| |
| |
| |
Gerard Walschap
Mechelse Steenweg 243, Antwerpen
Dit is prettig kijken van zo hoog!
Ook buiten de drukte is er heel wat te zien. De Mechelse Steenweg vormt daar wat verder kruis met de Belgiëlei en de Koningin-Elisabethlei. Daar, honderd meter van hier af, is de zetel van het Provinciebestuur.
De zetel van goeverneur Declerck, ook aktief in de letterkunde.
Ja, een zeer goed essayist, gespecializeerd in de Franse letterkunde. De verlichte toren in de verte is de Bell Telephone. Het park rechts is de Harmonie en het park links de Warande.
U hebt hier werkelijk een zeer ruim gezicht en die landelijke sfeer hier zo vlakbij, in volle stad, is verrassend.
Wij wonen hier al van in februari. We weten dus al hoe het er hier uitziet in de winter, de lente, de zomer en de herfst. In de winter zit er meer tekening en perspektief in, in de lente meer tinteling, in de zomer meer volume en in
| |
| |
de herfst meer kleur, maar altijd is het zo mooi dat we het seizoen waarin we zijn, het mooiste vinden. 's Avonds ook is het mooi met de verlichting van de straten en de gebouwen en vooral met de lampen van de auto's, die sierlijke bochten beschrijven in de Warande. Zo ziet men hoe mooi een stad kan zijn in de vangarmen van de zogezegde onestetische techniek.
Het moet voor u toch een grote verandering geweest zijn toen u op deze flat bent komen wonen. Als ik het goed voorheb, bewoonde u vroeger een ruim huis in de Lemméstraat. Mist u uw tuin niet, b.v.?
Ja, ik heb 27 jaar in een huis met een tuin gewoond, maar ik ben niet hovenierachtig aangelegd, ik verlang niet naar schop en rijf en hoe zou men dan een klein stadstuintje missen als men twee parken voor de deur heeft en aan de achterkant weer een ander weids uitzicht?
En voor uw hobby, handenarbeid, hebt u daarvoor plaats?
Daarvoor vindt ge overal mogelijkheid.
U bent ook voor de flat gewonnen, mevrouw?
Mevrouw: Definitief voor gewonnen. Toen de kinderen nog klein en allemaal thuis waren, zou ik hier niet hebben willen wonen, maar nu we in de week nog maar met zijn drieën zijn, is een appartement het ideaal.
En zelfs uw hond voelt zich hier weeldig. Hebt u hem al lang?
Walschap: We hebben Joy zeven jaar geleden, hij was toen nog klein, meegebracht uit San Remo in Italië, waar we met onze kinderen vele vakanties hebben doorgebracht. Om hem niet te laten vervreemden van zijn pleegmoeder, die hem elk jaar hoopte terug te zien, blijven we de dingen
| |
| |
die hij in het Italiaans geleerd heeft, zeggen in zijn moedertaal: cuccia, dammi la zampa, dall'uomo vieni qui.
U hebt hier niet alleen een magnifieke ruimte, maar daarbij ook nog prachtige oude meubelen: men zou zich ergens in de kamer van een antiek kasteel wanen. Hebt u die meubels verzameld of zijn het familiestukken?
Al de meubelen en beelden zijn door mijn vrouw verzameld: ze is er vroeg mee begonnen, want ze had al heel wat bij mekaar toen we trouwden. Een mooi stuk is die lijnwaadkist: ze heeft toebehoord aan Anna Grooten, die in de 18e eeuw abdis was van het Stift van Thorn, in Hollands Limburg. De Sint-Rochus is uit de 18e eeuw: na vele jaren dienst in de kerk was hij ten slotte, bedekt met verscheidene lagen zwarte teer, in een tuin terechtgekomen. We hebben hem zo goed mogelijk verzorgd en u ziet dat hij het verdiende. Kijk eens hoe prachtig die kop is gesneden.
Dit is een bekend beeld van Moeder Anna, die O.-L.-Vrouw draagt, en Maria draagt op haar beurt het kindje Jezus op de arm. Men noemt zulk beeld Le rêve de Ste. Anne en er schijnen er maar zeven meer van te bestaan. Het is een massief eiken beeld.
Daar staat nog een ander eiken Lieve-Vrouwebeeld. We hebben drie Lievevrouwen uit de 17e eeuw in huis. In de 18e eeuw werden ze meestal in zachter hout gemaakt, vooral lindehout.
Wat dat is, kan mijn vrouw u beter uitleggen.
Mevrouw: Het is een oosters wandtapijt dat ik enkele jaren geleden in een openbare veiling kocht, in een lamentabele staat. Ik heb er ongeveer vier maanden bestendig aan gewerkt, natuurlijk met hulp, om het te verdoeken. Het grote doek is volledig nieuw. We hebben de figuren, allemaal in echte zilver- en gouddraad en meer dan een
| |
| |
vinger dik, hoekje voor hoekje uitgesneden en weer op het nieuwe doek vastgemaakt. Een benediktijnenwerk, maar het resultaat heeft er mij volledig voor beloond.
Is dat het bureau waar u werkt? U kunt dat niet afsluiten van de leefkamer, geloof ik. Hindert u dat niet als u aan het werk bent?
Walschap: Zo heb ik altijd het liefst gewerkt. Een beetje afgezonderd, zodat men niet tegen mijn tafel of stoel staat en toch in kontakt met het gezin. Praten, lachen, muziek hoor ik niet, maar fluisteren wel.
En dat u nog wakker aan het schrijven blijft, hebben we onlangs o.m. nog in het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ gezien. Verschijnt die nieuwe roman ook in boekvorm?
Is al gebeurd ter gelegenheid van de boekenbeurs. Hij ligt daar op mijn bureau. Kom maar eens kijken.
Waarover gaat het in deze nieuwe roman? De titel ‘De Française’ doet wel veronderstellen dat een vrouw er de heldin van is.
De Française is een Frans meisje dat op haar veertiende jaar door haar Vlaamse grootmoeder naar Vlaanderen op bezoek bij haar familie wordt gebracht en daar een dwepende, vererende liefde opvat voor een verre neef. Van beide zijden en om verschillende redenen wordt het sensuele totaal uitgeschakeld, maar de brieven die het meisje aan de jongen schrijft, worden onderschept en verkeerd uitgelegd. Er ontstaat een geweldig konflikt dat tragisch afloopt.
Ik heb het boek nog niet gelezen, maar ik zal niet lang wachten om het te ondergaan. Want eens dat men u begint te lezen, wordt men meegesleurd!
Ik zal het u gemakkelijk maken. Neem dit eksemplaar maar
| |
| |
mee als herinnering aan dit bezoek. Wacht, ik zal het er eerst even wat in schrijven.
Wat denkt u van die nieuwe mode een roman eerst in een tijdschrift te publiceren en dadelijk daarna in boekvorm? Het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ doet het veel en ook ‘Dietsche Warande en Belfort’ doet het af en toe. Is dat wel de taak van een tijdschrift?
Daar kan natuurlijk lang over geredeneerd en zelfs geredetwist worden en wij hebben dat in de redaktie van het N.V.T. dan ook herhaaldelijk gedaan, maar men kan toch niet ontkennen dat het N.V.T. in de loop van zijn reeds meer dan tienjarig bestaan met de romans van Marnix Gijsen, Piet van Aken, Boon, Johan Daisne en anderen een imposant beeld gegeven heeft van het Vlaams scheppend proza.
Hoeveel boeken hebt u nu al geschreven? Uw eerste was ‘Waldo’, meen ik, een vrij gepassioneerde religieuze roman. Hebt u ook dat klassieke schaamtegevoel over uw eersteling?
Dat klassieke schaamtegevoel heb ik wel voor mijn verzen. Die zou ik liever niet gepubliceerd hebben, maar over mijn proza schaam ik mij niet. Mijn eerste prozawerk was inderdaad Waldo. Hier hebt u het. Ik ben het nu niet meer eens met dat boek, maar letterkundig verloochen ik het niet, ondanks het oordeel van Jules Persijn. Toen ik de eerste vier hoofdstukken van Waldo geschreven had, bracht Jan Hammenecker ze op een goede dag naar Jules Persijn, samen met enige cahiers vol verzen van mij. Enkele maanden later kwam Hammenecker met alles terug en zei dat Jules Persijn gezegd had: ‘Hij zal een groot dichter worden, maar van prozaschrijven heeft hij geen verstand.’
Het gevaar der voorspellingen! Is er in de rij van uw werken een dat uw lievelingskind is?
| |
| |
Ja, Houtekiet.
Ik ben blij dat te horen, want ook ik hou het meest van dat boek. Hoe bent u er toe gekomen deze roman te schrijven? Het onderwerp werd deze eeuw in de Europese letterkunde verschillende keren behandeld. Knut Hamsun deed het in ‘Hoe het groeide’, Giono in ‘Regain’, Karl Heinrich Waggerl in ‘Brot’. Al deze romans verschenen voor de uwe. Is er daar enige beïnvloeding geweest?
Neen, niet de minste. Van de drie werken die u noemt, ken ik trouwens alleen Hoe het groeide. Geen enkel werk van mij is onder zulke invloed geschreven. Ik heb wel veel geleerd van drie schrijvers: Dostojevski, Hamsun en de Unamuno, maar al mijn boeken zijn onmiddellijk en rechtstreeks uit mijn innerlijk leven gegroeid. Ik heb van die kunstenaars geleerd hoe ik moest schrijven. Wat ik moest schrijven, heb ik nooit aan anderen moeten vragen.
Met het tema van Houtekiet was ik trouwens al bezig toen ik zeer jong was. Het moest toen een uitgesproken katolieke roman worden. Later is het dan de verheerlijking geworden van de heidense mens.
Het vervolg op ‘Houtekiet’, dat u al zolang beloofd hebt, komt dat nog?
Ik hoop daarmee voor mijn zestigste verjaardag klaar te zijn.
Dat is dan voor volgend jaar. U werd geboren in 1898?
Op 9 juli en in Londerzeel.
Mag ik ook eens een misschien meer delikate vraag stellen? U hebt op een zeker ogenblik gebroken met de Kerk en in een paar weken openlijk elke godsdienstige overtuiging verzaakt. Enkele jaren later hebt u dan een van de prachtigste en meest stichtende heiligenlevens van onze literatuur geschreven. Hoe is dat mogelijk?
| |
| |
Ja, ik weet het wel, velen hebben zich afgevraagd of ik bij het schrijven van Zuster Virgilia niet een beetje terugkeerde tot het geloof. Ik kan u verzekeren dat dit op geen enkel ogenblik het geval is geweest. Als men het boek aandachtig leest, merkt men wel dat de schrijver er integendeel zeer ver van af moet staan. De open onbevangenheid tegenover geloof zowel als ongeloof kan naar mijn mening alleen door een vrijzinnige worden opgebracht als het konflikt voor hem volledig is opgelost, als hij rust gevonden heeft.
Hoe gaat u te werk om een boek te schrijven? Gebeurt dat volgens een vooropgezet plan? Schrijft u alles of tikt u misschien direkt?
Ik schrijf altijd met de hand. En zonder enig plan. Van uit een kern. Er komen regelmatig personages en gebeurtenissen die mij zelf verrassen terwijl ik ze schrijf. Een voorbeeld: toen de oorlog van 1940 uitbrak, was mijn roman Denise op een paar hoofdstukken na af en ik heb hem laten eindigen met een tafereel uit de algemene vlucht in mei 1940. Ik herinner mij zeer goed dat ik verveeld was toen ik in Adelaïde opeens een onderpastoor nodig had. Alweer een personage meer. Hij is een van de hoofdpersonen geworden. Ik zie mijn personages duidelijker, ik ken ze beter dan werkelijk levende mensen. Een voorafbepaald plan zou mij hinderen, mijn figuren doen het mij voor, zij gaan hun eigen weg en ik volg ze.
U hebt in de laatste tijd ook voor de televisie geschreven en zelfs een paar scripts bezorgd voor het populaire programma ‘Schipper naast Mathilde’. Ik denk dat er bij onze schrijvers met naam een zeker misprijzen bestaat, speciaal voor dat genre. Wat denkt u ervan?
Ik vind het zeer jammer dat onze letterkundigen niet voor de televisie willen schrijven. Ik vind dat zij ongelijk hebben. Het is niet genoeg de televisie te krtizeren, iets waartoe
| |
| |
| |
| |
volgens mij geen reden bestaat, wij moeten trachten ze zo goed mogelijk te maken. En van de ‘Schipper’ gesproken, ik heb nog geen enkele buitenlandse televisiereeks gezien die onze krachten te boven gaat. Als wij willen, kunnen wij van de ‘Schipper’ iets even goeds maken als van om het even welke andere reeks...
Ik geloof dat ik u al te lang in het hoekje geduwd hebt!
En ondertussen verschaalt onze wijn!
Mevrouw: Hebben de heren hun hart uitgestort? Kent u mijn dochter Carla?
O ja, van de televisie. Ik heb haar eens in ‘Vergeet niet te lezen’ gezien, toen ze geïnterviewd werd en ze de interviewer met de grootste onschuld vloerde. Weet u nog: de aap van Maurice Chevalier en de neus van Gogol! En ondertussen hebt u naam verworven als schrijfster. Hebt u dat bij uw vader geleerd, juffrouw, ik bedoel het schrijven?
Carla: Nee, ik denk het niet. Het enige dat ik van hem geleerd zou kunnen hebben, is het regelmatig schrijven, ik bedoel het urenlang 's morgens en 's namiddags werken. Dat heb ik hem altijd zien doen, maar nooit kunnen nadoen. De enige samenwerking tussen vader en mij dateert van mijn schoolopstellen. Tweemaal heeft vader eens een opstel voor mij willen maken, omdat ik met mijn werk niet klaarkwam. Ik heb nooit zo weinig punten op mijn opstellen gekregen als voor die twee, die hij gemaakt had. Het eerste bezorgde mij vijf op tien en bij het tweede stond: ‘wel enkele goede ideeën, maar zeer slecht uitgewerkt!’ - Ze waren van mij blijkbaar beter gewend! Daaruit heb ik dan maar afgeleid dat zijn schrijverstalent sterk overdreven moet zijn en dat ik van hem beter niets leerde!
Mevrouw: Carla heeft trouwens haar boek geschreven zonder dat vader het wist!
| |
| |
Walschap: En toen ik achteraf twee opmerkingen maakte, werden die alle twee afgewezen.
Maar achteraf bent u toch gaan samenwerken, vermits papa de illustraties tekende bij ‘Niet schreien, Ouwe’. Heeft uw dochter u gezegd hoe ze de tekeningen wou of hebt u zich alleen laten inspireren door de tekst?
Vrije inspiratie natuurlijk.
Ik geloof dat u in de laatste tijd veel tekent en ook schildert. Hebt u dat portret daar gemaakt van uw dochter Carla?
O nee, dat is mijn genre niet, dat heeft mijn zoon Lieven gemaakt, die echt schilder is. Als ge van mijn werk iets wilt zien, kom dan even mee. Dat doe ik in een andere kamer...
Hier hebt ge mijn schilderijen en mijn zoon Lieven, schilder van beroep en criticus als hij mijn werk ziet. Lieven heeft akademie gedaan en heeft natuurlijk zijn eigen oordeel over mijn portretten. Het spreekt vanzelf dat ik hem geen gelijk geef.
Lieven: Over schilderkunst en schilders zijn vader en ik het gewoonlijk wel eens. Iets anders is het wanneer wij tegenover elkaars werk staan. Als schilder heeft vader zichzelf nog niet gevonden en hij is technisch nog niet bedreven genoeg. Dat weet hij zelf ook wel.
Dat schilderen van u is anders wel een late roeping, meneer Walschap?
Min of meer. In elk geval ben ik in de laatste tijd druk gaan schilderen met een uitgesproken voorliefde voor het portret. Ik probeer het te doen zoals men het in de middeleeuwen deed: een gelijkenis en een karakterizering.
Werkt u naar het model?
Voor de portretten die ik u toon, hebben de modellen gepo- | |
| |
seerd, maar als ik er twee of drie maak, behelp ik mij met mijn eerste portret, dat ik dan weer anders probeer te schilderen.
En dat schilderen gebeurt altijd hier?
Ja, ik werk graag in deze kamer. Ik heb hier weer een heel ander uitzicht. Als ik door het venster kijk, zie ik het huis waar Kamiel Huysmans woont. Verder hou ik van het gezicht op het klooster daar, op het oude herenhuis ginder.
Ik begin te geloven dat u het ideale appartement bewoont, meneer Walschap. Maar u hebt nog meer kinderen, zijn die allemaal zo artistiek begaafd?
O nee, op de vijf zijn er maar twee die zich uitgesproken op artistiek terrein bewegen. De anderen zijn meer exakte naturen. Ik wil ze u trouwens graag voorstellen, ze zijn voor de gelegenheid vanavond allemaal overgekomen. En dan ziet ge ook mijn kleinkinderen misschien, natuurlijk de netste kinderen, die er zijn! Zal ik voorgaan?
Graag.
Hier hebt ge Guido, die dokter is, en dat is zijn vrouw. De twee kleintjes zijn van hen. Hugo hier is in de diplomatie en Bruno studeert scheikunde te Gent. Ge ziet, dat staat nogal ver van literatuur en schilderkunst!
Inderdaad, maar het is een ideale gelegenheid om eens te vragen hoe de familie de schrijver en zijn werk ziet. Als u er tenminste niets tegen hebt. Wordt er in de familiekring over uw werk gesproken en weten uw huisgenoten wanneer u met een nieuw werk bezig bent?
Over mijn werk wordt hier in huis haast nooit gesproken, tenminste nooit in mijn aanwezigheid.
Hoe is uw man als hij aan het schrijven is, mevrouw? Lastig?
| |
| |
Mevrouw: Als hij schrijft, is mijn man niet lastiger dan als hij niet schrijft. Zijn werk brengt natuurlijk mee dat hij er voortdurend mee bezig is, en dàt is wel eens lastig. Hij hoort niet de helft van wat er gezegd wordt en dan staan wij wel eens verbaasd dat hij helemaal niets weet van iets dat lang en breed werd besproken. Hij verwijt zich trouwens zelf soms dat hij meer in zijn boeken dan met ons leeft, maar dat is misschien wat sterk uitgedrukt.
Hebt u een voorkeur voor het een of ander werk?
Mevrouw: Ik houd zeer veel van het werk van mijn man. Ik volg het sinds dertig jaar van bladzij tot bladzij terwijl het geschreven wordt. Zelfs als ik het van hem nog niet mag lezen, weet ik er van alles op te vinden om achter zijn rug eens gauw te gaan kijken. Dat wil niet zeggen dat ik van elk boek even veel houd, zelfs niet dat ik van elk boek houd. Als ik een keuze zou moeten doen, zou ik Zuster Virgilia kiezen, denk ik, maar ik houd ook zeer veel van Adelaïde, Celibaat en Trouwen.
Walschap: Zouden wij mijn werk nu niet even laten rusten en over wat onschuldiger dingen praten: b.v. over de televisie?!
Uitzending: 7 november 1957.
|
|