| |
| |
| |
Emiel Hullebroeck
‘De Schalmei’, Woudlaan 107, Brussel
Wel, hier hangen ze.
Deze hal is een echt Baksteen-museum. Men moet er maar eentje bekijken om het persoonlijk werk van Dirk Baksteen te herkennen. Hoeveel etsen hangen hier wel?
Precies weet ik het ook niet. Ik vermoed een honderd of zo, want er hangen er praktisch in alle kamers.
Hoe komt u aan zo een rijke verzameling van Baksteen?
Omdat ik toevallig de eerste ben geweest, die Baksteen heeft ontdekt. Het was in Achterbos bij Mol dat er op een dag een schuchter ventje mij kwam vragen, of ik zijn werk niet eens wilde komen bekijken. Ik ging daar beleefdheidshalve op in, maar toen ik voor het werk stond, wist ik meteen dat ik met een rasartiest had te doen. Ik heb ervoor gezorgd dat hij in Brussel kon exposeren en dat werd een groot sukses. Sindsdien is hij onze beste etser geworden
| |
| |
en de beste kenner van onze Kempen. Kijk eens naar deze ets hier, die bijna een unicum is: er bestaan maar drie eksemplaren van en Baksteen zelf heeft er geen meer.
Inderdaad een mooi stuk. En dat beeld daar?
Is een oorlogsmoederken dat de oud-strijders van Kortrijk aan mijn vrouw hebben geschonken. Tijdens de oorlog 14-18 waren wij in Holland en daar heeft mijn vrouw het ‘Werk der Vlaamse Oorlogsmeters’ gesticht. Ze heeft het klaargespeeld, dat meer dan 8.000 Vlaamse soldaten van uit Nederland door een oorlogsmeter werden gesteund. En onze soldaten aan de IJzer hadden het nodig.
Dat zal wel. Trouwens, het geschenk bewijst dat de soldaten het niet vergeten hebben, wat voor hen en voor het werk pleit.
Kijk nog eens naar dit. Dat is zilverdrijfwerk uit Oost-Indië.
Meneer Hullebroeck, u laat mij sprongen maken. De Kempen, de IJzer, Nederland en nu Indië.
Dat gaat ook zo als men een zwerversbestaan heeft gehad. Dan raakt uw huis vol herinneringen. Hier hebt u koperdrijfwerk uit Oost-Indië, dat werkelijk een kunstland is. Ook op het gebied van de muziek.
Het is in elk geval merkwaardig hoe dit afgewerkt is.
Kom nu mee binnen, we kunnen daar wat rustiger praten.
Nog over andere landen?
Als u dat graag hebt. Mag ik u mijn vrouw voorstellen: dit is Marleentje, voor wie ik het bekende lied geschreven heb: ‘Zoals Marleentje, zo is er maar ééntje!’
Uw man spreekt dat uit als een jonggehuwde, mevrouw. Mijn kompliment! Hij heeft trouwens daar net al veel goeds
| |
| |
over u verteld, maar wij wisten al lang welke schone rol u in zijn leven hebt vervuld.
Mevrouw: Te veel eer...
Als ik de piano zie, weet ik dadelijk dat hier het hart van het huis is.
Hullebroeck: Het is inderdaad mijn werkkamer.
Ik mag even rondkijken?
Ga uw gang. Ik zal trouwens graag helpen. Daar hebt u nog een Baksteen, maar een schilderij. En dat is mijn biblioteek.
Leest u veel?
Heel veel en over alles. Natuurlijk liefst werken over muziek, maar ook romans.
En het liefst van wie?
Van Ernest Claes en Felix Timmermans, omdat die zo echt Vlaams zijn in al hun boeken.
Men kon bijna niet anders van u verwachten. Maar u hebt ook geschreven?
Enkele boeken. Een boek over Insulinde, dat ik nu nog ter hand neem als het ongezellig weer is. Daar vind ik dan ineens de zon. Ook een over Zuid-Afrika. En enkele jaren geleden een autobiografie: Zand en Strijd.
Heb ik met veel vrucht en genot gelezen. Men leert u erin kennen en waarderen en op velerlei gebied is het een openbaring. Dat schilderijtje daar is een dorp dat ik meen te kennen...
Scheldewindeke. Het is van Herman Broeckaert, de schilderdichter.
| |
| |
U hebt op meer dan een tekst van hem muziek geschreven.
Hij was een van mijn lievelingsdichters en een goede vriend. Daarbij een echte Uilenspiegel. Ik heb met hem heel wat avonden gegeven in het Vlaamse land: hij deklameerde zijn gedichten en ik zong liederen. Hij is veel te jong gestorven.
En dit hier? De kostbare muziekdoos?
Mijn paleis voor schone kunsten. Daar krijgen wij elke dag uit wat we graag horen: overdag Wagner, Bach, Beethoven en 's avonds lichte kost: Tschaikowsky. Er moeten zowat 350 platen in zitten.
De wereldmuziek in een notedop. Aan dit bureau werkt u?
Voor het schrijfwerk, ja. Kijkt u eens naar dit vlaggetje: hebben de studenten van Leuven mij geschonken. Ik hecht er zeer veel waarde aan.
Ik geloof dat Leuven nogal een rol gespeeld heeft in uw leven.
O ja. Toen ik mijn aktie voor het volkslied heb ingezet, hebben de Leuvense studenten mij altijd flink geholpen. Het tijdperk 1904-1914 mag als de heroïsche tijd van de Vlaams volksliedbeweging aangezien worden. Het was de tijd toen Jef van den Eynde alle Vlaamse komponisten naar Leuven haalde en er hun werken door de beste zangers liet zingen. Jef van den Eynde had een speciale flair om een goed lied te ontdekken.
Hij moet een schoon en dynamisch mens geweest zijn.
Een van de schoonste die ik heb gekend. Ik zou uren kunnen vertellen over die tijd. Ik herinner me b.v. nog dat hij op zekere dag zei dat onze liederen te moeilijk waren om door het volk gezongen te worden. Ik ging toen een wedding- | |
| |
schap aan om het tegengestelde te bewijzen. Ik zou de volgende zondag na de hoogmis te Werchter op het plein drie van mijn liederen gaan zingen en het volk doen meezingen. Indien ik slaagde, moest elk der zeven aanwezige studenten een souper betalen. Ik koos: Moederken alleen, Hij die geen liedje zingen kan en Kermislied. Ik stond de volgende zondag op de tafel: in het begin vlotte het niet te best; ik verkocht dan blaadjes met de teksten tegen 5 centiem het stuk en het ging ineens veel beter. Maar toen achteraf de pastoor kwam kijken en mee begon te zingen van ‘Hij die geen liedje zingen kan’, toen was er geen houden meer aan.
En u had de soupers gewonnen!
Van de zeven werden er maar drie betaald!
De eeuwige student! En dat is het werkinstrument: het klavier.
Ja, beladen met souvenirs. Kijk, dit is batik, een tapijtje uit Indonesië.
‘En Adinda tekende droefheid in haar weefsel, want zij had Saïdjah zeer treurig gezien.’
Multatuli zegt het goed. Het is zuiver linnen dat geverfd werd en met was bewerkt. Men mag het zoveel wassen als men wil, het blijft goed.
Daar staan ook heel wat foto's.
Mensen die voor mij iets betekenen. Dat is Richard Strauss. Ik ben zijn sekretaris geweest toen hij voorzitter was van de permanente raad der internationale komponisten. - De foto hier is Willem Mengelberg, die een zeer goeie vriend was en hier vaak heeft gelogeerd. - En dat is Theodore Botrel, de Bretoense dichter en zanger. Ik heb altijd veel van Bretagne gehouden en heb er waarschijnlijk ook mijn grote liefde voor het volkslied opgedaan, vooral dan onder de
| |
| |
invloed van Bourgault-Ducoudray, een van de meest bevoegde Franse musicologen, die professor was in de muziekgeschiedenis aan het conservatorium te Parijs.
Hoe bent u onder die invloed geraakt?
Ik had te Gent het a-capella-koor opgericht en ben daarmee in 1905 naar Brest gegaan om deel te nemen aan een wedstrijd. Ik heb Bourgault daar leren kennen als voorzitter van de jury en wij zijn vrienden geworden voor het leven.
Waarom had u dat a-capella-koor opgericht?
Om het repetorium der koorverenigingen op een hoger peil te brengen. We hadden op ons programma vooral de werken van de middeleeuwse polyfonie, speciaal dan nog van Palestrina. De schoonste overwinning hebben wij in Parijs gehaald, in 1912, waar wij alle prijzen hebben gekregen, inbegrepen de prijs van de president van de Franse Republiek en dat was deze Sèvresvaas hier.
Een waardevol stuk. Wie was de president?
Dat is bijna een raadseltje! Ik weet het niet meer.
Het is ook moeilijk. Zijn daar nog merkwaardige souvenirs bij?
Een afgietsel van de hand van Eugène Ysaye, onze grote violist en een der grootste van alle tijden. Ik heb het van zijn zoon gekregen. Kijk hier hebt u nog een interessante foto: met Ysaye, Jos Jongen, Mortelmans.
En Hullebroeck. Een mooi aandenken. En dat beeldje daar?
Het Ros Beiaard dat mij op het laatste zangfeest te Antwerpen werd aangeboden door de Zingende Boot van Dendermonde. Dat is de schoonste dag van mijn leven geweest. Het tweede deel was volledig gewijd aan mijn
| |
| |
werk, maar mijn schoonste vreugde was dat de Vlaamse jeugd daar was en dat ze mijn liederen zong.
Een betere en mooiere hulde konden ze u niet brengen. Meneer Hullebroeck, het is ondenkbaar dat wij op bezoek in uw huis niet een van uw eigen liederen zouden horen. Zou u voor ons eens willen zingen?
Nee. Ik heb op zeker ogenblik in mijn leven besloten niet meer te zingen, omdat ik niet wilde dat men zou kunnen zeggen dat het minder goed werd. Ik heb op dat gebied in schoonheid willen sterven.
Nu ja, in het publiek. Maar we zijn onder ons.
Plus al de kijkers die erbij zijn.
Ik zei onder ons. Dat is geen publiek, dat is familie!
Mevrouw: Toe nu, man, je doet het nog zo goed.
Ik ben tachtig jaar!
Mevrouw: Maar Moederken alleen kan je nog zeer goed aan.
Hullebroeck: Ik heb in mijn leven nog niets aan mijn vrouw geweigerd, dus...
Een mooier kompliment kon uw man u niet geven, mevrouw.
Mevrouw: Het is ook wederkerig.
‘Moederken alleen’ is wel een van uw eerste liederen, geloof ik. Heeft dat een eigen geschiedenis misschien? De dichter was René de Clercq.
Ja. Dat lied hangt samen met de ontdekking van mijn roeping, die dan praktisch weer samenviel met mijn huwelijk. Ik wilde feitelijk komponist worden en ook dirigent. Maar in 1904 hield ik op verzoek van het Algemeen Neder- | |
| |
lands Verbond een voordracht over Benoit. In de voordracht zelf laste ik liederen in, die ik zelf zong. Ik deed dat met grote schrik, want ik had nooit zangles gekregen. Maar dat viel geweldig mee en ik wist ineens wat ik zou worden: varende zanger.
Dat is nog geen komponist van liederen.
Nee. Maar het volgend jaar kreeg ik opnieuw een uitnodiging van het A.N.V. om de afdelingen in Vlaanderen en Nederland te bezoeken. Ik koos als onderwerp het Vlaamse lied: ontstaan, groei, vervreemding. Als het erop aankwam het hedendaagse lied te typeren, kon ik niet anders dan op het verval wijzen. Ik wist nochtans hoe het moest zijn: gezond van geest en opzet, innig of speels van woorden en rijm, met een melodie die door allen kan gezongen worden en waarbij zelfs de eenvoudigste begeleiding mag ontbreken. Maar ik had een voorbeeld nodig. Zo ontstond Moederken alleen. Ik heb het lang gezongen zonder erbij te voegen dat ik het gekomponeerd had. Het werd zeer goed onthaald, maar toen ik het wou laten drukken, kon ik er toch geen uitgever voor vinden. Ik heb het dan zelf uitgegeven, samen met vijf andere, en ze werden zo goed verkocht, dat dezelfde uitgevers mij vlug kwamen vragen om ze te mogen uitgeven. Ik heb ze wandelen gezonden.
Indien het lied nog enige lof nodig had, zou ik die nu uitspreken. Maar wij hebben het allen met de moedermelk meegekregen en het is een echt volkslied geworden. Mogen wij het nu in zijn autentiekste vorm eens beluisteren?
Op uw risico.
Mevrouw draagt de helft en dus ben ik in uitstekend gezelschap.
Ik hoop dat ik u niet ontgoocheld heb.
| |
| |
Het was ontroerend. Dat was dus uw allereerste kompositie.
O nee. Daarvoor had ik al muziek gemaakt bij een kluchtliedje van Aug. Bultynck. Het heette Lof der eenzaamheid. U kunt allicht begrijpen waarover het ging. Het werd gedrukt bij Putma te Waregem. Komponist: Milo Hull, tekst: Gusto Bull. Hier is er nog een eksemplaar van. Ik heb in die tijd ook nog een opera geschreven, waarvoor ik de tekst zelf had samengesteld: Aleidis. Van de partituur is alleen het voorspel uitgevoerd. De orkestpartituur heb ik nog. Kijk. Dat is van 1903. Ik was toen 25 jaar.
En na ‘Moederken alleen’?
Ben ik programma's beginnen samenstellen, uitsluitend met eigen liederen.
En het viel mee?
Toch wel. Ik zong in Vlaanderen, in Nederland, in Frankrijk met Franse inleiding en Vlaamse zang en in zowat alle steden van Europa waar afdelingen bestonden van het A.N.V.
En dat was het begin van een rijk gevulde carrière.
Ja, maar toen brak de oorlog uit. Mijn vrouw en ik verbleven juist in Nederland en daar werd ik verzocht avonden te geven voor onze gevluchte landgenoten. Daar is dan geen einde aan gekomen: elke dag zong ik in hospitalen, interneringskampen, vluchtoorden en al het geld dat ik samenzong, was voor Belgische werken. Ook de gemobilizeerde Hollanders heb ik leren zingen van ‘Het beste biertje lust hij niet’.
En dat zo heel de oorlog door?
Met een korte onderbreking. Op zeker ogenblik zat ikzelf op zwart zaad en dan heb ik een toernee uitgevoerd in Ned.
| |
| |
Indië, die reeds van voor de oorlog was toegezegd. Maar eens terug, was het weer voor onze soldaten. En wij vonden alle middelen om ze te helpen. Toen, in het laatste jaar van de oorlog, de tabak schaars begon te worden, lieten wij door een Wervikenaar tabak planten in Baarle-Hertog, genoeg om de behoeften van een jaar te dekken!
Men moet er maar aan denken. En na de oorlog?
Heb ik opnieuw honderden liederavonden gegeven in Vlaanderen, bij iedereen die het vroeg. De ene dag zong ik in het Volksgebouw te Antwerpen, waar ik ingeleid werd door Kamiel Huysmans en die mij na afloop tot aan de deur van Van Cauwelaert bracht. Daar zou ik logeren, want 's anderendaags trad ik in de Burgerkring op. Nog dezelfde week verscheen ik voor een Willemsfondsafdeling en de daaropvolgende zondag was ik bij Staf de Clercq te Kester. Als er dan iemand naar mijn politieke gezindheid informeerde, heb ik altijd opgegeven: varende zanger en die komt overal.
Die liederavonden zo dag aan dag moeten wel vermoeiend geweest zijn.
Maar ze schonken ook veel voldoening. Het was anders inderdaad vermoeiend: spreken, zingen, begeleiden. Elke liederavond moest voorbereid worden, omdat het publiek anders was. Zondags zong ik in de regel tweemaal in Vlaanderen: 's middags en 's avonds. Van 's maandags tot donderdags trad ik in Nederland op en vrijdags en zaterdags gaf ik mijn lessen aan de Gentse Rijksnormaalschool terwijl ik 's avonds mijn drukke briefwisseling bijhield.
Hoe kon u het volhouden?
Niet roken, niet drinken, niet lang uitzitten. Een kop koffie
| |
| |
voor het optreden en zingen met een praktisch lege maag. Na afloop melk of tee...
Een Spartaanse levenswijze!
Anders was het niet te doen.
En daarbij was u ook nog in het onderwijs?
Jawel. Leraar sinds 1902 en inspekteur der conservatoria sinds 1930.
Dat was iets anders dan liederavonden geven.
Het verschil was niet zo groot. Toen ik mijn eerste les begon, vlogen de projektielen naar het bord: dat was zo de gewoonte geweest bij mijn voorganger. Als antwoord ging ik eenvoudig aan de piano zitten en zong. Het heeft niet lang geduurd of ik had mijn leerlingen mee.
‘La musique adoucit les moeurs...’
Ja: ik was ervan overtuigd dat men de leerlingen niet moest volproppen met droge teoretische regels, maar wel dat men hen liefde voor de muziek moest bijbrengen. Ik heb die mening vastgelegd in mijn metode: De notenleer door het lied. Ik heb daar in die toen volledig verfranste normaalschool heel wat bereikt: ik heb er zelfs een koor en een fanfare gevormd. Ik heb daar trouwens heel wat leerlingen gehad, die later hun weg hebben gemaakt: Lode Monteyne, Raymond Herreman, Karel Leroux, Maurice Roelants, Richard Minne, Eugeen de Ridder.
Inderdaad, bekende namen. Maar om op uw werk terug te komen: hoe ontstaat een lied?
Dat is een complexe zaak. Een gedicht moet u aanspreken, u bekoren en met uw eigen temperament overeenkomen. Dan ontstaat de scheppingsdrang als een weldoende genade. Over de muziek zelf beslist de aard van het lied:
| |
| |
doorlopende tekst of strofen. Een gedicht dat mij aanspreekt, neem ik in mij op tot ik het vanbuiten ken. Het wordt dan als vanzelf muziek. Ik heb jarenlang niet veel tijd gehad om rustig te komponeren. Dat moest gebeuren op de trein, in stations, in wachtkamertjes, op de hoek van een herbergtafel.
Mogen wij niet een handschrift zien van een van uw laatste komposities?
Graag. Kijk, dat van Lieve Vrouw der Lage Landen, tekst van Clem de Ridder.
Wie waren uw liefste tekstdichters?
René de Clercq, Herman Broeckaert, Lambrecht Lambrechts. Ze zijn alle drie dood. Nu is het Clem de Ridder, die mooie verzen schrijft. Ons laatste lied is: Jeugd is de morgen.
Men verwondert zich er wel eens over dat u nooit een vers van Gezelle op muziek hebt gezet.
Heb ik nooit gedurfd. Ik vind het vers van Gezelle zo muzikaal, dat ik denk dat het geen andere muziek verdraagt.
U komponeert nog altijd dus?
En of. Sinds ik ere-voorzitter ben van Sabam, heb ik nu tijd. Doch alleen liederen. Met de grote werken is het gedaan. Maar ik heb nog pas een grote voldoening gehad. Een grote Engelse firma heeft 45 van mijn liederen in verschillende platen, long playing, uitgegeven. Kijk hier.
Telkens met een andere foto.
De illustratie van elke leeftijd.
Mevrouw: Zouden de heren dat druk gesprek niet even onderbreken en een kopje koffie komen drinken.
| |
| |
Inderdaad, meneer Hullebroeck, ik vergeet hier tijd en uur en het ergste is dat ik eraan gebonden ben!
Dat is voor mij voorbij! Kom, we maken het ons ginder gezellig.
U hebt een mooi interieur, mevrouw. Hebt u het huis zelf gebouwd, meneer Hullebroeck?
Ja, in 1925. Ik woonde tot dan toe te Elsene, maar ik werd zo door het Zoniënwoud aangetrokken, dat ik er zeer vaak kwam wandelen. Op zekere dag kom ik hier voorbij en zie deze grond te koop staan. Ik hol naar huis en... mijn vrouw zal het u wel verder vertellen.
Mevrouw: Ik zie mijn man daar opgewonden aankomen en ik vroeg me af wat er wel gebeurd was. ‘Ik heb bouwgrond gevonden die wij moeten hebben.’ ‘Goed, zei ik, we zullen morgen eens gaan kijken.’ Maar er was geen doen aan. Ik moest onmiddellijk mee. Drie dagen later waren wij eigenaar.
Hullebroeck: We lieten dan een plan maken door een architekt, maar dat beviel ons niet. Met Dirk Baksteen heb ik dan een nieuw ontwerp gemaakt en dat is het geworden.
En dan hebt u er die mooie naam aan gegeven: ‘De Schalmei’.
Ja, ik wou een naam en een uitbeelding die bij mijn streven paste. Daarom die herdersknaap met dat volkse instrument in onze voorgevel. Baksteen heeft het getekend en mijn broer heeft dat gebeeldhouwd.
Maar is dat hier nu Brussel of Bosvoorde?
Brussel, ook al zitten we direkt aan de renbaan van Bosvoorde.
En van hieruit hebt u de wereld bereisd. Hoe worden onze liederen in het buitenland ontvangen?
| |
| |
Zeer goed. Natuurlijk had het ene lied meer bijval dan het andere. Maar een lied dat altijd met entoesiasme werd ontvangen, was De Vlaamse Leeuw, die ik trouwens als het beste nationaal lied na de Marseillaise beschouw.
Hoeveel avonden hebt u b.v. in Oost-Indië gegeven?
110 en ik heb er bij schatting 2.500 liederen gezongen! Het meeste sukses hadden daar: De gilde viert, Het liedje van de beiaardier en Karlijntje. In Amerika waren het vooral: Moederken alleen en Tineke van Heule.
En uit Zuid-Afrika hebt u zelf liederen mee naar hier gebracht.
Ja, maar met een ontgoocheling. Ik ontdekte eens in Zuid-Afrika een liedje dat daar lang niet populair was, doch waarvan de woorden lieten vermoeden dat het oorspronkelijk Zuidafrikaans was. Het was het thans alom bekende Sarie Marais, dat ik eerst in Zuid-Afrika en later in Nederland en Vlaanderen heb kunnen popularizeren. De weemoedige, zangerige wijze paste wonderwel bij de woorden, die echt Afrikaans waren. Enkele maanden later trof ik het grootste gedeelte van het refreintje aan in een Amerikaanse Coonsong, getiteld: Ellie Rhee. Het was dus niet oorspronkelijk. Hetzelfde heb ik voorgehad met Mamma, 'k wil 'n man hê, dat ik ook eerst voor echt Afrikaans aanzag. Ik heb echter moeten vernemen dat het oorspronkelijk een Keuls liedje was en dan nog met klavierbegeleiding van Johannes Brahms!
Op al die tochten en reizen moet u heel wat beleefd hebben. Krijgen we daar eens geen typisch anekdootje van?
Als het maar dat is, die liggen zo voor 't grijpen. Ik zal u eens de plaats vernoemen die ik 't moeilijkst heb kunnen bereiken. Dat was Sambodja in het binnenland van Borneo. Om er te geraken, moest ik per boot, dan overstappen in een
| |
| |
prauw en eindelijk nog zes uur te paard. Toen ik er dan aankwam, vond ik een piano in staat van ontbinding. Ik wou ze zelf repareren, maar toen moest ik vaststellen dat de ontbrekende snaren eenvoudig door gegalvanizeerde ijzerdraden waren vervangen. Toen ik het mechanisme onderzocht, hoorde ik een zacht en verdacht piepen: onder de toetsen in een vilten nestje zaten vijf jonge muizen... Maar het werd een goeie avond.
En u, mevrouw, u hebt voorzeker ook wel het een en ander van dit bewogen leven behouden.
Mevrouw: Ik heb een soort dagboek bijgehouden waarin al de kunstenaars die wij ontmoet hebben hun naam in muziek hebben gezet. Wil u eens kijken?
Daar zijn heel wat bekende namen bij en waardevolle komplimenten.
Er is nog een deel van uw werk dat wij onverlet hebben gelaten, meneer Hullebroeck, en dat is de operette. Hoe bent u ertoe gekomen dat genre te beoefenen?
Een echt teaterliefhebber kwam niet gemakkelijk naar een liederavond en die wou ik ook winnen voor het lied. De beste vorm hiervoor leek me de operette, waarin een mooi lied, zelfs een volkslied kan geplaatst worden. Ik denk trouwens dat de operettevorm ons volk beter ligt dan de opera. Ik heb eerst getracht zelf een libretto te maken. Dat was niet goed. De Vriendt bezorgde mij dan het uitgewerkte tema van Sepp'l. Lambrecht Lambrechts heeft dat in verzen gezet en ik die dan op muziek. De eerste opvoering was een gedeeltelijk sukses en kreeg harde kritiek met veel tegenspraak. Maar het werk is toch populair gebleven. Later heeft Gaston Martens dan het libretto bezorgd voor Cupido Dictator, Willem Putman dat voor Miranda, Hendrik Caspeele dat voor Knokkelbeen. Mijn beste en meest Vlaamse operette is echter Het meisje van Zaventem.
| |
| |
Meneer Hullebroeck, ik zou u gemakkelijk nog een heleboel vragen kunnen stellen, want u hebt in uw leven heel wat gedaan: u hebt jarenlang dat mooie tijdschrift ‘De Muziekwarande’ uitgegeven, u hebt die pracht van een organizatie en vereniging die ‘Navea’ en later ‘Sabam’ heet uit de grond gestampt en in verbeten strijd tot ontwikkeling en grote bloei gebracht; u hebt de Federatie van Vlaamse kunstenaars gesticht, u bent teaterdirekteur geweest en waarschijnlijk is mijn lijstje niet volledig. Maar helaas, we kunnen dat alles tijdens dit ene bezoek niet behandelen. Maar dit wou ik toch nog vragen: zou u een syntese kunnen geven van al uw ervaringen?
Dat de Vlamingen zich meer moeten laten gelden en meer moeten durven. Ze moeten meer fierheid aan de dag leggen om als Vlamingen aanwezig te zijn waar hun plaats is en zich op die plaatsen ook als Vlaming laten gelden. Vlaamse fierheid, Vlaamse krachtdadigheid, Vlaamse saamhorigheid, daar komt het op aan.
Dat is voorzeker een mooie boodschap. Nog een vraag die me straks ontgaan is: hoeveel liederen hebt u wel geschreven?
Geen idee van. In elk geval veel! Ik heb er een massa geschreven om mensen een plezier te doen en die heb ik zelf niet meer. Maar er zijn er heel wat samengebracht in de Hullebroeckgarve van het Davidsfonds en dan in mijn Reeksen, die u wellicht kent. Deze hier. Het nut van deze reeksen was, dat wij telkens naast een gemakkelijk lied er een brachten dat moeilijker was en hoger stond.
Naar welke liederen gaat uw eigen voorkeur?
Dat hangt van het genre af. Ernstig: Hemelhuis; gemoedelijk: Moederken alleen; humoristisch: Lapper Krispijn; vaderlands: De Blauwvoet; beschrijvend: De beiaardier; studentikoos: De gilde viert.
| |
| |
Dat is een mooie reeks op zichzelf en vol afwisseling. Welke liederen hoort u het liefst, mevrouw?
Mevrouw: Vlaamse Moeders en Lieve Vrouw der Lage Landen, gezongen door Renaat Verbruggen en allebei op tekst van Clem de Ridder.
Zouden we een van die twee niet mogen horen?
Goed, ik leg de plaat al op.
Uitzending: 17 oktober 1958.
Emiel Hullebroeck overleed op 26 maart 1965 te Liedekerke.
|
|