| |
| |
| |
Emiel van Hemeldonck
‘Berk en Brem’, Vosselaar
Ik hoop dat ik u niet stoor. Wij zijn wat vroeger dan afgesproken.
Helemaal niet. Ik verwachtte u toch. Ik was in mijn bijenhal, waar ik altijd wat kan doen, al was het maar kijken. Ga toch zitten. Hebt u het gemakkelijk gevonden?
Dat wel. Een oude boer heeft mij het huis van de ‘spekteur’ getoond. Maar die tram heeft zijn tijd nodig om van Antwerpen tot hier te raken. Je krijgt zo de indruk dat je naar het einde van de wereld reist.
Dat is genoeg om alle Kempenaars die dat horen op stang te jagen, want de Kempen, ziet u, dat is voor ons het centrum van de wereld. U weet toch wel dat wij Antwerpen b.v. beschouwen als een mooi uithoekje van de Kempen?
Ik geloof dat ik voorzichtig moet zijn in wat ik zeg om de heilige rechten van de Kempenaars niet te krenken. Maar bent u op dat stuk wel helemaal zuiver? Ik weet wel dat u voorzitter bent van de Kempense Schrijvers en dat u hier
| |
| |
| |
| |
woont, maar werd u hier feitelijk niet een beetje ingesmokkeld?
Wat is dat voor een insinuatie! Als u bedoelt dat ik hier niet geboren ben, dan is dat juist. Mijn wieg stond op Sint-Anneken en dat was in die tijd Oost-Vlaanderen. Maar ik ben daar maar drie weken gebleven. Mijn vader was echter een geboren en getogen Kempenaar van Zoersel, en zoals het kind van een Belgische vader dat op Jamaïca wordt geboren, Belg is, zo ben ik Kempenaar. Er is hier trouwens in de buurt onder Gierle een gehucht dat Hemeldonck heet en ons geslacht is vandaar afkomstig. Ik kan voorouders aanwijzen, met naam dan, tot in de 18e eeuw. En ik kan dat bewijzen. In het oude boek van onze Sebastiaansgilde staan mijn voorvaders vermeld van in de jaren 1700. Kijk hier maar eens.
Dat zijn natuurlijk argumenten waarvoor ik moet zwijgen. Maar hoe komt het dat u dat kostbaar boek hier in huis hebt?
Omdat ik de huidige schrijver ben van de gilde. Kijk, hier hebt u ons nieuw gildeboek, dat ik bijhoud. Het is het schoonste van het land.
Hm, hm!
Jawel. In alle wedstrijden van gildeboeken halen wij de eerste prijs. Dat boek is voor ons een belangrijke bron van inkomsten!
Dan schijnt die gilde nog aktief te zijn. Ik dacht dat dat zo een soort folkloristisch curiosum was.
Die mannen van de stad toch! Die gilde heeft nog steeds dezelfde aktiviteit als honderden jaren geleden. Elk lid - zowel man als vrouw, - bezit nog de schone typische gildekledij die wij bij elke feestelijke gelegenheid aantrekken. Kijk maar eens hier.
| |
| |
Dat geeft ineens sfeer. Maar is die gilde nog een echte schuttersvereniging?
Natuurlijk. Er worden nog steeds geregeld wipschietingen gehouden en elk jaar vieren wij met grote luister onze twee grote beschermheiligen: Sint-Barbara en Sint-Sebastiaan. Dan wordt er geteerd en gedanst. Trouwens in de laatste tien jaar kende het gildewezen in de Kempen een echte heropleving, o.m. dank zij de landjuwelen. Op 15 juni heeft er nog zo een plaats te Rijkevorsel. Verder worden nog alle oude tradities in ere gehouden. Om lid te worden b.v. moet men nog altijd de oude eed afleggen.
Om met zoveel entoesiasme over uw gilde te spreken, moet u Kempenaar zijn! Dus na uw geboorte bent u hier komen wonen.
Ook niet. Ik heb eerst op 12 andere plaatsen gewoond in drie verschillende provincies: o.m. in Beveren-Waas, Lillo, Lot enz. Mijn vader was postmeester en telkens als die ergens anders werd aangesteld, moesten wij verhuizen.
Dat kan nogal tellen. Bij een schrijver speelt de jeugd en ook het landschap van zijn jeugd vaak een voorname rol in zijn werk. Hoe is dat dan bij u?
Wel, tijdens al die jaren heb ik elke grote vakantie in de Kempen doorgebracht, in Noorderwijk bij Herentals, en zo ben ik steeds met het landschap vertrouwd geweest. Dat vele verhuizen heeft echter meegebracht dat ik geen enkel dialekt ken en dat ik geen enkele jeugdvriend heb.
Waar bent u dan op school geweest?
Op vele scholen, maar mijn vorming kreeg ik te Sint-Niklaas.
Toen u voor de dertiende keer verhuisde, hebt u deze plek gekozen. Waarom precies Vosselaar?
| |
| |
Ik was toen pas tot inspekteur benoemd en matematisch uitgerekend was Vosselaar het centrum van mijn inspektiegebied. Het eigenaardigste van al is, dat ik, toen ik me hier kwam vestigen, toevallig van een oude boer te horen kreeg dat ik naar het dorp van mijn oorsprong was weergekeerd.
Het huis hier hebt u zelf gebouwd?
Laten bouwen door architekt Ritzen.
Is dat niet een beetje druk bij die grote weg?
Helemaal niet. Het huis ligt op 30 m van de steenweg en mijn tuin ziet uit op de hei. Ik heb in mijn tuin zelfs een heuveltje, dat een uitloper is van de Konijnenberg. Kom maar mee, ik zal u dat eens laten zien.
Graag. Maar mag ik u eerst vragen of het hier is dat u uw boeken schrijft?
Ja en nee. In de winter zit ik hier nogal eens en altijd voor mijn administratief werk. Maar schrijven doe ik veel in de veranda, achteraan het huis. Het is daar het zuiden, dus warmer, dus mooier.
Ik heb al een paar keren gelonkt naar die tegel daar. Dat is het titelblad van uw roman ‘Soet Antwerpen adieu’.
Het herinnert aan dat boek, maar het is niet het titelblad.
Die negerkop hebt u zeker meegebracht van uw Kongoreis. Heeft die reis u inspiratie gegeven?
Elke reis geeft inspiratie, omdat ge overal mensen ontmoet. Ik heb aan Kongo een reportage gewijd. Olifanten hebben voorrang, maar een roman zou ik er maar over durven schrijven als ik er nog eens terug naartoe mag. Ik heb nu al een hele dokumentatie over het leven der blanken ginder.
Ik geloof dat u veel en graag reist.
| |
| |
Reizen brengt drie vreugden: de voorbereiding, de reis zelf en dan de neerslag. Zo is ook mijn reportageboek Israël zonder Jaweh ontstaan. Reizen geeft bovendien de mogelijkheid om interessante mensen en markante kunstenaars te ontmoeten. Zo ben ik o.m. op bezoek geweest bij Waggerl. Kijk, daar hebt u nog een herinnering aan mijn Kongoreis. Het is een schilderij van een blanke schilder ginder, dat voor mij perfekt de atmosfeer en het klimaat van Kongo oproept.
Dat is een tekening van Ost?
Ja, ik heb hem goed gekend en vaak aan het werk gezien. Dat was zeer karakteristiek. Hij trok op een blad tekenpapier in deze hoek een lijn, dan in een andere hoek, dan weer daar een. Ten slotte raakten de lijnen elkaar en uit dat spel groeide dan een figuur.
En dat oud moederken daar?
Is van Fred Bogaerts. De kop ernaast is een tekening van Maria, mijn kind van een Noordnederlands artiest. Ik hou er zeer veel van. Maar zouden we nu niet wat meer ruimte zoeken en wat meer zon? Kom.
Dat is de woon- en eetkamer hier.
Met Kempense inslag, zie ik. Dat is daar zeker een glasraam van Frans van Immerseel?
Onze-Lieve-Vrouw der Kempen. U ziet dat hij zelfs het konijn niet heeft vergeten. Ik vind vooral de kleuren zeer levendig.
En dat is zeker dat bekend portret van u door Gerard Baksteen.
Jawel. Het is traditie bij de Kempense schrijvers dat Gerard Baksteen hun portret maakt als ze 60 worden. Ik ben er
| |
| |
helaas al bij. Maar kijk eens naar dit hier. Het is een portret van mijn vrouw door Maarten Melsen.
De polderschilder. En nóg een Kempens gezicht?
De Konijnenberg met de kerk van Vosselaar op de achtergrond. Het is van Remi Lens, die hier onderpastoor is, u zult hem straks trouwens zien. Het doek daar is een werk van Van Giel en stelt een Kempens binnenhuis voor.
De Kempen laten zich hier gelden. Maar uw televisietoestel is toch een brug naar de wereld. U schijnt het anders een beetje te willen verdoezelen!
Ik vind dat starende en naakte oog overdag onaangenaam. Daarom ligt er overdag een Kempens doekje op!
En dat oude beeldje daar?
Is Onze-Lieve-Vrouw van Vosselaar, de oudste Lieve-vrouw van de Kempen.
Als het van de Kempenaar afhing, zouden ze van Onze-Lieve-Vrouw ook een Kempense maken.
Maar dat is ook zo, dat heeft Timmermans toch al gedaan!
U weet op alles een Kempens antwoord te geven. En dat is uw buste daar?
Ja, gemaakt door Sauter. Moet ik mij nog verder blootgeven?
Ieder zijn beurt is toch maar rechtvaardig. U bent toch ook al enkele keren op bezoek geweest bij kunstenaars...
Kom, we gaan er nu wat bij zitten. Het is de gezelligste plaats van het huis.
Het is dus aan deze tafel dat u meestal schrijft.
Ja, met uitzicht op mijn zandtuin en op de uitloper van de
| |
| |
Konijnenberg daar. Wanneer wij van bergen spreken, is dat natuurlijk naar Kempense maatstaven.
In elk geval kennen al uw lezers deze Konijnenberg. Die bestaat dus echt en nog altijd.
Ja, die ligt wat verderop. Ongeschonden is hij niet meer helemaal. Het zand in de Kempen verstuift geregeld en daarom heeft men geprobeerd deze berg vast te leggen. Men heeft er een massa straatvuil van Antwerpen en Charleroi op uitgestort maar de proef is faliekant uitgevallen. Eén helling is nu begroeid, de andere naakt. Nu is het landschap geklasseerd.
Die Konijnenberg speelt een voorname rol in uw werk.
Die ‘bergen’ spelen een voorname rol in het Kempense leven, omdat ze typisch zijn voor het Kempense zandlandschap. De boer moet hier dag in, dag uit vechten tegen de onvruchtbare zandgrond, speciaal ook tegen het stuifzand van die duinen. Het gevolg is dat de Kempense boer een ondankbare taak heeft en een moeilijk leven.
Hoe heeft u dat geïnspireerd?
De mens vecht tegen de bodem, maar ook tegen zichzelf en tegen zijn naasten. Het tema is dus: de mens gezien in dit landschap met zijn problemen.
En die problemen zijn?
Die van altijd en overal waar mensen zijn.
Zijn die mensen die u uitbeeldt niet enigszins begrensd, ik bedoel, ligt hun menselijkheid niet besloten in de enge heimatwereld met een zeer beperkte horizon?
Dat lijkt mij een typisch Vlaamse vraag of definitie te zijn, die een zekere kritiek hier te lande graag uitspeelt tegen de zogenaamde heimatschrijvers. De menselijkheid is toch ner- | |
| |
gens begrensd: waar een mens zich manifesteert of uitleeft, is hij toch mens tout court. En hoeveel schrijvers, die als groten bekend staan in de wereldliteratuur, hebben niet hun heimat met de mensen erin gestalte gegeven in hun boeken? Denk aan Hamsun, Giono, Maxim Gorki, Stijn Streuvels. De eeuwige mens wordt geprojekteerd op de achtergrond van zijn landschap en dat geeft hem een speciale kleur.
Ik heb de vraag ook maar principieel gesteld, omdat men de dingen vaak zo hoort voorstellen. Een andere vraag: hoe bent u schrijver geworden?
Op een kristelijke manier en om de vriendschap. Ik was onderwijzer en een vriend van mij, witheer van Averbode, Kan. Diels, die leider was van het weekblaadje Zonneland, vroeg mij kinderverhaaltjes. Om hem te plezieren, heb ik dat gedaan. Ik kreeg smaak in dat werk en ben het blijven doen, ook zonder dat hij het vroeg. Zo'n verhaaltje werd steeds langer en groeide uit tot een novelle. Mijn eerste boekje heette Op de Grindershoeve en verscheen in de Duimpjesuitgave van Delille te Maldegem.
De beroemde reeks waarin ook Streuvels met zijn ‘Lenteleven’ debuteerde.
Ook Sabbe en zovele anderen. Het is spijtig dat wij zo geen reeks meer hebben waarin de debutanten hun kans krijgen. Het Davidsfonds heeft die taak nu gedeeltelijk overgenomen.
Wanneer kwam dan het eerste grote boek?
Groot boek is een groot woord. Het was Opgang, dat door het Davidsfonds bekroond werd in 1925. Ik weet de datum nog zeer goed want het was precies het Heilig Jaar en met het honorarium ben ik naar Rome geweest.
En dan is de reeks van de uitgesproken Kempense romans begonnen?
| |
| |
Toch niet onmiddellijk. Dorp in de hei verscheen in 1938, Berk en brem in 1940 en Maria, mijn kind in 1944.
Inderdaad ‘Maria, mijn kind’. Ik geloof dat dat nog steeds een van uw mooiste werken is. Denkt u dat ook?
Voor een schrijver is zijn laatste werk altijd het schoonste, hoewel ik van Maria, mijn kind zeer veel hou.
Bent u met dat werk niet definitief doorgebroken?
In Holland zeker, want het werk verwierf daar de Gottmerprijs. In Vlaanderen was dat al eerder gebeurd met Dorp in de hei en Berk en brem, die herhaaldelijk werden herdrukt.
Hoe zijn die werken feitelijk ontstaan?
Uit de dagelijkse omgang met de mensen. Op een klein dorp hoort men elke dag de echo's van kleine gebeurtenissen, die in elk leven groot zijn. Soms treffen die u, soms niet. Soms begint zo een voorvalletje in u te groeien, komt los van de anekdote, krijgt ruimere afmetingen, neemt een vlucht, maar blijft geprojekteerd op de omgeving met al zijn karakteristieken. Ik, die heimatloos was en ergens zocht te wortelen, heb waarschijnlijk voor die lokale faits divers uit het dorpsleven meer interesse gehad dan een gewone dorpeling.
En die Kempense mensen met hun menselijke avonturen zijn u blijven inspireren.
Ja. Dat is ook nog gebeurd in Troosteres der bedrukten, mijn laatste boek.
Een parel in uw werk. En hierover wou ik u een delikate vraag stellen. In praktisch al uw boeken zegeviert het goede en overwint het recht. Dat is niet zo in ‘Troosteres der bedrukten’, waarin de heldin ten onder gaat. Is dat een bewuste reaktie geweest?
| |
| |
Helemaal niet. De tragedie kon niet anders opgelost worden. Iemand heeft dat genoemd de zelfmoord als oplossing van een kristelijk levensprobleem. Ik zeg niet dat het zo is, maar die mogelijkheid ligt in het slot van het boek besloten.
Er is nog een ander boek, ‘Land van belofte’, dat buiten het gewone kader van uw werk valt. O.m. speelt de zonde daar een grotere rol in en wordt het negatieve feller beklemtoond. Is dat misschien een opzettelijke reaktie geweest tegen het verwijt dat men wel eens tot u richt, dat u een wereld zonder zonde voorstelt?
Het is geen reaktie tegen een verwijt, dat mij trouwens niet treft, maar het is toch een opzettelijk gekozen tema. Ik heb daar de illustratie willen brengen van de mens die, als hij loskomt van de grond, losgeslagen wordt en vaak alle zekerheid verliest. Ik meen trouwens dat ik de zonde in mijn werk niet negeer. Zonder dat het scherp getekend is, kan de lezer wel vermoeden dat sommige figuren zondigen tegen de morele wetten. Trouwens, ik heb nu een nieuw werk klaar dat Hier zijn mijn handen heet en dat de moord brengt als kristelijke oplossing van een levensgeval.
Hoe is dat mogelijk?
Dat zult u in het boek kunnen lezen. Het verschijnt in oktober.
Naast uw zuiver Kempense en ik zou zeggen zuiver menselijke romans is er daar in uw oeuvre een vrij imposante reeks historische romans. Hoe komt het dat u daaraan bent begonnen? Was dat bij gebrek aan inspiratie of is het een vlucht uit het heden?
Ik denk het niet, want ook voor die boeken is inspiratie nodig. Nee, het zijn o.m. de opzoekingen in verband met de gilde die mij daar naartoe hebben gebracht. Dat inleven in de atmosfeer van het verleden is mij zo gaan boeien, dat
| |
| |
ik er over ben gaan schrijven. Het is eigenlijk ook geen vlucht uit het heden, want in die werken is toch ook de eeuwige mens aanwezig, hier dan geprojekteerd op de achtergrond van boeiende historische gebeurtenissen.
Het eerste boek in die reeks was, geloof ik, ‘Johan van der Heyden, magister’. Hoe is dat b.v. ontstaan?
Wel, op een eigenaardige manier. Dat is de schuld van Maarten van Rossum. Ik maakte met die naam kennis op verschillende manieren en hij is mij zo gaan boeien, dat ik niet anders kon dan erover te schrijven.
En sindsdien bent u uit het verleden niet meer weggeraakt?
Het genre is mij blijven boeien. Daarna is gekomen De Cleyne Keyser, die de opkomst van het machinisme behandelt en de emancipatie van de werkman in de 18e eeuw, gebeurtenissen die gesitueerd worden te Turnhout rondom de tijkindustrie. De trilogie De Groene Swaen behandelt de belegering van Antwerpen door Farnese. Het verhaal speelt te Stabroek in de Polders, het dorp van mijn vrouw. De hoeve van mijn schoonbroer heet trouwens De Groene Swaen. De inspiratie van deze historische roman heb ik uit de aktualiteit geput. In 1944 dachten de Duitsers eraan Antwerpen te verdedigen en daarom moesten de Polders onder water gezet. Hetzelfde deed zich voor in 1585.
Er is daar ook de eigenaardige triptiek ‘Kijkverdriet’.
Dat zijn drie novellen met telkens een vrouw als centrale figuur. Elke novelle illustreert het tema: de mens gaat voorbij, het landschap blijft.
Ik heb de indruk dat in verscheidene van uw werken een vrouw de hoofdfiguur is: Moeder Greta, Agnes, Maria, mijn kind.
Ik geloof dat ik toch evenveel mannelijke hoofdfiguren heb.
| |
| |
Maar indien de vrouw het overwicht zou hebben, vind ik het nog natuurlijk. Wij weten toch allen dat de vrouw vaak een beslissende rol speelt in het leven van de man.
In de laatste jaren hebt u vier grote romans gewijd aan Antwerpen: ‘Soet Antwerpen, adieu...’, ‘Voghelensanck’, ‘Schelde, snelle vliet... ’ en ‘Gekluisterde stroom’. Is dat volgens vooropgezet plan?
Wel nee. Het idee van Soet Antwerpen, adieu werd mij door het toeval aan de hand gedaan. Ik ontdekte de rekeningen van een Antwerpse zakenvrouw, die wegens haar godsdienstige overtuiging had moeten uitwijken. Van uit Amsterdam bestuurde zij echter nog haar handelshuis te Antwerpen. Op een van die rekeningen stoot ik daar onderaan ineens op deze notitie die al het heimwee van deze vrouw naar het vaderland samenvatte: ‘Soet Antwerpen, adieu’. Het tema van Voghelensanck hebben Kan. Prims zaliger en Ger. Schmook mij aan de hand gedaan. Zij kenden het bestaan van een dagboek van een dokter uit de 18e eeuw. Het boek was verloren geraakt maar Ger. Schmook heeft het kunnen terugvinden.
Het is mij dan nog een raadsel hoe u de sfeer uit de behandelde periode zo akkuraat en echt kunt weergeven, met daarbij een woordenschat die zowel de lokale kleur dient als de technische benamingen van vele dingen uit het verleden sekuur weergeeft. Ik denk hier b.v. aan uw prachtige woordenschat betreffende de scheepvaart, die niet moet onderdoen voor die van Arthur van Schendel.
Een historische roman schenkt de schrijver een tweevoudig genot: de voorstudie en de uitwerking. Bij de voorstudie komen heel wat opzoekingen te pas. Voor de dokumentatie doe ik vaak een beroep op de medewerking van specialisten: Kan. Prims zaliger heeft mij zeer kostbare diensten bewezen, ook Ger. Schmook en de Antwerpse Stadsbiblioteek.
| |
| |
Voor de technische termen bestaan er vakboeken, voor de scheepvaart is er heel wat te vinden in musea waar ik dikwijls een dag ga doorbrengen. U ziet, veel dorre dingen, maar met een beetje fantazie komt daar een levend beeld uit, dat u niet meer loslaat.
Er is nog een boek waarover ik graag iets vernam en dat is het mooie fotoboek ‘Regenboog der Kempen’.
Dat is gegroeid tijdens de oorlog uit de angst dat alles verloren zou gaan of vernietigd worden. In mijn vrije tijd heb ik dan opzoekingen gedaan en al de mooie dingen in de Kempen gekatalogeerd. Het zijn drie delen geworden: Land en volk, Volk aan de arbeid, Glans van het verleden. Mijn tekst werd prachtig gediend door de mooie foto's.
Het is werkelijk mooi werk. Hebt u altijd een bedoeling als u schrijft?
Ja en nee. Ik schrijf in de eerste plaats omdat het mij nu eenmaal in het bloed zit en omdat het mij de vreugde van de schepping geeft. Daarbij komt dan nog dat ge door het schrijven vaak tot helderheid komt. Er zijn in de wereld - in verleden en heden - veel eigenaardige figuren, wier gedragingen u interesseren. Ge zijt daarmee bezig, bouwt eraan, dringt erin door en de aanloop is er. Natuurlijk beïnvloedt de eigen levensfilozofie de strekking van mijn werk. Ik sta uitgesproken positief tegenover het leven; daarom beklemtoon ik veel minder de donkere kant ervan of, als ik het doe, dan laat ik toch ook de optimistische visie tot haar recht komen. Daarbij wil ik mijn lezers respekteren. Ik kan niet aannemen dat kunst synoniem zou zijn met gewaagde woorden en hitsige toestanden.
Het is mij dan een raadsel hoe u al uw boeken klaarkrijgt. Of is die vraag indiskreet?
Omdat ze indiskreet is, is ze sympatiek. Ik zou u trouwens
| |
| |
kunnen verwijzen naar schrijvers die veel meer hebben geschreven dan ik en die er ook mee klaargekomen zijn: denk maar eens aan Lope de Vega, Calderon met hun duizend of meer toneelstukken. Denk aan Conscience, Balzac. Arbeid en prestatie hangen grotendeels af van organizatie. Schrijven is een ambacht, dat men leert bij tijd en jaren. Vergeet niet dat een kunstwerk vrucht is van een tiende inspiratie en negen tiende transpiratie! Het procent inspiratie is niet te dwingen: dat is het kreatieve werk in het schrijven van een boek. Dit bouwen is het element kunst, het schrijven ervan is het element ambacht. Natuurlijk zijn hier vele spelingen mogelijk. Als het boek gebouwd is, dus gemaakt, maar nog niet geschreven, begint het benediktijnenwerk en dat is een kwestie van tucht. Wie elke dag twee uur schrijft - en een avond op het platteland is lang, - komt op korte tijd zeer ver. Alle bekoringen worden geweerd: vrienden, boeken, radio en zeker ook de televisie. Alle kracht en inspanning worden gekoncentreerd op het werk. Zo groeit het werk traag, maar het groeit en op betrekkelijk korte tijd ligt een schijnbaar omvangrijk werk in zijn eerste versie klaar. Is dat nu zo een groot geheim?
Hebt u ooit onder de invloed gestaan van de een of andere schrijver?
Voor zover ik zelf weet niet. Ik heb altijd veel gelezen en lees nog steeds veel. Ik probeer de literaire produktie van de voornaamste Europese schrijvers en zelfs van de Amerikaanse bij te houden. Ik heb daarbij altijd lievelingsschrijvers gehad, die ik soms herlees en die mij blijven interesseren, ofwel omwille van het verhaal ofwel omwille van de bouw van hun werk. In mijn jeugd las ik met voorliefde Lagerlöf en Gustaf Frenssen. Nu is het vooral Giono. Ook de produktie van de Vlaamse schrijvers interesseert mij natuurlijk.
| |
| |
Men koppelt uw naam vaak aan die van Conscience. Wat denkt u daarvan?
Dat mij dat geweldig vereert. Ik ben er namelijk van overtuigd dat Conscience een knap schrijver is. Lees hem b.v. maar eens in het Duits, dan wordt hij een heel ander schrijver. Trouwens, vergeet niet dat Conscience zowel bij ons als in het buitenland de meest gelezen Vlaamse schrijver blijft. En een schrijver schrijft toch om gelezen te worden!
Hoe wordt uw werk in het buitenland ontvangen?
Ik heb daarover niet te klagen. In Holland verschenen verschillende uitgaven van mijn werken. De kritiek die in het begin alleen gunstig was beneden de rivieren is het nu ook in het Noorden. Praktisch al mijn werken werden in het Duits vertaald. Vooral Maria, mijn kind was in Duitsland een bestseller.
Krijgt u ook reaktie van lezers?
O ja, de lezers reageren tegenwoordig zeer sterk, zowel de intellektueel als de volksmens. Dat blijkt uit vele brieven en uit persoonlijk kontakt. Ik heb heel wat vertelavonden gehouden in Vlaanderen en het heeft me dikwijls verrast met welke onthutsende vragen de mensen daarna aankomen.
Meneer Van Hemeldonck, na al de kandidaten die u op de rooster hebt gelegd, hebt u zelf een schitterend eksamen afgelegd. Proficiat.
Kom dat maar gauw vertellen aan mijn vrouw en aan mijn zonen. Ik kan u dan ook een paar gasten voorstellen, die op ons wachten om deze goede uitslag te vieren.
Uitzending: 13 juni 1958.
|
|