| |
| |
| |
Gaston Martens
Villa ‘Klaverken Vier’, Deurle a/d Leie
Meneer Martens, uw huis moet men met een glimlach betreden. Om er te komen, wandelt men door een magnifieke streek, het laatste stuk weg is een prachtige dreef en ineens staat men dan voor uw mooie villa, die dan nog ‘Klaverken Vier’ heet. Waarom, hebt u die naam aan uw huis gegeven?
Omdat hij geluk betekent!
Wil dat zeggen dat u hier het geluk gevonden hebt?
Ja, in zover het volmaakte geluk van deze wereld is.
Verdeelt u dat geluk niet een beetje over twee streken? De zomer hier en de winter in het Zuiden van Frankrijk, om precies te zijn te Cannes, waar u een villa bezit die ‘Montjoie’ heet?
Ge zijt goed ingelicht moet ik zeggen. En het is ook waar. Maar ginder is er ook een deel van mijn geluk. Ik heb daar vier getrouwde dochters en ben er elf keer grootvader! Ge begrijpt dat dat trekt. Ik heb trouwens heel de laatste oorlog in Cannes doorgebracht en ben er wel bij gevaren!
| |
| |
Hoe is uw familie daar terechtgekomen?
Wel, dat is eenvoudig zo gegaan. Ik heb een zoontje gehad dat zeer jong stierf. Het was maar vijf jaar. Mijn tweede zoon wist niet goed wat beginnen. Op zekere dag hoor ik een vriend vertellen over het Zuiden van Frankrijk en over de mogelijkheden ginder. Ik zeg ineens tegen mijn zoon: wilt gij geen gentleman-farmer worden? Hij zegt even spontaan ja en ik ben ginder iets voor hem gaan zoeken. Dat werd een eigendom met 9000 fruitbomen!
Maar u zelf bent uw streek trouw gebleven?
Na een stuk nomadenbestaan, ja. Ik heb lang te Zulte gewoond, dan te Brussel, daarna te Gent en dan te Cannes. Uiteindelijk ben ik terug naar mijn streek gekomen en heb me dan definitief hier te Deurle gevestigd.
Voorgoed?
Ik denk het. Ik kan deze streek niet missen en ik hou er misschien nog meer van omdat ik ervan weg geweest ben.
U bent hier in Deurle toch niet geboren?
Nee, te Zulte aan de Leie. Mijn vader was daar brouwer en ik heb hem opgevolgd. Ik heb in mijn tijd heel wat tonnen bier gebrouwd en verkocht!
Gedronken ook?
Ha nee! Ik wist hoe ze bier maakten en daarom dronk ik altijd groseille!
Is het misschien daarom dat u in verschillende van uw stukken zo weinig goeds vertelt van de brouwers? - Maar u hebt toch gestudeerd?
Ja, ja, zo een beetje. Feitelijk hebben ze daar thuis nogal last mee gehad. Ik kon wel studeren maar er waren heel
| |
| |
Handschrift van Gaston Martens.
| |
| |
wat zaken die ik veel liever deed, o.a. de sport. Het ging nergens erg goed en zo heb ik van het ene kollege naar het andere gepelgrimeerd: van het pensionaat te Tielt naar dat van Kortrijk en eindelijk naar dat van Malonne. Maar ook daar viel het niet mee. Ik herinner me nog hoe ik bij de laatste prijsuitdeling maar twee boekjes kreeg. Dat was mager en het zou er thuis zeker tegen zitten. Ik had daar in Malonne echter een vriend van Moeskroen en die had een hele stapel boeken gekregen. In de trein die ons naar huis bracht, heb ik hem kunnen bepraten om mij twee van zijn prijsboeken te verkopen. Zo kon ik fatsoenlijk thuiskomen en was iedereen tevreden!
Een uilenspiegelstreek, die men van u wel kan verwachten! En dan bent u brouwer geworden?
Ja. Toen ik achttien jaar was, moest ik de herbergen bezoeken om bier en jenever te verkopen. Mijn vader had ook een stokerij. Dat heeft het grote voordeel gehad dat ik de mensen elke dag heb horen spreken en ik heb daar heel wat pittige en rake gezegden geleerd.
Die men ‘à l'état pur’ in uw stukken weervindt! Hoe bent u dan in de literatuur terechtgekomen?
Ja hoe? Ik heb in die tijd veel aan sport gedaan en op zekere dag zette ik mij aan het schrijven van een novelle: De held der Franse ronde. Ik nam dat zeer ernstig op. Ik las Buysse en Teirlinck, kopieerde de moeilijke woorden in een notitieboekje en zette ze dan in mijn novelle. Op zekere dag woon ik in de schouwburg te Gent een opvoering bij van De lustige boer. Ik dacht bij mezelf: dat kan ik ook. Ik kon het natuurlijk niet maar probeerde het toch. Ik veranderde mijn novelle in een toneelstuk en Arie van den Heuvel maakte er een operette van. Het werd opgevoerd...
En de eerste stoot was gegeven?
| |
| |
Ja. Toen kwam de oorlog 14-18 en had ik ineens veel tijd om te lezen en te schrijven. Ik begon met Wereldvrede en dan kwam Kooi. Mijn eerste stuk werd opgevoerd te Deinze. Dat was De zot.
Viel het mee?
Dat ging. Na de oorlog werd dan in de Vlaamse Schouwburg te Brussel De paus van Hagendonck opgevoerd in de regie van Philomène Jansen. Het was zeer goed en de akteurs haalden er méér uit dan erin zat!
Putman vertelt daarover in een van zijn boeken.
Ja, in zijn verzamelde toneelkronieken. Ik heb samen met Putman die kreatie bijgewoond. Het feit dat een Vlaams brouwer toneelstukken schreef en die te Brussel wou laten spelen, had bij de spelers enige beroering verwekt. Na het eerste bedrijf zat ik in de foyer en dronk als gewoonlijk groseille. Teirlinck die dat zag, merkte droogjes op: de auteur zweet. Na de eerste akte van een première is de toneelschrijver altijd een beetje ongemakkelijk. Maar na het derde bedrijf dronk ik nog groseille al was de opvoering dan wel meegevallen. Toch vertelde ik in die tijd nogal eens dat mijn bier beter was dan mijn toneelstukken!
Putman was familie van u?
Mijn bloedeigen kozijn!
Putman vertelt in een andere kroniek dat uw portret als sportkampioen verscheen in De Sportvriend. Hij zegt daar dat u op dat portret staat ‘in volle luister, met admirabel gespierde armen en benen en op uw jersey “De Leeuw van Vlaanderen” onder talrijke dekoraties.’ Wat is dat geweest?
Ik ben viermaal kampioen van België vérspringen geweest en ik heb zelfs een paar atletiek-rekords op mijn naam gebracht...
| |
| |
Daardoor bent u zeker zo fit gebleven. Maar hiermee zijn we van het toneel afgedwaald. Wat kwam er na ‘De paus van Hagendonck’?
Leentje uit 't Hemelrijk, een eenakter, waarvan ik wel mag zeggen dat hij klassiek is geworden. Het is een stuk dat nu nog altijd veel wordt opgevoerd in heel de wereld. Zopas werd het nog gekreëerd te Saïgon in Azië, ik veronderstel in de Franse tekst. Maar ook in Kanada en Rusland wordt het gespeeld.
Hoe bent u aan dat tema gekomen?
Och, het is een tema dat zo oud is als de straat: een ouder wordend man die aangetrokken wordt door een jonge vrouw, waar zou dat niet gebeuren? Ik had het onderwerp maar voor 't grijpen, ik had maar mijn ogen open te doen. De kern van al mijn stukken berust trouwens op de realiteit. De gebeurtenis van Leentje b.v. heeft zich afgespeeld recht over mijn deur in Zulte. Daar woonden op een boerderij de kinderen van Theune, twee broers en een zuster, alle drie ongetrouwd. De oudste broer, Gust, was schepen van de gemeente, de andere zorgde voor de boerderij. Op zekere dag zegt hun kwezel van een zuster: wij weten niet voor wie wij werken en sparen, een van u twee moet trouwen. De jongste is getrouwd maar heeft nooit kinderen gehad.
Werd dat in het dorp niet geweten dat u echte gebeurtenissen en personen op het toneel bracht?
Dat wel. Ge weet, als er iemand op een dorp begint te schrijven, vinden de mensen dat bedenkelijk en verdacht. Streuvels heeft dat toch ook voorgehad. Bij mij werden de boeren voorzichtig als ik in hun nabijheid kwam.
Wat hebt u over hen daarna geschreven?
Prochievrijers. Dat was in 1921. Het is een stuk dat nog
| |
| |
steeds standhoudt en in de vreemde wordt gewaardeerd. Ze hebben het onlangs nog gekreëerd in Finland. Dat is zo gegaan. Ik ontmoette de direkteur van de schouwburg van Helsinki en die vertelde mij dat ze de tekst hadden van Paradijsvogels en dat ze het gingen opvoeren. Ik stuur hem wat later de Franse vertaling die ik gemaakt had van Prochievrijers en hij laat mij direkt weten dat hij liever dat stuk wou opvoeren. In de brief stond er woordelijk: ‘Le caractère national flamand n'est pas étranger pour nous.’ Wat bewijst dat wij wel universeel zijn en niet zo bekrompen als wel eens wordt gezegd!
Dus daar kennen ze ook iets van feesten, van eten en drinken en vrijen!
Waar zouden ze dat niet kennen? Pierre Louwel, een Parijse advokaat en criticus, zegde eens van mijn werk: ‘C'est du Rabelais flamand.’ Ik heb dat een machtig kompliment gevonden. - Ge kent toch wel die anekdote van Pantagruel die, als hij oud is geworden, op zoek gaat naar ‘le secret de la dive bouteille’ en die na lang en veel zoeken als oplossing vond: drink!
Maar hij bedoelde geen bessensap! Berust ‘Prochievrijers’ ook op een echte gebeurtenis?
Ja, maar die ga ik u niet vertellen. Het stuk zegt meer dan genoeg.
Ik geloof het ook. Is er met dat stuk geen incident gebeurd bij de eerste opvoering?
Och ja. De jury van de Noordstar heeft het stuk indertijd afgekeurd en van andere zijde werd zelfs de wens uitgedrukt dat het uit de circulatie zou verdwijnen. Toen het na een beetje herrie, een slechte pers en groot sukses, ook te Brussel in het Volksgebouw ging gespeeld worden, stond er op de affiches te lezen dat kinderen die avond in de
| |
| |
schouwburg niet gewenst waren. Jan Fabricius, die in het huis hiernaast gewoond heeft, heeft toen mijn verdediging opgenomen en schreef in Het Vaderland: ‘Kinderen zijn in een schouwburg toch immers nooit gewenst. Kinderen moeten te 8 uur in hun bed.’ Ook Putman heeft mij toen krachtig verdedigd. Ik geloof niet dat men dit nu nog zo zwaar zou opnemen, vooral als ik zie wat er ons uit Frankrijk en Amerika wordt voorgeschoteld. Prochievrijers werd sindsdien te Brussel en te Antwerpen opgevoerd.
Waren er bij de première te Brussel ook geen moeilijkheden met de akteurs omdat ze last hadden met de taal? Uw stukken worden veelal in dialekt gespeeld. Meent u dat dat noodzakelijk is?
Die moeilijkheden beginnen maar waar de akteurs verschillende dialekten spreken omdat dan de eenheid verloren gaat. En in het dialekt klinken veel dingen sappiger dan wij Vlamingen ze kunnen zeggen in het Nederlands. Maar dat mijn stukken daarmee niet staan of vallen, bewijzen toch de vele vertalingen.
U sprak daarnet van Fabricius en u bedoelt daarmee natuurlijk de schrijver van ‘Dolle Hans’. Hij ook is een knap toneelschrijver. U hebt hem dus goed gekend. Heeft hij misschien invloed op u gehad?
Invloed? Ik geloof het niet. De kritiek heeft ooit wel gezegd dat er in mijn eerder tragisch stuk Het gouden jubelfeest invloed merkbaar was van Onder een dak. De kritiek zegt zoveel. Ook hebben ze invloed van Ibsen bij mij menen te ontdekken. Ibsen staat zeer ver van mij. Indien er enige verwantschap is, dan zou ik denken aan Gogol met zijn Revisor of zijn Huwelijksaanzoek.
Een van uw stukken, ‘De grote neuzen’, werd in 1926 door het Vlaamse Volkstoneel opgevoerd. Dat moet voor u wel een hele gebeurtenis zijn geweest?
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
GASTON MARTENS ...toneel, bont realisme
| |
| |
Feitelijk had De Gruyter het daarvoor reeds op de planken gebracht. Johan de Meester heeft het daarna in handen genomen en naar zijn aanduidingen heb ik het derde bedrijf gewijzigd.
Ik heb dat stuk nooit gezien of gelezen. Wat behandelt het? De titel is nogal eigenaardig, zo een beetje op zijn de Ghelderode's, dunkt me.
Bietje de Keyser zou graag hertrouwen. Daarom gaat ze Koopie vinden, een makelaar die zijns gelijke niet heeft tien uren in 't ronde. Koopie kiest voor haar Cies Stampers, een vrekkige maar rijke boer, die aan Koopie het nodige makelgeld kan betalen. Cies wil wel, maar hij is stijf als een plank, en Bietje wenst wel een rijke man, maar dan toch ook een die haar graag ziet. Koopie moet er dus voor zorgen dat Cies Stampers een beetje ‘vriendelijker’ wordt en kiest daarom Neuze de Koninck als medevrijer. Deze laatste heeft de grootste neus van het land maar is niettemin een flinke kerel. Hij volbrengt zo goed de hem opgelegde taak, dat Bietje op hem verliefd wordt en de sullige Cies Stampers laat zitten.
Wie speelden toen de hoofdrollen?
Staf Bruggen was Neuze de Koninck, Maurits Hoste de gepensioneerde gendarm, Lode Gijsen Cies Stampers, Stella van de Wiele Bietje en Judith van Gelder was de oude babbelzuchtige Seele.
Wat kwam er na deze ‘droeve klucht in drie bedrijven’?
Als tegengif een eerder wrang stuk Het gouden jubelfeest. Daarna het meer poëtische Zomeravond en dan in 1933 Paradijsvogels.
Een van uw meest suksesrijke stukken.
Jawel, maar dat is ook niet vanzelf gegaan. Het stuk werd
| |
| |
voor 't eerst te Antwerpen opgevoerd in 1944 en had helemaal geen sukses. Toen ik te Cannes verbleef, vertaalde ik het in het Frans en zond het naar Parijs. De direkteur van het Théâtre des Champs Elysées nam het onmiddellijk aan en het stuk kende 400 opvoeringen. Het heette daar Les Gueux au Paradis. Sindsdien speelt men het in de hele wereld, tot in Australië toe. Niet lang geleden kreeg ik hier het bezoek van een Peruviaan die het in het Spaans wou vertalen om het in Lima op te voeren.
En bij ons?
Werd het na Parijs weer opgevoerd en haalde alle rekords neer.
Hoe legt u dat uit?
Voor Parijs was mijn stuk iets nieuws en ze hebben dat dadelijk gezien.
Er werd van dat stuk ook een film gemaakt.
Ja. Raimu had het stuk gezien te Parijs en ging aan de filmmaatschappij Gaumont vertellen: ‘J'ai vu une très bonne pièce.’ De maatschappij heeft er dan een film van laten maken met Raimu en Fernandel in de hoofdrollen. Kijk, hier hebt ge er nog een paar foto's van.
Hebt u toen kontakt gehad met de makers van de film?
Neen. Ge staat uw rechten daarvoor af en ge hebt dan niets meer te zeggen.
En hoe vond u de film?
Te weinig Vlaams. Parijs kan die Vlaamse geest niet aanvoelen en weergeven. We hebben dat onlangs nog kunnen vaststellen met die film over Tijl Uilenspiegel. Onze mensen hebben veel meer geest dan de Fransen en bij ons hebben de Westvlamingen er nog meer dan de Brabanders of de Limburgers!
| |
| |
Bezorg mij toch geen minderwaardigheidscomplex! Later hebt u dan nog een stuk geschreven dat weer een groot sukses werd: ‘Het dorp der mirakelen’. U was toen al iets ouder?
64 jaar. Dat is er inderdaad onmiddellijk ingegaan. Sommigen zeggen dat het herinnert aan Dieu a besoin des hommes, anderen zeggen aan Houtekiet van Walschap. Ik weet het niet. In elk geval is het andermaal gebaseerd op een echte gebeurtenis te Waregem, op de wijk Nieuwenhoven. De rijke boeren daar woonden op een uur van de kerk en besloten op zekere dag zelf een kerk te bouwen. Toen ze klaar waren, was er geen geestelijkheid om de kerk in te wijden. Daar is dan heel wat herrie geweest maar achteraf is alles toch in orde gekomen.
Hoe hebt u feitelijk die knappe toneeltechniek onder de knie gekregen?
Door veel te werken en veel te ondervinden. De techniek van het toneel is zeer moeilijk. Er moeten gebeurtenissen zijn en spanning en daarvoor is de realiteit gewoonlijk niet genoeg gestoffeerd. Daar moet de schrijver dan voor zorgen. De kritiek heeft mij vaak aangevallen en ook dat heeft me goed gedaan.
Hoe verklaart u uw groot sukses in het buitenland?
Omdat ik Vlaams ben gebleven. Als wij naar het buitenland gaan, moeten wij met iets specifieks voor de dag komen dat ze daar niet hebben of niet kennen. Zo gaat het toch met alle volkeren. Sibelius kent een wereldsukses omdat zijn werk karakteristiek Fins is. Zie naar de Noren, die met hun zes miljoen inwoners een kleiner taalgebied vormen dan wij Nederlandssprekenden. Zij hebben een belangrijke plaats in de wereldliteratuur ingenomen omdat ze zichzelf zijn gebleven. En bij ons is dat toch ook zo.
| |
| |
Welke van onze schrijvers, zelfs van de Franssprekenden, worden in het buitenland gelezen? Die waarvan het werk specifiek Vlaams is. Zie Charles de Coster, Emile Verhaeren, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Michel de Ghelderode. - Ik weet wel dat veel van ons werk zijn weg vindt naar de vreemde dank zij een Franse tekst. Frankrijk is op dat stuk heel wat beter georganizeerd dan om 't even welk ander volk ter wereld. De Société des Auteurs Dramatiques b.v. heeft vertegenwoordigers in heel de wereld en die signaleren onmiddellijk aan Parijs een stuk dat ophef maakt en Parijs zorgt dan dadelijk voor een Franse vertaling. Maar toch moeten we niet denken dat ze onze taal in het buitenland niet kennen. Ik kreeg hier nog niet lang geleden een Noor op bezoek, Professor Joannessen. Wel die sprak zeer vloeiend Nederlands en hij vroeg mij de Vlaamse tekst van mijn stukken om ze in het Noors te vertalen.
In hoeveel talen zijn uw stukken wel niet vertaald?
Weet ik niet precies. Ze werden in meer dan 20 landen opgevoerd.
U vernoemde daar zoëven Michel de Ghelderode. Kent u hem persoonlijk?
Dat zal wel. Ik beschouw hem als onze grootste levende schrijver en ik zeg dat niet alleen omdat hij ook Martens heet met zijn echte naam! Het genre van de Ghelderode is heel anders dan het mijne maar het is zeer sterk werk. En oer-Vlaams. Michel de Ghelderode is trouwens vol van Vlaanderen en heeft een onuitputtelijke verering voor al wat Vlaams is. Op zekere dag zei hij me, blij als een kind: ‘Figure-toi, j'ai mangé un lièvre tiré dans les dunes!’
Inderdaad zeer typisch voor hem. - U hebt ook proza geschreven, meneer Martens.
Al mijn toneelstukken zijn in proza maar ge bedoelt waar- | |
| |
schijnlijk romans. Ja ik heb twee romans getrokken uit mijn toneelwerk. Ik hoorde Filip de Pillecyn in een lezing eens zeggen dat onze mensen geen beschrijvingen meer lezen. Ze willen dialoog hebben en de historie kennen. Wel dat lag allemaal klaar in mijn toneelstukken en ik heb de dialoog alleen moeten omkleden. Paradijsvogels verscheen op 10.000 ex. en is uitverkocht. Over korte tijd verschijnt nu ook Het dorp der mirakelen als roman.
En al dat werk gebeurt hier?
Ja, aan dit bureau dat aan Tsjang-Kai-sjek heeft toebehoord!
Tsjang-Kai-sjek?
Ja, die heeft een tijd te Nice gewoond. Toen hij wegging, plaatste hij zijn meubels in een verkoopzaal. Ik heb ze daar gekocht. Die empire-biblioteek ook.
Die beelden boven op de biblioteek doen er mij aan denken dat u ook nog beeldhouwer bent. Hoe bent u daar toe gekomen?
Wel ook nogal eenvoudig. Ik moet zowat 42 jaar geweest zijn toen ik op zekere dag een sneeuwman maakte voor mijn kinderen. Toen hij klaar was, dacht ik: ik kan beeldhouwen. Ik heb het dan geprobeerd in klei. Ik had een vriend-beeldhouwer, Antoon van Parijs, in een nabijgelegen dorp. Ik zei aan mijn bierknecht dat hij vandaar eens een emmer klei zou meebrengen. Na het derde beeld had ik de techniek beet. Het was de kop van mijn dochtertje en Streuvels zei me toen dat hij nooit zo 'n schoon kind had gezien. Dat was nogal een aanmoediging. Trouwens van Streuvels zelf heb ik twee koppen gemaakt: een is er in het Museum voor Vlaamse Letterkunde te Antwerpen en de andere werd gekocht door een bewonderaarster.
| |
| |
Is er hier nog werk van u?
De Kristus op de biblioteek is van mij. De kop van Anseele is natuurlijk van Jozef Cantré. Ge ziet, het is daar een goed gezelschap!
Cantré hebt u voorzeker ook goed gekend?
Ja, die kwam veel bij mij. Hij was een zeer groot kunstenaar en een zeer geestig man. Ik herinner mij eens op een vergadering in de Christophe dat iemand hem vroeg: Hoe gaat het? Cantré, zwaar-verkouden, antwoordde droog: Goed, ik ben haast dood!
Hebt u nog ander werk?
Ja, deze Kop van een oude vrouw. Hij werd eerst in gips gemaakt en dan in eik gekapt. In het salon heb ik nog meer werk. Willen we daar eens gaan kijken?
Graag, maar mag ik eerst nog even dat schilderij bekijken? Servaes natuurlijk.
Inderdaad, Servaes. Hij is altijd een goeie vriend van mij geweest. Toen hij in St.-Martens-Latem woonde, heb ik hem vaak bier geleverd dat hij trouwens nooit betaalde. Maar ik kreeg wel eens een schilderij van hem.
Wat denkt u over zijn kunst?
Dat het de grootste schilder is die wij hebben. Zijn werk is diep persoonlijk en universeel. Ik toonde eens een schilderij van hem te Cannes aan een Russische dame en die reageerde spontaan: dat is Russisch! Ze hebben zoveel gesproken over die kapel van Matisse te Vence. Wel, ik heb die gezien en toen gedacht: Servaes zou dat nogal eens beter doen. Maar ja, Servaes is een Vlaming...
Het is hier de bekende streek der kunstenaars. Wonen er hier in Deurle zelf ook nog?
| |
| |
Alleen de schilder Léon de Smet, de laatste van de Latemse school. Maar die is al 77 jaar! Cyriel Buysse heeft hier lang op de molen gewoond.
Dat is waar ook. Bestaat die molen nog?
Ja. Buysse is hier trouwens gestorven en heeft om een zeer eigenaardige reden een dramatisch einde gehad. In het laatste jaar van zijn leven werd hij baron geadeld. Cyriel Buysse was daar helemaal niet op gesteld maar Maeterlinck kreeg een graventitel en dus moest er ook een Vlaming zo een onderscheiding krijgen. Buysse, die heel zijn leven in heel wat van zijn werken de barons had aangevallen, is dan baron geworden en dat is dan de tragedie van zijn leven geweest. Op zijn ziekbed en in de koorts heeft hij maar steeds onrustig herhaald: ik ben baron, ik ben baron. Zo heb ik het tenminste horen vertellen.
Kunnen we nu eens naar uw atelier gaan zien?
Dat heb ik niet meer. Ik heb er een gehad te Cannes, maar nu beeldhouw ik vrijwel niet meer. Het is te vermoeiend. Maar enkele beelden heb ik nog wel. Zal ik voorgaan?
Die kop in de hal, is die ook van u?
Ja. Vindt ge niet dat hij doet denken aan een apostelkop van Chartres? - Het oude Lieve-Vrouwke heb ik in Nice gekocht. - Hier hebt ge een foto van een beeld van Leopold III, dat ik gemaakt heb. Het beeld zelf heb ik niet meer. En dat is een Saverijs.
Bijna een gebuur van u?
Meer dan dat. Ik ken hem ook al jaren. Ik heb hem zijn eerste expositie weten houden en toen al schilderijen van hem gekocht.
Men heeft uw werk al vroeg Breugeliaans genoemd en ik
| |
| |
geloof dat het een treffende karakteristiek, is. Maar hebben ook andere schilders, ik denk aan Modest Huys of Albert Saverijs, u ook niet beïnvloed?
Dat zijn dingen die men wel eens zegt maar ik geloof het niet.
En deze kop hier?
Is Bolle Verbuyck. Hij staat ook bij Streuvels. Hij is een vent die een formidabel leven heeft gehad. Hij had lang in Frankrijk gewerkt en is dan bij de nonnekens in een oudmannekenshuis terechtgekomen. Hij dronk graag en voor een paar druppels wou hij wel poseren. Toen de kop klaar was en hij hem zag, zei hij: ik wist niet dat ik zo lelijk was!
En dat is?
Een beeld van Onze-Lieve-Vrouw. Het doek is van Albert Claeys. En daar hebt ge nog dezelfde Kristus als die van het bureau. Deze is in gebakken aarde van Vallauris, een oude pottenbakkerij waar ook Picasso zijn klei vandaan haalt.
Ik zie daar ook een televisietoestel staan. Voor zover ik weet, hebt u nog nooit rechtstreeks voor de televisie geschreven. Een script voor een ‘Schipper naast Mathilde’ zou toch wel een kolf je naar uw hand zijn, geloof ik.
Ik ken dat programma niet. Ik kan hier Brussel niet krijgen omdat er hier vlakbij een heuvel is met bos waar het beeld niet overkan. Ofwel zou ik een schrikkelijk hoge antenne moeten plaatsen en die zou heel mijn huis ontsieren. Maar wij hebben nu hoop met Ruisbroek.
Meneer Martens, ik heb u straks een klassieke vraag vergeten te stellen. Bent u met nieuw werk bezig?
| |
| |
Wel, hier te Deurle heeft de toneelvereniging onlangs een nieuw stuk van mij opgevoerd: De soldaat van Napoleon, een blijspel. Ze hebben dat twee avonden voor een volle zaal gespeeld. Kijk, hier is het programma.
...door onze dorpsgenoot de heer Gaston Martens. Uw dorp mag wel trots zijn op u.
Ja, dat zeggen ze, maar ik heb hun al zeer goed de les gespeld. Als ze na mijn dood iets willen doen, dan mogen ze alleen mijn naam geven aan het kleinste kerkwegeltje van de gemeente. En wat er op mijn graf moet staan, heb ik ook al bepaald: de gestalte van Tijl Uilenspiegel met de kop van Martens en daaronder deze ene zin: Zijn kunst was Vlaams. - En betalen zal ik mijn grafsteen zelf.
Dat heeft nog veel tijd, wil ik hopen. Hebt u nog andere stukken klaar?
Wie zijn de moordenaars?, een Vlaamse thriller met vijf doden. Voor een plezante schrijver als ik kan dat nogal tellen! Ik hoop dat het weldra te Brussel opgevoerd wordt. En dan heb ik nog een ander vaudevillestuk: Koster en klown.
Hoe rijmt men dat te saam?
Wel, ik lees op zekere dag dat er te Brussel op dezelfde dag een kongres plaats heeft voor kosters en voor klowns in hetzelfde gebouw. Met een beetje goede wil was die situatie wel uit te buiten...
Vooral voor uw speelse geest. Zou ik nu misschien nog even uw familie mogen begroeten eer ik afscheid neem?
Graag. Ze zitten daarbuiten aan de koffietafel. Kom.
Uitzending: 13 mei 1958.
Gaston Martens overleed te Deinze op 10 mei 1967.
|
|