Forum 1931-1935
(1986)–Dorine Fleuren van Hal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Uitspraken over poëzie en prozaIn het ‘Ter Inleiding’Ga naar eindnoot38. staat: De persoonlijkheid is het eerste en laatste criterium bij de beoordeling van den kunstenaar. Welke wonderen zich ook bij het scheppingsproces mogen afspelen: zij schijnen ons dan eerst van belang, wanneer de persoonlijkheid van den kunstenaar zich voor ons in zijn werk bevestigt. Elisabeth de Roos voegt daaraan toe dat de auteur ‘tot in ieder woord compleet’ de wereld dient weer te geven in de betekenis die zij voor hem heeft en dat hij dus alleen en volledig dient te schrijven over wat hem persoonlijk aangaat. Die persoonlijke volledigheid is dan de waarheid in de literatuur.Ga naar eindnoot39. In deze opvatting wordt de kwaliteit van poëzie en proza bepaald door de kwaliteit van de persoonlijkheid van de kunstenaar. Marsman gaat echter van een ander standpunt uit. In de eerste jaargang van Forum schreef hij:Ga naar eindnoot40. De kunstenaar is niet de slaaf, de opvolger, de reporter van zijn object, maar de volstrekt autonome heerscher over al wat hij aanvat. (...) hij kent geen andere wetten dan die van het nimmer te demodeeren of te demaskeeren artikel: de schoonheid. [De kunstenaar dient de werkelijkheid te] ver-beelden, her-scheppen, purifieeren van materie tot vorm. Het uitgangspunt bij Marsman is dus de werkelijkheid, zijn doel de schoonheid die zichtbaar wordt in de vorm. Binnen de gedachte van Forum, die vooral verwoord is door Ter Braak, is de schoonheid echter zeker geen doel: hij spreekt dan ook van de gedemaskeerde schoonheid:Ga naar eindnoot41. De gedemaskeerde schoonheid eischt geen terugkeer tot het principieel onschoone; zij heeft in het algemeen weinig principieele eischen, waar het den vorm betreft; te zeer heeft zij het aesthetisch dwangbuis als doodelijke verstijving gevoeld, dan dat zij van eischen eenig heil zou kunnen verwachten. Volgens de Forum-redactie moet voor de kunstenaar de werkelijkheid, naast zijn persoonlijkheid, het uitgangspunt vormen. | |
[pagina 30]
| |
Men heeft de poëzie vaak losgemaakt van de rest der aardsche verschijnselen en haar soms verdacht doen lijken op een esoterischen cultus. Zoo viel er in onze generatie in den laatsten tijd een opbloei van lyrische gemeenplaatsen te constateeren (de Engelen en het Bloed kregen standaardwaarde!).Ga naar eindnoot42. Poëzie die wel aansluit bij aardse verschijnselen, zoals Forum het zich voorstelt, wordt in kritieken en studies ‘anecdotische poëzie’ genoemd.Ga naar eindnoot43. In tegenstelling tot de lyrische gemeenplaatsen van de muzische poëzie of de ‘poésie pure’ koos men de alledaagse omgangstaal, de ‘parlando-poëzie’Ga naar eindnoot44., waarachter de zelfbewuste nuchterheid van de persoonlijkheid schuilgaat. Doordat de omgangstaal gehanteerd wordt, grenst het gedicht vaak aan proza. Uit een gedicht in omgangstaal is de persoonlijke identiteit van de dichter echter meestal moeilijk te achterhalen. De woorden zouden daartoe losgemaakt moeten worden van de ‘common speech’ en in een persoonlijke context moeten worden gelezen. In een artikel van Greshoff, dat gecorrigeerd is door Du Perron, wordt het doel van Forum-poëzie en -proza als volgt uitgelegd: Neen, hun afkeer van wat zij [de kunstenaars die de autonomie van het kunstwerk centraal stellen] in een bekrompen minachting ‘anecdote’ of ‘litteratuur’ noemen, bewijst ons alleén maar, dat zij zelf de deugden en faculteiten missen om te doen waartoe alle waarachtige kunstenaars geroepen zijn: de herschepping van den mensch.Ga naar eindnoot45. Ook Vestdijk waardeert het gedicht ‘waarvan de inhoud ondertusschen een psychologisch portret levert van meedoogenlooze scherpte en niet te overtreffen intuïtief doorzicht’Ga naar eindnoot46. als meer dan zuiver esthetische poëzie. Het gaat dus niet om de schoonheid van het autonome kunstwerk, maar om de analytische kijk op de werkelijkheid die de kunstenaar via zijn werk weergeeft. Ter Braak omschrijft het voor proza als volgt: ...neen, de groote gestalte ontstaat uit een reeks van vulgaire bijzonderheden; juist door zijn vulgariteit wordt Coen een persoonlijkheid van afmetingen, juist door het ontbreken van iedere poging tot vaag idealiseeren en romantisch verdoezelen slaagt Slauerhoff's held(...)Ga naar eindnoot47. De laatste citaten impliceren enigszins de voorkeur voor proza en met name de voorkeur voor essayistisch proza, maar Du Perron brengt het genuanceerder: Het verwerpen van de poëzie als ‘het allerhoogste in alle literatuur’, hoeft niet met zich mee te brengen: de ontkenning van wetten die binnen de poëzie onontkoombaar en wel eeuwigdurend zullen zijn.Ga naar eindnoot48. | |
[pagina 31]
| |
De eigen aspecten van poëzie worden dus wel erkend, zolang men zich met poëzie als een op zich zelf staand verschijnsel bezighoudt. In de ‘Roes-discussie’ tussen Marsman en Ter Braak was dat nu echter juist een bron van misverstanden. In een artikel in Het vaderland had Ter Braak de poëtische roes vergeleken met de alcoholische. Marsman vond dat er wel degelijk verschil wasGa naar eindnoot49. en gaf kritiek op de nuchterheid van Ter Braak. Deze laatste schreef in zijn tegenaanval:Ga naar eindnoot50. Was het door Marsman aangevallen artikel in Het vaderland een pleidooi voor de anti-dionysische nuchterheid? Ik ontken dit: het was een pleidooi voor den roes, maar dien roes dan ook erkend als roes! Du Perron reageerde adequaat met de opmerking dat Ter Braak de roes van de dichters die de schoonheid tot doel hebben en die ze door middel van de vorm willen bereiken, wel erkende, zij het als ‘niet veel zaaks’.Ga naar eindnoot51. En inderdaad had Ter Braak al jaren eerder verklaard datGa naar eindnoot52. ...ook het elastieken probleem van de goddelijkheid der poëzie en het kunstgehalte van het essay hem nog slechts...machiavellistisch [= gewetenloos] [interesseert], als doorgang naar andere problemen. In aansluiting op het ‘Ter inleiding’ geeft Vestdijk aan dat de kunstenaar zichzelf kan bevrijden en bevestigen in die - existentiële - problemen. Zelfbevrijding en zelfbevestiging: zo mag men de twee aanzichten noemen van wat den zin uitmaakt van ieder kunstscheppen. Beide gaan samen, in steeds wisselende verhoudingen; beide zijn misschien in dieperen grond een en hetzelfde. Maar er is een belangrijk accentverschil. Waar dit bij de zelfbevrijding gelegen is op datgene waarván men zich bevrijdt, op het bruto materiaal dus, de uiterlijke en innerlijke levenservaringen, daar staat in de zelfbevestiging de zich bevrijd hebbende persoonlijkheid op den voorgrond (...). Deze zelfbevrijding en zelfbevestiging werken volgens M. ter Braak via de soberheid, de intelligentie en de ironie: | |
[pagina 32]
| |
Er zijn in een roman van het ‘coeur humain’ altijd te veel afleidende factoren; alleen het ‘coeur humain’ zelf doet terzake en aangezien men het slechts kent door uiterlijke details, is de soberheid dier details een eerste vereischte; men moet zijn belangstelling richten en van descriptieve ‘terzijde's’ afstand doen.Ga naar eindnoot54. Vestdijk sluit bij het soberheidsprincipe van Ter Braak aan voor wat de roman betreft, waarin hij van een vooropgezet plan wil afzien: Men zal den goeden romancier herkennen aan de wijze (...) waarop hij in zijn roman iedere merkbare voorspelbaarheid en berekenbaarheid elimineert, al is het ook ten koste van de vormqualiteiten en de compositie en wat daar al zo mee samenhangt.Ga naar eindnoot56. Ook Gijsen noemt de ironie en daarnaast het cynisme, in een pessimistisch artikel:Ga naar eindnoot57. Greshoff weet toch dat het ironisch a-katholieke boek in Vlaanderen weinig kans heeft, dat de algemeene geest zoo vijandig staat tegen het reeds in Villa des roses verontrustend cynisme dat de verspreiding van een dergelijk boek noodzakelijk beperkt moet zijn. Ook de oorzaken van de wrijving met een aantal Vlamingen die vooral na de tweede jaargang bestaat, berusten op het inmiddels overbekende verschil in waardering van het esthetische element in de kunst, blijkens onder andere de volgende uitspraak van Walschap:Ga naar eindnoot58. Men begrijpt dan ook niet, waarom de dichters zich de zaak van den roes zoo aantrokken. Ik hoop maar dat zij al dichtend wat beters deden, dan trachten intelligent te zijn, want dat is evenmin hun beroep als de schoenlapperij. Hun vak is ons wat moois aan te praten. |
|