hun ban hebben gehouden. Ze waren aristocratisch voornaam en hadden toch hart. Ik kon er zoo zwaarmoedig bij worden, wanneer ik er wat lang bij droomde, dat ik zwak en moedeloos werd omdat ik al de dagen voorzag die ik alleen zou moeten doorgaan.
Maar gelukkig was daar het blije bezoek. Onze vriend benijdde ons en wij benijdden hem en we spraken maar gedurig over wat de een graag van den ander zou hebben gehad. Onze bezoeker was vol enthousiasme over onze installatie en ontwierp met zijn gewone levendigheid alle mogelijke combinaties om bij ons te kunnen intrekken. Wij van onzen kant waren een beetje jaloersch om dat paar goede vrienden welke die kerel bezit, en die hem juist dien dag rijkelijk hadden bedacht.
Maar wat is dit alles ook, wanneer hij niet de vreugde kent die de mijne is? Want ik heb jou toch, Neleke, als een onuitputtelijke bron van geluk. Dit rijke gevoel hernieuwt zich elken dag, is steeds anders, dieper, schooner en toch zichzelf eender en het vervult zoo ontzettend volledig een gansch bestaan. Nu ik daaraan denk, in dezen nacht, bij de bloedroode rozen, voel ik een wild verlangen golven, dat pijn doet en bedwelmt. Maar ik sta sterk in dit huis dat ‘Rust in den storm’ heet, waarrond eenzame winden waaien en dat een jeugddroom hoedt.