Forum 1931-1935
(1986)–Dorine Fleuren van Hal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
2 Theoretische aspecten | |
[pagina 19]
| |
De poëticale voorgeschiedenisIn het debuut van Ter Braak - ‘De waardering van de vorm’Ga naar eindnoot1. - is al te vinden dat hij zich bezig houdt met de verhouding tussen vorm en gedachte binnen de literatuur. Hij wijst erop dat kunst die boven de persoonlijke visie wil uitstijgen en gemeenschappelijk bezit wil worden, zich zal moeten bedienen van een goede vorm, zoals levende taal: De gedachte blijft het zeer persoonlijke, het eigene, juist wanneer de vorm zijn karakter van band tussen enkeling en gemeenschap behoudt. In zijn latere werk houdt Ter Braak zich minder bezig met vorm-aspecten, maar meer met de inhoud, de persoonlijke visie. Daarmee past hij dan ook meer in de opvattingen van Forum. De ‘ideeënvoorgeschiedenis’ van Forum begint eigenlijk met het ‘Gesprek over Slauerhoff’, geschreven door Du Perron, dat in december 1930 in De vrije bladen verscheen. Hierin wordt het nieuwe, de zuivere menselijkheid in het werk van Slauerhoff verdedigd tegenover de volmaakte verstechniek en grammatica van dichters zoals Leopold.Ga naar eindnoot2. Dit ‘Gesprek over Slauerhoff’ werd voorafgegaan door een bespreking van Ter Braaks Carnaval der burgers (1930), eveneens door Du Perron: Hij heeft zijn persoonlijk gevoelen kenbaar gemaakt met een scherpte die geen illusie overlaat. Zijn levensbeschouwing in gelijkenissen geeft vat op hem als een akte-van-geloof: wat de triomf en straf is van iedere persoonlijkheid.Ga naar eindnoot3. Dit citaat van Du Perron geeft aan hoe sterk de nadruk reeds lag op het kenbaar maken van de persoonlijkheid. Ter Braak zou dit criterium uitwerken in zijn Démasqué der schoonheid.
De standpunten over menselijkheid en persoonlijkheid werden aangescherpt in een polemiek die de geschiedenis zou ingaan als de ‘Prisma-discussie’.Ga naar eindnoot4. In 1930 publiceerde Binnendijk (evenals Ter Braak redacteur van De vrije bladen) de bloemlezing Prisma,Ga naar eindnoot5. waarin hij stelt dat poëzie scheppend moet zijn: | |
[pagina 20]
| |
Du Perron en Slauerhoff te Gistoux.
Poëzie is geen ontroerend spreken, maar een van den aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem. De vormkracht, de scheppende kracht van een gedicht telde voor Binnendijk als criterium bij de keuze van zijn gedichten. Van de kant van Ter Braak volgde hierop een kritiek waarin hij de standpunten van Binnendijk aanviel en er zijn eigen opvattingen tegenover zette, namelijk ‘Prisma of dogma?’Ga naar eindnoot6., dat de goedkeuring van Du Perron kreeg.Ga naar eindnoot7. Ter Braak vergeleek hierin de bloemlezing Prisma met de bloemlezing Nieuwe Geluiden van Coster. De laatste bloemlezing was veroordeeld vanwege het humanistische uitgangspunt dat gehanteerd werd bij de keuze van de gedichten. Maar: De bloemlezing Prisma (...) is eigenlijk niet anders dan een afgietsel van Costers Nieuwe Geluiden, wanneer men het woord ‘menselijkheid’ door ‘poëzie’ of ‘creativiteit’ vervangt.Ga naar eindnoot8. Met deze stelling duwde Ter Braak Binnendijk in de hoek van het dogmatisme van Coster, waarschijnlijk uit vrees dat de verwantschap van hemzelf met Costers conventionele humanisme te zeer in het oog zou lopen.Ga naar eindnoot9. | |
[pagina 21]
| |
Het gewas, het natuurlijk organisme en de bloem [zie het citaat van Binnendijk] zijn poëtisch, maar waar komen zij vandaan, waar blijven zij onverbrekelijk aan verbonden, als zij niet willen verdorren? Toch zeker aan de rottende humus der Menselijkheid van Dirk Coster?Ga naar eindnoot10. (..) De bloemlezing Prisma heeft geen groter gebrek dan dit, dat zij in het geheel geen onderscheid maakt tussen oorspronkelijkheid en epigonisme.Ga naar eindnoot11. Als voorbeeld van epigonisme werd Binnendijk zelf een navolger van Nijhoff genoemd. Daartegenover staan dan Slauerhoff en Du Perron: Is het populair gezegd dan niet voldoende, een ‘vent’ te zijn? Uit een brief van Du Perron aan Ter Braak blijkt dat Du Perron Marsman als de ‘chef’ van Binnendijk beschouwde, hoewel Ter Braak eerder Nijhoff als de inspirator had aangewezen.Ga naar eindnoot13. Du Perron wilde van Marsman te weten komen wat met de term ‘creatief’, die zowel Binnendijk als Marsman hanteerde, bedoeld werd. Hij stuurde daarom Marsman een opstel waarin hij stelde dat creativiteit voor Ter Braak en voor hem 1. een vanzelfsprekend vereiste voor iedere dichter is 2. Marsman antwoordde: Ik voor mij kan mij niet meer dan zeer in 't voorbijgaan in zulke kwesties verdiepen. (...) Zou het niet beter zijn het epigonisme te bestrijden door het schrijven van goede oorspronkelijke gedichten? (...) In feite steunde Marsman met deze opmerkingen alleen de opvattingen van zijn tegenpartij: Du Perron. In een tweede brief schreef Marsman dat een dichter de menselijkheid via de vorm transformeert tot dichtkunst. Du Perron antwoordde daarop: U erkent èn vorm èn menselijkheid (...) onze aanval geldt de vorm zonder menselijkheid [van het epigonisme]; vandaar het noemen van al die epigonen die toch zulke ‘creatieve gedichten’ moeten hebben gemaakt. Déze eigenaardige creativiteit loochenen wij: d.w.z. wij vragen vóór alles ‘een vent’, om dan nader uit te maken of hij ook dichter is.Ga naar eindnoot15. | |
[pagina 22]
| |
Hieruit blijkt dat de discussie verschoven was van het creativiteitsprincipe naar de vorm-of-vent-tegenstelling. Hierin werd duidelijk partij gekozen tegen de ethici à la Coster, die een overgeleverde vorm zouden hanteren, terwijl voor Forum de vent en de oorspronkelijkheid het wezenlijke van het kunstwerk uitmaken. |
|