vrees je wel een oogenblik, dat een ontijdige nachtvorst deze prille schoonheid zou kunnen knakken, - nu juist de appelaars zooveel beloven te geven, - maar je betrouwt dan maar dat een goede fee haar hand over ons houdt en ons van alle kwalen zal bevrijd houden.
Ik sta nu graag boven op de hooge rots om te genieten van den breeden blik op het landschap, dat met een kleurige lenteweelde overgoten is. De velden liggen op den rug der helling netjes afgebakend en wedijveren met de weiden om het mooiste groen ten toon te spreiden. Daartusschen kronkelt een weg, die zich ginder in een landelijke brug onder den spoorwegdijk verliest, en daarboven rijdt nu juist een miniatuurtreintje het onbekende in en blaast een prettig rookwolkje de lucht in.
Maar dan blijf ik hangen bij het druk gedoe der schepen op den stroom, die zich daarbeneden breed en toch lenig een weg zoekt. Er zijn nu wel niet veel vreemde namen meer, die de wijde wereld oproepen, maar toch doen ze denken aan waterloopen en rivieren die zoovele landen doorkruisen, onder andere hemels en bij andere menschen. En daar ontwaakt weer de onrust die je ook overvalt wanneer je langs een internationalen trein loopt, en je dien eigenaardigen en geheimzinnigen geur opsnuift die uit de verten werd meegebracht. En je voelt je klein en beklemd en bent reeds bezig plannen te maken om weg te gaan, nog vóór je aan reizen gedacht hebt of maar even aan het beletsel denkt dat de werkelijkheid is.
Een vaartje zullen die plannen vooralsnog niet nemen, al heb ik ook reeds ontdekt dat Mercator door het-