Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar)
(1911)–Willemien Brom-Struick, Anna Fles– Auteursrecht onbekend
[pagina VI]
| |||||
Fig. 1 Doorsnee hoofd en borst.
| |||||
[pagina 1]
| |||||
I Stem§ 1 SpierenIedere beweging van 't menschelijk lichaam wordt uitgevoerd door spieren, d.i. het weefsel, dat gewoonlijk vleesch heet. Deze spieren bezitten de eigenschap zich te kunnen samentrekken (verkorten) en weer ontspannen. Deze verkorting kan zeer aanzienlijk zijn en bedraagt soms de helft van de normale lengte der spier. Daar de uiteinden van elke spier bevestigd zijn aan twee of meer vaste punten van het geraamte of van de kraakbeenderen, worden alle lichaamsbewegingen door samentrekking en ontspanning der spieren bewerkt. Bij samentrekking van een spier worden de lichaamsdeelen, waaraan zij is vastgehecht, tot elkaar gebracht.Ga naar voetnoot1) Op de samentrekking volgt na eenigen tijd, òf willekeurig òf onwillekeurig door vermoeienis, een toestand van ontspanning.Ga naar voetnoot2) Naarmate ze meer geoefend worden, zijn de spieren ook meer gehoorzaam aan den menschelijken wil. Onder oefenen verstaan wij regelmatig samentrekken en ontspannen van een groep spieren. Hoeveel oefening er toe noodig is, om de spieren te laten gehoorzamen aan de hersenen, zien wij bij ieder, die met een ernstig doel gymnastische oefeningen maakt. Wat een vingergymnastiek wordt er vereischt, om bij 't bespelen van 't een | |||||
[pagina 2]
| |||||
of ander instrument eenige vaardigheid te krijgen! We weten ook, dat volharding bij zulke oefeningen den virtuoos een ongeloofelijke beheersching van zijn spieren kan doen verwerven. Ditzelfde geldt van alle spieren; bizonder van die 't stemorgaan in beweging brengen. | |||||
§ 2 Stem- en ademorganismeAanzetstukDe ruimten boven de stembanden tusschen de monden neusopeningen en 't strottenhoofd vormen samen het aanzetstuk. Daartoe hooren in hoofdzaak de mondholte, keelholte en neusholte. Fig. 2 a Bovenkaak - b onderkaak - c gehemelte - d huig - e voorste en f achterste gehemeltebogen - g amandelen - h keelholte - k tong.
| |||||
[pagina 3]
| |||||
De mondholte is de ruimte, omgeven door a. de bovenkaak (het harde gehemelte), b. de onderkaak, c. het zachte gehemelte. Deze kan door spierwerking verruimd of vernauwd worden. Men kan de mondspleet openen, sluiten, vergrooten of verkleinen; de lippen kunnen naar boven, naar onderen, naar buiten, naar binnen en zijwaarts getrokken worden; ook de onderkaak is beweegbaar. De tong, een groot spierlichaam, begint vlak achter het strotklepje, waarmee zij samenhangt, zoodat zij op de beweging daarvan grooten invloed heeft. Zij is van onderen vastgehecht aan het tongbeen en in 't midden aan de onderkaak. Omdat het tongbeen met het strottenhoofd verbonden is, heeft de tong veel neiging, om bij haar verschillende bewegingen 't strottenhoofd mee te trekken. De tong kan verschillende vormen aannemen, zich verlengen of verkorten, zich smal of breed, plat of hol maken, omhoog gaan en haar punt in een cirkel bewegen. De bovenwand der mondholte, 't gehemelte, wordt onderscheiden in 't harde gehemelte, dat aan de tanden grenst, en 't zachte gehemelte, dat achter in den mond naar beneden hangt, zich in een voorste en achterste gehemelteboog splitst en in 't midden een kegelvormig verlengsel heeft: de huig. Tusschen de gehemeltebogen liggen de amandelen. Men voelt de grens tusschen hard en zacht gehemelte makkelijk, als men den wijsvinger, met de nagelvlakte naar beneden gekeerd, van voren naar achteren langs 't gehemelte laat glijden. Terwijl het harde gehemelte, eigenlijk de met slijmvlies bekleede bovenkaak, onbeweegbaar is, kan de huig met het zachte gehemelte, een met slijmvlies bekleed spierweefsel, wèl bewogen worden. | |||||
[pagina 4]
| |||||
De overgang van de mondholte naar de keelholte noemt men de keelengte (isthmus). Wanneer men den wijdgeopenden mond in een handspiegel beziet, neemt men die engte makkelijk waar. Wat men daar achter ziet liggen, is de keelholte. De wanden van deze holte bestaan grootendeels uit spieren, die zich sterk kunnen samentrekken; daardoor kan ze dus dikwijls van vorm veranderen. Fig. 3 Strottenhoofd van voren gezien. a strotklepje - b tongbeen - c schildkraakbeen - d ringkraakbeen - e begin der luchtpijp.
Het harde gehemelte is de bodem der neusholten, die van elkaar gescheiden zijn door een dunnen, resoneerenden wand en die door nauwe openingen met de voor- | |||||
[pagina 5]
| |||||
hoofdsholte en kaakholte in verbinding staan. Ofschoon deze holten eigenlijk niet tot het stemorgaan hooren, staan ze daarmee toch in nauw verband, omdat ze geluidsgolven in zich opnemen en den toon versterken. Door twee openingen, de choanen, zijn de neusholten verbonden met de keelholte. Zij leiden de lucht, die door de neusgaten wordt ingeademd, naar strottenhoofd en luchtpijp. Bij gemiddelden stand der gehemeltebogen zijn mond-, keel- en neusholte onderling verbonden, zoodat de adem zoowel door den neus als door den mond kan ontsnappen. Worden de gehemeltebogen krachtig opgetrokken, zooals gebeurt bij 't gapen, dan wordt de neusholte afgesloten, terwijl mond- en keelholte onderling verbonden zijn. Hangen de gehemeltebogen slap naar beneden, dan scheiden ze de mondholte van de keelholte, welke laatste dan met de neusholte verbonden is. | |||||
StrottenhoofdHet strottenhoofd (larynx), eigenlijk 't begin van de luchtpijp, voert de lucht naar de longen. 't Is een hol lichaam, gevormd uit kraakbeenderen, die onderling verbonden zijn. Deze kraakbeenderen zijn: 1. het schildkraakbeen, dat aan de voorzijde van den hals ligt en in 't midden scherphoekig naar voren steekt (Adamsappel). 2. de bekerkraakbeenderen, twee kleine driehoekige kraakbeenderen, aan de achterzijde gelegen. 3. het ringkraakbeen - in den vorm van een zegelring met het breede deel naar achteren -, dat de beide eerste draagt en het strottenhoofd met de luchtpijp verbindt. | |||||
[pagina 6]
| |||||
Het strotklepje (epiglottis), een klein ovaal bladvormig kraakbeen, overdekt de strottenhoofdsholte en sluit die bij 't slikken af; gewoonlijk staat het rechtop. Fig. 4 Strottenhoofd van achteren gezien. a strotklepje - b ringkraakbeen - c schildkraakbeen - d horens - e bekerkraakbeenderen.
(Fig. 4 en 5 zijn op kleiner schaal dan Fig. 3. Modellen van papier maché in verschillende grootte levert J.W. van Raven, De Rijp N.H.) Fig. 5 Strottenhoofd van op zij gezien.
(De stippellijnen geven de achterkant aan.) 1 luchtpijpring - 2 ringkraakbeen - 3 schildkraakbeen - 4 aanhechtingspunt van 't schildkraakbeen - 5 bekerkraakbeen - 6 tongbeen - 7 strotklepje - 8 banden tusschen tongbeen en schildkraakbeen - 9 banden tusschen schildkraakbeen en ringkraakbeen. Het strottenhoofd is van binnen bekleed met slijmvlies. Dit vormt twee boven elkaar liggende paren plooien, die zich van 't schildkraakbeen naar de bekerkraakbeenderen uitstrekken. De onderste plooien zijn de stembanden. Ze bestaan uit veerkrachtige vezelen; 't achterste deel van | |||||
[pagina 7]
| |||||
iederen stemband gaat over in den voorsten hoek (stembanduitsteeksel) van het bekerkraakbeen. In een toestand van rust sluiten ze van voren scherphoekig aan elkaar en zijn van achteren van elkaar verwijderd, zoodat ze een driehoekige spleet, de stemspleet (glottis) vormen. De stemspleet wordt voor ¾ deel door de stembanden, voor ¼ deel door den binnenrand der bekerkraakbeenderen gevormd.
Fig. 6 a Tong - b naar voren gebogen strotklepje, dat bij achterwaartsbuiging de stemspleet bedekt - cc stembanden - dd valsche stembanden - e stemspleet.
Het zijn de stembanden, die, door spier- | |||||
[pagina 8]
| |||||
werking gespannen en door de uitstroomende lucht in trilling gebracht, de stem voortbrengen. De bovenste plooien, de valsche stembanden, zijn voorzien van kliertjes, die slijm afscheiden en de stembanden bevochtigen. Fig. 7 Doorsnee strottenhoofd.
E strotklepje - T luchtpijp - VS valsche stemband - WS ware stemband - M groeve van Morgagni (zie blz. 13) - R ringkraakbeen. Van buiten is het strottenhoofd omgeven door spieren, waardoor het naar boven of beneden bewogen kan worden. Het daalt bij 't openen van den mond, bij zuigen en gapen; bij slikken gaat het een oogenblik omhoog. Door de vingers zacht tegen den hals aan te leggen tijdens die verschillende bewegingen, kan men makkelijk het | |||||
[pagina 9]
| |||||
op- of neergaan van 't strottenhoofd voelen. Deze verschillende ligging is ook waar te nemen, wanneer men afwisselend verschillende klinkers fluistert. Het laagste ligt het bij oe, 't hoogste bij ie. We zullen later zien, dat een juiste stand van 't strottenhoofd bij spreken en zingen van overgroot gewicht is. | |||||
Luchtpijp en LongenFig. 8 Strottenhoofd, luchtpijp en longen. sh strottenhoofd - lp luchtpijp - lt luchtpijpstakken - lg longen - m middelrif.
De luchtpijp, een kraakbeenige buis van ongeveer 12 cM lengte, bestaat uit ringen, die onderling door elastische vezels verbonden zijn. Deze ringen kunnen elkaar naderen, waardoor de luchtpijp verkort wordt en het strottenhoofd lager komt te liggen; dit gebeurt | |||||
[pagina 10]
| |||||
bij diepe inademing. De luchtpijp loopt loodrecht naar de borstholte; daar deelt ze zich in een rechter en een linker luchtpijpstak, die zich verbreiden en vertakken in de beide longen. Deze hebben ongeveer den vorm van kegels, wier basis van onderen, wier punt dicht bij den hals achter het sleutelbeen ligt. Het longweefsel is sponsachtig, rekbaar en veerkrachtig, zooals bij de ademhaling blijkt, daar de longen bij de sterkste verruiming van de borstkas de holte toch blijven vullen en door eigen veerkracht de ingeademde lucht weer uitdrijven. Met het hart nemen de longen 't grootste gedeelte in van de borstholte, die omsloten wordt door het borstbeen aan de voorkant, de wervelkolom aan de achterkant, welke samen door de ribben (12 aan elke zij) geheel of gedeeltelijk zijn verbonden. Borstbeen, wervelkolom en ribben vormen samen de borstkas, die van onderen wordt begrensd door 't middelrif (diafragma). Fig. 9 Borstkas van voren gezien. a borstbeen, b sleutelbeen, 1-12 ribben.
| |||||
[pagina 11]
| |||||
Het middelrif, een spierwand tusschen borst- en buikholte, is van voren aan het borstbeen bevestigd, van achteren aan de wervelkolom en op zij aan de onderste ribben. Het ligt niet vlak, maar overspant koepelvormig de buikholte. Fig. 10 Middelrif. 1, 2, 3, 4 deelen, waarmee 't aan de ribben bevestigd is - 5 wervelkolom.
Alle spieren, die de borstkas opheffen, zijn inademingsspieren; die de borstkas laten zakken, zijn uitademingsspieren. Hiertoe hooren vooral de tusschenribspieren, die aan de ribben gehecht zijn en een bovenrib verbinden met de onmiddellijk daaronder gelegen rib. Behalve deze borstspieren en het middelrif zijn voor een goede ademhaling de buikspieren heel gewichtig. Zij loopen in verschillende richtingen, recht, dwars en schuin over de | |||||
[pagina 12]
| |||||
ribben, en vormen, als wand der buikholte, een natuurlijken gordel, om belangrijke organen zooals maag, lever, ingewanden, milt en nieren te steunen. Fig. 11 Rompspieren. 1 tusschenribspieren - 2 buitenste schuine buikspieren - 3 rechte buikspier (aan de rechterzij) - 4 binnenste schuine buikspieren.
Anatomische teekeningen geven natuurlijk een gebrekkige voorstelling van alle organen, die op de stemvorming betrekking hebben. Wel kan een onderzoek met den keelspiegel een helder beeld geven van 't inwendig strottenhoofd. Omdat maar weinig lezers in de gelegenheid | |||||
[pagina 13]
| |||||
zullen zijn, dergelijke studiën te maken, wordt hier aan het boek van Mackenzie (een Engelsch dokter) een duidelijke beschrijving ontleend van wat men met den keelspiegel waarneemt. ‘Nadat de tong naar voren getrokken is en daardoor 't strotklepje rechtop staat, terwijl de keelspiegel huig en zacht gehemelte zacht naar achteren heeft geschoven, wordt het beeld van 't strottenhoofd zichtbaar. 't Eerste wat men ziet, is gewoonlijk de achterwand van 't strotklepje. Van 't strotklepje loopen twee dunne roode slijmvliezige banden naar beneden. Iets lager dan deze banden liggen twee bleekroode strepen, die zich van voren af tot aan de bekerkraakbeenderen uitstrekken: de valsche stembanden. Ieder van hen vormt de bovenste afsluiting van een holte: de groeve van Morgagni. In 't onderste deel van 't strottenhoofd ziet men de schitterend witte stembanden liggen, evenwijdig met de valsche, maar meer naar binnen. Soms ziet men ze slechts op 't oogenblik van toonvorming, wanneer ze onder de valsche stembanden uit schijnen te springen. De opening tusschen de stembanden is àchter wijder dan vóór en heeft den vorm van een driehoek, welks basis van achteren ligt en door de bekerkraakbeenderen begrensd wordt. Bij rustige inademing verwijderen de kraakbeenderen zich eenigszins van elkaar, zoodat de basis breeder wordt. Hoe dieper de inademing is, des te meer verwijdt zich de opening, en bij geforceerd diepe ademing gaan ze zóóver vaneen, dat het inwendige van de luchtpijp, soms zelfs tot de plaats waar deze zich in de luchtpijpstakken splitst, gezien kan worden. Geeft de onderzochte persoon een hoogen toon aan, dan ziet men hoe 't achterste deel der stemspleet, die de basis van den driehoek vormde, zich sluit.’ | |||||
[pagina 14]
| |||||
§ 3 AdemhalingHet ademhalingsproces heeft plaats in de longen. Bij inademing wordt zuurstof in 't bloed opgenomen, bij uitademing worden koolzuur en waterdamp daaruit verwijderd (gaswisseling). Dit is de natuurlijke ademhaling, noodig voor het leven van den mensch. Ademen is 't gevolg van 't regelmatig verwijden en vernauwen van de borstkas. Als deze door spierwerking wordt uitgezet, zijn de longen door drukking gedwongen den borstwand te volgen. Zij blijven door hun veerkracht altijd de borstholte vullen en nemen des te meer lucht op, naarmate de borstkas ruimer wordt. Omdat dit gebeurt door samentrekking van verschillende spieren, is de inademing een actieve beweging. Als de uitademing alleen door 't ontspannen van deze spieren gebeurt, is ze passief, zooals in den slaap. Voor spraak of zang hebben we een actieve uitademing noodig, want de uitademingslucht moet worden gebruikt als drijfkracht voor de stem. De uitademing wordt gerekt en tegengehouden en zoo wordt de ademhaling kunstmatig. We onderscheiden dus: I de natuurlijke of gewone ademhaling, bestaande uit drie momenten: inademing - uitademing - rust. II de kunstmatige ademhaling, bestaande uit inademing - rust - uitademing. Zooals we later zullen zien, kan deze rust tusschen de in- en uitademing, waarin we den adem vasthouden, zeer verlengd worden. 't Verruimen van de borstkas bij inademing kan op verschillende wijzen gebeuren. Daardoor onderscheidt men in hoofdzaak 3 ademtypen: | |||||
[pagina 15]
| |||||
Tegenwoordig wordt vrij algemeen type B als de beste ademmethode erkend. Wij hebben immers die ademhaling te kiezen, waarbij niet alleen een groote adembeheersching mogelijk is, maar waardoor ook de gezondheid en goede lichaamshouding wordt bevorderd. | |||||
A Schouderademhaling
| |||||
[pagina 16]
| |||||
omloop door de aderen van hoofd en hals er mee gestoord kan worden, zoodat er congestie ontstaat. Ontsteking van 't strottenhoofd, chronische heeschheid, verlies van de stem zijn dikwijls gevolgen van deze verkeerde ademhalingGa naar voetnoot1). Zelfs kan ze longlijden veroorzaken, want, wordt een deel van de longen niet gebruikt, dan blijven de luchtcellen niet elastisch, maar verschrompelen. Ook verhindert ze een goede toonvorming, omdat ze 't strottenhoofd niet laag en rustig laat liggen en de uitademing niet bedwingen kan. Fig. 12 Schematische voorstelling van de middelrifwerking.
a luchtpijp - b rechter long - c linker long - d middelrif bij inademing - e middelrif bij uitademing. | |||||
[pagina 17]
| |||||
B Borstademhaling
| |||||
[pagina 18]
| |||||
verminderen van de spanning der buikspieren 't best worden beheerscht. 3o. Zij bevordert de gezondheid door een volledige werkzaamheid der longen en geeft een goede lichaamshouding. | |||||
C Buikademhaling
| |||||
[pagina 19]
| |||||
ToepassingEr is veel gestreden over de beste ademmethode. Men is 't er wel over eens, dat zoowel voor man als vrouw de ribbenmiddelrifademhaling te verkiezen valt, maar over 't opzettelijk spannen van den buikspierwand bij inademing bestaat nog verschil van meening.Ga naar voetnoot1) De uitstekende zangmeesters van de oud-Italiaansche school pasten in hun pieno respiro (volle adem) de borstademhaling toe door ribben en middelrif tegelijk, waarbij de buikwand een weinig gespannen werd. Mackenzie raadt deze methode weer te volgen en herinnert er aan, dat ieder, die een groote krachtsinspanning gaat verrichten, instinctief den buikwand intrekt. De meeste groote zangers, die hij kende, pasten deze ademhaling toe. Miksch, leerling van een der laatste sopranisten der oud-Italiaansche school, zegt er van: ‘Bij 't zingen moet de buik ingetrokken en de borst opgeheven worden, om de door mond en neus ingezogen lucht in de borst te bewaren, opdat bij 't uitademen de adem langzaam zonder stooten uit de borst stroome.’ Op grond van veel ervaring keert men tegenwoordig over 't algemeen tot deze ribbenmiddelrifademhaling terug. Dr. Posthumus MeyjesGa naar voetnoot2) o.a. schrijft er over: ‘Men houdt den adem beter en langer vast, als men de onderste ribben zoo veel mogelijk uitzet; daarbij - men kan er zich makkelijk van overtuigen - gaat onwillekeurig de | |||||
[pagina 20]
| |||||
buikwand iets naar binnen. Er is geen oefening, waarvoor langer en meer adem noodig is, dan voor duiken; en 't is mijn persoonlijke ervaring, dat men langer ondergedoken kan blijven bij ingetrokken buikwand. Ditzelfde geldt bij de uitvoering van buitengewone spierinspanning. Alleen de diepe costo-abdominale ademhaling stelt ons in staat, zooals de Franschen 't kenmerkend uitdrukken, de filer le ton.’ Lili Lehmann daarentegen, die nog op ruim 60-jarigen leeftijd 't publiek verrukte, zoowel door haar frisch orgaan als door haar volmaakte zangkunst, legt veel nadruk op het vasthouden van den adem door een druk tegen de borst. Zij oefende 25 jaren lang met ingetrokken buikwand, waardoor middelrif, buik- en borstspieren verbazend sterk waren geworden. Toch was zij niet tevreden met haar adem, daar zij geen voldoende beheersching had over de uitademing. Ze zegt, hoe ze beter ademde: ‘Het middelrif trek ik bewust weinig in, den buik nooit. Ik voel hoe de adem de longen opblaast, hoe de bovenste ribben zich verwijden. Zonder de borst bizonder op te heffen, drijf ik den adem tegen de borst en houd dien zóó vast. Tegelijk trek ik 't gehemelte omhoog en belet den adem door den neus te ontsnappen. Het middelrif drukt van onderen en vormt de buikpers. Borst, middelrif, 't gesloten strotklepje en 't opgeheven gehemelte vormen een voorraadskamer voor den adem. Nu eerst is de adem door den druk tegen de borst-weerstandsspieren door den zanger te controleeren (zeer gewichtig). Van hieruit moet de adem uit de voorraadskamer heel zuinig, maar onophoudelijk, regelmatig sterk, zonder ooit teruggehouden te worden, aan de stembanden worden afgegeven, die hem - zoo mogelijk - nogmaals regelen. Hoe consequenter de adempers tegen de borst werkt - men heeft daarbij 't gevoel, als zong men tegen de borst en als moest de adem daaruit gedrongen worden - des te minder stroomt hij langs de stembanden, des te minder worden deze dadelijk belast.’ Hierbij moeten wij niet vergeten, dat de lessen van kunstenaars met natuurgaven als Lilli Lehmann dikwijls te subjectief zijn, om voor algemeene regel te dienen. | |||||
[pagina 21]
| |||||
Van nature haalt de vrouw even goed met 't middelrif adem als de man en toch bewegen veel vrouwen bij de ademhaling maar enkele, dikwijls alleen de bovenste ribben. Dit is 't gevolg van haar ondoelmatige kleeding, waardoor zij de diepe ademhaling is afgewend. Hoe kan de borstkas zich behoorlijk uitzetten, als dit wordt tegengewerkt door een nauw corset? Dat het desnoods een handbreed tusschenruimte laat, bewijst niets tegen 't knellen. De omvang van 't vrije middel is 's morgens eenige centimeters méér dan later gemeten over 't zoogenaamd ‘los’ gedragen corset. Als we dag aan dag de ribben samendrukken door 't dragen van een dergelijk kleedingstuk, verliezen deze de macht, om zich voldoende uit te zetten en zullen eindelijk een onnatuurlijken vorm aannemen. Onderstaande afbeeldingen maken dit duidelijk. Fig. 13 Borstkas in gezonden toestand.
Fig. 13a Borstkas vergroeid door een nauw corset.
Heeft het lichaam steun noodig, dan is er, zelfs voor abnormaal gebouwde vrouwen, een doelmatige kleeding te vinden, die de nadeelen van 't corset uitsluit. Vooral voor haar, die zangstudiën maakt, verdient de reformkleeding aanbeveling. Langdurige ademgymnastiek is even noodzakelijk voor den redenaar als voor den zanger. Niet alleen in 't begin der leerjaren, neen, zoolang hij zijn orgaan wil gebruiken, moet hij zijn ademhaling blijven oefenen.Ga naar voetnoot1) Er zijn krachtig gebouwde menschen, die van nature over een groote massa adem beschikken. Hing een goede | |||||
[pagina 22]
| |||||
ademhaling uitsluitend af van het luchtvolume in de longen, dan zouden dezen, ook al hadden zij nooit aan ademtechniek gedaan, in gunstiger verhouding zijn dan goed geschoolde zangers met kleinen lichaamsbouw.Ga naar voetnoot1) Toch hebben allen stelselmatige oefening noodig, om den adem te beheerschen. Natuurlijk dient men eerst tot bewustzijn te komen van de werking van buikspieren en middelrif. Dat kan men verkrijgen door nauwkeurig waar te nemen, wat er gebeurt bij lachen, hoesten of snikken. Bij al deze bewegingen trekken de buikspieren zich samen; het middelrif wordt van gewelfde in vlakke houding gebracht. Vooral bij onderdrukt snikken is de beweging van 't middelrif dikwijls zóó heftig, dat 't heele lichaam schokt. Een rustiger beweging van 't middelrif, gepaard met samentrekking van de buikspieren, zooals we dit bij diepe inademing noodig hebben, ondervinden we bij 't optillen van een zwaren last of het sterk ruiken aan een geurige bloem.
Een liggende houding is voor 't begin van de ademoefeningen gewenscht, omdat dan 't heele lichaam gesteund wordt en ribben en middelrif krachtiger kunnen werken. Toch is dit nog vrij vermoeiend, maar juist die vermoeienis in de buikspieren is 't bewijs, dat de adem- | |||||
[pagina 23]
| |||||
haling goed wordt uitgevoerd. Na eenigen tijd kan men van liggende in staande houding overgaan. Bij staande ademhaling moet het lichaam gestrekt zijn, 't hoofd rechtop gedragen worden. De bogen, gevormd door duim en wijsvinger, plaatse men op de heupbeenderen, omdat alle borstspieren, die aan de ademhaling deelnemen, dan in de gunstigste omstandigheden verkeeren. In 't begin is 't raadzaam het goed gestrekte lichaam te steunen tegen den muur. Men moet inademen door den neus, de uitademing kan door den mond gebeuren. Ademhalen door den neus is gezonder, omdat de lucht dan verwarmd en gezuiverd de longen binnendringt. De neusademhaling helpt ook mee om 't stemorgaan in de gewenschte houding te brengen. Men moet er vooral goed van doordrongen zijn, dat inademen niet wezen moet inzuigen van lucht, maar eenvoudig verwijding der borstkas bij geopende stemspleet. Bij de inademing daalt het strottenhoofd een weinig, de stemspleet verwijdt zich, zoodat, wanneer men niet door verkeerde spierbewegingen de stembanden tot elkaar brengt, de inademing onhoorbaar zal plaats vinden. Hoorbaar ademhalen, waarbij de lucht langs de randen der stembanden strijkt, is verderfelijk voor het orgaan.
Het vasthouden van den adem gebeurt, doordat men alle organen in den toestand houdt, waarin ze bij de inademing gebracht werden. 't Zijn de buikspieren en 't middelrif, die dit moeten bewerken. Men moet den adem zóó kunnen tegenhouden, dat er niets verspild wordt. Alleen bij een fijnen, dunnen luchtstroom kan een goede toon ontstaan; bij overtollige adem is een toon onhelder, alsof er vezels meetrillen, en | |||||
[pagina 24]
| |||||
zonder draagkracht. Men kan flink adem nemen, met volle stem zingen of spreken en toch weinig adem verbruiken; de meesten daarentegen blazen hem uit en staan dan altijd zonder adem. De juiste ademhaling en adembeheersching is een van de moeilijkste onderdeelen der zangkunst. In onze dagen, nu men terecht meer en meer waarde hecht aan den tekst, wordt te weinig gedacht aan de ademtechniek, die bij de zangers van een paar eeuwen geleden zoo'n hoofdzaak was. Veel redenaars en zangers beseffen niet, dat de vaardigheid, waarmee zij hun ademhalingsorganen weten te gebruiken, voor een goed deel hun kracht als kunstenaar bepaalt. Immers dat vermogen leert hun, den toon willekeurig te versterken of te verminderen en daardoor uitdrukking aan hun voordracht te geven. Maar hoeveel oefening is er noodig voor die techniek, al hoeft het doel niet te zijn, om, zooals 't sommigen lukte, ‘Die Rose, die Lilie’ uit Schumann's ‘Dichterliebe’ in één adem te zingen! Miksch raadt aan, de adembeheersching op de volgende wijze te controleeren. ‘Men ademe tegen een vensterruit. In den beginne, als men nog weinig macht heeft over den luchtstroom, zal het stuk van de ruit, dat beslaat, misschien wel zoo groot zijn als een plat bord. Men moet het door studie zoover brengen, dat na volledige uitademing het beslagen deel maar zoo groot is als een handpalm.’
Een fout bij de ademhaling, waarop met nadruk gewezen moet worden, is dit: meestal ademt men te laat en daardoor overhaast. Zelfs bij 't begin van een zin, na lange rust, gebeurt dit dikwijls. Geen wonder: vooral iemand, die nog niet lang zingt, heeft aan zóóveel tegelijk | |||||
[pagina 25]
| |||||
te denken, dat hij spoedig zijn kalmte verliest. Bij overhaaste ademhaling klinkt de stem onvast, de voordracht wordt zenuwachtig gejaagd, een rustige toon is onmogelijk te verkrijgen. Bij kooruitvoeringen is deze fout dikwijls oorzaak van wankelend invallen. Als alle koorzangers tegelijk, bijv. op het laatst voorafgaande maatdeel ademden, zou de toon vaster worden ingezet en voller klinken. Dit - Stockhausen noemt het ‘tactisch atmen’ - moet men zich tot regel maken. Te vroeg ademhalen is even verkeerd als te laat. Daarom is 't goed het juiste tijdstip in de muziek aan te teekenen, b.v.: Men krijgt hierdoor een gevoel van zekerheid, dat op zenuwachtige personen kalmeerend werkt. De spreker moet zich den tijd gunnen, na 't slot van elken zin langzaam adem te halen. Midden in een zin, waar soms geen rust geschreven staat, kan men door een snelle beweging van 't middelrif (halve inademing) aanvullen wat men verloren heeft. Men moet niet het vermoeiend gevoel krijgen, dat de longen zijn leeggepompt; er moet lucht genoeg overblijven, om nog enkele woorden te kunnen spreken. Zangers en sprekers beiden zullen zich er aan wennen, onmiddellijk na een zin aan den volgenden te denken. | |||||
§ 4 Trilling van de stembandenDe organen, die tot de toonvorming samenwerken, hebben verschillende functies: in beweging brengen, | |||||
[pagina 26]
| |||||
trillen, resoneeren. Het ademorgaan is de bewegende kracht: de longen werken als blaasbalg; de stembanden worden in trilling gebracht, de borstholte en het aanzetstuk geven resonans. Deze laatste bepalen de toonkwaliteit. De stembanden zijn van voren naast elkaar vastgehecht aan den binnenwand van 't schildkraakbeen en van achteren omsluiten zij 't voorste uitsteeksel van de bekerkraakbeenderen. In een toestand van rust is de stemspleet driehoekig (zie Fig. 6); de stembanden liggen dan van achteren ver van elkaar verwijderd. In dien toestand kunnen zij nooit een toon voortbrengen. Dit gebeurt alleen, wanneer de stembanden door middel van de bekerkraakbeenderen elkaar naderen. De stemspleet wordt dan geheel of gedeeltelijk gesloten of vernauwd tot een enge spleet, waardoor de uitademing een oogenblik wordt tegengehouden. 't Gevolg hiervan is, dat de lucht in de longen onder hooger drukking komt; gaan de stembanden nu van elkaar, dan wordt ze uitgestooten en brengt de gespannen stembanden in trilling. Door deze trillingen worden de stembanden op en neer bewogen. Als de lucht uit de longen door 't strottenhoofd wordt gedreven en in de gespannen stembanden genoeg periodieke trillingen teweegbrengt, ontstaat er een geluid van een vaste, met het aantal trillingen evenredige toonshoogte: de stem. | |||||
§ 5 ToonaanslagHet tot elkaar brengen van de stembanden kan verschillend gebeuren, overeenkomstig de verschillende wijzen van toonaanslag. | |||||
[pagina 27]
| |||||
Sluiten ze zich geheel aaneen, zoodat de luchtpijp volkomen wordt afgesloten, dan wordt de lucht een oogenblik tegengehouden. Als dan de stemspleet zich weer opent, om de uitademing te laten voortgaan, hoort en voelt men een kleine ontploffing. Dit is de vaste toonaanslag of glottisslag. Die slag is duidelijk waar te nemen bij zacht kuchen. Wat de lippen doen, als men een zachte p spreekt, doen de stembanden bij den vasten aanslag. Door veel dilettantzangers en -sprekers, die klem aan hun woord willen geven, worden de klinkers met dezen glottisslag aangezet. Dit is natuurlijk een groote inspanning voor de stembanden, die de meeste op den duur niet kunnen verdragen. Want ze zullen het vermogen om zich regelmatig en precies te bewegen verliezen, terwijl de keel er door ontstoken kan worden. Menig redenaar krijgt zoo een ernstige keelaandoening, die niet geneest, vóór hij zich den vasten toonaanslag voor goed heeft afgewend. De glottisslag kan even goed bij 't eindigen van een klinker gehoord worden. De toon wordt dan door plotselinge stembandafsluiting afgebroken. Men hoort dit o.a. bij een nijdig afgebeten ja, nee. Meestal kost het veel moeite de vaste toonaanslag af te leeren. Hiertegen mag men echter niet opzien. Onder hoofdstuk IV vindt men oefeningen ter verbetering.
Naderen de stembanden elkaar zacht, waarbij de stemspleet niet geheel gesloten wordt, dan is er op het oogenblik van toonvorming geen explosie. Dit is de zachte toonaanslag (spiritus lenis = zachte adem).
Naderen de stembanden elkaar langzaam, dan wordt de toon voorafgegaan door niet klinkende lucht, een | |||||
[pagina 28]
| |||||
geruisch als de letter h. Dit is de geaspireerde toonaanslag (spiritus asper = harde adem).
Sluiten de stembanden geheel aaneen, zoodat ze niet kunnen trillen, terwijl een kleine, driehoekige opening tusschen de uitsteeksels der bekerkraakbeenderen openblijft, dan ontstaat de fluisterstem.
Men is lang in onzekerheid geweest over de werking van de stembanden. Wel stelden reeds de Grieken, zooals Hippókrates en Aristóteles, belang in de vorming van de menschelijke stem, maar hun theorieën waren niet op ernstige waarneming gegrond. Ook de natuuronderzoekers van de middeleeuwen kwamen niet tot bevredigende uitkomsten. Eerst in de 18de eeuw kwam er eenig licht, toen een Franschman Ferrein proeven nam met het uit 't lijk genomen strottenhoofd. Het ware licht ging eindelijk op, toen in 1855 een Spaansch zanger Manuel Garcia den keelspiegel uitvond, waarmee hij de bewegingen van 't strottenhoofd bij zang en spraak kon waarnemen. Zijn onderzoekingen waren zóó nauwkeurig, dat zijn uitkomsten in hoofdzaak onveranderd worden aangenomen. | |||||
§ 6 ToonshoogteVolgens Garcia is de toonshoogte afhankelijk van
| |||||
[pagina 29]
| |||||
Evenals bij 't sterker spannen van een snaar rijst de toon bij 't sterker spannen van de stembanden. Hij kan ook rijzen, wanneer de spanning van de banden onveranderd blijft, maar de luchtstroom onder sterker drukking wordt uitgedreven. We merken dit bijvoorbeeld aan 't geluid van den wind door den schoorsteen, dat hoe langer hoe hooger wordt bij meer windsterkte. Hieruit volgt, dat, wanneer men de luchtdrukking vermeerdert om een toon te doen aanzwellen, de stembanden tegelijk ontspannen moeten worden; anders zal de toon rijzen. Dat ontspannen gebeurt natuurlijk onbewust. Garcia ontdekte met den keelspiegel, dat hij meestal den toon deed rijzen door verkorting van 't trillend gedeelte der stembanden. Grützner, een fysioloog, die zich vooral met onderzoekingen van 't stemorgaan heeft beziggehouden, kwam tot hetzelfde besluit. Het lukte hem nooit, bij toonvorming de stemspleet heel open te zien; daar, waar de stembanden aan de bekerkraakbeenderen gehecht zijn, werden ze tot elkaar gebracht. Hoe verder ze aaneensluiten, des te hooger wordt de toon. Bij de hoogste tonen sluiten ¾ der banden aaneen, zoodat er een zeer korte spleet overblijft. Ook van den vorm der stembanden is de toonshoogte afhankelijk. Trillen de stembanden in hun heele breedte, dan zijn de tonen lager dan wanneer er alleen een smal gedeelte trilt. Over deze stemmechanismen wordt in § 23 Registers uitvoeriger gesproken. | |||||
[pagina 30]
| |||||
§ 7 ResonansDe klank der menschelijke stem is een samensmelting van den in 't strottenhoofd gewekten toon met de resonans van 't aanzetstuk. Het gehalte (timbre, toonkwaliteit) wordt bepaald door den bouw der resonatoren, zooals de klank van een viool niet door de snaar, maar door de resoneerende kast. Zoo heeft het aanzetstuk, eigenlijk een beweegbare resonator, niet alleen invloed op de kracht, maar ook op de klankkleur van de stem. Proeven hebben dit bewezen. Men sneed het hoofd van een lijk samen met het stemorgaan en een deel van de luchtpijp af. Werd nu 't strottenhoofd aangeblazen, dan kreeg men een stemklank volkomen gelijk aan die van een levend mensch. Daarentegen leek de stem, verwekt door een enkel strottenhoofd zonder aanzetstuk, nauwelijks op 't menschelijk geluid. Door den invloed van 't aanzetstuk ontstaat dus het bepaald menschelijke in de stem. Ook de kracht van 't orgaan hangt nog meer af van de ontwikkeling der resoneerende ruimten dan van den bouw der ademorganen. Een lage houding van 't strottenhoofd en een rustige ligging van de tong, kortom alles wat de resoneerende ruimte verwijdt, zal meestal het klankvolume vergrooten. We zullen later onder § 24 zien, dat de vorm der resoneerende holten - waarvan de toontrillingen met de hand te voelen zijn aan borstkas, luchtpijp, strottenhoofd, gehemelte, neus, bij boventanden en oogen - door spierwerking veel verandering kan ondergaan. Voor een goede resonans moeten de wanden van 't aanzetstuk veerkrachtig gespannen en de beweegbare, weeke deelen door oefening elastisch gemaakt worden, om den toon, die de lucht in deze holten in trilling brengt, niet te hinderen. Op de toonvorming is | |||||
[pagina 31]
| |||||
dus de stand van lippen, kaak, tong, gehemelte en strottenhoofd van veel invloed.
Even goed als er verschil is tusschen de klank van viool en violoncel, heeft elke stem haar eigenaardig timbre. 't Persoonlijke van iedere stem ligt in den vorm der resoneerende deelen, die niet minder verscheidenheid vertoont dan 't uiterlijk der menschen. Dit verklaart ook het feit, dat familieverwantschap zich even dikwijls uitspreekt door den klank der stem als door het uiterlijk. Niet alleen verschillende personen, maar ook verschillende volksrassen zijn aan den klank der stem te herkennen. Bij 't eene ras treft ons een nasaal, bij 't ander een keelachtig bijgeluid. Het verschil in timbre met woorden te omschrijven is onmogelijk, waar zóóveel schakeeringen zijn. Een stem klinkt nu eens jubelend, vroolijk, dan ernstig, weemoedig, somber. Bij wijden mond, nauwe keel en hoog strottenhoofd klinkt de toon hel, bij half gesloten mond, wijde keel en laag strottenhoofd donker. Al wordt de stemsoort (sopraan, alt, tenor of bas) voornamelijk bepaald door vorm en lengte der stembanden, die 't langst zijn bij bassen, 't kortst bij sopranen, toch staat de lichaamsbouw ook daarmee in verband. Krachtig gebouwde menschen hebben gewoonlijk sterker en lager stemmen dan tengere. Volgens Hey heeft een hooge sopraan een kleine lichaamsbouw en levendig temperament. Bij een donkere, volle sopraan hoort een eenigszins gedrongen, krachtig lichaam, een sterk ontwikkelde gespierde hals; zelden ziet men deze gepaard gaan met een sierlijken bouw. Bij een sopraanstem van grooten omvang past een lange en krachtige gestalte. Het uiterlijk van de alten verraadt meestal hun stem. Zelden zijn ze | |||||
[pagina 32]
| |||||
klein, meestal heel groot, met krachtig beendergestel, mannelijk ontwikkelde spieren en betrekkelijk smalle schouders. Bij een heldentenor vindt men gewoonlijk een flinke groote figuur; de lyrische tenor is meestal tenger; hij is stil en eenigszins sentimenteel van aard, veel vlijtiger en bescheidener dan de heldentenor, terwijl de bas meestal flegmatiek is aangelegd. Hey geeft nog veel aardige opmerkingen, maar natuurlijk heeft hij 't oog op kunstenaars met stemmen van een sterk uitgesproken karakter; 't zou verkeerd zijn om zijn kenmerken op al onze zingende kennissen toe te passen. De psychologen wagen hun parallellen gauw te ver. Terwijl er over 't algemeen groote overeenkomst bestaat tusschen het temperament van den persoon en van zijn stem, kan er ook verschil wezen, evenals er reuzen zijn met kinderstem en dwergen met reuzestem. |
|