk en van zijn boeken gingen in 1944 verloren. Intussen heeft hij weer een biblioteek opgebouwd waarin de boeken over archeologie en Egypte een voorname plaats innemen. Toen Stijn Streuvels vernam dat ook zijn werk bij Baksteen was verloren gegaan, zond hij hem spontaan een hele serie van zijn boeken.
In de woonkamer van de kunstenaar hangen heel wat artistieke kostbaarheden.
| |
| |
Dit olieverfpaneeltje met de muur van het kasteel te Oostmalle is van Walter Vaes evenals dit Kinderkopje. Deze Adam en Eva zijn van Decaris, een van de grote Franse graveurs van het ogenblik, die zijn burijngravures zo groot maakt dat ze alleen op de persen van het Louvre kunnen gedrukt worden.
U ziet natuurlijk onmiddellijk dat deze Kempische heide van Dirk Baksteen zelf is evenals deze akwarel met Perziken. Deze Ingang van moskee is van de Nederlandse etser Marius Bauer, die een zwak had voor de Oosterse wereld en door zijn rugfiguren de toeschouwer midden in zijn bevolkte stadspleinen en moskeeën brengt.
Natuurlijk hangt hier een lito van zijn Nederlandse vriend Aart van Dobbenburg, Kinderhanden, die een marmotje vasthouden. Broer Gerard Baksteen heeft zopas dit schilderij gemaakt van de vrouw van Dirk. Gerard zal het nog bijwerken want de geportretteerde heeft er wat op te zeggen. Ook Jakob Smits mocht men hier verwachten: Malvina, de tweede vrouw van Jakob, en deze Kempense boer. Dirk kreeg ze nadat Jakob hem eerst gelast had ze te verbranden. Ook deze zeer mooie tekening met het Kindje in de stoel is van Jakob Smits.
Op de latafel staan, naast het kruisbeeld in Louis Philippe, twee Mariabeeldjes: een kopie in keiharde eik van een beeld uit de 15de eeuw en dit origineel uit lindehout, waarschijnlijk van Duitse herkomst. De hand die een burijn vasthoudt, is die van Dirk Baksteen. Ze werd gemoduleerd door Bernard Janssen van Lier.
Tegen deze muur dan hangen weer broederlijk samen dit bloemstuk met Anemonen van Gerard en van hem ook een portret van Anke, het kleindochtertje van Dirk. Het Kempens dorpje onder de wijde hemel met wolken is een olieverf van Dirk evenals deze karakteristieke Maannacht.
Toen Dirk Baksteen 70 werd, heeft hij andermaal een album samengesteld onder de titel Het Kempische landschap.
| |
| |
Het boek is een belijdenis. ‘In mijn werk heb ik met deze nieuwe en laatste serie sterkwaterprenten andermaal willen vastleggen wat kan bijdragen tot een beter inzicht van onze heerlijke Kempen die helaas stervende is, een streek die ik een leven lang hartstochtelijk heb liefgehad, en waarvan de teloorgang mij met droefheid vervult.’ Hier weer is het een vertrouwde poëtische wereld.
Het atelier van Dirk Baksteen is gevestigd in de Rembrandtstraat, nummer 33. Via een zeer lange en nauwe gang bereikt men een oud gebouw dat indertijd werd opgericht door de medailleur Bates. Nu werken er, elk in hun atelier en op hun verdieping: de graveur Frans Dille en de beeldhouwer Rik Meganck. Dirk Baksteen heeft zijn atelier met drie kamers op de eerste verdieping.
De echte werkplaats is de tekenkamer met de vertrouwde atmosfeer. Aan de muur doodsprentjes van dierbare vrienden: een Frans exemplaar van dat van Jakob Smits, samen met het Nederlandse, door Dirk Baksteen zelf opgesteld. Dan het prentje van de goede Felix Timmermans, van wie ook dit masker is. Bernard Janssen maakte het toen Timmermans nog leefde. Dirk Baksteen heeft een vererende bewondering voor Stijn Streuvels en die is wel wederzijds, getuige dit kaartje in het mooie handschrift van Streuvels dat hij altijd voor zich heeft:
‘Met vriendelijke dank voor gelukwens en beste herinnering aan lang verleden tijd. Ik verheug mij nog immer aan de prachtige etsen die ik van u bezit.’
Ongewoon en prachtig is het portret van de lachende Verschaeve met zijn poes te Alveringem. Ook hier staan weer boeken, zowel de Flora Magica van Isidoor Teirlinck als werken over Rembrandt en ten slotte al de koperen platen die Dirk Baksteen ooit gemaakt heeft.
*
| |
| |
Het wordt nu tijd dat we over het ambacht zelf eens praten. Van wie hebt u het vak geleerd?
Wat de grafische techniek betreft, ben ik eigenlijk een autodidakt, die veel geleerd heeft door de ver doorgedreven studie van Rembrandt. Van Smits kreeg ik alleen deze raad: ge neemt een plaatje, ge doet er vernis op en ge krast erin. Mijn eerste ets heb ik nog bij Smits gemaakt op een zinken plaatje. Smits vond het goed en liet er drie exemplaren van drukken door Van Campenhout. Maar dat voldeed me niet. Ik maakte toevallig kennis met de Amerikaanse etser William Sherwood die zijn atelier had in een deel van dit gebouw, daar waar nu de Zusters Missionarissen van de H. Geest wonen, hier naast mijn atelier. Hij bracht mij technische kennis bij, verkocht mij een kleine handpers en leerde mij het drukken. Sindsdien heb ik al mijn etsen zelf gedrukt, omdat ik zeer veel belang hecht aan een perfekte afwerking. De grote etspers heb ik pas enkele jaren later gekocht.
Hoe ontstaat dan een ets?
Het begint met een idee of een potloodschets die wordt overgebracht op de geprepareerde koperen plaat. Ook gebeurt het vaak direkt op de koperen plaat. Ik heb alles klaargelegd opdat het wat vlugger zou gaan. De potloodtekening wordt nat gemaakt en dan gelegd op de koperen plaat, die met zwarte vernis is bedekt. De plaat wordt gedraaid door de pers en de potloodtekening staat op de plaat. Dat is dan een leidraad, die ik echter niet slaafs moet volgen. Ik kan, wat meestal het geval is, tijdens het werk nog altijd veranderingen aanbrengen. Dan wordt met de etsnaald gegraveerd: het koper wordt bloot en de tekening zichtbaar. Als ze klaar is, worden de plaatsen op de koperen plaat waarop het zuur niet mag inbijten, met zwarte vernis afgedekt. De plaat komt dan in een bakje en er wordt sterk
| |
| |
water over gegoten; het zuur bijt dan in waar het koper bloot is. Dat bijten gebeurt in verschillende fazen: als een partij op een plaat zwak moet blijven, wordt de plaat uit het bad gehaald, het deel dat zwakker moet blijven drooggemaakt en afgedekt en dan gaat het geheel weer in het bad. Hoe dieper het kanaal is, hoe meer inkt er in komt en hoe meer zwart er op het papier te zien is.
Als de plaat klaar is, wordt ze met terpentijn schoon afgewassen en dan kan ik ze drukken met de pers. Dat is dan de eerste staat. Aan de hand van deze eerste staat konstateer ik wat er nog moet bijgewerkt worden: polijsten met krabstaal en met droge naald doorvoeren.
Hoeveel staten worden er doorgaans gemaakt?
Dat is niet te bepalen. Soms weinig, soms veel. Er zijn etsen waar acht staten nodig waren eer de ets zó was als ik ze me had voorgesteld.
Dr. Lebeer zegt in zijn inleiding op uw werk, dat geen kunst de wezenlijke waarde van een artiest zo ongenadig blootlegt als de graveerkunst. Waarom is dat zo?
De punt van de naald gehoorzaamt uitsluitend de kunstenaar op het moment dat hij het werk beheerst. De zuivere graveerkunst is niet afhankelijk van toevalligheden of artistieke vondsten. De punt van de naald schrijft neer wat de kunstenaar beheerst.
Kunnen wij ook nog het drukken zien?
Als u meekomt naar de drukkamer.
*
Bijna heel de ruimte van de drukkamer wordt ingenomen door een enorme pers. Aan de muur hangen etsen en er zijn waardevolle stukken bij: een autentieke ets van Rem- | |
| |
brandt uit 1630, die de vader van de kunstenaar voorstelt, en nog een tweede autentiek stuk van dezelfde beroemde etser: het portret van Johannes Lutma. Het is de tweede staat van deze beroemde prent.
*
Bij het drukken komt natuurlijk inkt te pas: voor etsen moet dat taaie inkt zijn, die ik zelf maak. De koperen plaat wordt eerst op een oven verwarmd om de inkt die in de graveersnede gewreven wordt, soepel te maken. Als de plaat afgekoeld is, wordt het overtollige weggewreven: dat noemt men de plaat blankslaan. De plaat komt dan weer op de warme oven en wordt geretoucheerd. De warme inkt wordt over de snede gehaald: dat geeft velouté, anders wordt het een harde druk. Het is weer het systeem van Rembrandt.
Als de plaat nu veer koud is, komt ze op de pers. Het papier waarop ze moet afgedrukt worden, werd sinds 24 uur vochtig gemaakt om het rijp te maken, anders zou het de inkt niet voldoende opnemen. Het papier wordt door vilt beschermd opdat de cylinder het niet zou beschadigen. De rol rolt, de plaat gaat er door, de druk wordt met een tangetje opgenomen en het is gebeurd! De plaat is geboren! Ze moet nu nog gedroogd worden ginder in de pers naast het aquarium, en dan kan ze haar weg maken. Maar deze druk is voor u omdat ge me bij de geboorte geassisteerd hebt!
Maar het heeft me geen moeite gekost! Ik ga mensen jaloers maken! Hoeveel platen kunt u daar van drukken?
Maximum 100 maar meestal is dat 30, 60 of 70. Als men voorziet dat een plaat honderd moet halen, dan moet ze elektronisch verstaald worden. Dan kan men wellicht nog meer drukken. Ik doe dat niet. Op elke plaat staat aange- | |
| |
geven hoeveel er gedrukt werden en welk nummer het is van die druk: de eerlijkheid tegenover de verzamelaar eist dat ge dat respekteert. Trouwens, als een plaat haar aantal heeft gehaald, dan wordt dat met een kruis aangeduid. Een plaat waarvan te veel gedrukt wordt, verliest ook haar artistieke perfektie.
Hoeveel verschillende etsen hebt u gemaakt?
280. De kronologische lijst staat in het boek van Korneel Goossens, maar gaat maar tot 228. Ikzelf hou nauwgezet een kronologische lijst bij, waarop ook het aantal staten voorkomt.
*
Maar Dirk Baksteen is niet alleen etser, hij is ook schilder en deze kunst beoefent hij in de derde kamer van zijn atelier. Er is daar natuurlijk de bonte orde die men mag verwachten bij iemand die met kleuren werkt: een tafel vol tubes, flesjes en penselen. Hier ook weer is er getemperd licht en om in de ruimte wat leven en beweging te brengen, ook uit liefde voor de fauna, heeft de kunstenaar een aquarium geplaatst, waarin vooral de teleskoopvis opvalt. Aan de muren weer allerhande ets- en schilderwerken, o.m. een Ecce Homo, die hij maakte voor de eerste kommunie van zijn kinderen. Deze kleine ets is van Charles Claessens, een van de meest intieme vrienden van Jakob Smits vóór de tijd van de Bakstenen. Dit olieverfschilderij heet Bloei en dit met het winterlandschap Sneeuw. Ook hier weer werk van Walter Vaes: een zelfportret en een gezicht op Venetië.
Deze ets met oude man is van Jules de Bruycker, deze dan weer van Dirk Baksteen: Najaar en De Hut. Eindelijk van hem nog een akwarel met stilleven: Appelen.
*
| |
| |
Er is nu nog een facet in uw kunstenaarsschap dat we niet hebben aangeraakt. U bent ook schilder.
En ik doe het graag; er is een periode dat ik meer ets, dan weer een dat ik meer schilder. Ik ben natuurlijk het meest bekend als etser.
Welke tema's behandelt u als schilder?
Moet ge maar zelf eens zien. Kijk, dit is mijn recentste werk. Ik ging voor een paar weken met kennissen op een motorboot vissen op de Oosterschelde. Het was een prachtige dag: de Schelde lag rimpelloos alsof ze pas geschapen was. De wolken weerspiegelden zich in het rimpelloze water. Ik heb een formidabel geheugen en zo gauw ik kon, heb ik het geschilderd. In de verte ziet ge het eiland Tholen. Het is een akwarel zoals ge ziet.
Schildert u naar de natuur?
Nee. Trouwens, hoe moet ge dan een maannacht schilderen, want dan ziet ge niets. Ge moet een indruk bewaren die het landschap op u gemaakt heeft en die indruk moet ge teruggeven door innerlijke verwerking. Door kontakt moet ge zo vertrouwd zijn met de natuur dat ge uw emotie weer kunt oproepen en weergeven.
U schildert graag maannachten. Waarom?
Ik hou van de maannachten omdat alles dan zwijgt en de stilte dan voelbaar en hoorbaar is.
Mag men u een religieus schilder noemen?
Ik denk dat het godsdienstig element mijn inspiratie beïnvloedt en dat het tot uiting komt in vele tableaus, zonder dat een religieus beeld er het onderwerp van is. De geest van mijn werk is religieus, in die zin dat het doordringt in dat wat het geschapene uitmaakt. Ik heb natuurlijk zowel
| |
| |
als etser dan als schilder een Kempens stalletje gemaakt.
Er brandt nog een vraag op mijn lippen. Hoe komt het dat de Hollandse schilders zo graag naar Vlaanderen komen? Ik denk aan Jakob Smits, u en uw broer, Willem Paerels, Vincent van Gogh zelfs.
Omdat men in Vlaanderen ook bij het volk meer waardering vindt voor de kunst. De Vlaming is méér ontvankelijk voor de kunst dan de koele, nuchtere Hollander. En Vlaanderen bezit vele grote schilders. Al de kleinmeesters van de zogenaamde Nederlandse primitieven komen uit het Zuiden, met uitsluiting wellicht van Lucas van Leyden. Wij hebben een onverklaarbare drang om terug naar de bron te gaan, naar de zon! Holland is de geest, Vlaanderen is het hart! Ik ben werkelijk blij dat ik met mijn werk het mijne heb mogen bijdragen tot de kulturele ontvoogding van ons volk. Want dit is tenslotte de roeping van de kunstenaar in de samenleving: schoonheid brengen, schoonheid leren zien. En over al wat leeft, groeit en bloeit te leren ontdekken: Gods onvolprezen schepping. Maar moesten wij niet nog naar mijn broer?
Ik vrees dat we dat vandaag niet meer halen!
Uitzending: 24 oktober 1963.
Dirk Baksteen overleed te Antwerpen op 24 september 1971.
|
|