| |
| |
| |
Felix de Boeck
Grote Baan 379, Drogenbos
U bent een bekend schilder maar als men uw naam uitspreekt, zegt men er bijna altijd bij ‘de boer-schilder’, vaak zowat met de klank: 't is kurieus, maar het is zo. Voelt u dat ook zo aan?
Het is de waarheid en ik vind het normaal. Ik zie daar niets lovends in maar ook niets denigrerends. Het is een karakteristiek zonder meer. De twee aktiviteiten hangen daarbij nauw samen: toen ik de beslising nam kunstschilder te worden heb ik meteen beslist dat ik ook boer zou worden, omdat ik onafhankelijk en vrij wou blijven. Het is dus niet uit liefde voor de boerenstiel, dat ik boer ben geworden maar alleen om het dagelijks brood zeker te stellen. Zo kon ik vrij mijn weg gaan zonder af te hangen van verkoop of kliënteel.
Er is dan nog een andere eigenaardigheid. U bent niet alleen een echte boer, maar ook nog een autentieke Brusselse boer...
Kalmpjes aan. Een Brusselse boer dat bestaat niet. Voor de
| |
| |
oorlog vermoedde Brussel het bestaan van Drogenbos niet eens. Nu is Drogenbos een stuk van de stad Brussel omdat die vlek altijd verder gaat. Maar ik voel me geen Brusselaar. Ik ben een Brabantse boer van de landelijke gemeente Drogenbos.
U werd dus boer om onafhankelijk te zijn. U had ook wat anders kunnen worden, want u had humaniora gedaan.
En voor iemand die humaniora had gedaan stond in 1918 alles open. Maar ik was nog liever hier in het dorp naar de papierfabriek gaan werken dan naar de administratie of het onderwijs te gaan. Als boer blijft ge individualist, elders zijt ge lid van een ploeg. In een fabriek werkt ge wel machinaal in ploeg, maar ge zijt toch niet geestelijk gebonden.
Boer word je toch zo maar niet zonder meer.
Ik ben een boerenzoon. Ik had thuis nooit iets anders gezien. Ik bleef dus in een eigen wereld. Wel heb ik al als kind getekend en al vrij jong ben ik bij de etser Pol Crabs hier in het dorp elke zondag gaan tekenen. Ik heb die plooi mijn hele leven door bewaard. Ik ben een zondagsschilder gebleven.
U bent op de boerderij hier geboren. Dat was familiebezit?
Ik ben hier geboren en mijn moeder is hier ook geboren. Ik slaap nu nog in het bed, waarin ik geboren ben. Ik heb nog een plan van 1786 waarop heel het boerenhof met het land erbij uitgetekend staat. Elke generatie heeft het bezit wat aangevuld. Het achterste deel van de boomgaard b.v. heeft mijn grootvader aangelegd. Mijn grootvader aan moeders kant heette Van Breetwater, hij was hier burgemeester in 1880. De oudere mensen van het dorp gebruiken die naam nog altijd om deze boerderij aan te duiden en er zijn er nog die mij met de naam van mijn vader plus die
| |
| |
van mijn grootvader groeten. Ze zeggen dan: dag Wannes van Breetwater!
Bent u volledig boer geweest of had u een specialiteit?
Ik had geen specialiteit. Ik heb het bedrijf voortgezet, zoals mijn ouders het gedaan hadden. Dat was een klein landelijk gemengd bedrijf: een paar koeien, dan fruit, bieten, oogst, hooi. Vroeger rendeerde dat. Mijn grootvader en mijn ouders hebben ervan geleefd en door hard te werken konden ze nog sparen ook. Nu is dat niet meer rendabel en biedt het geen bestaansmogelijkheid meer.
Hoeveel land hebt u bewerkt?
Tussen de 3 en de 4 hektaren, land en wei samen en dat lag grotendeels hier bij het huis.
Houdt u, die boer bent, van de boerenliteratuur?
Ja, omdat ge u er enigszins in terugvindt. Dat heeft mij altijd sterk getroffen in de Skandinavische letterkunde, in de grote roman Hoe het groeide van Knut Hamsun en ook in De geschiedenis van het Geslacht Björndal van Trygve Gulbranssen. Natuurlijk is het altijd wat verliteratuurd maar er is toch veel in dat echt is en dat me heeft aangesproken. Bij ons dan heb ik het voor Stijn Streuvels en speciaal voor De oogst. Het zonnegeweld daarin heeft op mij grote indruk gemaakt, wel omdat dat ook in de lijn van mijn temperament ligt.
Hebt u, die schilder bent in hart en nieren, bevrediging kunnen vinden in het boerenwerk van elke dag of hebt u het als een doem ondergaan?
Ik heb in het boerenwerk altijd bevrediging gevonden. Het heeft een evenwicht gebracht in mijn leven, omdat ik van het een naar het ander kon gaan. Het boerenwerk put u geestelijk niet uit en 's avonds kunt ge nog tekenen en
| |
| |
werken. En die vreugde aan het boerenwerk heb ik nog. Als ik een hele dag op mijn atelier heb gezeten dan ben ik blij dat ik de volgende dag kan gaan snoeien af spitten. Het is iets dat ge in het bloed hebt.
De wereld en het bestaan van de boer is voor u een konstante inspiratie geweest.
Zonder twijfel. Vele tema's, die geregeld voorkomen als b.v. de kieming, komen regelrecht uit de natuur. Ook de rol die het licht in mijn werk speelt komt uit het boerenleven. Dat licht kunt ge alleen zo vastleggen als ge regelmatig in kontakt zijt met de natuur. De zon 's morgens, 's middags, 's avonds, vroeg of laat is altijd anders.
Uw werk zou een andere inslag hebben gehad als u geen boer geweest was.
Dat is moeilijk te zeggen natuurlijk, maar ik denk toch dat het anders zou geweest zijn.
U hebt naam gemaakt als schilder en uw werk wordt hoog geprezen. Als u uw leven kon herdoen, zou u dan nog boer blijven?
Absoluut zeker. Ik heb nooit spijt gehad dat ik boer ben gebleven ook al was ik schilder. Ik ben altijd blij geweest om de zekerheid en het is een geluk, dat ik dat bij het vertrek zo heb aangevoeld.
U hebt dat dwingende boerenwerk nooit als hinderlijk ervaren voor uw artistiek werk?
Nee. Ik heb eenvoudig al mijn vrije tijd besteed aan het tekenen en schilderen. Die vrije tijd was 's avonds en zondags. 's Avonds werkte ik komposities uit en zondags werd dat uitgevoerd, elke zondag, behalve op de zondagen dat de oogst me dwong boer te zijn. Dat was dan wel eens hinderlijk.
| |
| |
U legde u op zondag op het schilderen toe. Was dat dan niet een beetje op kommando? Had u er soms geen nood aan u ook eens in de week in kleuren uit te spreken? Of gelooft u niet in de inspiratie?
In de inspiratie geloof ik eigenlijk niet. Ik had op sommige dagen wel liever geschilderd dan gewerkt maar dat is dan een kwestie van organizatie en discipline. Ik heb het werk zo geschikt dat de twee mogelijk waren. Het zal wel abnormaal schijnen maar noch in mijn verlovingstijd, noch in mijn huwelijksleven heb ik ooit een zondag prijsgegeven! Normaal had daar een drama uit voort moeten komen. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd: Marieke, alle zondagen zijn voor de kunst. En Marieke heeft dat mild aanvaard. Wij hebben daar nooit een woord ruzie over gehad.
Ik heb u dat ooit anders horen vertellen.
Ik weet wat ge bedoelt maar dat was toen ik nog verloofd was. Toen heb ik tegen Marieke gezegd: We zullen in ons leven hebben: een kom warme melk, een stuk spek en twee duizend schilderijen. Dat is wat ik u kan geven. Marieke heeft dat zo aanvaard.
U hebt dat in die tijd uitgedrukt in verzen, die ik graag citeer:
Dans ma besace: une tranche de pain
Dans ma gourde: le lait frais de notre vache
Toi et deux mille images,
de hier, de demain et d'aujourd'hui,
Je vaincrai la vie et la mort!
Waarom moest u dat in het Frans zeggen?
Marieke was een echt Vlaams meisje maar ze had natuurlijk een Frans pensionaat gedaan. En dus...
| |
| |
U werd op 12 januari 1898 geboren en bent dus nu 70 jaar. Bent u als boer nog aktief?
Dat is veel minder. Ik heb geen koeien meer en het bedrijf is kleiner geworden. Maar het levensritme is nog altijd hetzelfde. Ik heb geen behoefte om te veranderen. Ik zal nooit een schilderij aanleggen tenzij zondags. In de week zal ik het wel wat bijwerken of eraan frutselen maar dat heeft met de grond van de zaak niets te maken. Ik heb die plooi nu al meer dan vijftig jaar aangenomen en dat levensritme kunt ge niet ongestraft onderbreken.
*
Drogenbos aan de Zenne is een gemeente op 8 km. ten zuiden van Brussel. Kerkelijk was dit dorp altijd afhankelijk van Ukkel maar in 1798 werd het ervan gescheiden. De merkwaardige, vroeg-gotische Sint-Niklaaskerk dateert uit de 13de eeuw.
Het dorp is nu een nijverheidsgemeente geworden maar langs de weg naar Ruisbroek vinden we de landelijke sfeer nog ongeschonden in de ietwat van de straat afgelegen boerderij van Felix de Boeck.
De boerderij en de bijgebouwen staan rondom het erf, waar kippen het oude probleemloze leven leiden van vroeger. Tegen de gevel van het woonhuis staat een dode pereboom, die tot stut en steun blijft dienen voor de zomerse weelde van de glycines of blauweregen.
Rechts is de oude schuur waarin Felix de Boeck met Pol Jacquemyns en andere jongens van de streek nog toneel heeft gespeeld.
In de andere hoek is het traditionele karhuis en daarnaast de paardestal, die later het eerste atelier werd van de schilder en nu als fruitkamer dienst doet.
Achter het huis dan is weer een neerhof waar nog meer kippen in vrede leven al proberen ze af en toe wel eens tot de moestuin door te dringen!
| |
| |
Verder is er dan de wijde boomgaard met oude en jonge bomen, waarop de kunstenaar uitziet als hij op de eerste verdieping voor het raam van zijn atelier staat.
Als we de dubbele voordeur voorbij zijn staan we in een vertrek, dat eens de leefkamer was van de ouders van Felix de Boeck. Er bevinden zich hier nu nog een oude kleerkast en een andere kersehouten kast, die daar altijd gestaan hebben.
In deze kamer hangt goed werk van de overleden vriend Prosper de Troyer: zijn Zelfportret, De man met de rode appel uit 1923 en een Kristusfiguur. Deze twee andere portretten werden geschilderd door de Fransschrijvende letterkundige Edmond Vandercammen.
Een herinnering aan een andere ook overleden vriend is deze linosnede van Albert Daenens uit 1928: ze heet Na tien jaar en stelt het leger en de dood voor.
De etser Pol Crabs, bij wie Felix de Boeck tekenen leerde, sneed deze ets, die De ruige, een lokale figuur voorstelt. Dit landschap ten slotte werd geschilderd door Jan de Landtsheer.
*
Felix de Boeck, u bent dus geen literaire boer maar een geboren en echte boer. Hoe bent u dan kunstenaar geworden?
Ik heb er in mijn jeugd nooit aan gedacht dat ik boer zou worden en ook mijn ouders hebben nooit verwacht, dat ik ze op de boerderij zou opvolgen. Toen ik in 1915 met de humaniora klaar was, was het oorlog en kon ik mijn plan klassieke talen te gaan studeren niet uitvoeren. Ik bleef dus thuis en werd voorlopig in het bedrijf ingeschakeld. Wel ben ik later aan de Vrije Universiteit van Brussel bij August Vermeylen lessen in de kuntgeschiedenis gaan volgen.
U tekende of schilderde toen al?
| |
| |
Ik tekende toen al portretten en landschappen naar de natuur. Zoals ik al zei heeft Crabs mij leren tekenen toen ik nog een kind was en dat kwam door mijn vader. Op zekere dag dronk mijn vader in de herberg een glas bier met Crabs en hij vertelde hem dat zijn zoon zoveel met tekenen bezig was. Ik was toen elf jaar. Crabs kwam daar bij gelegenheid eens naar kijken en toen zei hij tot vader: laat de jongen zondags bij mij komen. Crabs schilderde niet, hij was etser, leerling van Auguste Danse en een knap vakman. Crabs had er plezier in zich te omringen met meisjes en jongens en die dan te leren tekenen. Ik heb onlangs in dankbare herinnering van hem een mooi portret gemaakt, dat nu bij zijn dochter hangt.
U hebt humaniora gedaan.
In het Sint-Pieterskollege te Ukkel dat toen natuurlijk een Franse burcht was. Toch heb ik er veel geleerd. Vooral in de poësis hadden we een goede leraar. Op de vergaderingen van de studentenbond hoorden wij spreken over de Vlaamse letterkunde en o.m. over Cyriel Verschaeve en zijn twee Artevelde's. Ik bracht dat over aan mijn leraar, die de boeken kocht, puur omdat ik ze zou kunnen lezen!
Was het normaal in die tijd dat een boerenzoon ging studeren?
Normaal zeker niet, want in Drogenbos waren er niet veel. Het waren in mijn tijd alleen mijn broer Marcel, Pol Jacqemyns en ik en dat op een bevolking van nagenoeg 4.000 zielen.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Twee. Mijn broer Marcel en ik. Mijn moeder was 40 jaar toen ze trouwde. Marcel heeft moderne humaniora gedaan, ik Grieks-Latijnse.
| |
| |
U was al vroeg vlaamsgezind. Waar kreeg u dat virus?
In de studentenbond van Ruisbroek, die geleid werd door een zeer vooruitstrevend kapelaan, ge weet wel van het ras des petits vicaires. Waren o.m. ook lid van die studentenbond Pol Jacquemyns, toondichter Baeyens en mijn broer Marcel.
Waarom werd u flamingant?
Uit een soort sociale reaktie. Mijn vader kende geen woord Frans, hij was trouwens ongeletterd en hield zich met die zaken niet bezig. Moeder kende wel Frans en zij was het die de beslissingen nam of ergens naartoe ging als dat nodig was. Als jongen vondt ge er iets abnormaals in, dat ge voor bepaalde dingen Frans moest kennen en die vaststelling verwekte een minderwaardigheidscomplex bij de kinderen. Tijdens de oorlog zijn we daarmee in het aktivisme terecht gekomen met al de gevolgen vandien. Mijn broer en Pol Jacquemyns zijn op een ministerie gaan werken en na de wapenstilstand zijn ze de gevangenis in gegaan, niet voor lang maar ze zijn er toch geweest. Mijn broer was toen al ziekelijk en heeft daar sterk onder geleden. Hij is in 1922 gestorven, amper 25 jaar oud en liet twee kinderen na. Dat was een drama.
Zo zijn er meer geweest.
Ja en ook mensen van wie men het niet of weinig weet. Langui heeft een werk gewijd aan Frits van den Berghe en hij vraagt zich daar af waarom en hoe Frits naar Holland is gegaan. Ik weet zeer goed hoe het gebeurd is. Frits van den Berghe was ook aangebrand. Hij was sekretaris geweest van het Algemeen Vlaams Kunstverbond, waarvan René de Clercq voorzitter was en hij had ook op een ministerie gewerkt, zodat hij vreesde na de oorlog last te krijgen. In de lente van 1918 is hij met Albert Daenens
| |
| |
bij mij geweest en toen heeft Daenens voor Van den Berghe een vals paspoort gemaakt, waarmee Frits naar Holland is kunnen gaan. Zo is hij dan terechtgekomen in Blaricum waar René de Clercq al was evenals Jan en Jef Cantré en nog anderen. Frits van den Berghe was een zeer gekultiveerde meneer. Ge zoudt bij hem een schitterende ‘Ten huize van’ hebben kunnen maken...
Indien hij in 1939 niet was gestorven! Maar terug naar uw kunst. U bent dan op zeker ogenblik gaan schilderen.
Dat is vrij toevallig gekomen. Louis Thévenet, de bekende schilder van interieurs en stillevens, woonde in 1915 hier in een huizeke dat aan mijn ouders toebehoorde. Hij kwam eens bij ons op bezoek, toen ik het portret van mijn vader aan het tekenen was. Toen hij dat zag zei hij: gij moet schilderen. Ik antwoordde: ik heb geen verf. Hij vroeg toen aan mijn moeder of hij uit de koöperatief wat tubes mocht meebrengen. Hij gaf me dan een doek en een versleten borstel en ik ben dan meteen met hem gaan schilderen naar de natuur. Louis Thévenet is volgens mij een van de vooraanstaande Belgische schilders, ik zou zeggen de Belgische Utrillo. Zijn werk, zowel zijn stillevens als zijn landschappen zijn een beetje aan de naïeve kant maar er is prachtig werk bij. Zijn werk is op dit ogenblik trouwens gezocht. Ik heb van hem hier een doek met de ingang van ons dorp.
Wat dachten uw ouders van dat schilderen?
Ze lieten me begaan als ik het maar deed in mijn vrije tijd. Vader stond er wel skeptisch tegenover maar moeder steunde me wel en heeft me zelfs aangemoedigd. Als ik verf nodig had, dan kreeg ik die van haar. Moeder was veel gevoeliger dan vader. Vader was een echte boer, die geheel opging in het werk op de hoeve en op het land. Hij was zoals ik al zei ongeletterd en hij heeft zich nooit de minste
| |
| |
inspanning getroost om te leren lezen. Maar muziek heeft hij wel geleerd en toen hij die kende, heeft hij hier in Drogenbos de fanfare opgericht. Dat moet hij ook uit zucht naar evenwicht gedaan hebben.
U hebt blijkbaar toch meer bewondering voor uw moeder. Hebt u iets van haar?
Vader was kracht en veiligheid. Moeder was heel anders. Ze is, toen ze 40 was, getrouwd tegen de zin van haar ouders, zusters en broers en ze heeft van het nulpunt een leven moeten opbouwen. Ik heb inderdaad een grote bewondering voor haar. Ze had persoonlijkheid. Ik denk dat ik van haar de wilskracht heb gekregen en ook het doorzettingsvermogen.
De techniek van het schilderen hebt u dan van Thévenet geleerd?
Ik heb die feitelijk op eigen handje geleerd. Thévenet bezorgde mij alleen de verf. Ik heb altijd een verband gezocht tussen het schilderen en de poëzie. Poëzie is niet louter iets korrekt beschrijven, het is veel meer, er komt daar iets van het innerlijke bij, een interpretatie. Ook lag het mij niet een landschap te schilderen zoals het was, ik moest ook het verband kunnen leggen met het innerlijke. In de landschappen uit die beginperiode is dat merkbaar. Er zit daar iets fantastisch in. Een boom b.v. werd een wangedrocht of kreeg een masker. Ik kan dat nog laten zien.
U bent feitelijk van in het begin een alleenlopend man geweest. Hebt u zich nooit eenzaam of afgezonderd gevoeld in de wereld van de kunstenaars?
Een artiest voelt zich altijd eenzaam als hij werkelijk artiest is.
Is er dan niemand die u in die eerste periode heeft beïnvloed?
| |
| |
Een grote revelatie in mijn leven is geweest het lezen van de brieven, die Vincent van Gogh aan zijn broer heeft geschreven. Dat is voor mij een soort bevrijding geweest, die in mijn werk een soort Van Goghiaanse periode voor gevolg heeft gehad. Ook een expositie van het werk van Prosper de Troyer in 1915 heeft indruk op mij gemaakt. De Troyer schilderde toen in de trant van Rik Wouters. De Troyer is voor mij dan een levensvriend geworden.
Welke zijn uw andere vroegste artistieke kontakten geweest?
In 1915-16 las ik in de pers een oproep tot de oud-leden van de kunstkring ‘Doe stil voort’ om weer samen te komen en samen te werken. Die bijeenkomst had plaats in het Vlaams Huis op de Markt in Brussel. Ik ben daar naïef naartoe gegaan en ze hebben mij spontaan ingeschreven. Deze kring organizeerde elk jaar een expositie in het Vlaams Huis, later in 1917-1918 hebben ze ook een grote expositie ingericht in het Paleis voor Schone Kunsten. Die had zo een groot sukses dat er twee reeksen moesten gemaakt worden. Al wat avant-garde was, had men in een zaal bijeengebracht.
Wie leerde u daar kennen?
Jozef Peeters, Eduard van Dooren, Albert Daenens, Prosper de Troyer, Servranckx, Jan Cox. Ook Jules de Sutter, Saverys en Jan Cantré hebben daar met ons geëxposeerd. De leiding van het geheel had Willem Gijssels.
Aan welke van die kunstenaars hebt u de sterkste herinnering bewaard?
Wel aan Jozef Peeters, die na de oorlog de grote bezieler geweest is van de avant-gardebeweging. Men noemde dat toen zuivere plastiek maar eigenlijk was het de abstrakte kunst. Later heeft Peeters, zoals u weet, zijn geloof in de
| |
| |
schilderkunst verloren, zoals nog anderen trouwens. Iemand als Flouquet b.v. heeft overgeschakeld naar de poëzie. Poëzie kunt ge overal schrijven zelfs op het hoekje van een tafel maar voor een schilderij is wat meer nodig. Flouquet zou anders een groot schilder geworden zijn. Servranckx heeft wel voortgedaan maar tijdens een debat over mijn werk in de Vlaamse Club in 1930 - waar hij mijn werk trouwens sterk heeft verdedigd - heeft hij toch gezegd, dat hij het geloof in de schilderkunst had verloren. Velen die in het abstrakte zaten zijn dat geloof kwijt geraakt omdat niemand in dit land voor ons, abstrakten, interesse had. De schilders van Sint-Martens-Latem, die ook in die tijd werkten, hebben meer geluk gehad omdat mensen als André de Ridder en Van Hecke hun kunst hebben verdedigd en op het voorplan hebben gebracht. Nu is men er eindelijk aan toe die tijd van de abstrakten te bestuderen.
*
Het aanpalende vertrek hier beneden heet de kamer: ze is nu de echte leefkamer in huis en was dat ook al voor de grootouders.
De schilderijen hier spreken van het gezin. Tussen de twee ramen hangt het purper-bruine portret van Marieke, de vrouw van Felix de Boeck, zoals hij ze in 1936 schilderde. In teergroen is het portret van Marie-Louise, het eerste kindje dat Felix de Boeck verloor. In een andere hoek hangt een tekening, die kou geeft: de dood neemt de rol van de moeder over.
Toen zijn dochter Marcelle acht jaar was, maakte Felix de Boeck van haar dit portret.
Verder hangen er nog twee zelfportretten van de kunstenaar: een zwart met sterk rood omlijnd en een blauw.
Naast het portret van Ghandi hangt dat van de overleden vriend Karel Bruynseels, die in Buchenwald was.
| |
| |
De prachtige kop van deze boer is uit 1935 en dit schilderij van Thévenet stelt de Toegang tot Drogenbos voor.
*
U bent dus traditioneel beginnen te schilderen.
Naar de natuur en voornamelijk landschappen. Dat was in een soort Sturm-und-Drangperiode en er zat in dat werk veel geweld: felle zon, veel zon trouwens, de zon 's morgens, op de middag en 's avonds, en dan ook onweders. Er zat daar zo een geweld in, dat het als het ware tot een ontploffing kwam. Ik heb daar nog voorbeelden van.
*
Dit Sneeuwlandschap naar de natuur uit 1916 en dit andere uit 1917 zijn er voorbeelden van. Op de achterkant van het tweede doek staat een Zonsopgang uit dezelfde periode.
Fel van kleur en explosief zijn deze Hooiopper en ook deze Zon in de Zenne. Deze Zonsondergang met zijn vele diagonalen wijst al naar het abstrakte.
*
Dat traditionele schilderen heeft niet lang geduurd. U bent het dan anders gaan doen. Waarom?
Ja waarom, dat is moeilijk te zeggen. Ge voelt dat aan. Dat chaotische lag me niet en ik wilde er orde in brengen. Als ge naar de natuur schildert gaat dat niet. Dat moet atelierwerk zijn want dat is kompositie. En eens dat ge aan het komposeren gaat, mondt ge uit in het abstrakte. Dat was ten andere eigen aan mijn generatie. De oorlog was gedaan en wij geloofden en zetten ons in voor de leuze: Nooit meer oorlog. Wij wilden een nieuwe wereld opbouwen en dus ook een nieuwe kunst. Als ge u in zo een beweging werpt, gaat ge tot het uiterste en komt ge in het extremisme terecht. Dat is trouwens een kenmerk van het
| |
| |
expressionisme. De enen drukken dat literair uit, de anderen plastisch, maar hun beider werk ligt in dezelfde geest. Zie Paul van Ostaijen met zijn experimenteel expressionisme en Wies Moens met zijn humanitair expressionisme.
U had in die tijd kontakt met de literatuur.
Ik heb de literatuur altijd op de voet gevolgd en ik heb ook altijd veel gelezen. Nu lees ik veel minder, ik denk dat ik ongelijk heb maar ik kom er niet meer toe. In die periode onder en na de oorlog liep ik hoop op met Wies Moens. Hij kwam hier vaak aan huis en ik voerde met hem een vaste briefwisseling. Maar op zekere dag schrijft hij over mijn werk een artikel in Pogen en citeert daarin veel uit mijn brieven. Ik ben me dan minder vrij gaan voelen in het schrijven van brieven en achteraf zijn onze wegen uiteengegaan. Ik heb voor Wies Moens, toen hij in de gevangenis zat, een schilderijtje gemaakt dat hij nooit gezien heeft. Het is de val van een blad met al de melancholie, die eigen is aan de herfst. Ik heb dat tema later trouwens nog herwerkt.
En Van Ostaijen?
Van Ostaijen is nooit hier geweest en ik heb hem niet zo intiem gekend. Maar ik sympatizeerde toch met hem. Hij was zoals u weet goed bevriend met Prosper de Troyer. Ik heb met hem of bij hem ooit het volgende meegemaakt. Geert van Bruaene had een expositiezaal ‘La vierge poupine’ en hij was voor de kunsthandel geassocieerd met Paul van Ostaijen. Op een dag dat ik daar in de zaal stond te praten met Van Bruaene kwam Max Ernst daar binnen, met onder de arm een losse farde tekeningen, die niet eens ingepakt waren. Hij kwam daar als een soort arme student met de hoop dat Van Bruaene of Van Ostaijen een tekening van hem zouden kopen. Stel u dat voor: de grote Max Ernst! Toen was hij natuurlijk nog de grote meneer niet
| |
| |
die hij nu is. Ge kondt in die tijd zoiets meemaken. Ik had een vriend, Jean Defraye, die leraar was aan het ateneum te Brussel en tevens hoofdredakteur van het blad Face à main. Dezelfde Geert van Bruaene heeft aan hem een olieverfschilderij aangeboden van Paul Klee voor 70 frank en Defraye heeft het niet gekocht!
Men kan zeggen: hoe is het mogelijk maar wellicht begaan wij nu dezelfde vergissingen! Had u kontakt met ‘Het Overzicht’ het blad dat in Antwerpen verscheen en waar Michel Seuphor de gangmaker van was?
Seuphor, die van goede familie was, was, denk ik, vooral de geldschieter van Het Overzicht. Hij was in die tijd een fantast, die alleen als schrijver meewerkte aan Het Overzicht. In dat blad verscheen in 1922 het eerste artikel over mijn werk en met illustratie. Het was in de vertaling van Maurice Casteels.
Van wanneer dateert uw eerste abstrakt werk?
In 1920 zat ik volop in de abstraktie. Er is toen in Genève een grote expositie geweest van moderne kunst, waarvoor werk uit de hele wereld was ingestuurd. Ook van mij was daar werk. Ik heb nog altijd de catalogus en daarin staat o.m. een reproduktie van De naaister van Prosper de Troyer.
Wie in uw kring schilderde nog abstrakt?
We hadden hier in Brussel het tijdschrift Sept Arts dat de pendant was van Het Overzicht. De bezielers van Sept Arts waren: de broers Bourgeois, Flouquet, K. Maes, Servranckx. Ook René Magritte was daarbij, maar die is dan vrij vlug geëvolueerd naar het surrealisme.
Was u de eerste abstrakte schilder?
Ge zijt nooit de eerste. Elke moderne strekking in literatuur en schilderkunst is altijd een spontane geboorte, une géné- | |
| |
ration spontanée. Dat is met alle vernieuwingen zo. Wij kenden het bestaan van de abstrakte kunst, we kenden de Nederlandse beweging De Stijl, we hadden Van Doesburg gehoord, die hier in Brussel een voordracht was komen geven. Verder heeft Vantongerloo in Schaarbeek gewoond. Kontakten spelen daar altijd een grote rol, ook het kontakt met de kunst in de wereld. Op die manier wordt ge altijd toch rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloed.
Hoe werd dat abstrakte werk ontvangen?
Soms op een weinig sympatieke manier. Op een expositie van ‘Doe stil voort’ stond René de Clercq eens voor het portret van Tiske Ots, dat ik geschilderd had. René de Clercq was een imposante verschijning, een echte patriarch met een grote witte baard. Ik was in de zaal en zie hem daar ineens in een schaterlach losbarsten. Het is mogelijk dat iemand hem toen een mop verteld heeft maar in elk geval heeft me dat toen zeer pijnlijk getroffen, want voor ons was René de Clercq een grote figuur.
Hetzelfde heb ik nog eens voorgehad met Herman Teirlinck, toen hij hier mijn schilderij Kiemende patatten zag. Hij ook is in een lach geschoten. Dat was zo in die tijd. Men lachte met het nieuwe. Maar toch moet ik eraan toevoegen dat van die generatie Herman Teirlinck iemand geweest is, die voor mijn werk altijd interesse heeft getoond en die mij ook gesteund heeft. Teirlinck was wel nieuwsgierig naar al wat nieuw was.
Is het toch niet eigenaardig dat u die een man van de natuur bent, de natuurlijke vormen hebt opgegeven om in de abstraktie uit de monden? Hebt u daar een verklaring voor?
Dat is moeilijk te verklaren. Die abstrakte periode kunt ge feitelijk reduceren tot een verdoorgedreven syntese van het landschap en dan nog: in vele abstrakte doeken is er toch
| |
| |
nog een zonnetje. Aan puur abstrakt werk heb ik nooit gedaan. Mijn kunst was altijd gefundeerd op levenselementen.
Was die verandering het resultaat van een geestelijke krisis?
Dat niet maar het innerlijke zieleleven heeft wel een rol gespeeld. Een typisch voorbeeld daarvan is het abstrakt schilderij dat ik gemaakt heb, toen mijn broer is gestorven en dat een goed schilderij is, denk ik. Dat dat doek geïnspireerd werd door de dood van mijn broer is eraan te zien, het ligt in de kleur.
De cirkel en de strakke lijn spelen een grote rol in uw werk maar nooit de twee samen. Waarom trekken en trokken ze u aan?
Ik weet het ook niet. Als ik een kompositie begin met de strakke lijn, blijft het een strakke lijn, begin ik met een cirkel, dan blijft het een cirkel - maar ik zal inderdaad nooit de twee mengen. Waarom weet ik ook niet. Het is eenvoudig een behoefte het zo te doen.
Heeft het dan helemaal geen betekenis?
Misschien geeft de strakke lijn meer het mystieke aan, waar de gebogen lijn van de cirkel meer de beweging uitdrukt.
Het gebeurt me wel meer, dat als ik voor een abstrakt werk sta, ik niet meekan. Hindert het u als ik dat zeg?
Helemaal niet. Ik ben ook dikwijls in dat geval. Nu moet ik ook zeggen dat een zuiver abstrakt schilderij of beeldhouwwerk niet kan bestaan. Het is niet mogelijk u een vorm of een kleur in te denken, die niet bestaat. Wel is het mogelijk een schilderij te maken waarin ge niet onmiddellijk indringt, dat een inspanning vergt om tot de kern te komen. Men vergeet veel dat een schilder zich uitdrukt
| |
| |
door kleur en minder door kompositie. Kleur heeft betekenis in zichzelf.
Het is wel eigenaardig dat op zuiver geestelijk vlak alles mogelijk is. Indien ge een hoog peil van religieus leven kunt bereiken, dan zou het beeld wegvallen en dan zitten we in de mystiek. Er is altijd een parallellisme tussen kunst en godsdienst: beide streven naar het absolute, maar het absolute is niet te bereiken. Een kunstenaar die een tema altijd verder doordrijft, komt tot het resultaat dat zijn evenmens hem niet meer kan volgen.
Abstrakte kunst is dus moeilijk.
Nee, gemakkelijker dan figuratieve want ge kunt u beperken tot de kleur, zonder een beroep te moeten doen op vormen uit de natuur of op de kompositie. Neem nu een schilderij van Appel als voorbeeld: dat is lyrisch, dat heeft geen bepaalde vorm, de kunstenaar leeft zich eenvoudig uit in een improvizatie.
Ge kunt een kunstwerk appreciëren als ge er kontakt mee vindt, als ge er iets in vindt dat ook in u is. Is er dat niet, dan blijft ge er buiten. Ge kunt het dan technisch bewonderen maar ge voelt het niet. Dat is toch ook zo met de muziek. Ge hebt voor bepaalde komponisten een zwak omdat ge er een echo van u zelf in vindt. Met louter verstand kunt ge een kunstwerk niet benaderen. Ge kunt het ontleden maar dat is het niet. Ge moet het aanvoelen en uw eigen persoonlijkheid is daarbij belangrijk.
Ik heb b.v. Mondriaan persoonlijk gekend in Parijs. Ik ga niet op in zijn werk, het ligt me niet. Voor mij is het koud, abstrakt en cerebraal. Ik zou niet willen leven met rondom mij uitsluitend werk van Mondriaan. Ze hebben daar in het Kröller-Müllermuseum een mooi dekoratief ingericht zaaltje, dat aan Mondriaan is gewijd. Toen ik daar heb staan kijken, heb ik gedacht: ik zou dat kamertje bij mij thuis niet willen.
| |
| |
Het houdt verband met de eeuwige diskussie tussen koud abstrakt en lyrisch of warm abstrakt, zoals dat van Malevitch die aan de inhoud meer belang hechtte. Dat verschil bestond al in de tijd van Sept Arts: er was la plastique pure maar het werk van mij en van Flouquet werd gekarakterizeerd als la plastique pure et sentimentale.
Men kan dus niet abstraheren tot in het uiterste?
Natuurlijk niet, dan komt men op een dood punt, dat is de logika zelf. Ge kunt niet rond een punt blijven draaien. Na de abstrakte kunst komt weer de figuratieve, ook al zegt Seuphor dat na de abstrakte kunst er een nieuwe abstrakte kunst komt. Dat is onmogelijk, dat is de negatie van de schilderkunst. Ofwel wordt het iets anders, dat met de schilderkunst niets meer te maken heeft.
Wie is er het verst gegaan in het abstrakte?
Mondriaan, niemand kan nog verder gaan omdat het de uiterste grens is. Er moet kontakt mogelijk zijn. En dan moet de kunstenaar nog oppassen dat hij niet misleidt. Op de expositie van 1958 hing een schilderij van Mondriaan, dat de naam droeg Boogie-Woogie. Die titel doet u automatisch denken aan de dans en is dus misleidend. Ik zag ook nog eens een schilderij van een tachist en dat heette Miroir de la mer. Dat is weer afleidend want ge denkt onvermijdelijk aan de zee. Er zou dan tenminste een verband moeten bestaan.
U werd in uw leven zwaar beproefd. U verloor in korte tijd uw ouders, uw broer en vier kinderen. Dat was in 1925.
Mijn broer was al in 1922 gestorven. Mijn beide ouders verloor ik in 1925 en hetzelfde jaar mijn eerste dochtertje. De drie andere kinderen stierven wat later, allen toen ze ongeveer een jaar oud waren.
| |
| |
Staat het mateloos abstraheren hiermee in verband?
Nee. Er is in sommige schilderijen wel een wisselwerking leed en kunst, maar dat is dan een kwestie van kleur. Een voorbeeld daarvan is een geabstraheerde zee, die zeer somber is. Het zal wel wat vreemd klinken maar de periode waarin mijn kinderen gestorven zijn, is een van de mooiste perioden van mijn leven. Het was een drama dat gesublimeerd werd en zo bleef het absoluut niet tragisch of dramatisch. Het werd een screen aanvaarden.
In die periode ben ik teruggegaan tot het oerbegin, tot het oerbestaan: de lucht, de aarde met het licht in het middelpunt. Later heb ik het kruis ingeschakeld, het kruis dat ik al gebruikt had in mijn abstrakte periode. Dan is er de boom gekomen in die leegte, dan het dier en uiteindelijk de mens. Dat stemt overeen met wat Paul Klee heeft genoemd: het scheppen van een mogelijke wereld.
De Franse dichter Henri Pichette heeft die periode goed getypeerd als ‘la genèse’, de genesis, een nieuw ontstaan of een nieuw worden. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de geestelijke syntese van een kerkhof: dat is het geval van mijn kinderen: het is een drama dat gesublimeerd is. In die reeks is er ook een schilderij met een vogel die zingt op een kruisje. Dat is de opstanding. Ge zoudt dat doek Pasen kunnen noemen. Dat is natuurlijk het religieus beleven van iets en daarmee zit ge dar weer in de mystiek. Er is dat schilderij met de zwaluw: dat is de vlucht uit de werkelijkheid, de evasie.
Er zijn er die zeggen dat dat literatuur is en dat een schilderij op zich zelf bestaat. Maar dat is toch het ontstaan, zeg ik.
Dat was een nieuwe leefwereld scheppen voor uzelf. Moest de kunst uw leven vullen?
Ik weet het niet. Het ene volgt logisch uit het andere.
| |
| |
Uiteindelijk verschijnt in die wereld de moeder en het kind maar dat staat natuurlijk altijd in verband met uw eigen beleven.
Wil u in een schilderij altijd een idee uitdrukken?
Nee. Wel gevoel of emotie, iets dat regelrecht uit uw leven komt en dat kan uitgroeien tot symbool. Er zijn in mijn werk verschillende symbolen. Zo b.v. de Barensnood, de inspanning om leven te schenken, en ook de Zelfgave is een symbool.
U schildert dat spontaan?
Ik schilder nooit spontaan. Ik kan dat niet. Als ge nu zoudt zeggen ‘schilder eens’, ik zou niet weten wat te doen. Dus feitelijk is er toch een idee als grondslag.
Schildert u gemakkelijk?
Ik schilder vlug. Als ik begin moet ik niet meer zoeken: de kompositie staat dan klaar en de zondag is de dag van de uitvoering.
Feitelijk is dat dus toch duidelijk beredeneerd.
Maar het verstand mag een rol spelen. Die kontrole is nodig, anders wordt het losbandige lyriek waar ik niets tegen heb, maar die mijn genre niet is. Dat gebeurt soms met schilders, die naar de natuur schilderen: ze wijken af tot ze tot een uitbarsting komen. Ik heb die behoefte niet. In de Barensnood gaat het niet om de anekdote: mij interesseert de geweldige inspanning voor een heel leven en dat tracht ik uit te drukken in een beeld. Dat krijgt dan bijna een kosmische allure. Maar dat schilderij is gekomposeerd.
Dat is ook het geval met heel de cyclus van die uitgroei tot de Zelfgave. Die begint met handenwringen, dan het lichaam dat door de handen wordt bedekt, dat is de wan- | |
| |
hoop. Op het derde luik zijn de handen bijna open, dàt is het gebed, op het vierde zijn ze open, dat is de zelfgave. Feitelijk is het heel uw innerlijk leven dat ge in beeld brengt.
Het feit dat u diep gelovig bent heeft in heel deze zielsevolutie een grote rol gespeeld?
Dat is een overbodige vraag. Iedereen voelt dat aan, denk ik. Er is anders toch een feit, waaraan de kunstcritici weinig aandacht hebben geschonken: in al mijn schilderijen is er centraal een lichtpunt en dat heeft wel iets met religiositeit te maken: het is de aanwezigheid van de godsidee. En het schilderij mag nu circulair of lineair zijn, het centrum is altijd een punt.
Die genesis is dus een verzoening met het leven geweest.
Ik heb het leven altijd aanvaard zoals het is. Ik zou nu nog het leven aanvaarden zoals het geweest is.
*
De weg naar het abstrakte, de tweede periode in het werk van Felix de Boeck begint in 1919. Typisch voor dat jaar is de Sterrenhemel met grote cirkels, nevelbank en beemden.
Meer abstrakt is Onweerswolken eveneens van 1919, maar vanaf 1920 komt er orde in de chaos.
Een voorbeeld van abstraheren, waarbij het onderwerp toch herkenbaar blijft, is het doek met Duinen en zee. Daaruit komt dan een geabstraheerd landschap voort met vlakken en driehoeken.
De volledige wereld van de abstraktie wordt dan bereikt in de Abstrakte zee. In deze leegte verschijnt dan eerst het kruis, later het dier: de Slak, de Mier, de Duif, het Varken, de Stier, de Vlinder, het Paard, de Zwaluwen, die de kinderen zijn. En dan het Kerkhof met een kruis voor elk afge- | |
| |
storven kind. Ten slotte verschijnt de mens. Moeder en kind zijn de syntese van het leven.
*
Elk van uw moederschappen steunt op de cirkel. Heeft dat een betekenis?
De cirkel heeft altijd een grote rol gespeeld, zelfs al in de periode van de kinderen. Ik zie nu ook niet goed in hoe de rechte lijn het moederschap zou kunnen uitbeelden. Ik wil in het moederschap het essentiële uitdrukken en dan gebruikt ge de spitsvondige knepen van de techniek niet. Ik kan niet verdragen dat een lijn buiten het vlak gaat. Ik probeer dat altijd te vermijden en daarom gebruik ik de cirkel. Dat is een kwestie van het zo aan te voelen. Als ik het anders zou doen, zou ik geen bevrediging hebben. De laatste innerlijke reden is moeilijk te achterhalen.
Het tema Moeder en Kind is ontstaan als reaktie op de bedreiging van de oorlog, die we in de jaren 30-40 zo sterk hebben aangevoeld.
U hebt zeer vele ‘Moederschappen’ geschilderd.
Het is toch een van de grote tema's in het leven van de mens. De vrouw en het kind, het is toch een tema van alle tijden. Ge kunt u daar niet aan onttrekken. Ik heb de indruk dat ik jaren zou kunnen voortdoen zonder van tema te veranderen.
De variatie in die ‘Moederschappen’ zit vooral in de kleur?
Een schilder drukt zich uit in kleur en het is hem mogelijk door de kleur op te gaan van het meest dramatische naar de grootste sereniteit. Het is voor een schilder mogelijk zijn zieleleven te uiten in een tema, dat door de kleur vandaag mystiek zal zijn en morgen sensueel. Het is als een muzikaal tema: ook dat kan tot in het oneindige
| |
| |
voortgezet worden. De komponist zegt wel: ‘het is af’ maar hij zou kunnen voortdoen en het zou heel anders worden.
Jan Walravens, die uw biograaf was, zegt dat deze innige kunst wel dekoratief schoon was maar dat ze kans liep leeg te worden en dat u toen andermaal het roer hebt omgegooid. Kunt u het daarmee eens zijn?
Ge bedoelt daarmee de periode van de genesis. Als zo een cyclus gesloten is, kunt ge er niet rond blijven cirkelen want dat zou artificieel worden. Er waren dan andere dingen, die zich opdrongen: het Hitlerisme, de bedreiging van de oorlog. Ge voelde in die tijd dat er iets ging gebeuren. Voor mij is dat de tijd geweest van explosieve doeken met een Stierengevecht, een Hanengevecht, een Zwijnengevecht. Dat is de uitdrukking van de bewogenheid, van het aanvoelen van het geweld dat op komst is. Al de oorlogen Abessinië, China, Spanje zijn voor mij schilderijen geworden. Ik kan de data van die oorlogen niet opnoemen, maar ik kan wel zeggen welk schilderij ik voor die of die oorlog heb gemaakt, niet door de kompositie maar door de aanwezigheid b.v. van een Spaans kinderkopje. In mijn werk komt alles regelrecht uit wat ik beleefd heb. Dat was ook zo met mijn kinderen.
Een eigenaardige en vrij mysterieuze cyclus is die van de ‘Nachtlichten’.
Die is ontstaan in Antwerpen. Ik zag daar op een avond een boot aankomen vol lichtjes. Op de wal zelf stond een wagen, waarvan de koplichten brandden, en in de hemel was er een vliegtuig waarvan ook de lichten te zien waren. Daar waren dus drie elementen: water, aarde en lucht. Dat was nu echt een typisch modern tema, dat de voorgangers niet hadden gekend. Ik heb dat beeld dan gelokalizeerd in en rond het eigen huis, wat dan het schilderij
| |
| |
Huis met nachtlichten werd. Hetzelfde tema werd dan uitgewerkt voor Drogenbos, voor Beersel, voor Ruisbroek en ten slotte in een doek, waarop de drie gemeenten worden samengebracht en dat de syntese is van het landschap van mijn streek.
*
Uit de reeks grote doeken die tussen 1930-40 ontstonden onder de bedreiging van de oorlog kozen wij nog: De stier, Stierengevecht, Hanengevecht, Barensnood, Boerenkop.
In die periode ontstaan ook nog de doeken met Regen en Sneeuwvlokken. In en na 1940 komen de Moederschappen. Verder ook de drieledige schilderijen als het Drieluik waarop het spitten, het zaaien en het maaien zijn uitgebeeld, het essentiële werk van het boerenbedrijf. Een ander drieluik heet Gave. Het heeft als tema de gave van het wezen in de liefde, de gave van het leven uitgebeeld door Kristus aan het kruis, de mystieke gave die de Eucharistie is.
Uit deze tijd na '40 dateert ook de Boomgaard in de sneeuw, een tema dat de kunstenaar vaak heeft behandeld.
In de keuken van dit huis bevindt zich nog een balk met het jaartal 1777. Hier hangen ook de portretten in potlood van vader en moeder De Boeck, die Felix getekend heeft in 1915, toen hij 17 jaar oud was. Het is de goede plaats om even te praten met Pol, een verre verwante die door de ouders van Felix werd opgenomen en met hem werd opgevoed.
Het is hier in de keuken, dat een smal en steil trapje naar de zolder voert, waarvan Felix de Boeck zijn atelier heeft gemaakt.
Voor het raam dat op het noorden uitziet, staat een tafel waarop in kleurige wanorde tubes verf en borstels door elkaar liggen. Daarnaast staat vast op dezelfde plaats de schildersezel. Verder hangen en staan hier in bonte af- | |
| |
wisseling portretten en ander werk waarmee de kunstenaar bezig is of waarvan hij houdt.
De vijf zolders op deze verdieping heeft Felix de Boeck nodig om zijn schilderijen te bergen. Van de grote graanzolder maakte hij nu pas een zaaltje waar hij over wat meer ruimte beschikt om enkele doeken ook op te hangen.
*
U bent op een zeker ogenblik ook portretten gaan schilderen.
Ik heb altijd portretten gemaakt, destijds al naar de natuur. Geleidelijk is in de vorm van dit genre ook verandering gekomen, meer dan eens zelfs, om te komen tot het echte portret, zoals ik het nu doe.
Wat trekt u aan in het portret?
De mens! Ik schilder graag portretten en dat is het logisch gevolg van wat vroeger gebeurd is: de schepper van een artificiële wereld komt op de mens uit en stelt dan de mens in zijn werk centraal. En het meest boeiende en ook het meest expressieve van de mens is zijn gelaat.
Bij de portretten komt geen abstraktie te pas.
Ze zijn toch ook niet realistisch. Het portret is altijd goed gelijkend, anders is het geen portret. Maar de kleur is altijd geabstraheerd. Ik geloof nooit dat ik een portret in vleeskleur geschilderd heb. Het uwe is purper. Dat is geabstraheerd. Uw vrouw ziet u zeker niet in het purper?
Ik heb me toch meer dan eens afgevraagd waarom mijn portret purper moest zijn.
Purper betekent vurig en toch beheerst. Ge voelt dat instinktief aan, bij intuïtie. Purper is de kleur van de vlam als ze hoog oplaait en ook als ze zakt. Mijn portretten zijn,
| |
| |
geloof ik en hoop ik in elk geval, een aanwezigheid, een présence en dat vind ik zeer belangrijk.
Schildert u naar model?
Nooit meer. Ik heb het vroeger wel gedaan, toen ik naar de natuur schilderde. Als ge een portret naar de natuur schildert is het niet mogelijk de kleur te abstraheren, ge schildert dan normaal de echte kleur.
Hoe werkt u dan?
Naar een wit-zwart dokument, gewoonlijk dus een foto. Dat is volgens mij het beste voor het model en voor de schilder. Ge kunt er dan alleen en van geen mens gestoord aan werken.
Wat zoekt u in het portret uit te drukken?
De psychologie van het objekt interesseert me. Een portret schilderen is feitelijk een zelfportret maken in de trekken van een ander. Ik denk dat als men een portret van mij ziet, men ook onmiddellijk weet dat het van mij is. Dat is een deel van de persoonlijkheid van de schilder.
U maakte spontaan portretten van sommige prominenten. Waarom deed en doet u dat?
Uit verering en bewondering voor sommige uitzonderlijke mensen. Ik heb meer dan een keer het portret van Van Gogh geschilderd, dan Ruusbroec, pater Damiaan, Romain Rolland, Gandhi, Guido Gezelle, paus Johannes.
Charles Plisnier is er ook bij. Hij was uw vriend.
Ik had veel bewondering voor hem. Zijn boek Périples, dat de draaischijf is in zijn geestelijke evolutie, heeft hij mij opgedragen. Hij ook hield veel van me en hij heeft me eens geschreven: ‘Je veux que vous soyez associé à tous
| |
| |
les évènements importants de ma vie’. Dat is iets, vriendschap.
Er zijn ook vele portretten van vrienden.
Ja, wie zal ik nu opnoemen? Pieter G. Buckinx, Marcel Coole, Jan Walraevens, Louis de Meester, Willem Pelemans, Jan Boon. En ik wil dan zeker Joos Florquin niet vergeten!
Die over zijn portret meer dan entoesiast is!
U maakt ook portretten op bestelling. Is dat voor u niet moeilijk?
Nee, dat is niet moeilijk, ook al kent ge de mens niet, omdat ik het doorgronden van het model niet noodzakelijk vind. Als ge een kind schildert, kent ge dat toch ook niet. Ik heb er in elk geval geen behoefte aan het model te kennen, al denk ik wel dat het portret anders is als ik het model ken. Ik maakte eens het portret van een vriend en toen hij het zag wou hij het niet in zijn huis hebben. Dat vind ik normaal en is voor mij ook geen probleem. Staat het portret niet aan, dan blijft het hier. Dat raakt mij niet. Mijn opdrachtgevers waren niet altijd tevreden en vooral de dames waren dat niet. Een vrouw schijnt altijd onthutst te zijn als ze haar beeld ziet. Ik denk dat een vrouw zich anders ziet dan ze is, - ofwel ligt het aan mij! Ik schilder anders even gemakkelijk een vrouw als een man. Ik heb eens het portret gemaakt van een vrouw en volgens mij een mooi portret, maar de man van de vrouw heeft het niet gewild.
*
Een portret moet men rustig kunnen bekijken en dat doen we dan.
Tussen 1930 en 1940 schilderde Felix de Boeck sterke boerenkoppen, die belangrijk zijn in zijn werk. Verder zijn er dan de prominenten waarover hij sprak.
| |
| |
U hebt veel zelfportretten geschilderd en u schildert er nog altijd. Waarom doet u dat?
Omdat het gemakkelijk is. Ge staat helemaal vrij, ge hebt aan niemand rekenschap te geven. Als ge het portret van iemand anders schildert, denkt ge er toch altijd bij: hoe zal hij het vinden? Als ge een tema hebt en ge kunt het volledig vrij behandelen, dan kunt ge daarmee doorgaan tot in het oneindige. Het is, zoals ik al gezegd heb, een kwestie van kleur, die u kan doen gaan van de meest bewogen dramatiek naar de meest ontheven sereniteit. Dat doet de kleur, niet de kompositie.
Is er in uw zelfportretten toch niet vaak een ontluistering?
De dood speelt een grote rol in mijn werk. Ge kunt u in de verbeelding dood zien en dat uitdrukken. Het is een soort samenspraak met de dood. Sommigen hebben gezegd dat dat een soort narcisme is. Ik laat ze zeggen maar het heeft er niets mee te maken. En dan is er nog een ander element: mijn kop leent zich goed om geschilderd te worden en dat is voor een schilder iets dat interessant is. Dat wijst misschien op een zeker egocentrisme maar dat moeten de anderen maar uitmaken.
Die zelfportretten zijn feitelijk de illustratie van uw geestelijke avonturen!
Er is natuurlijk altijd avontuur mee gemoeid. Ik maak b.v. een zelfportret: het staat in kleur en het is af. En ineens verander ik het. Waarom? Ik weet het niet. Er is natuurlijk altijd wat zelfanalyse bij. In de laatste portretten is te zien dat ze meer en meer schijnen te wijken waar ze vroeger naar voren traden. Het portret wordt nu bijna doorschijnend en ik zie daarin iets van de verrijzenis. Al de elementen zijn er, de vorm is er, de persoonlijkheid is er, alles is er maar het is doorschijnend. Er zit daar toch een geestelijk motief achter.
| |
| |
U bent au fond een visionair, iemand met een visionaire scheppingskracht. Nog iets anders: in veel portretten, ik denk zelfs in alle, is er één oog dat een duidelijk punt heeft en daardoor veel scherper, soms ook hallucinanter wordt, terwijl het tweede oog dat niet heeft.
Dat is voor mij een kwestie van evenwicht. Twee ogen met dezelfde intensiteit storen mij. We bekijken ook alles met een oog veel intenser. Als het technisch mogelijk is, is het kruispunt van de dwarslijnen altijd boven het oog, ook in de zelfportretten. Dat geeft volgens mij een harmonie aan een schilderij, want technisch zoudt ge de twee ogen natuurlijk even intens kunnen maken.
*
De illustratie van een leven door het zelfportret zien wij in deze selektie. De syntese vinden we in deze levenstrap: de jeugd die lente is, de rijping van de zomer, de verdieping van de herfst en dan de winter, die de dood is.
*
U hebt zeer veel religieus werk gemaakt.
Het grootste gedeelte van mijn werk is religieus, maar ik heb wel enkele keren een tema speciaal behandeld als b.v. de Eucharistie en Kristus aan het kruis. Het is nu wel eigenaardig dat ik, hoewel ik portrettist ben, nooit de Kristusfiguur heb behandeld. Ik durf het gelaat van Kristus niet schilderen omdat ik het niet kan behandelen als het gezicht van een gewoon mens.
Ik heb u tien jaar geleden eens horen zeggen, dat het geloof voor u een bron van zekerheid is. Is dat nog zo?
Ik geloof nog altijd maar het geloof is niet mogelijk zonder periodes van skepticisme. Dat is menselijk. Ik heb grote bewondering voor het naïeve geloof, dat een rustige zeker- | |
| |
heid geeft. Mensen die over het geloof nadenken, twijfelen op zekere punten maar dat heeft met de grond van de zaak niet veel te maken. Ook Jan Walravens twijfelde eraan en die tekst heeft me verrast en me uit mijn lood geslagen.
U moet uw zekerheid dus altijd opnieuw herwinnen.
De zekerheid is er. Neem nu het hiernamaals. Ge zit er onmiddellijk mee in het mysterie, in de abstraktie. Ge denkt eraan en iedereen vraagt zich af: wat is dat, verrijzen? Ge hebt er automatisch een voorstelling van. Ge kunt daarmee akkoord gaan of niet maar het is een feit.
U hebt hier veel werk staan en u weigert vaak een schilderij te verkopen. Waarom ziet u niet graag een schilderij weggaan?
Ik weet dat ik op dat stuk niet gemakkelijk ben. Onlangs is het nog gebeurd dat een vrij belangrijke meneer hier verscheidene keren gekomen is om een schilderij te kopen maar ik voelde er niets voor. Toen hij voor de zoveelste keer kwam, werd ik lastig en zei toen hij binnenkwam: zijt ge alweer daar! Achteraf heb ik er dan toch spijt van gehad en ik heb hem dan toch een schilderij verkocht. Ik ben nu eenmaal zo. Ik heb behoefte aan mijn werk, ik moet het rondom mij hebben en ik kan het ook maar afstaan als het mij aanstaat, als het gaat naar mensen van wie ik weet dat ze het waarderen, dat ze er in geloven.
Zolang ik leef wil ik mijn werk bij mij hebben. Er zijn doeken die ik niet kan missen omdat het delen zijn van een geheel. Zelfs bij de tema's, die ik vaak heb behandeld zijn er die ik niet kan missen omdat het schakels zijn. Ofwel is het een cyclus, die maar zin heeft als hij volledig blijft, zoals b.v. de Zelfgave. Neem een van de vier weg en het werk is gebroken. Van Gandhi heb ik veel portretten gemaakt maar elk portret is voor mij iets anders. Ik weet wat anders is en dat heeft waarde voor mij.
| |
| |
U verkoopt dus niet graag?
Ik heb op dat stuk een slechte reputatie maar het is toch niet helemaal juist. Enkele jaren geleden zei Richard Devooght mij: leg eens een lijst aan van al de schilderijen die weg zijn. Ik begon eraan en ik kwam tot 400 schilderijen, die verspreid waren maar daarvan had ik er maar 70 verkocht, de andere waren alle gegeven. Het is dus niet helemaal waar dat ik geen schilderij uit de hand kan geven. Op sommige dagen kunt ge het doen, op andere niet.
Wat is het begin van een schilderij bij u?
Een kompositie waarop ge gewerkt hebt. In de week denk ik eraan en zie ze groeien. Tegen de zondag is ze af en dan schilder ik ze. Dan wordt de kleur van het grootste belang, alhoewel er natuurlijk wel harmonie moet zijn tussen vorm en inhoud. Als ge het onderwerp baas zijt en als ge de kleur baas kunt, dan kunt ge het plezier van het schilderen kennen. Op dat ogenblik zijt ge wellicht wel homo ludens.
U hebt ook schilderijen gemaakt waar de kleur niet belangrijk schijnt. Er zijn schilderijen die b.v. eenkleurig wit zijn.
Daar zijn dan geen sterke kontrasten maar dan is de nuancering zeer subtiel.
Op welke tema's werkt u tegenwoordig?
Ik herhaal veel tema's. Op dit ogenblik ben ik weer met de Stier bezig. Ik heb een doek met een zwarte stier en ik ben van plan op hetzelfde formaat een witte stier te maken. Dat is niet gemakkelijk want het is een heel andere techniek, maar ik werk er op. Ik probeer dan ook zaken waar ik vroeger af bleef omdat ik ze niet baas kon: de Zelfgave op groot formaat b.v. Het tema vraagt een monumentale en lyrische uitwerking. Dat begint allure te krijgen.
| |
| |
U experimenteert ook met lichtgevende kleuren d.w.z. kleuren, die helemaal anders worden als er een woodlamp wordt opgezet. Waarom doet u dat?
Dat is weer een experiment en is louter toevallig gekomen. Een vriend bracht me hier een potje met die kleur en ik probeerde die eens. Ik vond die kleur geweldig intens en konstateerde daarbij dat die verf niet poreus was. Ik heb ze dan als fond gebruikt en daarop met olieverf geschilderd. Ik weet niet of dat technisch verantwoord is maar ik heb plezier in het experiment. Ik geloof echter wel dat er in het procédé veel mogelijkheden liggen, vooral in deze tijd waarin zoveel gebouwen onder de grond gemaakt worden. Als men daar zo een schilderij zou plaatsen en er een woodlamp op zou zetten, zou dat grote indruk maken, denk ik.
*
Voorbeelden van schilderijen in fosforescente kleur zijn: Gandhi, Pater Damiaan, Zelfportret, Ernest Claes.
*
Wat zou volgens u het ideale doek zijn?
Een doek waarin ge u totaal uitgesproken hebt. Ik heb maar een keer in mijn leven, na het voltooien van een schilderij, de indruk gehad: nu kan ik een maand vakantie nemen. Dat is geweest toen ik de Barensnood heb geschilderd. Het kan belachelijk zijn maar ik heb het zo ervaren. Een tema dat ik nooit meer zal herpakken is dat van de Regen. Ik denk dat ik daar een volkomenheid heb bereikt, die ik nu niet meer zou aandurven.
U werd op 12 januari 70 jaar. Wat zou u nog graag zien gebeuren?
Er is iets dat me obsedeert en dat is: wat zal er na mijn
| |
| |
dood met mijn werk gebeuren? Ik zoek naar een oplossing maar ik vind er geen. Verder hoop ik in het ouder worden, jong te blijven, want het moet erg zijn zich oud en versleten te voelen.
Op dat stuk staat u er goed op.
Wellicht, maar ik zie toch veel van mijn generatiegenoten vertrekken. Nu pas nog Flouquet en ook Magritte, die nog een jaar jonger was dan ik.
Als u uw eigen werk zou moeten karakterizeren, wat zou u dan zeggen?
Ik kan het niet zeggen. Ik zou het misschien kunnen illustreren. Ik heb enkele jaren geleden twee schilderijtjes gemaakt, waarvan ik biezonder veel hou. Het ene is een vlakte met ijsbeer en dat is de stilte. Het andere is een mol onder de grond: dat is de geborgenheid. Geborgen in de stilte. Voor de rest zijn we natuurlijk allemaal meervoudig en dus vindt ge in mijn werk ook verschillende aspekten. Als een artiest eerlijk is, dan vindt ge in zijn werk de volledig uitgesproken belijdenis van een eerlijk mens.
Uitzending: 15 januari 1968.
|
|