Forum 1931-1935
(1986)–Dorine Fleuren van Hal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Uitspraken over literaire kritiekEen paar in het oog springende kenmerken van de kritische beschouwingen zijn: het overtuigingskarakter, de persoonlijkheid van de essayist, die ervoor zorgt dat hij minder formeel gebonden is aan zijn stof dan de wetenschapper, de ondogmatische levensfilosofieGa naar eindnoot31. en het polemische karakter. De genoemde kenmerken zijn in de afzonderlijke kritieken vaak tegelijk aanwezig en ook binnen de theoretische opvattingen zijn ze niet gescheiden. Zo staat er in het ‘Ter inleiding’: Wij zullen polemisch zijn, wanneer polemiek zich als wenschelijk aan ons voordoet. De polemiek is voor ons onafscheidelijk van de zelfbegrenzing der persoonlijkheid en in angst voor de polemiek, die zich tracht te verbergen achter een voorzichtige en decente objectiviteit, zien wij een bewijs, dat die angstigen de polemiek als levensbevestiging niet kennen, dat zij de polemiek niet anders kunnen concipieeren dan als twist. (...) Daarom: geen ‘opbouwende’ critiek, geen referaten over boeken, maar ontmoetingen met boeken; onder dat motto durven wij een polemische houding te verantwoorden.Ga naar eindnoot32. Een tekstgerichte literaire kritiek zoals we die vooral uit de jaren '60 en '70 kennen, gaat met name uit van de formele kanten van een literair werk, de wetenschappelijke, structurele benadering, maar de kritiek van Ter Braak en Du Perron richt zich op de ideeën die in een literair werk aan de orde komen. Met hun eigen opvattingen, die zich bij voorbeeld tegen rigide levensfilosofieën keren, vallen zij dan niet het literaire werk aan, maar de auteur die dergelijke ideeën heeft; Hoe objectiever de critiek, hoe impotenter. Hoe verder zij zich verwijdert van een waarachtige subjectiviteit, van dien grimmigen humor tegenover eigen definities, hoe meer zij zich zal vastklampen aan de objecten, die gezamenlijk ‘de kunst’ vormen, hoe ‘ethischer’ haar oordeelvellingen zullen gaan klinken.Ga naar eindnoot33. Doordat Ter Braak en Du Perron duidelijk niet proberen een objectieve kritiek te geven, maar strikt hun eigen mening lanceren, kunnen deze kritieken eveneens als creatief werk gezien worden.Ga naar eindnoot34. Vaak wordt in naam van vriendschap een gemeenschappelijke vijand vermorzeld om zijn principes | |
[pagina 27]
| |
Ter Braak en Du Perron.
zoals Coster overkwam. In de briefwisseling van Ter Braak en Du Perron wemelt het van de krachttermen en aanmoedigingen daartoe. Ter Braak probeert als criticus tot een identificatie met het perspectief van de schrijver te komen. Hij is op zoek naar het tweede gezicht van de schrijver, achter het boek, en wil niet de boeken verklaren omdat de duisterheid van het werk samenhangt met de duisterheid van de auteur zelf. De totaliteit van de auteur én diens toon kunnen misschien op een psychologische verklaring wijzen. Waar schrijvers vormgeven aan een levensbeeld, weet Ter Braak die om te zetten in een levenshouding, waarmee hij zich vervolgens confronteert. Zijn werkwijze is zeker niet zonder methodiek. In zijn kritieken poneert hij een antithese die hij deductief bewijst. De begripstegenstelling staat in een algemene inleiding, vervolgens komt een bespreking van het verhaal als toelichting en daarna wordt er getoetst. In de laatste fase van zijn leven begon Ter Braak meer begrip te tonen voor de vormaspecten in het literaire werk, een ontwikkeling die inzette met de ‘Van Schendel-kritieken’ van eind 1934.Ga naar eindnoot35. Maar ook de ‘Roes-discussie’, waarin de anti-vormopvattingen in extremo worden doorgevoerd, stamt uit deze tijd. Enerzijds krijgt Ter Braak belangstelling voor de dichterlijke verbeeldingswereld van Van Schendel, waarin de hoofdfiguren wel een individualistische rol spelen, anderzijds klampt hij zich vast aan de kritische nuchterheid. Ook Du Perron wil de houding van de schrijver in zijn werk uitgedrukt zien. Hij interesseert zich allereerst voor de schrijver en diens individuele waarhe- | |
[pagina 28]
| |
den. In zijn kritische proza zegt hij wat hij van diens waarheid vindt en geeft hij geen stilistische analyse. De ‘hogere’ polemiek wordt gebruikt om ideeën aan de man te brengen, de ‘lagere’polemiek, verwant aan de lyriek, om op grond van deze ideeën de tegenstander te raken.Ga naar eindnoot36. Du Perron had zo'n grote behoefte aan een polemische situatie, dat hij tegenstanders verzon als die er niet waren, getuige onder andere ‘Gesprek over Slauerhoff’, waarin het werk van Slauerhoff verdedigd wordt tegenover een tegenstander die meer voor de volmaakte verstechniek voelt. Du Perron destilleert een soort conclusie uit het werk, de schrijverspersoonlijkheid; op afzonderlijke uitingen gaat hij niet in. Hij voelt in tegenstelling tot Ter Braak alleen bewondering voor wat hem als persoon sympathiek is. Hij meet nauwkeurig uit wie wel en wie niet een vent is en neemt zijn oordeel als uitgangspunt voor zijn kritieken.Ga naar eindnoot37. |
|