| |
| |
| |
Frans van Cauwelaert
Lange Lozanastraat 244, Antwerpen
Meneer de Minister, mogen wij beginnen met een late verjaardagwens? U werd op 10 januari tachtig jaar en dat begint een mooie leeftijd te worden. Maar de jaren hebben op u geen vat: u staat nog volop in de aktiviteit. Wat is het geheim van deze eeuwige jeugd?
Sober leven en hard werken.
Dat is een lapidaire formule. Is dit huis daar het centrum van geweest?
De laatste jaren. Vroeger woonden wij in een huis aan de Rosier.
Bij het binnenkomen, zag ik in de trapzaal een mooi glasraam: een ridder?
Een ridder van de Graal aan de voet van de rots. Het werd mij bij mijn vijftigste verjaardag aangeboden door mijn vrienden uit mijn studententijd.
Hebt u nog veel vrienden uit die tijd?
| |
| |
Helaas nog maar een paar o.m. monseigneur Mansion te Leuven.
U stamt uit een geslacht van Brabantse boeren uit O.-L.-Vrouw-Lombeek. Heeft uw familiekring invloed gehad op uw politieke roeping?
Er was wel veel politieke geest in mijn familie. Vader had veel belangstelling voor politiek: hij ging b.v. te voet naar Brussel om een vergadering bij te wonen van de Katolieke Vereniging: dat was 19 kilometer gaans. Maar mijn interesse voor politiek is geboren uit vlaamsgezindheid en ook uit sociale bekommernis. Ik heb in mijn jeugd op het veld gestaan en met volksmensen deelgenomen aan de boerenarbeid. Ik heb daar deze mensen leren liefhebben om hun gehechtheid, hun eerlijkheid, maar ik heb ook hun miserie gekend. In mijn dorp bestonden toen nog zelfgebouwde lemen hutten met strooien dak en gedamde vloer. De boerenmensen kregen nooit vlees op tafel, tenzij als het kermis was. Met een loon van 0,75 fr. per dag moest een man zijn gezin onderhouden.
Er waren bij u thuis drie zonen. De oudste werd boer, uw broer August rechter en gewaardeerd dichter en uzelf staatsman en kunstenaar van het woord. Van wie van uw ouders kwamen de artistieke beïnvloeding?
‘Vom Mütterchen die Frohnatur und Lust zu fabulieren.’ Mijn moeder was dichterlijk aangelegd, zij kende talloze spreuken en spreekwoorden over de natuur. Ik heb bladzijden spreuken uit haar mond opgetekend. Alle studenten in die tijd deden trouwens aan zanten, het verzamelen van uitdrukkingen en spreekwoorden. Dat was onze eerste medewerking aan de taalkunde.
In het jubelalbum dat u werd aangeboden toen u zeventig jaar werd, vertelt Dom Franco de Wyels dat u uw eerste
| |
| |
meeting hebt gehouden te Vollezele, toen u veertien jaar oud was en dat nog wel op een meeting van de Daensisten.
Dat was meer een uiting van mijn kombatief temperament dan een politieke stellingname. Er werd thuis veel over het Daensisme gediskussieerd, te meer daar mijn vader van Denderwindeke geboortig was. Als knaap was mijn belangstelling opgewekt en op die meeting van de Daensisten heb ik mij niet stil kunnen houden.
U hebt, toen u in het Klein-Seminarie te Hoogstraten was, in de roerige studentenbeweging gestaan, die toen zeker in het teken van Rodenbach stond.
Feitelijk was de studentenbeweging in het aartsbisdom Mechelen niet zo ontwikkeld. Toch was de vlaamsgezindheid er sterk en natuurlijk was ze verboden. Alles was in die tijd vanzelfsprekend in het Frans en ieder Vlaams woord werd gestraft, zelfs met het verlies van de prijs van goed gedrag. Het is mij gebeurd dat ik in de 5e Latijnse die prijs kwijtspeelde, door onbedacht een Vlaamse uitroep van pijn te laten horen. Dat heeft mijn vlaamsgezindheid nogal opgedreven. Er zijn dan ook wel moeilijkheden geweest en Kardinaal Goossens verbood in 1891 elke uiting van Vlaams leven: geen Vlaamse boeken, geen vergaderingen, maar we kregen een uur Nederlands meer.
Dr. Laporta uit Lier met zijn blad ‘De Student’ heeft een zekere invloed gehad op de jeugd van toen. U hebt hem goed gekend?
Dr. Laporta had inderdaad grote invloed op de studenten: hij was een idealist van het zuiverste water en een man van grote wijsheid. Hij bestuurde door zijn blad en raadgeving de Vlaamse studentenbeweging van toen, zonder dat de studenten wisten wie hij was. Men schreef eenvoudig: dr. Laporta, Lier. Niemand heeft een idee van wat
| |
| |
deze ziekelijke man afgewrocht heeft. Op zijn begrafenis werd hij trouwens de heilige van Vlaanderen genoemd. Hij was zeer radikaal maar wijs en bleef steeds binnen de grenzen van wat onaantastbaar was. Hij was de rechtstreekse erfgenaam van Rodenbach. Een van zijn medestudenten was de latere Mgr. Sencie, die als retorikaleerling, vóór hij naar het seminarie ging, met Laporta op een vergadering heeft gesproken. Hoe ze hem daarna nog in het seminarie hebben aangenomen, is mij nog een raadsel.
Hebt u bij dr. Laporta uw aanstaande vrouw niet ontmoet?
Ja, ik leerde mijn vrouw kennen, toen ik bij dr. Laporta een afscheidsbezoek bracht, voor ik naar Duitsland vertrok.
En u hebt met haar een kroostrijk gezin gesticht?
Negen kinderen. Acht zonen en een dochter. Een jongetje, Albert, stierf toen hij 12 jaar was. Het betekent wat zo een gezin: vooral de moeder heeft het zwaar, niet alleen fysisch maar ook moreel, en vooral dan met een politiek man, die nooit thuis was. Daarbij rees nog het probleem van het onderwijs. Wij streden in die tijd voor de vervlaamsing van het middelbaar onderwijs en hadden in die zin een petitie aan de bisschoppen gericht. Nu was er toen maar een enkel Vlaams kollege en dat was te Neerpelt; dat had toen weinig naam, maar ik heb er mijn vier zonen, de jongste was toen 9 jaar, naar toe gestuurd omdat ik het voorbeeld wilde geven en eerlijk wilde zijn.
Uw kinderen hebben u veel voldoening gegeven. Een van uw zonen werd bisschop.
Maar is in Kongo. Een andere is ingenieur in Argentinië. Een derde is getrouwd met een Ierse en woont bij Dublin. Zo zijn ze over de wereld verspreid: 7 kinderen nog in leven, - ik heb in 1940 nog een zoon verloren in Kongo, -, 25 kleinkinderen en drie achterkleinkinderen, die ik nog
| |
| |
nooit heb gezien. En het zal daarbij wel niet blijven: een van mijn zonen heeft al negen kinderen...
Na uw kollegetijd hebt u een belangrijke rol gespeeld in het Algemeen Katholiek. Vlaams Studentenverbond, het bekende A.K.V.S. U hebt zelfs gesproken op de eerste landdag te Sint-Niklaas op 30 augustus 1903. Welke waarde heeft deze beweging volgens u gehad?
Het A.K.V.S. werd gesticht om het vlaamsgezind leven te Leuven op een hoger peil te brengen. Toen ik te Leuven aankwam, kreeg ik kontakt met enkele kameraden uit andere provincies die, zonder enige afspraak, dezelfde gedachten en hetzelfde doel hadden. Het jaar 1900 was een keerpunt in de Vlaamse Beweging, een ontwaking, het langzaam doorbreken van de demokratie bij de studenten door het inwerken van de gedachten van Rodenbach èn Verriest, want Verriest was niet alleen de beminnelijke pastoor, hij was een van de strijdvaardigste Vlamingen die ik heb gekend en het wordt tijd dat men zijn figuur op dat stuk recht zou laten wedervaren. Het veranderde klimaat aan de universiteit was een gevolg van de strijd voor de gelijkheidswet van 1898, maar toch was de ontwaking nog niet tot volle ontwikkeling gekomen. Speleers en Karel Heynderickx, u weet wel de man van het Studentenliederenboek, hadden al een poging gedaan: er bestond te Leuven alleen ‘La Société Générale des Etudiants’ en zij wilden dat vervlaamsen, maar hun poging mislukte. Toch was er al enige reaktie bij de Vlaamse studenten wier Vlaamse aktiviteit tot dan toe hoofdzakelijk bestond uit bier drinken. Toen wij dan te Leuven kwamen, kwam de vernieuwing uit alle provincies ineens: Limburg met Leo Spaes en Poelmans, Antwerpen met Aug. Fierens, Oost-Vlaanderen met Dosfel, Jules Persyn en Jef van den Eynde, West-Vlaanderen met Gust Doussy en nog enkele anderen. Het gildeleven werd op een hoger peil gebracht en het Vlaams
| |
| |
verenigingslevén tot hoge bloei. Met Tijd en Vlijt b.v., dat wekelijks in het Pauskollege vergadering hield, waar zowat 35 man naar toe kwam, moest naar een grote zaal zoeken want als Streuvels of Verriest kwamen spreken, kwamen er zeker 500 studenten luisteren.
En het A.K.V.S. dan?
Was het resultaat van de heropleving van de plaatselijke studentenbonden. In elke provincie, en vooral in elk bisdom, was de toestand anders: Oost-Vlaanderen en Limburg hebben praktisch nooit vervolging gekend. Het is vooral in West-Vlaanderen en het aartsbisdom Mechelen dat de geestelijke overheid de studentenbeweging drastisch en pijnlijk heeft tegengewerkt. Ik was toen reeds begonnen met het oprichten van studentenbonden in Lennik, Halle en stichtte ook de Brabantse Studentenbond. Op deze streekvergaderingen, die plaatshadden in de Edingenstraat te Brussel in het lokaal van de kristelijke arbeiders, kwamen studenten uit heel Brabant samen en ik herinner er graag aan dat Monseigneur Van Waeyenbergh en Monseigneur Cardijn als student hun vlaamsgezindheid kwamen voeden op onze vergaderingen. Monseigneur Van Waeyenbergh heeft zelf de studentenbond van Laken gesticht en Monseigneur Cardijn die te Halle.
De behoefte werd dan aangevoeld om een verband te leggen tussen al die lokale bonden en daaruit is het A.K.V.S. ontstaan, dat een zeer grote bloei heeft gekend. Het was trouwens ook goed georganizeerd. Ik denk b.v. aan een landdag te Aalst die Pater Calbrecht had georganizeerd. Het programma was zo goed opgesteld, dat het nu nog als voorbeeld zou kunnen dienen: daar waren vergaderingen met diskussie, afgewisseld met kulturele prestaties, vooral toneel, want wij speelden veel toneel en liefst Shakespeare. Er zijn op die bijeenkomsten ook veel incidenten gebeurd: in 1903 te Brugge b.v. waar ik ook heb gesproken, werd
| |
| |
de mis in de hoofdkerk door Mgr. Waffelaert verboden. Wij gingen dan bij de paters franciskanen. Het was een roerige tijd: de studenten kregen verbod de vergaderingen van de studentenbond bij te wonen. Ik schreef in Ons Leven een bladzijde met als tema: ‘Hebben de studenten het recht de Vlaamse studentenvergaderingen bij te wonen onder de vakantie met de toelating van hun ouders?’ Het antwoord was ja. ‘Mag de geestelijke overheid die vergaderingen dan verbieden?’ Nee. Op een vergadering van de hoofden der kolleges heeft Mgr. Waffelaert een hele rede gehouden om mijn betoog te weerleggen! De beweging heeft zich natuurlijk verder ontwikkeld en al de jonge vlaamsgezinden die zij gevormd heeft, zijn na 1918 in machtsformatie in de Kamer gekomen en hebben daar vernieuwing gebracht: Heymans, Marck, Van Isacker, e.a.
Was uw studentenbeweging een voortzetting van Rodenbachs aktiviteit in dezelfde geest, of was daar een bewuste koersverandering? Mr. Verwilghen schreef over die periode: ‘De tijd van de Blauwvoeterie werd voorgoed afgesloten. Geen negativisme meer. Opbouwen.’ Dat was vóór 1902. En elders heet het: ‘Aan het zingende en dromende romantisme over Vlaanderens groot verleden was beslist vaarwel gezegd.’
De beweging van Rodenbach was romantisch en opbouwend, maar ze heeft zich niet op normale wijze kunnen ontwikkelen wegens zijn vroege dood en wegens de tegenwerking die ze ontmoette; ze heeft dan ook een inzinking gekend. Daarbij kwam zoals ik reeds zei, dat de vlaamsgezindheid te Leuven niet altijd gebouwd was op grote ernst; het gildeleven b.v. stond kultureel zeer laag.
Onze leuze was opbouwen: wij wilden onszelf ontwikkelen tot katolieke, Vlaamse persoonlijkheden, die in staat zouden zijn hun volk te leiden. Wij wilden vooral positief werken. Wij gingen uit van de vaststelling, dat wij talrijk
| |
| |
genoeg waren om uit onszelf en door onszelf ons recht te krijgen. Het kwam erop aan het volk bewust te maken en daarop dan een macht te bouwen, die kon ageren op politiek, ekonomisch en kultureel plan. Wij wilden op die manier Vlaanderen hernieuwen en tot grootheid brengen. Er was in dat streven een sterke inslag van groot idealisme, dat aan onze studentenaktiviteit zoveel luister gaf. Ikzelf stichtte te Leuven ‘Taal en Kennis’ om de studenten gelegenheid te geven hun studie te herdoen in eigen taal. In 1903 werd dan op initiatief van Arthur de Vos de strijd voor de splitsing van de studentenorganizatie doorgevoerd en ontstond het Hoogstudentenverbond. Dat Vlaams verbond heeft een grote opbloei gekend en is het centrum geworden van het Vlaamse leven, ook van de gezelligheid en van de kunstaktiviteit. Het is in die tijd dat de begaafde Jef van den Eynde de woorden zowel als de muziek van het officieel verbondslied heeft geschreven:
‘'t Leuvens Vlaams studentenvolk
Heft zijn fier verbondslied aan...’
In datzelfde jaar 1903 hebben wij de feesten van Ons Leven gehad, die drie dagen hebben geduurd en die de schoonste zijn die er ooit in die aard hebben plaats gehad.
Reeds zeer vroeg hebt u geponeerd dat de Vlaming in België zijn plaats moest innemen. Reeds in 1901 was deze stelling het tema van een rede en dit streven is een vaste lijn geweest in uw leven. Week dat niet af van de gangbare overtuiging in de flamingantische kringen van die dagen?
Ik ben er inderdaad altijd van overtuigd geweest dat wij de ontwikkeling van Vlaanderen moesten zoeken zonder de eenheid van het land te breken. Dat is trouwens de opvatting geweest van alle verantwoordelijke Vlamingen na de scheiding van 1830 en het was ook die van Rodenbach. Het separatisme kan wel bij enkelingen in gedachte zijn ge- | |
| |
komen, maar als beweging is het van Waalse oorsprong. Bij de bespreking van de gelijkheidswet is het een Luikse senator die heeft uitgeroepen: ‘Vive la séparation administrative.’ Rond die tijd is de waalsgezinde beweging ontstaan met de gedachte: indien aan de Vlamingen voldoening wordt gegeven, vragen wij administratieve scheiding om onze bevoorrechte positie te handhaven. Ik herinner mij nog goed in 1913, op de vooravond van de oorlog, het Grootnederlands Kongres te Antwerpen, helaas het laatste dat heeft plaatsgehad. (Men vraagt zich trouwens af waarom die niet meer opnieuw worden ingericht, nu wij met de Hollanders samengaan.) Dat kongres was voorgezeten door Pol de Mont en in zijn rede bij de opening heeft hij op de meest nadrukkelijke wijze het separatisme bestreden. En dat was in tempore non suspecto.
De keuze van uw studie aan de universiteit is vrij vreemd: tomistische wijsbegeerte, waarin u doctor werd, en dan kandidatuur geneeskunde met de bedoeling neuroloog te worden.
Ik beken dat mijn beslissing om aanvankelijk uitsluitend filozofie te volgen niet alleen vreemd kan voorkomen maar, achteraf gezien, mijzelf niet als gelukkig voorkomt. Het is onder de invloed van de superior van het Klein-Seminarie te Hoogstraten en van Mgr. Mercier, stichter en hoofd van het Tomistisch Instituut, dat ik die keuze heb gedaan. Mijn innigste verlangen was advokaat te worden met de hoop later dan professor te worden. Professor worden is zelfs de grote droom van mijn leven geweest. Maar voor een buitenjongen als ik, was het bestaan van een advokaat te onzeker. De superior van Hoogstraten had mij een studiebeurs bezorgd en zo had hij mij bewogen zijn raad te volgen. Die studiebeurs werd mij wel na drie jaar afgenomen, omdat ik een vlaamsgezinde rede had gehouden te Antwerpen, maar toen was de studie bezig. Mgr. Mercier
| |
| |
raadde mij aan me te specializeren in de proefondervindelijke psychologie, een vak dat nieuw was en Mgr. Mercier mogelijkheid deed zien zijn studenten te Leuven en elders te benoemen. Op raad van Mgr. Mercier heb ik dan de studie van de geneeskunde aangevat en ik ben zelfs prosector geweest onder de leiding van prof. Van Gehuchten. Toen kwam er evenwel een vraag van de universiteit te Freiburg in Zwitserland voor een docent in de proefondervindelijke psychologie. In België was er geen gelegenheid om zich in dat vak verder te specializeren; ik ben dan naar Duitsland kolleges gaan volgen, o.m. bij Wundt, de grote man van de experimentele psychologie en heb dan de opdracht in Freiburg aanvaard.
U bent de bijzondere sekretaris geweest van Mgr. Mercier, die ongetwijfeld een zeer sterke persoonlijkheid was. Toch heeft hij bij de Vlamingen geen al te beste reputatie o.m. wegens zijn verklaring dat het Nederlands geen taal was om er hoger onderwijs in te geven. De strijd voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit was toen reeds aan de gang. U stond toen al in de Vlaamse Beweging. Was daar nooit een konflikt met Mgr. Mercier?
Mgr. Mercier als Waal en als mystieke natuur - daarnaast was hij een man van grote wetenschap, - heeft de Vlaamse Beweging en de noodzakelijkheid van meer uitgebreid Vlaams middelbaar onderwijs alleen begrepen van sociaal standpunt uit. Hij zag b.v. met een gunstig oog de studentenbonden ontstaan in het middelbaar onderwijs en het is aan hem te danken dat de antivlaamse maatregelen van kardinaal Goossens werden ingetrokken. Mercier sprak trouwens Vlaams met een sterk dialektisch aksent. Maar hij kon zich niet voorstellen dat hogere wetenschap zou kunnen onderwezen worden in een taal, waarmee hij weinig vertrouwd was en die in Vlaanderen niet in een volmaakte vorm voorkwam. Met dat al blijft zijn verklaring in de
| |
| |
bekende brief van de bisschoppen over het gebruik van het Nederlands zeer betreurenswaardig.
En uzelf had geen moeilijkheden met hem?
Later, in 1909. Ik heb tweemaal mijn kandidatuur gesteld voor de leerstoel wijsbegeerte (psychologie) aan de universiteit te Luik. Ik wilde terug naar Vlaanderen komen. Toen is het mij duidelijk gemaakt door Mgr. Deploige dat ik nooit tot professor zou benoemd worden aan een Belgische universiteit wegens mijn strijdpositie aan de universiteit en mijn ijveren voor de vervlaamsing. Mgr. Mercier heeft mij op dat ogenblik geen steun gegeven en toen heb ik besloten mijn vrijheid te herwinnen en ben ik rechten gaan studeren.
Inderdaad. Het eigenaardig, feit doet zich voor dat u op een bepaald ogenblik, professor was aan de universiteit te Freiburg, student in de rechten aan de Katolieke Universiteit te Leuven en volksvertegenwoordiger voor Antwerpen. Een student die én professor én volksvertegenwoordiger is, doet wel een beetje vreemd aan. Wij weten hoe u professor werd te Freiburg en student te Leuven, maar hoe bent u dan in de politiek gekomen?
Op dat ogenblik was ik ook nog getrouwd en had al drie kinderen. Mijn verlangen om in de politiek aktief te kunnen optreden, was gegroeid uit de strijd in de Vlaamse Beweging. Ik zou in 1912 te Brussel in de politiek gaan, als ik klaar was met mijn studie in de rechten. Er kwamen dan twee zetels bij te Brussel en Carton de Wiart en Renkin, de leiders van de kristelijke demokratische politiek, voelden dat zij voor hun aktie bij de buitenmensen en de ambachtslieden iemand nodig hadden die de taal van die mensen kon spreken. Twee kozijns van mij, eerwaarde heren Jan en Emiel Vossen, die aalmoezeniers waren van de Kriste- | |
| |
lijke Arbeidersbeweging te Brussel, hadden hun aandacht op mij gevestigd.
In 1909 had er te Mechelen echter een groot katoliek kongres plaats, dat op stuk van de Vlaamse kwestie dreigde te eindigen in een grote, ergerende verwarring. Er werd toen beslist de Vlaamse kwestie in een afzonderlijke vergadering te bespreken. De toestand was er zo gespannen dat Franssprekenden en Vlamingen dreigden handgemeen te worden. Ik had tot op dat ogenblik geen woord gezegd, maar prof. Emiel Vliebergh en prof. Gustaaf Verriest hebben mij toen gedwongen het woord te nemen. Ik heb dat gedaan in het Frans, met de bedoeling onze doeleinden begrijpelijk te maken voor de Walen. Dat is toen gelukkig uitgevallen: de vergadering eindigde in algemeen entoesiasme en wij, Vlamingen, die in de minderheid waren, kwamen als morele overwinnaars uit de vergadering. Dr. Van de Perre, die daar ook was, kreeg zo zijn aandacht op mij gevestigd.
Het volgend jaar, in 1910 dus, was ik met Pasen te Parijs om met professor Binet enkele proefnemingen te doen op psychologisch gebied. Mijn aktiviteiten waren toen zo verdeeld, dat ik in de winter te Leuven kollege volgde en in de zomer te Freiburg kollege gaf. Ik kreeg toen te Parijs een telegram van dr. Van de Perre, die mij meedeelde dat Edward Coremans om gezondheidsredenen niet wenste op te treden bij de aanstaande verkiezingen en mij vroeg zijn opvolger te zijn. Mijn eerste antwoord was negatief, omdat ik niet klaar was met mijn studie. Toen Coremans besliste toch te blijven, nam ik aan als plaatsvervanger op de lijst te staan. Dr. Van de Perre was hiervoor zelf aangezocht, maar wenste daar niet op in te gaan. Het is maar in 1912, dat hij op mijn aandringen een kandidatuur heeft aanvaard. Ik vertrok dus opnieuw naar Freiburg om mijn lessen te geven. Veertien dagen vóór de verkiezingen krijg ik een nieuw telegram, met het verzoek onmiddellijk naar Ant- | |
| |
werpen te komen. Ik kom de vrijdagmorgen in Brussel aan en verneem dat Coremans toch zijn kandidatuur heeft verzaakt. Diezelfde vrijdag werd mijn kandidatuur voorgedragen, tekende ik de lijst van de kandidaten en veertien dagen later was ik volksvertegenwoordiger. Ik heb dan mijn professoraat opgegeven, maar heb mijn studie in de rechten voortgezet.
In 1905 hebt u als verslaggever van het Davidsfondskongres te Lier verklaard: ‘Ik leg op de politiek geen grote verwachting. De politiek is nog al eens een winkel waar de baas schoon praten kan, maar waar ge uw volle gewicht niet krijgt.’ En te Kortrijk hebt u in 1908 een veroordeling van het liberaal parlementair stelsel uitgesproken die, indien ze nu werd afgelegd, als zeer antidemokratisch zou worden beschouwd. Als ik even uw gedenkboek mag hebben, zal ik precies de tekst aanhalen, hij staat blz. 114: ‘Het liberale parlementair stelsel, dat nog steeds gehuldigd wordt, is de dwingelandij van de meerderheid der onsamenhangende eenheden... Wien 't meeste stemmetjes van allen-door-mekaar te beurt vallen, is gekozen. En dan gaan ze ter Kamer, die kinderen van 't goeie geluk, op hun waarde nog ongewogen, ze scharen bij mekaar en knik- of schuddebollen volgens tijd en omstandigheden, 't getal zal beslissen; 't getal, de zoete meester. En als ze wat doen, de ongemerkte nummers van het collectief getal, dan is 't om elkander af te liegen, af te vangen, of verstoppertje te spelen, en als ze spreken, dan is 't voor de galerij, want die zal 't voortvertellen te hunnent...’
Dat zijn uitspraken die het in het een of ander spotblad van deze dagen goed zouden doen!
De eerste verklaring is het gevolg van de opvatting dat de toekomst van de Vlaamse Beweging lag in zelfhervorming en maatschappelijke hervorming. De tweede van het feit dat de katolieke partij van toen niet alleen aan onze
| |
[pagina t.o. 240]
[p. t.o. 240] | |
FRANS VAN CAUWELAERT ...Vlaanderen in België
| |
| |
Vlaamse opvattingen niet beantwoordde, maar zeer onorganisch was samengesteld. Nu is het echter zo, dat het parlementair stelsel geen volmaakte vorm heeft aangenomen, ook nu niet, maar ik heb in de loop van mijn lang politiek leven wel slechter vormen maar geen beter voor de vertegenwoordiging van de volksbelangen ontdekt. En niemand moet zich verlegen voelen dat de ondervinding in het leven hem iets heeft geleerd.
Men zegt dat u reeds vroeg een uitstekend improvizator was en u bent een van de weinige grote namen in de Vlaamse welsprekendheid. Hoe hebt u die verworven? Hebt u een metode? Ernest Claes vertelt b.v. dat u al uw redevoeringen uitschrijft en de belangrijkste aan uw broer August liet lezen vóór u ze uitsprak.
Ik denk dat mijn welsprekendheid een natuurlijke aandrang is, een gevolg van mijn algemene vorming. Ik heb in elk geval nooit lessen gehad of aan vooroefening gedaan. Ik schrijf inderdaad doorgaans mijn toespraak uit, maar sta los van de geschreven tekst als ik ze uitspreek. De Verhandelingen die werden uitgegeven, zijn meestal post factum geschreven. Voor ze werden gedrukt, liet ik ze door mijn broer lezen. Soms gebeurt zo een voorbereiding in moeilijke omstandigheden. Zo moest ik te Utrecht eens een rede houden voor de studenten over zelfontwikkeling. Ik verbleef toen nog te Freiburg. Ik begon er 's morgens om 8 uur aan te schrijven en ik moest 's avonds om 8 uur de trein nemen. Ik was vrij nerveus, want mijn vrouw verwachtte een kindje. Ik had over het tema natuurlijk nagedacht en schreef de hele dag door om klaar te komen. Het opstellen bevredigde mij niet en op zeker ogenblik verscheurde ik al wat ik geschreven had. Mijn vrouw weende erbij. Ik vertrok 's nachts naar Utrecht, hield de rede, woonde het banket bij, reed terug naar Freiburg en kwam
| |
| |
bijtijds voor de geboorte van mijn zoon Willem. Zowel de rede als de geboorte waren goed verlopen.
U bent een groot parlementair redenaar en u hebt op dat stuk een rijke ervaring. Gelooft u aan het nut van de welsprekendheid in het parlement?
Er worden in het parlement veel verloren woorden gesproken. Ik geloof evenwel aan het nut van een debat, maar het moet ernstig zijn en gehouden worden in een echte parlementaire sfeer.
Bestaat die nog?
Ze beantwoordt niet aan wat iemand die gehecht is aan het parlementair stelsel zou wensen. Maar dat verandert natuurlijk niets aan de grondstelling. In elk geval moet men ze ook niet onderschatten als voorbereiding van de openbare opinie. Ik heb altijd verdedigd en laten gelden, dat men aandacht moest schenken en volle vrijheid aan de oppositie. De invloed die van een welgevoerde oppositie uitgaat op de openbare opinie is groot, denk aan de Vlaamse strijd en aan de aktie van mijn partij in het schoolvraagstuk. Een goed gevoerde oppositie heeft onrechtstreeks, zo niet onmiddellijk, invloed op de politiek van de meerderheid en meer dan men uit de stemmingen die onmiddellijk plaatshebben, zou kunnen besluiten.
U bent, samen met de ministers Franck en Huysmans, als een der kraaiende hanen de geschiedenis ingegaan. Waarom ging het daar en hoe kwam u aan die naam?
Om de vervlaamsing van de Gentse universiteit. De liberaal Franck, de socialist Huysmans en ik als katoliek hielden in die tijd veel gemeenschappelijke meetings. Op de eerste gemeenschappelijke vergadering te Antwerpen verklaarde Huysmans: ‘Wij zijn de kraaiende hanen, die
| |
| |
ons volk doen ontwaken. Wij zijn niet de mannen van vandaag, wij zijn de mannen van morgen!’
Dit is een vorm van grootscheepse samenwerking die nu minder schijnt voor te komen. U hebt op vele Vlaamse hoogdagen het woord gevoerd: ik denk b.v. aan de onthulling in 1919 van het standbeeld van Rodenbach te Roeselare, waarvan ik daar een maket meen te zien. U hebt daar gesproken met Verriest en Vermeylen. Ik denk ook aan de triomfantelijke Verriesthulde te Ingooigem in 1913. Als wij die verslagen lezen, zijn wij verwonderd over de grote eensgezindheid die toen onder de Vlamingen kon heersen, zo van links als van rechts.
De verhouding onder de Vlamingen sedert de eerste Wereldoorlog is zeer verward en dat heeft een grote verarming van ons Vlaams entoesiasme voor gevolg gehad. Grote gemeenschappelijke volksbetogingen zijn sindsdien niet meer mogelijk en de verzwakking van het Vlaams gevoel heeft ook als gevolg gehad, dat de partij-invloed meer bepalend is geworden. In dit verband vermeld ik nog een man met wie ik altijd graag heb samengewerkt en aan wiens eerlijkheid ik hulde breng: Julius Hoste, zoon.
Na 1918 moet het voor u een moeilijke tijd zijn geweest. Heel wat van uw vrienden van vòòr de oorlog waren in het aktivisme gekomen en in uw eigen partij was er zeker niet veel begrip voor uw idealen.
Ik heb altijd mijn best gedaan om ieder van mijn vrienden, van wie ik wist dat hij onder de invloed dreigde te komen van sommige aktivistische milieus, te waarschuwen en aan die invloed te onttrekken. En dan zijn alle gevallen niet dezelfde: Dosfel b.v. was ongetwijfeld te goeder trouw en in feite zonder antibelgische inzichten.
De interpellatie van de drie Van's is een befaamd hoofd- | |
| |
stuk in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Waarom werd die gehouden?
Dat was het driespan Van de Vyvere, Van de Perre en Van Cauwelaert en ging over de behandeling van de Vlaamse soldaten aan het IJzerfront wegens hun vlaamsgezindheid. Het onbegrip en de vijandschap door militaire overheden en verderfelijke militaire veiligheidsdiensten tegen vlaamsgezinden in het algemeen aangenomen, is een van de droevigste bladzijden uit onze geschiedenis geworden. Het zogenaamd Vlaams extremisme, dat na de oorlog ongelukkig zoveel goede krachten van ons heeft verwijderd, is daarvan de vrucht geweest. Het aktivisme ware anders voorbijgegaan als gelegenheidsverschijnsel zonder nasleep. Voornamelijk de Vlaamse intellektuelen zijn met zulke verbittering uit de oorlog teruggekeerd, dat zij in de overtuiging verkeerden dat alleen extreme en zelfs revolutionaire middelen een einde konden maken aan zo een ondraaglijk regime. Ik heb die gemoedstoestand zeer goed begrepen. Al mijn invloed is jammer genoeg niet voldoende geweest om de gevolgen te keren, die daarna zeer ten nadele van onze Vlaamse Beweging zijn ontstaan. Het verlies dat onze Vlaamse Beweging heeft ondergaan, is niet te schatten: uitstekende krachten als Hendrik Borginon, Filip de Pillecyn, Adiel Debeuckelaere en anderen waren verloren. De eenheid van de Vlaamse Beweging was verbroken en dat is een van mijn grote leedgevoelens.
Als wij lezen wat u schreef in ‘De Standaard’ van 27 mei 1919, na de interpellatie van de drie Van's, dan lijkt ons dat zeer krachtige taal. Het staat weer in uw gedenkboek: ‘Welnu, de Regering heeft de laatste kans, die zij had om het vertrouwen der Vlamingen te herwinnen, verstoten. Zij moge het meer gedaan hebben uit lafheid tegenover de Brusselse en Gentse franskiljons dan uit boze wil. Zij
| |
| |
moge het slachtoffer zijn geweest van inwendige tegenstrijdigheden, van hofintriges of van om het even welke Camarilla, voor ons telt alleen het feit dat zij niet van zins is voldoening te geven aan de rechtmatige eisen van ons volk, ten koste zelfs van ontrouw aan haar eigen gegeven woord.’
En in 1929, op het kongres van de Katolieke Vlaamse Landsbond te Dendermonde, hebt u verklaard: ‘Wij weten zeer goed wat wij willen: in Vlaanderen Vlaams. Dit betekent dat niet alleen de individuele Vlaming recht heeft op Vlaams onderwijs, leger, gerecht en bestuur, maar ook dat het Vlaamse volk als gemeenschap het recht heeft op kulturele gaafheid. Daarom ontzeggen wij elk bestaansrecht van taalminderheden in Vlaanderen.’
Dat is taal die nu nog aktueel is. Nochtans wordt u vaak verweten dat u een minimalist was, dat u een minimum-programa voorstond. Wat denkt u daarvan?
Dat is dikwijls verkeerd uitgelegd geworden. De bedoeling was niet de Vlaamse Beweging te minimalizeren, zoals de nationalistische vleugel het met politieke intentie interpreteerde, maar het betekende dat dat programma het minimum was, waar wij, Vlamingen, ons binnen de Belgische eenheid mee tevreden konden stellen. Professor Scharpé, die zeker geen enghartig man was op Vlaams gebied, verklaarde op een vergadering van de Katolieke Vlaamse Landsbond te Brussel, dat indien wij erin slaagden ons minimum-programma volledig te verwezenlijken, hij dat beschouwde als het maximum, als de volledigheid van wat de Vlamingen hadden te verwachten. Maar hij twijfelde eraan of wij via de parlementaire weg, die ik aanbeval, iets zouden bereiken. Welnu, ik heb voor dat minimum-programma konsekwent gestreden en ik meen dat er veel van is bereikt, buiten het geval Brussel dan en de openbare besturen.
| |
| |
U hebt met Van de Perre de Katolieke Vlaamse Landsbond gesticht. Was dat een partij in de partij of een pressuregroep?
Een pressure-groep, omdat wij bewust geen nieuwe partij wilden, hoe gemakkelijk wij die ook hadden kunnen stichten. Maar wij wisten dat indien de katolieke partij verscheurd raakte, wij nooit ons doel zouden bereiken. En wij beschouwden het ook als katoliek: de katolieke partij was de enige partij die ons ideaal op Vlaams gebied kon verwezenlijken en ik meen dat wij juist hebben gezien.
Er bestaat een zeer karakteristieke spotprent, waarop u de bruidegom en minister Huysmans de bruid is en die ‘Het mystieke huwelijk’ heet. Ik geloof dat die historische waarde heeft.
Dat is een affiche die de liberalen tegen Huysmans en mij hebben uitgehangen voor de kamerverkiezingen. Ze werd getekend, en goed getekend, door de Hollandse karikaturist Ramaekers van De Telegraaf. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 verloren de liberalen te Antwerpen na 49 jaar bewind de meerderheid. Zij hoopten nog een meerderheid te kunnen vormen tegen ons in met de konservatieve katolieken en stelden de laatste vergadering van de gemeenteraad steeds maar uit om nog een laatste keer 21 juli te kunnen vieren! Vlamingen als Huysmans en ik zouden dat natuurlijk niet goed doen. Op 22 juli kwam de gemeenteraad dan bijeen en wij vormden een katolieksocialistische gemeenteraad. Ik werd burgemeester en Huysmans schepen. Na de aanstelling van de raad had er op de Grote Markt een overweldigende volksmanifestatie plaats. Tienduizend mensen stonden ons af te wachten en toen wij buitenkwamen, werden wij op de schouders gepakt en triomfantelijk rondgedragen: het is mij toen gebeurd dat stevige socialistische werklui mij door de massa droegen!
| |
| |
Die benoeming als burgemeester is trouwens zo onverwacht gekomen als mijn verkiezing tot volksvertegenwoordiger. Feitelijk moest Ryckmans burgemeester worden, maar die had zich door zijn konservatieve vrienden laten meetrekken en zo was ik als leider van de katolieke groep verplicht het ambt te aanvaarden. Dat heeft toen zelfs een krisis in de regering meegebracht.
U was 12 jaar burgemeester van Antwerpen en hebt u sterk ingespannen voor de uitbreiding en de modernizering van de Antwerpse haven. Door uw toedoen werden de noordergronden op de rechteroever bij de stad gevoegd, konden aldus de noorderdokken gebouwd worden en de Kruisschanssluis uitgebouwd. Hoe ziet u nu de positie van de Antwerpse haven?
De werken aan de Kruisschans waren al begonnen vóór mij, maar gingen onderbroken worden. Ook de ontwerpen voor de tunnels heb ik kunnen doen vooruitgaan. De positie van Antwerpen is zeer moeilijk. Ik zie geen oplossing zolang er geen betere verkeerswegen, waterwegen en landwegen zijn met het natuurlijk achterland.
U hebt al heel vroeg, als burgemeester en als minister van Handel, Nijverheid, Middenstand, Landbouw, Openbare werken en Verkeer, de aandacht gevestigd op het belang van het ekonomisch probleem voor Vlaanderen: Denkt u dat we daar nu bij zijn?
Nog onvoldoende. Men kan de volledige ekonomische ontwikkeling niet verwachten van de regering alleen: dat blijft in hoofdzaak de taak van de Vlamingen zelf. Het Vlaams Ekonomisch Verbond en de Ekonomische Raden doen uitstekend werk, maar wij hebben toch vooral mannen nodig, die wetenschappelijk gevormd, uit liefde voor hun volk, ook de nodige durf en doorzettingsvermogen bezitten
| |
| |
om nieuwe en bloeiende ondernemingen te scheppen. Een voorbeeld daarvan is Lieven Gevaert geweest.
Er zijn tijdens uw burgemeesterschap zeker vele heuglijke feiten geweest.
O ja: de aankomst van prinses Astrid, de opening van de Wereldtentoonstelling, het plechtig in gebruik nemen van de Kruisschans en de terugkeer van koning Albert en koningin Elisabeth uit Kongo.
Men noemt u vaak de stichter van de grote Vlaamse katolieke pers te Brussel.
We voelden de nood aan een spreekbuis te bezitten voor het propageren van onze gedachten. Wij begonnen met Ons Volk Ontwaakt. Vóór de oorlog 1914 hadden wij al het plan klaar om De Standaard uit te geven. Na de oorlog hebben wij daar direkt werk van gemaakt. Dat is een hele zaak geweest.
U bent tijdens de laatste oorlog de ambassadeur geweest voor de zaak van België in vele vreemde landen. Vond u daar veel begrip voor ons land?
Zeer veel. Alleen in Argentinië was dat minder.
U hebt vooral sinds de laatste oorlog grote aktiviteit ontplooid als Europees staatsman. In 1946 hield u in de Kon. Vl. Akademie een lezing over ‘Een Europese Statenbond of een Atlantische Unie.’ De laatste zin was: de ware zetel van Europa is Atlantis. Denkt u dat nog?
Absoluut. Ik heb dat voor de eerste keer verklaard in Kanada in de universiteit van Quebec en dat heeft toen opzien gebaard.
Uw leven is veelzijdig geweest en overvol en wij kunnen niet alles vermelden. Het bracht u schitterende suksessen en pijnlijke ontgoochelingen. Wat zijn de markantste?
| |
| |
Over de ontgoochelingen, en er zijn er zware geweest, spreek ik liever niet. En de suksessen? Willen we even beneden gaan en bij mijn familie gaan vragen wat ze ervan denken?
Uitzending: 13 mei 1960.
Frans van Cauwelaert overleed op 17 mei 1961.
|
|