met jou op de hei stond, den avond van den eersten dag dat ik je weervond, is uit de ontroering van je naast mij te weten, - jij, die ik dagen en dagen alleen in de wazigheid van de herinnering kon benaderen, - dat wondere gevoel ontloken dat als een heerlijke bloem is gaan bloeien zoolang ik in de zonnige klaarte van je levenssfeer ben gebleven. Ik kon dan wel een oogenblik gelooven dat het leven halt hield en er buiten in de wereld niets meer gebeurde, omdat ik van den tijd verwachtte dat hij zijn loop ging schorsen om me de zaligheid van deze uren ongerept te schenken. Maar natuurlijk was dit alleen de stoute illusie van een rusteloozen droomer, die het wel nooit zal opgeven de werkelijkheid naar zijn droombeeld
te willen vormen en steeds weer in de kloof tusschen die twee werelden zal vallen, en er zich dan nog over verwonderen dat hij er niet zonder kneuzingen afkomt.
In het eerste uur dat je terug in de eenzaamheid van dezen herfst staat, doet het geluk, dat je genoten hebt, pijn. Je enthousiaste goede voornemens voor de nieuwe werkdagen worden weggevaagd als de dorre blaren voor den wind en je voelt dat het roer je dreigt te ontsnappen. Je zit verloren in dat huis waar Mercator nog niet is thuisgekomen en waar geen bloemen in de vazen staan, nu er nog zoo'n mooie rozen zijn, en je kan de leemte niet