Forum 1931-1935
(1986)–Dorine Fleuren van Hal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
De poëzieBehalve in zijn functie van redacteur is Vestdijk ook als dichter van belang geweest voor Forum. Hij heeft in essays zijn opvattingen over poëzie uitgebreid neergeschrevenGa naar eindnoot23. en tevens is hij degene geweest die de grootste hoeveelheid gedichten aan Forum geleverd heeft. De 37 gedichten zijn evenwichtig gespreid over de vier jaargangen, met een licht accent op de laatste twee, wat te zamen met zijn redacteurschap en de toegenomen activiteit op prozagebied op een grotere invloed van Vestdijk wijst gedurende de tweede helft van het tijdschrift. De Forum-gedichten van Vestdijk zijn grotendeels in drie bundels opgenomen.Ga naar eindnoot24. Enerzijds passen ze als parlando-poëzie goed in de Forum-traditie zoals eerder betoogd, anderzijds vertegenwoordigen ze typisch Vestdijk. De vorm-aspecten van de gedichten zijn in eerste instantie vrij traditioneel. Heel vaak is de sonnet-vorm terug te vinden, of zijn de strofen ingedeeld in kwatrijnen. Een enkel gedicht, bij voorbeeld ‘Zwaan’Ga naar eindnoot25., kent strofen van een onregelmatig aantal regels. Het rijmschema is meestal regelmatig; vaak treedt gekruist of omarmend eindrijm op. De lengte van de regels wordt niet uitbundig gevarieerd, een paar uitzonderingen zoals ‘Het kind en de stervende zeeanemoon’Ga naar eindnoot26. en ‘Zwaan’ daargelaten. De beklemtoning binnen de gedichten is grotendeels metrisch, maar keer op keer wordt deze regelmaat doorbroken door een ritmische tendens. In het gedicht ‘De Soedannegerin reist met de Hadji's mee’ bij voorbeeldGa naar eindnoot27. zijn regel 1 en 3 ritmisch, maar regel 2 en 4 metrisch. Anderzijds komt elisie ook vaak voor, waardoor weer een regelmatig metrum ontstaat.Ga naar eindnoot28.
De Soedannegerin reist met de Hadji's mee
Voor J. Slauerhoff
Eerst bleef ze als zwarte vogel tusschen bruineren
Verscholen liggen achter tentenkleeden.
Oost-Indië moest zich wettig van haar zuiveren:
Terug naar 't vaderland om losse zeden.
Nu zit ze naar de zee te turen meest.
Ik weet het niet of zij haar land ooit kende.
Is Allah - of zijn de inlandsche agenten
De overmacht waarvoor zij 't diepste vreest?
| |
[pagina 42]
| |
Aan dek kom ik haar tegen onder 't woelen
Der Mekkagangers, ze bekijkt me en wiegt
Zich verder na een schellen lach; soms liegt
Ze met haar oogwit van een wulpsch bedoelen:
Gewoonte waarvan zij zich niet bevrijdt
Zelfs onder de allerstrengste bedevaart!
Zij heeft Maleische stopwoorden vergaard:
‘Banjak anak’, een schorre snoeverij
Tegen de minachtend smalende kreten
Óp van betalers, en die zij nu hier
Licht spottend herhaalt met dat breed
Plezier van door een iedereen te zijn bezeten.
Maar noemt men dát bezit: 't vermoeide, bange
Wegsluipen in den nacht, weg van de wreede
Sacrale tooi der kleine Fellahsneden,
Tweedubbel, scherp geteekend in haar wangen?
Handelswaar onder zweep van Arabieren
En met Chineezenlisten buitgemaakt,
Als een kameel de lijven op haar naakt
Tillend: zoo bleef ze voor de brúine dieren
Verachting koest'ren, hoogstens voor de blanke
Wat moederlijk gevoel van wit-op-zwart;
Vier rassen houdt zij hoog om te bedanken,
Vier sneden zijn tot litteeken verstard. -
Port Soedan. 'k Zie haar zitten, ingetogen
En in rust peinzend, 't zwart gezichtje stroef:
Een zwoele inboorling, die méer behoeft
Dan guldens voor haar wonderlijke oogen.
En 'k houd er van te droomen, hoe hierna
Haar leven somberder nog wordt, maar zonder
Regelend toezicht veilig rustend onder
Het zware lijf van hijgend Afrika.
1930 S. VESTDIJK
Behalve door antimetrieën en ritmische tendensen wordt de metrische cadans ook doorbroken door de veelvuldig voorkomende enjambementen. Bij enjambementen lopen, zoals we weten, zinsconstructies door terwijl de regels afgelopen zijn. Bij Vestdijk kunnen zulke constructies zelfs over twee strofen lopen. De regels kunnen ook eindigen binnen een woord, zoals in ‘Noord- | |
[pagina 43]
| |
Tirol’.Ga naar eindnoot29. Door de zinnen op deze wijze door te laten lopen, vermindert de nadruk die normaal gesproken op het laatste rijmende woord zou vallen. Het gedicht krijgt dan minder de traditionele dreun (zoals in de 19de eeuw, maar ook nog in de 20ste) en benadert zo meer de gewone spreektaal.Ga naar eindnoot30.
Noord-Tirol
Achter in dalen straalt het ijs verborgen.
Hier dringen leem en gras de rotsen weg.
Modd'rig vee laat reizigers door naar zorgen-
de hutten met knevels van Franz Joseph.
Als hooggebouwde dijken soms, geen wouden:
Een licht en dubbelzinnig heuv'lig landschap
Dat men langs plassen op een kronk'lend zandpad
Doorloopt met links een glimp der eeuw'ge koude:
Daar leidt de zeer eerwaarde Gross-Venediger,
Een spits prelaat, een sieraad van zijn orde,
De laag're broeders, die als witte vredige
Dominicanen zich de heup omgorden.
Maar hier is 't als een pasvergeten dreun.
Draait daar een molen? Wilgen? Boerderijen?
Vlucht Holland! En wij richten onzen Föhn
Op 't kerngebied, ten doortocht naar olijven!
S. VESTDIJK
Vestdijk in Beieren.
| |
[pagina 44]
| |
Tussen de traditionele strofische geleding en het regelmatige rijmschema aan de ene kant en de ritmische tendens en de enjambementen aan de andere kant, heeft Vestdijk een zekere spanning aangebracht. Het lijkt alsof hij de keurige vorm ondergraaft door in het gedicht spreektaal-elementen aan te brengen, die echter wel functioneel aansluiten bij de inhoud. Zo is een grote hoeveelheid zeer korte zinnetjes gebruikt in het gedicht ‘In de duinen bij Waalsdorp’ om zo een grote snelheid te krijgen.Ga naar eindnoot31. Het gaat hier om een ruiter die achtervolgd wordt in de duinen. Inhoudelijk is er dus eveneens een grote snelheid aanwezig. Maar toch is ook de regelmaat hier weer functioneel, in die zin dat het regelmatige metrum aansluit bij de regelmaat in het galopperen van het paard. Ook het woordgebruik kent twee polaire kenmerken. Vestdijk gebruikt vaak zeer alledaagse, concrete woorden, uit de huiselijke of fysieke sfeer. Maar tegelijk hanteert hij evenveel abstracte of lyrische termen. Zelfs binnen een nevenschikking worden deze twee soorten verbonden, bij voorbeeld ‘gehurkt, en hunkrend’ in ‘Narcissus’.Ga naar eindnoot32. In de vierde strofe van ‘In de duinen bij Waalsdorp’ is de aanvang zeer lyrisch, romantisch, maar het einde ontnuchterend. Deze nuchterheid in het slot sluit aan bij de titel, die een zakelijke plaatsbepaling weergeeft waarmee geen groots, historisch moment in het vooruitzicht wordt gesteld. Die cyclisch geconstrueerde samenhang, bij voorbeeld tussen titel en slot, is in alle gedichten terug te vinden, in diverse vormen.
In de duinen bij Waalsdorp
De afstand krimpt weer in tusschen den ruiter
En waar de raven krassen voor 't gevaar.
Het helmgras trilt in 't wind'rig overfluiten.
Hij rijdt vooruit, op 't bruin paard klein en zwaar.
De duinen zijn een golvenhorizon,
Dichtbij, haast te betasten, geel tot grijs.
Zijn hoed verdwijnt. De raven houden wijs
De zwarte wacht, alsof 't niet zwarter kon.
Zijn hoed verschijnt! De gele manen komen
Als branding bovendrijven bij de vogels.
Zij krassen voor 't gevaar! De halmen stroomen.
Tien kogelvangers houden alle kogels!
Hij rijdt omhoog, en roekeloos ontbloot
Verstart hij legendarisch op den kop:
Veldheer boven een zand'rig Marengo!!
De raven vliegen verder, geven 't op.
S. VESTDIJK
| |
[pagina 45]
| |
Uiteraard is er bij Vestdijk, die later De glanzende kiemcel zou schrijven, veel aandacht voor de klankaspecten. De vele ‘s’- en ‘z’-klanken in ‘Kampong in Soerabaia’Ga naar eindnoot33. doen denken aan het geluid van vogels en insekten in een tropisch woud bij avond. Deze klankensfeer hangt samen met de inhoudelijke herhaling van begrippen. In hetzelfde gedicht roepen termen als ‘zweeft’, ‘bezwerend’, ‘ritueel’, ‘dwaallicht’, ‘nachtleven’ en ‘prinsesje’ een magische, sprookjesachtige sfeer op. Deze droom wordt echter onmiddellijk tenietgedaan door de laatste strofe. Hieruit spreekt weer het Forum-achtige realisme: de ontmaskering van dromen en ideaalbeelden en een dóórprikken van valse voorstellingen.
Kampong in Soerabaia
Een fluit zweeft uit den waringin,
Den nacht bezwerend, die als slangen
Gespikkeld opstijgt. Starend in
't Halfduister zijn wij plots gevangen
Door 'n dwaallicht dat de laan uitbuigt
En schommelt boven etenswaren.
De modder die ons binnenzuigt
Klinkt naar moeras en koortsgevaren.
Voor ieder huis sluit zich een lamp
In - 't Lichaam op dien lagen muur
Ligt doodstil, als in boetekramp. -
Vijf vrouwen hurken om het vuur. -
Eén nadert, zeer gedwee, en met
De vingers fijn van ritueel...
Wanneer ons reeds 't prinsesje streelt
Komt een Chinees: ‘Alles bezet!’
Wat tropisch eenzaam leek is bij
De gratie van dit geel vernuft
De standplaats van een worgend wuft
Verborgen nachtleven, en wij
Betalen voor het voorpostspel
Eén gulden, - minder klant dan gast, -
En gaan dan naar de poppenkast,
Die, zéér Chineesch, een moord vertelt.
S. VESTDIJK
In een aantal gedichten is er sprake van een ik-persoon die op zoek gaat naar zijn jeugd, die probeert herinneringen te achterhalen en te toetsen. In ‘De | |
[pagina 46]
| |
zanger’ probeert de ik-figuur zijn houding ten opzichte van zijn vader te reconstruerenGa naar eindnoot34. en in het al eerder genoemde gedicht ‘De vlinder’Ga naar eindnoot35. legt de ik-persoon rekenschap af over zijn handelen. De herinnering aan een vrouw, die hij altijd verdrongen heeft, wordt uiteindelijk toch weer toegelaten. De ik-persoon ziet hier zijn eigen persoonlijkheid zeer scherp en vanuit die zelfbegrenzing worden consequenties aanvaard voor zijn nieuwe houding. Het scherpe kijken en analyseren blijft met beperkt tot de eigen persoonlijkheid. Bij ‘De photographie’Ga naar eindnoot36. en ‘Familie-portret uit de 80-er jaren’Ga naar eindnoot37. (beide typische observatie-titels) gaat het om de starheid van mensen, die onveranderlijk is vastgelegd. De dichter tekent protest aan tegen het vasthouden aan dezelfde houding en waarden. In ‘Voor vijftig jaar in Amsterdam’Ga naar eindnoot38. schetst hij een burgerlijke, conservatieve omgeving, die ineens doorbroken wordt door iemand die kiest voor het leven van een bohémien. Dit doorbreken van conventies vult Vestdijk soms bovendien op concrete wijze in, door in zijn poëzie impliciet te protesteren tegen politiek-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen. Bijna rechtstreeks nog in ‘Grafschrift’Ga naar eindnoot39., waarin hij naar aanleiding van de dood van Van der Lubbe protesteert tegen de Duitse idealen.
De photographie
Die lange dames, op den rug gezien,
Getrouw uit modetijdschriften geknipt,
Zijn niet veranderd in een jaar of tien,
Door scherpe kamferballen aangestipt;
Ze wachten, stijf en grauw en nergens bloot, -
Terwijl mijn vrienden, nietig en bescheiden,
Tegelijk kind en knecht en echtgenoot,
Die ruggen zonder wenschen begeleiden;
Ze laten zich niet zien van alle kanten,
Eenzijdig zijn ze als de knische maan,
Tegelijk moeder, vrouw en gouvernante,
Met slepen, die zij om hun arm heenslaan
Als een bevroren spook...Wat is hier vóor,
Wat áchter? Moet opzij de ingang wezen? -
Mijn vrienden blijven staan zooals 't behoort:
Ze werden nooit geboren, ga ik vreezen...
S. VESTDIJK
In ‘Hippodrome provincial’ neemt een jodenmeisje een afgescheiden positie in: ze heeft tijdelijk geen last van slijk en stenen. De kerk en het christendom worden negatief beschouwd: in ‘De parasiet’Ga naar eindnoot40. wordt God zelfs het voorbeeld | |
[pagina 47]
| |
van parasiteren genoemd. In ‘Kale takken op muur’Ga naar eindnoot41. worden de takken vergeleken met dieren, en de dieren weer met gelovige mensen en de wijze waarop zij hun leven inrichten: ‘Zij breken, knikken, knielen (...)’ De hiërarchie van de kerk wordt in ‘Noord-Tirol’ vergeleken met het landschap, dat een glimp is van de eeuwige koude.Ga naar eindnoot42. Opvallend is het aantal malen dat Vestdijk een scherp beeld geeft van de vrouw. De houding van de ik- of hij-figuur is afhankelijk van een vrouw, of de onderdrukking van de vrouw wordt weergegeven; vergelijk: ‘Vrouwendienst’ en ‘Het visioen van Tondale’.Ga naar eindnoot43.,Ga naar eindnoot44.
Behalve Vestdijk hebben ook Herreman (29 gedichten) en Slauerhoff (18 gedichten) in ruime mate poëzie bijgedragen. Du Perron heeft slechts negen gedichten in Forum geschreven, voornamelijk als ‘Panopticum’-bijdragen. Herreman was tevens redacteur van de Vlaamse afdeling gedurende de laatste twee jaargangen, en zijn gedichten zijn ook alleen maar tijdens die jaargangen in Forum gepubliceerd. Een aantal ervan is opgenomen in Het helder gelaat.Ga naar eindnoot45. Meestal bestaan ze uit kwatrijnen met een omarmend- of gekruist-rijm-schema. Kenmerkend is de metrische voortgang, maar af en toe komt er toch een ritmische variatie naar voren, bij voorbeeld in de tweede strofe in ‘Armoede’Ga naar eindnoot46.. De volgende strofe is echter weer geheel metrisch. Ook enjambementen zoals in regel 1-2 komen wel voor, maar niet vaak genoeg om van een spreektaal-effect te kunnen spreken. Het taalgebruik is zeer abstract, al is de tweede strofe daar een uitzondering op.
Armoede
Donker lokte de straat voor het ouderlijk huis;
nu 't wilde spel was gaan liggen zou openscheuren
de duisternis voor 't licht. Ik bleef angstig naspeuren
de verte, en in mijn hart een aanzwellend geruisch.
Tot uw stem mij riep, o moeder; en de keuken
was treuriger dan de nacht, in het lampelicht;
reeds lag vermoeienis op uw jong aangezicht,
en het avondmaal had nooit wisselende reuken.
Maar 'k voel plots 't streelen van uw moegewerkte hand;
uit welke lichte verte komt uw dwingend spreken:
- ‘Een uur geluk vergoedt de smart van zeven weken.’
En tegen deze blijdschap was geen zorg bestand.
Waar 't lot ons neersloeg hebben wij 't hoofd opgeheven;
wij hebben in onszelf de ellende niet aanvaard;
onterfden zijn wij, maar onze eigen vreugde waard:
Wij duiken in den droom, wij duiken op in 't leven.
R. HERREMAN
| |
[pagina 48]
| |
Veel gedichten gaan over de psychische aspecten van de levensloop, die voor het lyrisch subject - steeds de ik-figuur - een uiteindelijke berusting en gelatenheid inhoudt. De vreugde bergt een verdriet in zich, zodat de ik-figuur niets meer verlangt, zoals bij voorbeeld in de derde strofe van ‘Verloochening’Ga naar eindnoot47..
Verloochening
Hoe lang nog zal het licht zijn ijlen boog beschrijven,
verrijzen, branden en genaadloos ondergaan,
en morgen weer verkonden wat wij niet verstaan;
hoe lang nog met den mensch 't onmenschlijk spel bedrijven?
Mijn hart weegt van geronnen droomen naar den grond,
waar ik geen weerschijn vind van sterren die eens blonken;
mijn geest, uit nuttelooze vluchten neergezonken,
verraadt den dood en 't leven in denzelfden stond.
't Verlangen dat bedrogen werd maakt niet bedaarder:
weg met al wenschen dan, de rust is tot dien prijs.
'k Ben dansend uitgetogen voor steeds nieuwe reis,
doch naar ik blijder ging, keerden mijn stappen zwaarder.
Laat gaan de dag, ik ben van hoop en wanhoop dwars;
geen zalvend water komt mijn oog als vroeger klaren,
't gebaar der vaadren is versteend in mijn gebaren,
ik ben vóór 't eind doorwond gelijk een boom vol hars.
R. HERREMAN
In zoverre de ik-persoon zijn gevoelens onderkent, kan men zeggen dat er sprake is van een zelfbegrenzing die in de opvattingen van Forum past. De ik-persoon vindt echter geen nieuw zelfbewustzijn; hij berust in zijn situatie: De enigen die deze gelatenheid verstoren, zijn de vrouwen. Zij worden zeer passief voorgesteld in Herremans poëzie, hij beschrijft hun uitwerking op de ik-figuur bij voorbeeld in ‘Verrassing’Ga naar eindnoot48.. | |
[pagina 49]
| |
Verrassing
Haar oog ging over mij: een wolk die snel
den vrede opschrikt van het bezonde veld;
maar zonder dralen komt zon aangewuifd
en 't land ligt weer in geur van zon gehuifd;
zoo schoof, mij over, deze blik van haar
en liet mij 't volgend oogenblik weer klaar.
Doch van een klaarte niet meer onvermengd.
Gelijk het land verdord van zon, verzengd
van eendre zon altijd, naar regen snakt
en sterker snakt en snakt tot berstens toe:
zoo kiemde nu, zoo groeit elk oogenblik,
zwelt uur aan uur 't verlangen naar dien blik.
Gij weet, mijn vrienden, hoe de zorgen niet
te schenden mij vermochten, hoe verdriet
- nog steeds gekoesterd - glimlachte op mijn mond;
hoe elke roes, na wilden nacht, mij vond
- ondankbaar niet - maar helder van begeeren
naar vrede dien geen smart of lust kan keeren.
Zoo lag ik, land in zeekre zon gehuifd,
waarover wel een snelle schaduw schuift,
maar daadlijk weer vertrouwde klaarten beven.
Toen streek haar blik mij langs. Er bleven
één stond vier oogen trillen aan elkaar.
Waarom is nu mijn vrede mij zoo zwaar?
R. HERREMAN
Evenmin als Herreman heeft Slauerhoff in alle jaargangen zijn gedichten gepubliceerd. Na de derde jaargang kwam het vrij plotseling tot een breuk met Du Perron, die toch veel uitgaven van Slauerhoff verzorgd had,Ga naar eindnoot49. zodat poëzie-bijdragen van Slauerhoff in de laatste jaargang ontbreken. Een aantal van Slauerhoffs Forum-gedichten is opgenomen in de bundels Soleares en Een eerlijk zeemansgraf.Ga naar eindnoot50. Kenmerkend is de grote variatie aan strofische indelingen. Naast strofen van twee of drie regels komen er ook van elf of meer regels voor. Hoewel het eindrijm soms ontbreekt, verschijnt het toch met een zekere regelmaat. Veel gedichten gaan van een metrische beklemtoning uit, maar andere zijn veel eerder ritmisch te noemen. In ‘Nachtelijke wapenschouwing’Ga naar eindnoot51. bij voorbeeld is de anapest te herkennen. In de meeste gedichten treden metriek en ritmiek afwisselend op, waardoor de strakke vorm verbroken wordt. De relatie met de spreektaal wordt soms nog versterkt door letterlijke aanhalingen, zoals in ‘De dwangarbeiders’Ga naar eindnoot52.. | |
[pagina 50]
| |
De dwangarbeiders
De koelies kermen op de zwarte kaden
Onder de Zuid-Chineesche zomerzon,
Met plompe zak of zware ton beladen,
Eenzelfde zang van Sjanghaï tot Kanton.
Zij zijn maatvast en doen de laadstok deinen
Het rhytme van hun draftred doet 't gewicht
Half zweven door de lucht, de schouderpijnen
Zijn minder onverdraaglijk, bijna licht....
Zij leven, eten, slapen op de lichters,
Eten verslindend, slapen zwaar in zwijm.
Terzelfdertijd zitten de ijdle dichters
In 't koele theehuis, tuk op maat en rijm.
‘Het leven op de sterren loopt uiteen
Hoe zoet is dat dier wezens bovenaardsch.’
Neen, het gebeurt in één land, vlak bijeen.
't Theehuis ligt bij de stad, iets stroomopwaarts.
‘Maar als de koelies keeren van de kaden
Worden de dichters in hun kit vermoord?’
Neen, nog niet eens benijd om de genade,
Zoomin als de gehangnen om hun koord.
J. SLAUERHOFF
In dit gedicht gaat het om een vergelijking tussen het werk van dichters en dat van koelies. Het werk van de dichters blijkt zwaarder, omdat hún last nooit ophoudt. Op meer plaatsen verwijst Slauerhoff naar zijn eigen leven en klinkt er een soort moedeloosheid of teleurstelling, zoals in ‘O Konakry’Ga naar eindnoot53.. Waar Slauerhoff in zijn gedichten verklaart waarom de situatie van de ik-persoon zo troosteloos is, past zijn poëzie in de Forum-context. Er treedt dan een soort analyse van de ik-persoon op, bij voorbeeld in ‘Ziekentroost’Ga naar eindnoot54.. | |
[pagina 51]
| |
Ziekentroost
Pizarro had de vijftig overschreden,
En weinig roem behaald uit veel gevaar.
Zijn eerste vrouw droeg veeren in het haar
En op zijn kleine akker werkte een tweede.
Hij stond bekend als drieste moordenaar,
Geen wet haast die hij niet had overschreden,
Maar dat behoorde tot de goede zeden,
Op HispaniolaGa naar voetnoot1). Hij was vijftig jaar.
Toen kwam de kans: met een vermolmd karveel
Maakte hij de reis die niemand voor hem deed,
Veroverde met honderd man Peroe.
Vijftig was hij, ik dertig maar, wie weet
Ontdek ik niet het zesde werelddeel,
Al ben ik nu na weinig stappen moe?
J. SLAUERHOFF
|
|