| |
| |
| |
Leon de Smet
Pontstraat 62, Deurle a/d Leie
Meneer De Smet, ik heb enige moeite gehad om uw huis te ontdekken want het ligt helemaal niet aan de Pontstraat zoals het officieel op uw adres heet en men kan er niet eens bij met een wagen. Pour vivre heureux, vivons caché! U woont hier prachtig, buiten de wereld en dus gezellig!
Ik hoor dat natuurlijk graag zeggen maar ik denk toch dat het een zomerse indruk is. In de winter zou u wel met minder entoesiasme spreken.
Dat is een uitspraak die verrast van iemand die bekend staat als een optimist. U woont hier toch winter en zomer.
Jawel, met dit verschil dat ik me in de winter volledig in mijn atelier terugtrek. Heel het gebouw kan ik niet verwarmen.
Als u van uw atelier spreekt dan betekent dat werkplaats. U werd deze maand 80 jaar, op 20 juli om precies te zijn. En u bent nog altijd aan het werk?
| |
| |
De 80 jaar zijn er, maar ik voel ze nog niet. Ik blijf aan het werk, ik weet niet waarom, waarschijnlijk omdat ik niet anders kan. De laatste tijd b.v. heb ik nog veel portretten gemaakt. Kijk, dat is een van de laatste.
Ook dat getuigt van uw onverzwakte inspiratie en mogelijkheden. En van uw blijvende vaste hand! Schildert u nog alleen op atelier?
Veelal toch, soms ook nog wel eens buiten, maar ik voel steeds meer en meer voor de intimiteit van een interieur.
Waar u altijd een zwak voor hebt gehad. Die roeping voor de schilderkunst zat bij uw familie wel in 't bloed, aangezien Gust de Smet, uw broer, er groot in is geworden.
Wij hebben dat waarschijnlijk van onze vader meegekregen. Vader was ook kunstschilder maar daar hij arm was, moest hij er heel wat bij doen om aan de kost te komen. Hij was een echte specialist in het schilderen van hout en marmer en ook van uithangborden. Voor Gustaaf en voor mij is dat onze eerste leerschool geweest, want we hebben al vroeg moeten meehelpen.
En de school?
Tot elf jaar, toen ben ik er weggelopen. In die tijd was dat mogelijk omdat er geen verplicht onderwijs bestond.
En thuis vonden ze dat goed?
Er werd daar toen niet zoveel belang aan gehecht. Daarbij kwam dat vader rond die tijd een ernstig ongeluk had. Toen hij met Jules de Bruycker en mijn broer het decor van een veranda aan het schilderen was in Frankrijk, kreeg hij een balk op zijn hoofd en werd zoveel als gek, voor jaren. Toen moesten wij wel in de stiel gaan om ons brood te verdienen.
| |
| |
Maar u hebt toch de lessen aan de akademie gevolgd?
Alleen 's avonds, en zo heb ik nooit de schilderklas gedaan omdat die overdag werd gegeven en ik dan moest werken. Ik heb toch een uitstekende professor gehad: Jean Delvin. Zijn grootste kwaliteit was dat hij iedere leerling zijn eigen weg liet gaan.
Sint-Martens-Latem is een naam die verbonden is met uw naam en reputatie. U bent zich daar in 1906 - dus toen u 25 jaar was - gaan vestigen. Hoe kwam het dat u daar bent gaan wonen?
Dat is in twee etappen gebeurd. Ik ging in die tijd geregeld met de fiets werken op het platteland. Op zekere dag zag ik daar een mooie villa staan, die me aantrok en ik kreeg onmiddellijk zin om daar buiten in die villa te gaan wonen. Ik vertelde dat aan mijn vader en die zei: dan moet ge eerst trouwen. Ik heb dat gedaan: ik ben op een zaterdag getrouwd en het feest had plaats in de villa, maar de volgende maandag ben ik met Modest Huys naar Frankrijk vertrokken om te gaan schilderen.
De kunst voor alles! En dat was dus Latem.
Nee, daar kwam ik het volgend jaar, in 1906. Op een andere dag kom ik weer per fiets te Afsnee en ontmoet daar Valerius de Saedeleer en Gustaaf van de Woestijne, die blootsvoets van Latem naar Afsnee waren gewandeld. Ik maakte kennis met hen, kwam onder de indruk van hun prestaties en was zo jaloers dat ik er ook wou wonen. Ik vond in Latem een klein boerenhuisje en huurde het met veel entoesiasme.
U was toen al lang aan het schilderen, aangezien u in 1906 al geëxposeerd hebt op de Biënnale van Venetië en met sukses. Wanneer was u ermee begonnen of welk is uw eerste markante schilderij?
| |
| |
Begonnen? Toen ik veertien jaar was. Mijn eerste werk van betekenis is het portret van mijn broer Gustaaf, toen ik 15 jaar oud was. Het is een tekening in inktpotlood en hangt nu bij mijn broer in Gent.
En nog ander werk uit die tijd?
Van iets later dan, van 1905, is Familie, waarop mijn broer alweer staat met zijn vrouw en zijn zoon Firmin, die later tijdens de oorlog in Holland is verongelukt. Dat heb ik nog gemaakt in mijn atelier te Gent, dat met een venster uitzag op het dominikanenklooster. Wij maakten het toen echter af en toe zo bont, dat ik dat venster heb moeten toemetselen! Ook dat schilderij hangt nog bij mijn broer in Gent.
Welke kunstenaars verbleven er in Latem, toen u daar aankwam?
Albijn van den Abeele natuurlijk vermits hij er geboren en getogen was, dan Valerius de Saedeleer, Georges Minne, Servaes, Alfons Dessenis, de gebroeders Van de Woestijne.
U bent een van de leden, zal ik zeggen, van wat men de tweede Latemse school noemt. Buiten uw broer Gustaaf waren de anderen: Frits van den Berghe, Permeke en Servaes. Bestond er bij u werkelijk een bewust groepsverband, het gevoel dat u tot een richting of school behoorde of was die school eerder een toevallige kunstenaarskolonie, zoals André de Ridder ze noemde?
Het was zeker geen echte school. Het was een groep toevallige vrienden, die mekaar niet eens beïnvloedden. Er waren wel tendensen die zich vaststelden, maar van een uitgesproken richting was er geen sprake.
Mag men zeggen dat de nieuwe strekking, die verandering in de opvatting van het schilderen, - wat men later expressionisme heeft genoemd - feitelijk in Latem is ontstaan?
| |
| |
Een beetje bij Servaes en dan ook een beetje bij Permeke. In feite schilderden we allen in die tijd impressionistisch. Als ge schilderijen van de diverse kunstenaars van die tijd vergelijkt, is dat duidelijk. Kijk maar eens in het boek van André de Ridder en vergelijk daar b.v. het doek Marietje van Permeke, De vijver van Gustaaf de Smet, De kleine Eva of Faun van Frits van den Berghe en van mij Witte harmonie. Het is overduidelijk.
Bestonden er bij deze kunstenaars meer of minder affiniteiten? Uw broer b.v. was bijzonder bevriend met Frits van den Berghe.
Wij waren allemaal vrienden samen, gelijkmatige vrienden. Soms kwam de ene wat meer bij de andere. Karel van de Woestijne schreef in mijn boomgaard b.v. zijn brieven voor de Nieuwe Rotterdamse Courant. Wij waren grote vrienden.
Wie blijven er nog over van uw generatiegenoten-schilders?
Servaes, die twee jaar jonger is dan ik, en dan Maurice Sys, die een jaar ouder is.
En die nog in St.-Martens-Latem woont?
Nee, niet meer. Hij woont nu op het begijnhof te Gent. Het is een sympatieke figuur, die altijd wat terzij heeft geleefd maar net werk heeft gemaakt. Kijk maar eens naar zijn Einde van de winter uit de Latemse tijd.
De meeste Latemse schilders zijn begonnen met de natuur te schilderen. Is dat ook voor u zo geweest?
Jawel, ik ben ook met landschappen begonnen en ik heb altijd graag buiten geschilderd. Maar ik heb toch ook zeer vroeg vrouwen en kinderen geschilderd. Een typisch voorbeeld daarvan is Witte harmonie van 1909. Het stelt mijn eerste vrouw voor en mijn twee zoontjes Marcel en Robert. En dan natuurlijk ook het portret zelf.
| |
| |
U hebt ook altijd een zwak gehad voor het mooie interieur, in die mate zelfs dat het interieur soms belangrijker leek dan de personages.
Ik schilder nu nog meer zo dan vroeger. Ik woon alleen en ik zie geen figuren in het interieur. Kijk, daar zijn er voorbeelden van: Interieur met blauwe tafel en rode stoelen, Stilleven met bloemstuk en dan mijn laatste schilderij: Seringen in bloesem. Die zijn pas terug van een tentoonstelling in Tunis.
Men zegt dat uw kunst zich eerder inspireerde op Emile Claus, men heeft u zelfs zijn erfgenaam genoemd. Wat denkt u daarvan?
Ik geloof dat niet, ik vind dat mijn werk niets te maken heeft met Claus. Kijk maar naar dat grote schilderij daar, met de twee vrouwen. Men kan dat toch geen Claus noemen. Het werd nochtans gemaakt in 1913.
Het lijkt me toch een treffend voorbeeld van impressionisme en een zeer karakteristiek doek voor de tijd. Dat zou in een museum moeten staan.
Dat heeft Herman Teirlinck, die hier onlangs op bezoek was, ook gezegd. Maar dat hangt niet van mij af! Ik had het indertijd verkocht aan een meneer die een groot huis bezat, maar die later op een appartement is gaan wonen. Toen kon hij het schilderij niet meer hangen en heb ik het teruggekocht!
Ik las inderdaad ergens, ik denk bij André de Ridder, dat u de specialiteit had zulke grote doeken te maken, dat het een probleem was om ze op te hangen. Hoe kwam dat?
Ik dacht dat ge, als ge een inspanning wilde doen, ge dan ook op formaat moest werken. Maar ik deed dat niet alleen. Ook Servaes maakte zulke grote doeken en vooral Gustaaf
| |
| |
van de Woestijne. Ik heb ooit geweten dat Frits van den Berghe een groot schilderij begon, het goed aanzette en het daarna verprutste.
Uw doeken in die tijd, zeggen de critici, waren overwegend monochroom met een overwicht van roze en wit.
Er moet volgens mij één tonaliteit overwegend zijn, blauw of groen of een andere kleur. Maar ge moet de critici toch altijd niet geloven. Ik geloof niet dat mijn doeken toen overwegend in één toon waren. Kijk b.v. eens naar dit schilderij. Ge weet wat de grote Renoir gezegd heeft: ‘Men maakt geen schilderij met woorden. Kritiek is een stiel en die mannen leven van woorden!’
Daarmee kan de kritiek het stellen! We zijn daarstraks niet verder ingegaan op uw betrekkingen met Claus. U hebt hem goed gekend?
Zeer goed en ik heb veel kontakt met hem gehad. Hij kwam vaak naar Latem en heeft mij daar dikwijls zien schilderen. Later heb ik hem tijdens de oorlog veel in Londen gezien, waar hij altijd overhoop lag met de uitspraak van het Engels, dat hij letterlijk uitsprak zodat geen mens hem kon verstaan. Hij zei: Oxford Circus en kon maar niet aannemen dat ge ‘gekookte zurkel’ moest uitspreken!
Maar u denkt dus dat hij u niet beïnvloedde.
Wellicht een beetje in het begin maar zeker niet doorslaggevend.
Volgens Muls vertoont uw werk verwantschap met Theo van Rijsselberghe, de vaste aanhanger van het pointillisme. Is dat een toevallige vergelijking of is er werkelijk verwantschap?
Ik heb een beetje gepointilleerd maar Van Rijsselberghe staat toch ver van mij. Ik was heel jong toen ik Van Rijssel- | |
| |
berghe heb gekend: hij was twintig jaar ouder dan ik. Hij was een van de weinige Belgische schilders, die volledig de teorie van het divisionisme van de Franse neo-impressionisten toepaste. Voor het overige was hij ook een grappenmaker: op zekere dag kopieerde hij een schilderij van Xavier Decock en schilderde in de mond van de koe een pijp, tot grote verbazing van een Engelse familie, die daar stond op te kijken.
Meneer De Smet, ik weet van u dat u een aanhanger of belijder (of hoe moet men het zeggen?) van het luminisme was, evenals uw broer trouwens. Ik hoorde daarnet ook de term pointillisme gebruiken. Men spreekt ook van divisionisme en neo-impressionisme. Voor mij zijn dat ietwat verwarrende termen. Wat betekent dat voor u?
Luminisme is een term die men gebruikt voor de weergave van een zeer sterk effekt van licht. Het is een richting die voortspruit uit het impressionisme. Het is het vastleggen van de verschillende fazen van het licht, die men van dichtbij heeft beleefd. Claus was ook luminist. Hij had dat ontdekt toen zijn vriend Camille Lemonnier hem eens mee naar Parijs nam en Claus daar het werk zag van Renoir, Manet, Degas. Claus was geweldig entoesiast en in zijn werk had er een totale ommekeer plaats. Het pointillisme is het in stippen of kleine vlekjes naast elkaar opbrengen van de verf om de toen nieuwe lichtteorie, het divisionisme in de schilderkunst te verwezenlijken. Feitelijk komt dat er op neer aan wit een kleur toe te voegen: wit met geel, wit met blauw, wit met oranje. Het is zoeken naar lichteffekten zodat er iets briljants ontstaat en dat met afzonderlijke toetsen. Men kan dat alleen bereiken door het toevoegen van een kleur aan wit. Als men b.v. geel met rood vermengt, vervuilt de kleur. Dus al die termen die ge opgenoemd hebt, raken mekaar van dichtbij.
| |
| |
U hebt veel vroeger dan uw vrienden van Latem sukses gehad met uw werk. Hoe verklaart u dat?
Zeker niet door te zeggen dat mijn werk beter was. Dat hangt af van een toeval: de ene liefhebber brengt de andere mee. Mijn broer heeft het heel wat moeilijker gehad dan ik.
Maar zouden we nu niet naar mijn atelier of living gaan. Het is er gemakkelijker zitten en ik kan u daar iets aanbieden.
Graag. Maar mogen we dan eerst nog in deze kamer even rondkijken? Dat mooie sterke vrouwenportret achter u, is dat recent werk?
Het is het portret van mijn tweede vrouw, die ik in 1953 verloren heb.
Ze doet geweldig sympatiek aan.
Het was ook een wondere vrouw, uitgelaten en blij en met veel begrip. Ik heb met haar schone jaren mogen doorbrengen. Zij hield zeer veel van haar interieur en het liefst wat ze deed, was thuisblijven. Toen ze op het einde ongeneeslijk ziek was, heeft ze dat nooit laten merken. Later, na haar dood, heb ik in haar handtas een stukje papier gevonden waarop ze haar angst had neergeschreven. En daar stond bij dat ze het mij niet wou zeggen, omdat ze mij niet ongelukkig wilde maken. Ik heb aan haar veel, heel veel verloren. ‘Ik wil alleen vechten tegen de vreselijke kwaal maar het ontneemt mij alle moed,’ schreef ze.
U hebt haar vaak in uw interieurs uitgebeeld.
Ze was een aanwezigheid in huis. Kijk, ook op dat schilderij staat ze met de kinderen in het gras. Dat is evenwel van 1949. Het heet Picnic.
Wij kunnen niet bij alle schilderijen blijven stilstaan maar wellicht stelt u ons er nog een paar voor.
| |
| |
Daar achter u Vrouw voor sneeuwlandschap: dat is van 1960. Daarnaast het Portret van mevrouw Van Zandijke en rechts Het kasteel van Ooidonck. Dat is een jaar of twee oud. Maar kom, we gaan nu naar het atelier. Ik zal voorgaan om u de weg te tonen.
Een gezellige kamer!
De kamer waarin ik leef: een gedeelte is zitkamer en een gedeelte is atelier.
Al de voorwerpen die hier zijn, hebben voor u zeker een bijzondere waarde en betekenis. Mogen we er enkele van bekijken? Als u ze dan even wil toelichten?
Wel, daar is vooreerst een studie van Bartsoen: de Leie te Gent bij de Sint-Michielskerk.
En dat oude fototoestel? Is dat nog in aktieve dienst?
Dat is een herinnering aan de tijd dat ik fotograaf was. Ik heb daarmee mijn brood verdiend tot ik 23 jaar oud was.
En de boot? Duidt dat op een hobby?
Is louter een dekoratief element. Het is een Hollandse boot, die ik van Maurits Sys heb gekregen.
Wie staat er daar op die foto bij de deur?
De Engelse schrijver Galsworthy, die ik in Londen gekend heb en waarmee ik zeer bevriend was. Het portret erboven is een Engelse dame en dateert ook uit mijn Londense tijd. En dan links is een Chinese druk op steen, die ik als huwelijksgeschenk kreeg van Paul Haesaerts, wiens broer lang in China was geweest.
Dat schilderij op de schouw met interieur is niet van u?
Het is een studie van de jonge schilder Raoul Huwart, volgens mij een talent. Dan is er weer een portret, dat van
| |
| |
mevrouw Van Parijs, die in de filmwereld aktief is. Het schilderij met het kanaal van Terneuzen is van Georges Buysse, het portret ernaast weer van mij en stelt de Engelse dame voor die ge straks al gezien hebt. Interessant is nog die kleine studie van Maurits Sys: het model was mijn broer Gust toen hij 20 jaar was.
En die twee lieve schilderijen die daar onder mekaar hangen?
Dat zijn twee studies van mijn vrouw, die ook was beginnen te schilderen. Het zijn voor mij kostbare herinneringen en ik heb ze daarom op de ereplaats gehangen.
Het landschap doet eerder denken aan Permeke dan aan uw invloed. En dat portret ernaast?
Is dat van mijn meid. Vraag nu niet of dat masker op een speciale interesse wijst. Ik heb het gekregen van mijn oudste zoon, die met een Engelse getrouwd is. Haar vader was lang in Indië en heeft het vandaar meegebracht. Men draagt het daar op een begrafenis om de slechte geesten af te weren.
U hebt hier prachtige gezichten op het landschap. Maar dat venster ken ik van een schilderij. Het staat in uw monografie.
Mijn venster in de winter.
Zullen we er nu wat bij gaan zitten? Mag ik u een glas wijn aanbieden? Of moet het een cola zijn?
Al wat fris is, zal ik graag gebruiken!
U hebt al enkele keren over Engeland gesproken. U verbleef daar tijdens de oorlog 1914-18, evenals Permeke, terwijl uw broer en Frits van den Berghe in Holland waren. Die vier jaar hebben zeker uw evolutie beïnvloed. Men zegt b.v. dat uw techniek sterker werd, uw kleur steviger en dat er meer emotie kwam in uw werk.
| |
| |
Men evolueert altijd en men wordt normaal ook rijper. De mens leeft, en ontwikkeling of vooruitgang komen zonder dat ge het zelf weet of merkt. Ik zelf ben ervan overtuigd dat ik uit Engeland ben teruggekomen, zoals ik ernaar vertrokken ben. Als bewijs daarvan zou ik mijn schilderij De rode tafel van 1921 kunnen aanhalen.
U hebt daar ook Engelse schilders gekend?
Ik heb veel kontakt gehad met een Duitse schilder, Georges Sauter, die getrouwd was met een zuster van Galsworthy. En het is Galsworthy die mij fel heeft gesteund.
U hebt in Engeland als portrettist heel wat bekendheid verworven. U hebt daar vele portretten gemaakt van bekende prominenten. Mag ik vragen van wie o.m.?
Twee van Galsworthy, dan van Shaw, van Joseph Conrad.
Waren dat opdrachten?
Het eerste van Galsworthy niet. Ik was zijn gast en ik heb hem zijn portret aangeboden uit bewondering en dankbaarheid. Toen gaf hij mij een opdracht. Shaw en Conrad waren opdrachten en ook de vele andere.
Heeft Shaw voor dat portret zelf geposeerd?
Ja, en hij was een charmant model. Hij was onuitputtelijk in het vertellen van anekdoten en in het maken van sarkastische opmerkingen. Het was de tijd dat de Duitsers Engeland bombardeerden en ik zei dat het toch verschrikkelijk was. Dat is niet verschrikkelijk, zei Shaw, we mogen nu hopen dat er een bom valt op al de pompierschilderijen die in de Royal Academy hangen.
Ge kent wellicht ook die andere andekdote van hem. Na de eerste opvoering van een van zijn stukken te Londen, geeft de volle zaal een sterk applaus. Maar één toeschouwer fluit. Shaw gaat er naar toe en zegt: beste vriend, gij
| |
| |
hebt gelijk, dat stuk is slecht, maar wat kunnen wij twee tegen die hele zaal!
Echt iets voor Shaw. Hebt u geen foto van dat portret? De Engelse kritiek die ik erop nagekeken heb, looft de grote gelijkenis en de buitengewone fijnzinnigheid van het portret.
De Engelsen brengen veel waardering op voor de portretkunst. Shaw zelf was er zeer mee ingenomen en Bartier heeft geschreven dat het het beste portret was van Shaw. Als ge weet hoeveel portretten er van Shaw gemaakt geweest zijn, is dat een sterk kompliment. Maar ik heb er helaas geen foto van. Al de foto's die gemaakt werden, zijn naar de pers gegaan en ik heb nooit de fotograaf kunnen weervinden die ze gemaakt heeft.
U hebt later ook portretten gemaakt van grote Vlaamse schrijvers: August Vermeylen, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Cyriel Buysse, Kamiel Huysmans. Die worden in uw monografie magistraal genoemd. Waar zijn die?
In het Museum voor het Vlaams Kultuurleven te Antwerpen.
U bent vrij lang in Engeland gebleven en in een Frans tijdschrift heb ik een artikel gelezen over u onder de titel: de schilder Leon de Smet heeft de betoverende charme van de Leie verkozen boven een vlug fortuin. Wat betekent dat?
Het is een mooie journalistieke titel. Nu is het zo dat ik het in Engeland goed had en, eerlijk gezegd, weet ik nog niet waarom ik ben teruggekomen! Zelfs toen ik in Engeland was, kwam ik elk jaar hier in de streek in een hotel logeren. In 1926 kwam ik weer af: er was geen kamer meer vrij in het hotel Sint-Kristoffel maar er was hier een vervuild huisje, ge zijt er voorbij gekomen, waarin ik kon logeren tot de volgende dag.
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
LEON DE SMET leven en licht
| |
| |
Ik trok daarin en dezelfde namiddag ben ik de muren gaan witten. De volgende dag haalde ik wat meubels in het hotel en zo had ik een pied-à-terre. Ik ben er vaker teruggekomen en had telkens een gevoel van blijheid hier weer te zijn. Zo ben ik in het land van de herkomst teruggekomen en gebleven. Achteraf heb ik dit huis hier gekocht, dat Paul Haesaerts had gebouwd. Ik heb het vergroot en woon hier nu 30 jaar. Maar ik heb in Engeland heel wat opgegeven.
Er spijt van gehad?
Nee, het is hier goed. En men moet nooit van iets spijt hebben.
Rond 1926, dus toen u uit Engeland terugkwam, hebt u, de standvastige impressionist, toch ook een korte tijd in de expressionistische trant gewerkt. Waarom hebt u dat gedaan en waarom hebt u in die richting niet doorgewerkt?
Wel, ik werd in die tijd beïnvloed door mijn broer, ik steek dat niet weg. Maar ik vond die richting voor mij wat factisch en heb ze dan ook verlaten. Ik wenste mezelf te blijven.
Het feit dat u uw gelukkig temperament getrouw bent gebleven en ook in de traditie hebt voortgewerkt, is een uiting van eerlijkheid die men alleen kan bewonderen. U hebt in uw leven een hele evolutie in de kunst zien gebeuren. Kunt u b.v. de non-figuratieve kunst waarderen?
Ik kan er niet mee weg, zelfs met de beste niet.
Dat is een duidelijk antwoord. Indien u nu zelf een bepaling zou moeten geven van uw gezamenlijk werk, onder welke term zou u het onderbrengen?
Onder de term ‘onafhankelijkheid’. Ik hecht trouwens geen waarde aan de kategorieën en ismen die de critici gebrui- | |
| |
ken, dat zijn benamingen die de literatoren uitvinden. Wat is schilderen? Uitdrukken wat ge voelt en het doen zoals ge het wenst te doen, spontaan, entoesiast en met passie.
Dat is ook een duidelijke bepaling.
Uw huis heeft altijd bekend gestaan als een gastvrije woning en u als joviale gastheer. Er kwamen hier heel wat prominenten. Mogen wij enkele namen horen?
Dat is een heel rijtje. Teirlinck heb ik al vermeld. Staatsminister Huysmans is hier altijd een welkome gast geweest, ook Julien Kuypers. En daarbuiten: de Franse filmspeler Pierre Blanchard en ook Gérard Philippe, die Uilenspiegel heeft gespeeld in de film. Ook Cocteau was hier op bezoek.
U hebt ook een sterke reputatie als verteller van anekdoten. Mogen we er niet een paar horen uit uw Latemse tijd?
Daar is inderdaad het een en ander over te vertellen. Laat eens zien. Op zekere dag ben ik aan het schilderen in de bossen rondom Latem. Er kwam daar zelden iemand voorbij. Terwijl ik zo bezig ben, komen er twee meisjes aan, die naar mijn werk blijven kijken. We geraken in gesprek, ik hoor dat een ervan, - ze was helemaal in het wit gekleed, - een eerste prijs van viool had behaald. Ik vraag haar of ze wil poseren met haar viool. Ze moest het eerst aan mama vragen. Ik stop de meisjes hun armen vol bloemen en breng ze naar het station. Op de terugweg ontmoet ik mijn broer en Frits van den Berghe en zing hun de lof van het meisje met de viool. Twee dagen later komt er een brief van het meisje. Ze heet Esther Smolders en ze mag komen van haar mama maar om een publiek te hebben als ze speelt, vraagt ze me al de artiesten van Latem uit te nodigen. Ik ga daar dadelijk op in, bestel brood en ham en drank en maak alles gereed voor de ontvangst. Op het afgesproken uur ben ik met mijn fiets en in een mooi wit pak
| |
| |
aan het station te Deurle om het meisje af te halen. Geen juffrouw. Ik rijd weer naar huis en krijg onderweg een onweer op mijn kop. Wanneer ik beslijkt en kletsnat voorbij het huis van mijn broer kom, zitten Frits en Gustaaf voor het venster te grinniken. Ik had het nog niet begrepen. De volgende dag ben ik naar Gent gereden om op het adres dat in de brief stond, juffrouw Esther op te zoeken. Daar woonde natuurlijk geen juffrouw. Frits van den Berghe had de brief geschreven. Maar al de artiesten van Latem zijn gekomen om de gebeurtenis te vieren!
Het moet wel een jolige tijd geweest zijn.
Maar het was daarmee niet gedaan. Ge kunt denken dat ik weerwraak wou nemen. Zo ga ik naar Frits en zeg hem: ge hebt mij beet gehad, nu moet ge mij helpen om ook Gustaaf, mijn broer, een poets te bakken. Frits was voor zo iets altijd te vinden. Mijn broer woonde in die tijd te Latem aan het poeltje en naast zijn huis lag er een hoop kasseien.
Het was in die tijd een hele gebeurtenis als men een nieuwe grammofoonplaat kreeg. Frits had er juist een gekocht: de Walküren van Wagner. Frits zou Gustaaf inviteren om naar die plaat te komen luisteren en terwijl hij naar Frits zijn huis ging, zouden wij de hoop kasseistenen opstapelen voor zijn ingangsdeur. Als dat afgesproken is, ga ik naar Gustaaf en vertel hem dat ik 's avonds met Frits zou komen om kasseistenen voor zijn deur op te stapelen. Ik zeg hem dat hij mij moet helpen om Frits een poets te bakken. Ik zeg tegen Gustaaf: zorg dat er 's avonds geen licht is, ga in de tuin, laat ons met het werk beginnen en dan moet ge in de lucht schieten.
's Avonds gebeurt het zo: er klinkt een schot en ik laat me vallen; van het schrikken loopt Frits weg. Dan denkt hij eraan dat hij zijn beste vriend zo maar niet in de steek kan laten en door een gracht vol water strompelt hij terug tot
| |
| |
bij mij. Hij heft mij op zijn schouder en vraagt hoe het is. Ik heb mijn buik vol hagel, kreun ik. Frits heeft mij dan op zijn schouder zwoegend tot hier gebracht, het was zeker tien minuten gaan. Toen we aankwamen, zette hij mij neer. Ik sta fiks op de benen en ik zeg: Frits ge zijt wel bedankt voor de moeite, maar ik heb niets.
Dat hebt u zeker ook gevierd!
Op een andere dag werden alle artiesten uitgenodigd om een tochtje te maken op de Leie met een nieuw motorbootje. Het vertrek gebeurde aan de kerk te Latem om 1 uur. Ik had alles goed berekend: zo gauw mijn broer en zijn vrouw weg waren, sneed ik een stuk glas uit een vensterke en brak bij hem in. Ik barrikadeerde de voordeur, trok linnen uit de kast en zette alles wat overhoop. In de gang stak ik een petroleumlamp aan, zodat er 's avonds licht zou schijnen door het vensterglas boven de deur en de indruk verwekt werd dat er dieven waren. Dat zou Gust, die zeer bang was, nogal een schok geven. Dan ik ook naar de Leie.
Toen we 's avonds thuiskwamen, brandde de lamp niet meer omdat er geen petroleum meer in was. Gustaaf en zijn vrouw gaan langs een zijdeur binnen en ik ga met Frits naar zijn huis. Een uur later komt Gustaaf bleek als een lijk bij Frits binnen gelopen en zegt: ze hebben al mijn geld gestolen. Hij had toen juist 3.000 frank gekregen voor een schilderij over het vlas en had dat geld tussen de lakens gestoken, wat ik natuurlijk niet wist. Frits zegt mij: nu moet ge de waarheid zeggen. Ik vertel alles. We doen navraag bij de boer rechtover of hij iemand gezien heeft. Niemand, zegt hij, alleen meneer Léon. Ge moet de gendarmes halen, zegt Gustaaf, ik heb dat geld broodnodig. 3.000 frank dat was in die tijd inderdaad geen kleinigheid.
Het was die dag juist kermis en het was een hele toer om de gendarmes te vinden. Ik ging met mijn fiets van café tot café maar zonder resultaat. Toen ik laat op de avond terug
| |
| |
bij Gustaaf kwam, was hij gezellig bier aan 't drinken met Frits. Zijn geld was nooit weg geweest en ik was weer het kind van de rekening.
Het is om jaloers te zijn daar niet bij te zijn geweest. Ik zou kunnen blijven luisteren, meneer De Smet, en ik geloof dat u zou kunnen blijven vertellen. En die andekdoten illustreren zo typisch de vrolijke levenslust van u en van uw kunstbroeders. Maar ik heb nog een vraag.
Wij hadden afgesproken dat we u even aan het werk zouden mogen zien. U zou aan een portret beginnen of verder werken. Zou dat nu kunnen?
Alles staat er voor klaar en ook de mevrouw, die ik gevraagd had te komen, staat al te wachten. Ik zal er dan maar dadelijk mee beginnen.
Uitzending: 28 juli 1961.
Léon de Smet overleed te Deurle op 9 september 1966.
|
|