genden dag met frisschen moed het voorjaarswerk aan te vatten.
's Anderen daags echter was het buiten een treurig gedoe. De hemel was zoo grijs als een dweil en het regende mistroostig langzaam, zoodat er van tuinarbeid niets kon in huis komen. We hebben de kippen dan maar weer vrij spel gelaten in den hof en er stond niets anders op, dan van achter het venster te kijken naar de esbattementen van onze twee ganzen, die in het regenweertje hun gading vonden. Het zal een vroolijk leventje worden op ons hof, als onze hoenders willen doen wat wij er van verwachten.
Maar intusschen zitten we binnenshuis met het ongeduld en de zenuwachtigheid van de lente in ons. Het is te koud om zonder vuur te zitten en als je het aanmaakt, is het dadelijk te warm in de kamer. We voelen ons een beetje ontredderd omdat onze plannen zoo ineens in het water vielen. Daarbij komt nog, dat met de nieuwe zon de mooiste verwachting ontloken was. Ik was zoo blij dat de donkerte voor het licht ging wijken, want dan is het ook zooveel lichter door de dagen te gaan. Je doet alles met veel meer levenslust en de moeilijkste dingen gaan je vlug en vlot van de hand.
Ook mijn verlangen naar jou was door die eerste zon veel milder om dragen. Het laaide wel heviger op, maar ik kon het wachten verschalken, omdat de tijd buiten veel vlugger scheen te verglijden en ook omdat mijn eigen vroolijkheid de dagen vulde. Nu ik echter op dezen regenachtigen Maartschen namiddag door het venster in de verte kijk, voel ik me alleen en zoo gedrukt. Mijn